FILOSOFIE
'Ik wil de wereld beter leren begrijpen.'
Onderzoeken en betekenis geven
Ik ben een filosoof die de wereld beter wil begrijpen. Alles wat gebeurt, gebeurt niet vanzelf. Ik wil daar meer inzicht in krijgen, en houvast bieden door de dagelijkse dingen te onderzoeken.
Met behulp van onder andere het socratisch gesprek onderzoek ik met u de betekenis van de zaken en woorden die u elke dag gebruikt. We analyseren en geven betekenis aan de dingen om ons heen. Zaken duiden en verbinden zin daarbij belangrijk. Wat vind ik echt? En vinden wij samen nou hetzelfde of bedoelen we iets heel anders?
Ik help u graag met een goed gesprek over de dingen die er toe doen.
Hieronder vindt u enkele van mijn filosofische teksten.
Op dit moment doe ik onderzoek naar waarheid spreken. Mijn kernvraag is: kunnen wij de waarheid (uit)spreken? Of blijft die altijd verborgen. Hierbij borduur ik voort op het laatste werk van Michel Foucault en Hannah Arendt.
Ik ben een filosoof die de wereld beter wil begrijpen. Alles wat gebeurt, gebeurt niet vanzelf. Ik wil daar meer inzicht in krijgen, en houvast bieden door de dagelijkse dingen te onderzoeken.
Met behulp van onder andere het socratisch gesprek onderzoek ik met u de betekenis van de zaken en woorden die u elke dag gebruikt. We analyseren en geven betekenis aan de dingen om ons heen. Zaken duiden en verbinden zin daarbij belangrijk. Wat vind ik echt? En vinden wij samen nou hetzelfde of bedoelen we iets heel anders?
Ik help u graag met een goed gesprek over de dingen die er toe doen.
Hieronder vindt u enkele van mijn filosofische teksten.
Op dit moment doe ik onderzoek naar waarheid spreken. Mijn kernvraag is: kunnen wij de waarheid (uit)spreken? Of blijft die altijd verborgen. Hierbij borduur ik voort op het laatste werk van Michel Foucault en Hannah Arendt.

Rivieren keren nooit terug
Joke Hermsen schreef in 2018 de roman Rivieren keren nooit terug. ik lees het boek voor de derde keer geloof ik, vlak nadat ik haar nieuwste boek Onder een andere hemel heb gelezen. Joke Hermsen is met haar romans nooit doorgebroken, ook al beschrijft ze er een wereld waarin ik graag wil wonen, een wereld van gedachten, ideeën en gevoelens die ze voorzichtig met haar pen en haar leven aftast, ook al verschuilt ze zich in haar romans achter de levens van haar personages. In de hoofdpersonen zie je altijd haar eigen persoon en leven terug. Zeker omdat in haar essaybundels, waarmee ze wel een groot publiek weet te bereiken, ook nog eens op een essayachtige wijze verslag doet van de gedachten en ideeën in haar leven.
In Onder een andere hemel onderzoekt ze de betekenis van heimwee en nostalgie. Fernweh is een van de woorden die ze hier munt, de zoektocht naar een heimwee onderweg door op reis te gaan om zichzelf te ontmoeten, misschien zelfs terug te vinden. In Rivieren keren nooit terug beschrijft ze het leven van de kunsthistorica Ella die door Frankrijk trekt, op zoek naar haar verloren kindertijd in de Gard, bij een riviertje onder een Romeins aquaduct en een camping uit haar kindertijd. Het gaat over haar eerste liefde Marc die ze daar leert kennen, een liefde die omslaat in een liefde voor alles wat Frans is. Ze gaat op zoek naar de verloren tijd die niet alleen deze Marc betreft maar ook haar relatie met haar ouders onderzoekt. Haar vader is net overleden en haar moeder houdt haar op een bitse afstand. Waarom dat is wordt niet helemaal duidelijk, het lijkt een van de vele onenigheden die gezinnen treffen. Wie zet als eerste een stap, wie zegt sorry of stapt juist achteruit door niets te doen, door te zwijgen en onzichtbaar te worden. De reden waarom dit gebeurt is niet altijd duidelijk, de diepere reden al helemaal niet. In de Gard vindt Ella wel de plek van de camping terug maar niet de rivier waar alle herinneringen doorheen stroomden. Ook als ze Marc ontmoet, hij was dikker geworden en zij torende op haar naaldhakken boven hem uit, hij had vier kinderen, komt er niets van de vroegere eerste liefde boven. Dat was geschiedenis. Wel vlamt Ella op als ze in allerlei gesprekken ontdekkingen doet over kunst en een mogelijke familierelatie met een Franse schilder wiens werk ze al lange tijd bewondert.
Waarom boeit dit boek mij toch zo en wil ik meteen meer van Joke Hermsen lezen? Het is de sfeer die er omheen hangt. De details die ze beschrijft, de Fernweh, het verlangen naar thuiskomen in een reis, het ontdekken van nieuwe kennis en verbanden tussen kennis die je al bezit, de kleine familieverhalen en familiebanden die geduid worden in grotere gebaren. Hermsen beschrijft met het alledaagse rondtrekken van Ella de onalledaagse wereld van de ideeën en gedachten die alle mensen op een of andere manier bezighouden.
Je weet niet waarom je van iemand houdt of juist niet.
Herinneringen zijn altijd anders dan de werkelijkheid je voorspiegelt.
Familie is een band die je naar de ander toetrekt en die je ook van de ander afstoot.
In kunst kan je jezelf verliezen door er iets in te vinden.
Enzovoorts.
28 maart 2024
Joke Hermsen schreef in 2018 de roman Rivieren keren nooit terug. ik lees het boek voor de derde keer geloof ik, vlak nadat ik haar nieuwste boek Onder een andere hemel heb gelezen. Joke Hermsen is met haar romans nooit doorgebroken, ook al beschrijft ze er een wereld waarin ik graag wil wonen, een wereld van gedachten, ideeën en gevoelens die ze voorzichtig met haar pen en haar leven aftast, ook al verschuilt ze zich in haar romans achter de levens van haar personages. In de hoofdpersonen zie je altijd haar eigen persoon en leven terug. Zeker omdat in haar essaybundels, waarmee ze wel een groot publiek weet te bereiken, ook nog eens op een essayachtige wijze verslag doet van de gedachten en ideeën in haar leven.
In Onder een andere hemel onderzoekt ze de betekenis van heimwee en nostalgie. Fernweh is een van de woorden die ze hier munt, de zoektocht naar een heimwee onderweg door op reis te gaan om zichzelf te ontmoeten, misschien zelfs terug te vinden. In Rivieren keren nooit terug beschrijft ze het leven van de kunsthistorica Ella die door Frankrijk trekt, op zoek naar haar verloren kindertijd in de Gard, bij een riviertje onder een Romeins aquaduct en een camping uit haar kindertijd. Het gaat over haar eerste liefde Marc die ze daar leert kennen, een liefde die omslaat in een liefde voor alles wat Frans is. Ze gaat op zoek naar de verloren tijd die niet alleen deze Marc betreft maar ook haar relatie met haar ouders onderzoekt. Haar vader is net overleden en haar moeder houdt haar op een bitse afstand. Waarom dat is wordt niet helemaal duidelijk, het lijkt een van de vele onenigheden die gezinnen treffen. Wie zet als eerste een stap, wie zegt sorry of stapt juist achteruit door niets te doen, door te zwijgen en onzichtbaar te worden. De reden waarom dit gebeurt is niet altijd duidelijk, de diepere reden al helemaal niet. In de Gard vindt Ella wel de plek van de camping terug maar niet de rivier waar alle herinneringen doorheen stroomden. Ook als ze Marc ontmoet, hij was dikker geworden en zij torende op haar naaldhakken boven hem uit, hij had vier kinderen, komt er niets van de vroegere eerste liefde boven. Dat was geschiedenis. Wel vlamt Ella op als ze in allerlei gesprekken ontdekkingen doet over kunst en een mogelijke familierelatie met een Franse schilder wiens werk ze al lange tijd bewondert.
Waarom boeit dit boek mij toch zo en wil ik meteen meer van Joke Hermsen lezen? Het is de sfeer die er omheen hangt. De details die ze beschrijft, de Fernweh, het verlangen naar thuiskomen in een reis, het ontdekken van nieuwe kennis en verbanden tussen kennis die je al bezit, de kleine familieverhalen en familiebanden die geduid worden in grotere gebaren. Hermsen beschrijft met het alledaagse rondtrekken van Ella de onalledaagse wereld van de ideeën en gedachten die alle mensen op een of andere manier bezighouden.
Je weet niet waarom je van iemand houdt of juist niet.
Herinneringen zijn altijd anders dan de werkelijkheid je voorspiegelt.
Familie is een band die je naar de ander toetrekt en die je ook van de ander afstoot.
In kunst kan je jezelf verliezen door er iets in te vinden.
Enzovoorts.
28 maart 2024

Ik ben maar een ding
Hier lig ik dan. Ik ben mijn andere helft kwijt. Plato zou zeggen dat ik voor de rest van mijn leven gedoemd ben om naar hem of haar te zoeken. Ik weet niet waar mijn andere helft is. En eigenlijk weet ik ook niet welke helft ik ben. Ik bèn gewoon, gewoon mijzelf, meer niet.
Volgens mij is mijn levensdoel het verlichten van het leven van iemand anders, het hem makkelijk maken. Meer niet. Gewoon doen waar ik voor gemaakt ben. Net als al die andere, vreemde dingen om mij heen die soms heel erg op mij lijken. Met stapels zijn we in een donkere container gestopt, klaar om naar de andere kant van de wereld te gaan. Ver weg van ons begin, ver weg van onze oorsprong.
We waren goed opgeborgen, in tweetallen met onze veters aan elkaar geknoopt en daarna omhuld door een doorzichtige huid waarin we droog en warm bij elkaar zaten. Mijn andere helft voelde warm aan, we hadden het knus, als we dat woord zouden kunnen gebruiken. We lagen dicht tegen elkaar aan en ergens wisten we ook dat we niet zonder elkaar konden.
Nu lig ik hier in het felle licht. Alleen. Aan mijn huid kleven kleine bolletjes: witte ronde balletjes en plakkerige, bruine korreltjes die mij pijn doen als ik beweeg. Waar is alles dat bij mij was? Waar is mijn ander? Waarom lig ik hier naakt en stroomt er water om mij heen? Het is water dat ik niet kan drinken omdat het pijn aan mijn lip doet. Als ik kon braken, braakte ik. Als ik kon roepen, riep ik. Als ik kon vluchten, vluchtte ik. Maar dat kan ik niet, ik ben maar een ding.
Ik kan hier alleen maar liggen, wachten totdat iets of iemand mij nodig heeft.
Is dit nu het einde? Heb ik zo lang in het donker gereisd om hier weer iets anders te worden? Iets onbruikbaars? Ben ik nou al een ding geweest?
Ik ben gemaakt om anderen tot hun gemak te dienen. Als ik geen nut meer heb kunnen ze mij weggooien, dan word ik misschien nog een plantenbak of zo. Recyclen noemen de tweebenige wezens dat. Het einde, noemen wij het zelf. Wij zien onszelf er namelijk niet meer in terug.
Ze hadden ons een mooie toekomst voorspeld. Zo noemen jullie dat toch? Een toekomst: dat wat je toe-komt, wat je verdient, wat voor je klaarligt; een mooi leven dat staat te gebeuren?
Een zachte voet om te omhullen, samen met mijn andere ik, reizen maken, verzorgd worden en regelmatig samen met onze soortgenoten uitrusten in een donkere kast. Zonder ons zouden de tweebenige wezens in deze wereld nergens komen, hadden we gehoord. Ze konden niet zonder onze aanwezigheid. Dat was hun toekomst geworden. Wij waren dus belangrijk. Van nut. Onmisbaar misschien.
Wij hadden onszelf Cas en Pol genoemd. Pol had het bedacht. Hij had zich in allerlei reizen verdiept en was bij de sterrenbeelden uitgekomen. Hun reizen waren onmogelijk, onvoorstelbaar, en toch bewogen zij hoog door het heelal en snel door de tijd. Sommige tweebenige wezens reizen buiten de aarde, had hij een keer verteld. Ik had hem uitgelachen en daarna had ik mijn naam geaccepteerd. Alleen maar omdat ik bij hem wilde horen.
Cas, nu was ik echt iemand. En Pol, hij was ook iemand. We waren meer dan een paar dingen. We waren bijzonder. Zoals een kind niet zonder zijn moeder kan, Zoals een hond aan zijn baasje kleeft en een kat aan zijn brokkenbak, zo hoorden wij bij elkaar.
Onderweg waren we ziek geworden. Volgens Pol hoorde dat erbij. Iedereen die grote reizen maakte raakte van streek. In het zwarte duister deinden we op de golven van een onzichtbare zee. We vielen en vlogen en vielen en vlogen. Mijn binnenste kon het niet meer aan, ik hield mijn lip ver uitgestoken. De natuur bracht ons naar onze bestemming, riep Pol nog naar mij.
Daarna heb ik hem niet meer gezien. Hij was opeens verdwenen. Het eerste wat ik merkte was dat we niet meer ophielden met vallen. Alsof ons ruimteschip binnen de zwaartekracht van een sterke planeet was gekomen. We gilden, het knalde, we vielen, er was water, we verdwenen, het was chaos. We waren geen engelen meer, en ook geen reizigers. We vlogen niet meer, we vielen. Daarna werd alles zwart om mij heen totdat ik mijn ogen opendeed en boven mij deze lucht zag waar nu grote grijze wolken voorbijglijden.
Is dit de hemel?
Pol?
Ben ik weer zonder jou?
Pol?
Heb ik het echt zo koud?
Ik wou dat ik kon bibberen.
Om mijn heen hoor ik geluiden. Die ken ik zo goed. Toen wij werden gemaakt hoorde ik die ook. Even je tanden op elkaar zetten, zeiden we tegen elkaar. We worden mooi en sterk. Dikke zolen, metalen ogen, versterkte neuzen, profielhakken, kruisvormige stiksels. Om dat te maken sneden, hakten en prikten ze in ons.
De tweebenige wezens schijnen dat tijdens hun leven te doen. Ze worden helemaal bloot geboren en als ze niet tevreden zijn laten ze hun lichamen veranderen. Elke keer weer.
Ik weet niet wat tevreden betekent.
Ik ben gewoon.
Een ding. Tot nut van andere dingen. Ik houd van dat eenvoudige leven.
Om mij heen zie ik een wazig beeld. Daar liggen we. Wanorde. Dwars door elkaar. Onze ander zit niet meer aan ons vast. Het verbond van onze omhulling is verdwenen.
Over de grond komt water aanrollen dat telkens weer verdwijnt. De bruine en witte korreltjes zijn koud en nat. Ze doen pijn. We zijn overal. Sommigen van ons liggen weggezakt in het water. Zover als ik kijken kan zie ik ons. Wij, eenzamen, dingen voor tweebenige wezens.
Ik voel me waardeloos.
Is dit het land dat ze ons beloofd hebben? Is dit de wereld waar het leven groots en goed is? Is dit de droom van een ding?
Ik wou dat ik dat aan iemand kon vragen.
Tussen ons door lopen de tweebenige wezens. Ze bukken zich over ons heen en voelen aan ons. We worden omvergegooid of op de kop gehouden. Ze schreeuwen tegen elkaar. ‘Maat 43, heb jij die gezien? Nee, van die zwarte. Met veters.’
Sommigen van ons worden meegenomen.
Ik probeer me klein te maken. Ik wil niet worden meegenomen.
‘Pol!’ roep ik. ‘Pol! Waar ben je?’
We roepen door elkaar. Hoge en lage stemmen die alleen wij kunnen horen. Angstkreten en vraagtekens vullen de lucht.
Tussen alle geluiden die klinken hoor ik zijn stem niet. Ik voel me steeds waardelozer worden.
‘Pol,’ snik ik zacht. ‘Pol, je hebt mij verlaten. Wat ben ik nou?’
Opeens word ik opgepakt en vlieg ik door de lucht.
‘Ik heb hier een 41,’ roept een groot hoofd vlak boven mij. ‘Zal ik die meenemen?’
Trillend hang ik in de lucht. Dit is nog erger dan op zee. Daar hadden we houvast aan elkaar, daar waren we samen. Hier is er alleen dat geluid en die geur. De tweebenige wezens herinneren mij aan onze begintijd in de fabriek. Geuren van plastic, leer, lijm en parfum. Harde stemmen en knijpende vingers.
Ik word weer op de grond gelegd. Een golf water komt aanrollen. Hij stroomt in mijn buik. Ik moet slikken. Ik wacht hier wel op Pol. Ik kan heel lang wachten. Ik ben heel goed in wachten.
22 oktober 2020 – Inzending voor de schrijfwedstrijd Latour op het Wad, november 2020
Hier lig ik dan. Ik ben mijn andere helft kwijt. Plato zou zeggen dat ik voor de rest van mijn leven gedoemd ben om naar hem of haar te zoeken. Ik weet niet waar mijn andere helft is. En eigenlijk weet ik ook niet welke helft ik ben. Ik bèn gewoon, gewoon mijzelf, meer niet.
Volgens mij is mijn levensdoel het verlichten van het leven van iemand anders, het hem makkelijk maken. Meer niet. Gewoon doen waar ik voor gemaakt ben. Net als al die andere, vreemde dingen om mij heen die soms heel erg op mij lijken. Met stapels zijn we in een donkere container gestopt, klaar om naar de andere kant van de wereld te gaan. Ver weg van ons begin, ver weg van onze oorsprong.
We waren goed opgeborgen, in tweetallen met onze veters aan elkaar geknoopt en daarna omhuld door een doorzichtige huid waarin we droog en warm bij elkaar zaten. Mijn andere helft voelde warm aan, we hadden het knus, als we dat woord zouden kunnen gebruiken. We lagen dicht tegen elkaar aan en ergens wisten we ook dat we niet zonder elkaar konden.
Nu lig ik hier in het felle licht. Alleen. Aan mijn huid kleven kleine bolletjes: witte ronde balletjes en plakkerige, bruine korreltjes die mij pijn doen als ik beweeg. Waar is alles dat bij mij was? Waar is mijn ander? Waarom lig ik hier naakt en stroomt er water om mij heen? Het is water dat ik niet kan drinken omdat het pijn aan mijn lip doet. Als ik kon braken, braakte ik. Als ik kon roepen, riep ik. Als ik kon vluchten, vluchtte ik. Maar dat kan ik niet, ik ben maar een ding.
Ik kan hier alleen maar liggen, wachten totdat iets of iemand mij nodig heeft.
Is dit nu het einde? Heb ik zo lang in het donker gereisd om hier weer iets anders te worden? Iets onbruikbaars? Ben ik nou al een ding geweest?
Ik ben gemaakt om anderen tot hun gemak te dienen. Als ik geen nut meer heb kunnen ze mij weggooien, dan word ik misschien nog een plantenbak of zo. Recyclen noemen de tweebenige wezens dat. Het einde, noemen wij het zelf. Wij zien onszelf er namelijk niet meer in terug.
Ze hadden ons een mooie toekomst voorspeld. Zo noemen jullie dat toch? Een toekomst: dat wat je toe-komt, wat je verdient, wat voor je klaarligt; een mooi leven dat staat te gebeuren?
Een zachte voet om te omhullen, samen met mijn andere ik, reizen maken, verzorgd worden en regelmatig samen met onze soortgenoten uitrusten in een donkere kast. Zonder ons zouden de tweebenige wezens in deze wereld nergens komen, hadden we gehoord. Ze konden niet zonder onze aanwezigheid. Dat was hun toekomst geworden. Wij waren dus belangrijk. Van nut. Onmisbaar misschien.
Wij hadden onszelf Cas en Pol genoemd. Pol had het bedacht. Hij had zich in allerlei reizen verdiept en was bij de sterrenbeelden uitgekomen. Hun reizen waren onmogelijk, onvoorstelbaar, en toch bewogen zij hoog door het heelal en snel door de tijd. Sommige tweebenige wezens reizen buiten de aarde, had hij een keer verteld. Ik had hem uitgelachen en daarna had ik mijn naam geaccepteerd. Alleen maar omdat ik bij hem wilde horen.
Cas, nu was ik echt iemand. En Pol, hij was ook iemand. We waren meer dan een paar dingen. We waren bijzonder. Zoals een kind niet zonder zijn moeder kan, Zoals een hond aan zijn baasje kleeft en een kat aan zijn brokkenbak, zo hoorden wij bij elkaar.
Onderweg waren we ziek geworden. Volgens Pol hoorde dat erbij. Iedereen die grote reizen maakte raakte van streek. In het zwarte duister deinden we op de golven van een onzichtbare zee. We vielen en vlogen en vielen en vlogen. Mijn binnenste kon het niet meer aan, ik hield mijn lip ver uitgestoken. De natuur bracht ons naar onze bestemming, riep Pol nog naar mij.
Daarna heb ik hem niet meer gezien. Hij was opeens verdwenen. Het eerste wat ik merkte was dat we niet meer ophielden met vallen. Alsof ons ruimteschip binnen de zwaartekracht van een sterke planeet was gekomen. We gilden, het knalde, we vielen, er was water, we verdwenen, het was chaos. We waren geen engelen meer, en ook geen reizigers. We vlogen niet meer, we vielen. Daarna werd alles zwart om mij heen totdat ik mijn ogen opendeed en boven mij deze lucht zag waar nu grote grijze wolken voorbijglijden.
Is dit de hemel?
Pol?
Ben ik weer zonder jou?
Pol?
Heb ik het echt zo koud?
Ik wou dat ik kon bibberen.
Om mijn heen hoor ik geluiden. Die ken ik zo goed. Toen wij werden gemaakt hoorde ik die ook. Even je tanden op elkaar zetten, zeiden we tegen elkaar. We worden mooi en sterk. Dikke zolen, metalen ogen, versterkte neuzen, profielhakken, kruisvormige stiksels. Om dat te maken sneden, hakten en prikten ze in ons.
De tweebenige wezens schijnen dat tijdens hun leven te doen. Ze worden helemaal bloot geboren en als ze niet tevreden zijn laten ze hun lichamen veranderen. Elke keer weer.
Ik weet niet wat tevreden betekent.
Ik ben gewoon.
Een ding. Tot nut van andere dingen. Ik houd van dat eenvoudige leven.
Om mij heen zie ik een wazig beeld. Daar liggen we. Wanorde. Dwars door elkaar. Onze ander zit niet meer aan ons vast. Het verbond van onze omhulling is verdwenen.
Over de grond komt water aanrollen dat telkens weer verdwijnt. De bruine en witte korreltjes zijn koud en nat. Ze doen pijn. We zijn overal. Sommigen van ons liggen weggezakt in het water. Zover als ik kijken kan zie ik ons. Wij, eenzamen, dingen voor tweebenige wezens.
Ik voel me waardeloos.
Is dit het land dat ze ons beloofd hebben? Is dit de wereld waar het leven groots en goed is? Is dit de droom van een ding?
Ik wou dat ik dat aan iemand kon vragen.
Tussen ons door lopen de tweebenige wezens. Ze bukken zich over ons heen en voelen aan ons. We worden omvergegooid of op de kop gehouden. Ze schreeuwen tegen elkaar. ‘Maat 43, heb jij die gezien? Nee, van die zwarte. Met veters.’
Sommigen van ons worden meegenomen.
Ik probeer me klein te maken. Ik wil niet worden meegenomen.
‘Pol!’ roep ik. ‘Pol! Waar ben je?’
We roepen door elkaar. Hoge en lage stemmen die alleen wij kunnen horen. Angstkreten en vraagtekens vullen de lucht.
Tussen alle geluiden die klinken hoor ik zijn stem niet. Ik voel me steeds waardelozer worden.
‘Pol,’ snik ik zacht. ‘Pol, je hebt mij verlaten. Wat ben ik nou?’
Opeens word ik opgepakt en vlieg ik door de lucht.
‘Ik heb hier een 41,’ roept een groot hoofd vlak boven mij. ‘Zal ik die meenemen?’
Trillend hang ik in de lucht. Dit is nog erger dan op zee. Daar hadden we houvast aan elkaar, daar waren we samen. Hier is er alleen dat geluid en die geur. De tweebenige wezens herinneren mij aan onze begintijd in de fabriek. Geuren van plastic, leer, lijm en parfum. Harde stemmen en knijpende vingers.
Ik word weer op de grond gelegd. Een golf water komt aanrollen. Hij stroomt in mijn buik. Ik moet slikken. Ik wacht hier wel op Pol. Ik kan heel lang wachten. Ik ben heel goed in wachten.
22 oktober 2020 – Inzending voor de schrijfwedstrijd Latour op het Wad, november 2020

Waarheidsperken en oordelen
Michel Foucault, Hannah Arendt, Julian Baggini en het klimaat
Al weken liggen ze op mijn bureau. Vier boeken, nee, vijf. Onlangs is er één bij gekomen. Een dun zwart boekje met een vraagteken op de voorkant. Dat vraagteken bestaat uit de letters van de naam van de auteur en de titel. Het is een boek van Julian Baggini over de geschiedenis van de waarheid. Een kleine geschiedenis, heeft hij het zelf genoemd.
Ik heb het boekje bovenop de stapel gelegd die al langer dan een jaar geduldig op mij wacht. Tussen de boeken ligt een handgeschreven schema dat bedoeld was voor de zomer van 2017 in Zeeland. De stapel bevat één boek van Michel Foucault en drie boeken van Hannah Arendt. Ze gaan allemaal over waarheid, spreken, denken en oordelen. Het zijn hun laatste boeken. Arendts ‘Willen’, ‘Denken’ en ‘Oordelen’ dateren van 1971. Vier jaar later overleed zij. Foucaults ‘De Moed tot Waarheid’ bevat de teksten van zijn laatste colleges in 1984. Enkele maanden later overleed hij.
Zijn boek inspireerde mij tot de vraag of waarheidspreken mogelijk is. Daar wil ik onderzoek naar doen. Maar daar komen altijd andere dingen tussen door: een huisgenoot die wil wandelen of spelen, een column die weg moet, Elias Canetti die met zijn uitgebreide autobiografie en met professor Kien uit ‘Die Blendung’ zijn veelzijdige leven opdringt, of het idee voor een verhalenbundel dat ontstaat bij het zien van het schilderij over de roeping van Mattheus gesitueerd in de Gouden Eeuw. Ik begon aan alles tegelijk.
Bij al dat werken, schrijven en lezen kwam telkens weer die vraag terug. Ben ik nu bezig met de waarheid, met de werkelijkheid, of maak ik zomaar iets? Gaat dit misschien nergens over? En waar horen die verzinsels van een zelfgemaakt verhaal dan bij? Is een geschreven column van mij de waarheid, de werkelijkheid, of iets anders? Over het kennen van de waarheid hebben veel filosofen zich gebogen, ik heb dat altijd moeilijke materie gevonden. Met behulp van Wittgenstein heb ik daar veel over geleerd. Maar er is slechts één zin blijven hangen: ‘Waarvan je niet spreken kan, daarover moet je zwijgen’. Die uitspraak is mij altijd bijgebleven.
Ik pak Foucault er weer eens bij. ‘De Moed tot Waarheid’ is een weergave van zijn laatste colleges waarin hij onderzoek doet naar waarheidspreken: parresia. Dat betekent ‘alles zeggen’. Voor Foucault is er bij waarheidspreken een relatie tussen het subject en de waarheid zoals tussen een rechter/verdachte en de rechtspraak, of tussen de priester/biechteling en de biecht. De waarheid staat niet buiten hen, hij is geen objectief gegeven, een fenomeen of een verschijnsel dat we kunnen bestuderen. Nee, de waarheid gaat van mond tot oor en brengt daar iets teweeg. De waarheid heeft een bedoeling en daarvoor moet hij uitgesproken worden. De waarheid wil iets in werking stellen, iets veroorzaken, iets bereiken. Daarom zeg je hem tegen mij.
De waarheidspreker bij Foucault is de nar of de cynicus. Dat is degene die alles durft te zeggen en de eventuele consequenties daarvan onder ogen ziet. Hij heeft altijd het recht van spreken en hoeft niets te verbergen. De nar en de cynicus spreken zonder voorbehoud. Dan heb je moed nodig. Zij nemen de moed om te zeggen wat ze weten, onverbloemd. Zij nemen dat risico. En de luisteraar heeft de moed nodig om te luisteren. Om de waarheid te aanvaarden in al zijn krenkende angstaanjagendheid. De waarheid is namelijk niet altijd goed voor hem.
Voor Foucault is de waarheid iets persoonlijks, de waarheid is zijn persoonlijke mening, zijn overtuiging. Socrates is hiervan het ultieme voorbeeld. Hij wilde niet dood omdat hij dan niet meer van nut kon zijn. Socrates onderzocht de profetieën, stelde vragen en ging vijandigheden niet uit de weg. Hij wilde de waarheidsclaims van anderen toetsen. En daarmee de wereld verbeteren, door de individuele levens van mensen te verbeteren, door hun kennis te verbeteren. Socrates leefde de waarheid en was er zo van overtuigd dat hij daarvoor zijn straf aanvaardde. Hij dronk liever de gifbeker leeg dan dat hij zijn claim op de waarheid introk.
De waarheid bij Foucault is onverhuld, onvermeld, rechtstreeks, direct en onveranderlijk. Net als bij Socrates. Socrates ondervroeg zijn gesprekspartners naar hun waarheden en liet ze nadenken. Socrates leerde de mensen denken.
En dan kom je bij Hannah Arendt. Arendt benadrukt dat het denken zich richt op de betekenis achter de waarheid. In het schouwspel van de werkelijkheid is het niet de deelnemer die de waarheid ziet. Maar het is de toeschouwer die door zijn niet-deelname aan het schouwspel de waarheid kan zien en begrijpen. Denken is leven en denken is zijn. Dat was wat Socrates deed. Door zijn denken kon hij ten volle leven omdat hij met alles zocht naar de waarheden in het leven. Socrates leefde wat hij dacht.
Waar bij Foucault de waarheidspreker een soort aanzegger is, iemand anders dan degene wie de waarheid aangaat, is bij Arendt de denker de waarheidspreker voor zichzelf. De zelfzorg die Foucault in zijn werk propageert komt bij haar tot uiting in de denker die zijn eigen leven ten volle ‘waar’ denkt. Denken is zijn, zijn in de eigen waarheid. Bij Arendt zit de waarheid in de mens, terwijl die waarheid bij Foucault zich tussen mensen lijkt af te spelen.
Met willen bedoelt Arendt het vermogen van de mens om te kiezen, of om te beginnen. Desnoods opnieuw te beginnen. Volgens Arendt wordt de mens gekenmerkt door nataliteit: hij wordt meerdere keren in zijn leven geboren, dat wil zeggen dat hij opnieuw kan beginnen met leven. Dat maakt hem mens. De kennis van de waarheid is de aanleiding om andere keuzes te maken en een nieuw leven te beginnen. Willen is dan kunnen, omdat de waarheid dwingt, de waarheid legt een keuze voor. Hij dwingt hem af. Zoals de koninklijke adviseur als nar of als cynicus zijn koning adviseert om iets onmogelijks te doen. Dit advies wordt door de waarheid afgedwongen, het verplicht. En de keuze is alleen voor of tegen dit advies. De evidentie van deze waarheid is zo duidelijk dat je niets anders kunt kiezen. Anders is het zelfverloochening. Daarom dronk Socrates de gifbeker leeg, omdat hij wist dat hij altijd zou doorgaan met de mensen te leren de waarheid te kennen, zonder voorbehoud. Een ander leven kon hij zich niet voorstellen. Hij had geen keuze.
In ‘Willen’ gaat Arendt uitgebreid in op Duns Scotus die het heeft over het object van het willen. Voor hem is dat net als bij Augustinus het uiteindelijke object zelf. Volgens Augustinus wil de mens de liefde van God omdat het de liefde van God is. Niet zoals het in ons denken is, maar zoals het van zichzelf is. Dat is de waarheid nastreven, het doel omwille van zichzelf, en niet omdat het voor jou goed is, of voor jouw vijanden slecht. Dat is de moedige aanvaarding die Foucault beschrijft bij de biecht en de rechtspraak. Wij willen de waarheid omdat het de waarheid is. Niet omdat hij goed voor ons betekent. Wij moeten de waarheid ook willen als hij geen goed voor ons betekent, gewoonweg omdat het de waarheid is.
Laat dit eens los op het huidige klimaatprobleem. Klimaatsceptici bestrijden de feiten over het probleem door de waarheid verzinsels te noemen. Baggini noemt dit in zijn boekje de empirische waarheid. Dat is de waarheid die ons door experts wordt getoond over de toestand van het huidige klimaat. Bij empirische waarheid hoort altijd een gebrek aan zekerheid. Er is altijd onderzoek nodig, en nieuw onderzoek dat tot herziening en/of herbevestiging van de waarheid leidt. Het is dan heel moeilijk om bewijs te verzamelen dat sterk genoeg is om de voorliggende vraag voor altijd afdoende te beantwoorden. Dit bewijs steunt altijd op vertrouwen, wantrouwen, aannames en vooroordelen. De mens heeft al een positie ingenomen voordat alle onderzoek is afgerond. Deze empirische waarheid botst met machtige waarheid als presidenten het klimaatprobleem gewoon erkennen en vanuit hun machtspositie deze waarheid aanvallen. En de gezaghebbende waarheid is maar net zo sterk als ons vertrouwen in de sprekers van de verschillende waarheden. Wie gelooft Trump? Wie volgt Parijs? En wie gelooft Katowice?
Arendt stelt dat de waarheid spreken ook handelen is. Als we de waarheid uitspreken moeten we ook wat doen. Misschien is dat ook wel ons knelpunt met het klimaatprobleem. We spreken het probleem niet, voldoende, uit. Zolang we alleen maar de waarheid denken, zitten we comfortabel in onze veilige leunstoel. Maar ergens hangt de volgende spreuk aan de muur: ‘Je moet je leven veranderen!’ En wat doen we dan?
Dan moeten we oordelen. Volgens Arendt is het oordeel de belangrijkste activiteit waarin mensen met elkaar hun bekommernis om de gemeenschappelijke wereld delen. Het begrijpen van de waarheid is oordelen geworden. Keuzes maken om wat te doen, goed en kwaad te benoemen en in actie te komen. De zelfzorg voor het leven en de wereld ontstaat uit het handelen op grond van kennis van de waarheid. Begrijpen is je verzoenen met de werkelijkheid die waarheid is geworden. De opwarming van de aarde die de mens veroorzaakt is een werkelijkheid die we niet zomaar kunnen accepteren. We kunnen niet blijven zitten, daar hoort handelen bij. Het is anders de weg naar, ongewenste, zelfvernietiging. De aarde en onze nakomelingen gaan eraan. Zo komt de deugd van Socrates om de hoek kijken. We moeten het goede doen. Deugd kan onderwezen en geleerd worden, zodat je één bent met je overtuigingen. Zodat je jouw waarheid ook leeft. Dan leef je in overeenstemming met jezelf.
Met Kafka en Lessing relativeert Arendt het objectieve karakter van waarheid. Zodra waarheid wordt uitgesproken is het een opinie geworden en heeft zij een levendig en veranderlijk gezicht. Baggini noemt dit de relatieve waarheid. Deze waarheid kent verschillende perspectieven en kan veranderen door het ontstaan van nieuwe feiten. Maar hij verdwijnt niet. Het is toch de waarheid. Hij is uitgesproken. We moeten er wat mee. Kant stelt dat dit oordeelsvermogen de aanwezigheid van anderen veronderstelt. Het oordeel, of de waarheid, is mededeelbaar. De waarheid is niet alleen uitspreekbaar, maar ook te delen met anderen. Daarvoor is een gemeenschappelijk zintuig nodig, het gezond verstand waarmee we kunnen beoordelen of de waarheid juist is. En welke actie nodig is.
Terug naar het klimaatprobleem. De experts hebben gezegd, en bevestigd, dat de wereld afstevent op een onacceptabele temperatuurstijging, en dat de mens daarvan de oorzaak is. Niet iedereen gelooft de experts en stelt hun gezag ter discussie. Anderen relativeren. Maar iedereen praat erover. Klimaattafels, wereldconferenties, subsidieprogramma’s en bouwvoorschriften zorgen voor ideeën van verandering. De waarheid is aan het licht gekomen.
De maatregelen die wereldwijd worden voorgesteld lijken onvoldoende om het onafwendbare te voorkomen. De zeespiegel stijgt en sommige kleine landen krijgen hier als eerste problemen mee. Ook wij in Nederland met de droge lente, zomer en herfst van dit jaar. Is het de nar of de cynicus van Foucault die ons dit probleem vertelt en ons voor de onomkeerbare waarheid stelt? Dan kunnen wij het nog (even) weglachen. Of kunnen wij met ons gezond verstand deze waarheid tot een gedeelde opinie maken en massaal in actie komen omdat deze ongemakkelijke waarheid ons allemaal raakt? Laten we kiezen voor het leven of desnoods voor de dood. Dat is beter dan bewuste onwetendheid. Ook de nar stopt uiteindelijk met lachen.
20 december 2018
Michel Foucault, Hannah Arendt, Julian Baggini en het klimaat
Al weken liggen ze op mijn bureau. Vier boeken, nee, vijf. Onlangs is er één bij gekomen. Een dun zwart boekje met een vraagteken op de voorkant. Dat vraagteken bestaat uit de letters van de naam van de auteur en de titel. Het is een boek van Julian Baggini over de geschiedenis van de waarheid. Een kleine geschiedenis, heeft hij het zelf genoemd.
Ik heb het boekje bovenop de stapel gelegd die al langer dan een jaar geduldig op mij wacht. Tussen de boeken ligt een handgeschreven schema dat bedoeld was voor de zomer van 2017 in Zeeland. De stapel bevat één boek van Michel Foucault en drie boeken van Hannah Arendt. Ze gaan allemaal over waarheid, spreken, denken en oordelen. Het zijn hun laatste boeken. Arendts ‘Willen’, ‘Denken’ en ‘Oordelen’ dateren van 1971. Vier jaar later overleed zij. Foucaults ‘De Moed tot Waarheid’ bevat de teksten van zijn laatste colleges in 1984. Enkele maanden later overleed hij.
Zijn boek inspireerde mij tot de vraag of waarheidspreken mogelijk is. Daar wil ik onderzoek naar doen. Maar daar komen altijd andere dingen tussen door: een huisgenoot die wil wandelen of spelen, een column die weg moet, Elias Canetti die met zijn uitgebreide autobiografie en met professor Kien uit ‘Die Blendung’ zijn veelzijdige leven opdringt, of het idee voor een verhalenbundel dat ontstaat bij het zien van het schilderij over de roeping van Mattheus gesitueerd in de Gouden Eeuw. Ik begon aan alles tegelijk.
Bij al dat werken, schrijven en lezen kwam telkens weer die vraag terug. Ben ik nu bezig met de waarheid, met de werkelijkheid, of maak ik zomaar iets? Gaat dit misschien nergens over? En waar horen die verzinsels van een zelfgemaakt verhaal dan bij? Is een geschreven column van mij de waarheid, de werkelijkheid, of iets anders? Over het kennen van de waarheid hebben veel filosofen zich gebogen, ik heb dat altijd moeilijke materie gevonden. Met behulp van Wittgenstein heb ik daar veel over geleerd. Maar er is slechts één zin blijven hangen: ‘Waarvan je niet spreken kan, daarover moet je zwijgen’. Die uitspraak is mij altijd bijgebleven.
Ik pak Foucault er weer eens bij. ‘De Moed tot Waarheid’ is een weergave van zijn laatste colleges waarin hij onderzoek doet naar waarheidspreken: parresia. Dat betekent ‘alles zeggen’. Voor Foucault is er bij waarheidspreken een relatie tussen het subject en de waarheid zoals tussen een rechter/verdachte en de rechtspraak, of tussen de priester/biechteling en de biecht. De waarheid staat niet buiten hen, hij is geen objectief gegeven, een fenomeen of een verschijnsel dat we kunnen bestuderen. Nee, de waarheid gaat van mond tot oor en brengt daar iets teweeg. De waarheid heeft een bedoeling en daarvoor moet hij uitgesproken worden. De waarheid wil iets in werking stellen, iets veroorzaken, iets bereiken. Daarom zeg je hem tegen mij.
De waarheidspreker bij Foucault is de nar of de cynicus. Dat is degene die alles durft te zeggen en de eventuele consequenties daarvan onder ogen ziet. Hij heeft altijd het recht van spreken en hoeft niets te verbergen. De nar en de cynicus spreken zonder voorbehoud. Dan heb je moed nodig. Zij nemen de moed om te zeggen wat ze weten, onverbloemd. Zij nemen dat risico. En de luisteraar heeft de moed nodig om te luisteren. Om de waarheid te aanvaarden in al zijn krenkende angstaanjagendheid. De waarheid is namelijk niet altijd goed voor hem.
Voor Foucault is de waarheid iets persoonlijks, de waarheid is zijn persoonlijke mening, zijn overtuiging. Socrates is hiervan het ultieme voorbeeld. Hij wilde niet dood omdat hij dan niet meer van nut kon zijn. Socrates onderzocht de profetieën, stelde vragen en ging vijandigheden niet uit de weg. Hij wilde de waarheidsclaims van anderen toetsen. En daarmee de wereld verbeteren, door de individuele levens van mensen te verbeteren, door hun kennis te verbeteren. Socrates leefde de waarheid en was er zo van overtuigd dat hij daarvoor zijn straf aanvaardde. Hij dronk liever de gifbeker leeg dan dat hij zijn claim op de waarheid introk.
De waarheid bij Foucault is onverhuld, onvermeld, rechtstreeks, direct en onveranderlijk. Net als bij Socrates. Socrates ondervroeg zijn gesprekspartners naar hun waarheden en liet ze nadenken. Socrates leerde de mensen denken.
En dan kom je bij Hannah Arendt. Arendt benadrukt dat het denken zich richt op de betekenis achter de waarheid. In het schouwspel van de werkelijkheid is het niet de deelnemer die de waarheid ziet. Maar het is de toeschouwer die door zijn niet-deelname aan het schouwspel de waarheid kan zien en begrijpen. Denken is leven en denken is zijn. Dat was wat Socrates deed. Door zijn denken kon hij ten volle leven omdat hij met alles zocht naar de waarheden in het leven. Socrates leefde wat hij dacht.
Waar bij Foucault de waarheidspreker een soort aanzegger is, iemand anders dan degene wie de waarheid aangaat, is bij Arendt de denker de waarheidspreker voor zichzelf. De zelfzorg die Foucault in zijn werk propageert komt bij haar tot uiting in de denker die zijn eigen leven ten volle ‘waar’ denkt. Denken is zijn, zijn in de eigen waarheid. Bij Arendt zit de waarheid in de mens, terwijl die waarheid bij Foucault zich tussen mensen lijkt af te spelen.
Met willen bedoelt Arendt het vermogen van de mens om te kiezen, of om te beginnen. Desnoods opnieuw te beginnen. Volgens Arendt wordt de mens gekenmerkt door nataliteit: hij wordt meerdere keren in zijn leven geboren, dat wil zeggen dat hij opnieuw kan beginnen met leven. Dat maakt hem mens. De kennis van de waarheid is de aanleiding om andere keuzes te maken en een nieuw leven te beginnen. Willen is dan kunnen, omdat de waarheid dwingt, de waarheid legt een keuze voor. Hij dwingt hem af. Zoals de koninklijke adviseur als nar of als cynicus zijn koning adviseert om iets onmogelijks te doen. Dit advies wordt door de waarheid afgedwongen, het verplicht. En de keuze is alleen voor of tegen dit advies. De evidentie van deze waarheid is zo duidelijk dat je niets anders kunt kiezen. Anders is het zelfverloochening. Daarom dronk Socrates de gifbeker leeg, omdat hij wist dat hij altijd zou doorgaan met de mensen te leren de waarheid te kennen, zonder voorbehoud. Een ander leven kon hij zich niet voorstellen. Hij had geen keuze.
In ‘Willen’ gaat Arendt uitgebreid in op Duns Scotus die het heeft over het object van het willen. Voor hem is dat net als bij Augustinus het uiteindelijke object zelf. Volgens Augustinus wil de mens de liefde van God omdat het de liefde van God is. Niet zoals het in ons denken is, maar zoals het van zichzelf is. Dat is de waarheid nastreven, het doel omwille van zichzelf, en niet omdat het voor jou goed is, of voor jouw vijanden slecht. Dat is de moedige aanvaarding die Foucault beschrijft bij de biecht en de rechtspraak. Wij willen de waarheid omdat het de waarheid is. Niet omdat hij goed voor ons betekent. Wij moeten de waarheid ook willen als hij geen goed voor ons betekent, gewoonweg omdat het de waarheid is.
Laat dit eens los op het huidige klimaatprobleem. Klimaatsceptici bestrijden de feiten over het probleem door de waarheid verzinsels te noemen. Baggini noemt dit in zijn boekje de empirische waarheid. Dat is de waarheid die ons door experts wordt getoond over de toestand van het huidige klimaat. Bij empirische waarheid hoort altijd een gebrek aan zekerheid. Er is altijd onderzoek nodig, en nieuw onderzoek dat tot herziening en/of herbevestiging van de waarheid leidt. Het is dan heel moeilijk om bewijs te verzamelen dat sterk genoeg is om de voorliggende vraag voor altijd afdoende te beantwoorden. Dit bewijs steunt altijd op vertrouwen, wantrouwen, aannames en vooroordelen. De mens heeft al een positie ingenomen voordat alle onderzoek is afgerond. Deze empirische waarheid botst met machtige waarheid als presidenten het klimaatprobleem gewoon erkennen en vanuit hun machtspositie deze waarheid aanvallen. En de gezaghebbende waarheid is maar net zo sterk als ons vertrouwen in de sprekers van de verschillende waarheden. Wie gelooft Trump? Wie volgt Parijs? En wie gelooft Katowice?
Arendt stelt dat de waarheid spreken ook handelen is. Als we de waarheid uitspreken moeten we ook wat doen. Misschien is dat ook wel ons knelpunt met het klimaatprobleem. We spreken het probleem niet, voldoende, uit. Zolang we alleen maar de waarheid denken, zitten we comfortabel in onze veilige leunstoel. Maar ergens hangt de volgende spreuk aan de muur: ‘Je moet je leven veranderen!’ En wat doen we dan?
Dan moeten we oordelen. Volgens Arendt is het oordeel de belangrijkste activiteit waarin mensen met elkaar hun bekommernis om de gemeenschappelijke wereld delen. Het begrijpen van de waarheid is oordelen geworden. Keuzes maken om wat te doen, goed en kwaad te benoemen en in actie te komen. De zelfzorg voor het leven en de wereld ontstaat uit het handelen op grond van kennis van de waarheid. Begrijpen is je verzoenen met de werkelijkheid die waarheid is geworden. De opwarming van de aarde die de mens veroorzaakt is een werkelijkheid die we niet zomaar kunnen accepteren. We kunnen niet blijven zitten, daar hoort handelen bij. Het is anders de weg naar, ongewenste, zelfvernietiging. De aarde en onze nakomelingen gaan eraan. Zo komt de deugd van Socrates om de hoek kijken. We moeten het goede doen. Deugd kan onderwezen en geleerd worden, zodat je één bent met je overtuigingen. Zodat je jouw waarheid ook leeft. Dan leef je in overeenstemming met jezelf.
Met Kafka en Lessing relativeert Arendt het objectieve karakter van waarheid. Zodra waarheid wordt uitgesproken is het een opinie geworden en heeft zij een levendig en veranderlijk gezicht. Baggini noemt dit de relatieve waarheid. Deze waarheid kent verschillende perspectieven en kan veranderen door het ontstaan van nieuwe feiten. Maar hij verdwijnt niet. Het is toch de waarheid. Hij is uitgesproken. We moeten er wat mee. Kant stelt dat dit oordeelsvermogen de aanwezigheid van anderen veronderstelt. Het oordeel, of de waarheid, is mededeelbaar. De waarheid is niet alleen uitspreekbaar, maar ook te delen met anderen. Daarvoor is een gemeenschappelijk zintuig nodig, het gezond verstand waarmee we kunnen beoordelen of de waarheid juist is. En welke actie nodig is.
Terug naar het klimaatprobleem. De experts hebben gezegd, en bevestigd, dat de wereld afstevent op een onacceptabele temperatuurstijging, en dat de mens daarvan de oorzaak is. Niet iedereen gelooft de experts en stelt hun gezag ter discussie. Anderen relativeren. Maar iedereen praat erover. Klimaattafels, wereldconferenties, subsidieprogramma’s en bouwvoorschriften zorgen voor ideeën van verandering. De waarheid is aan het licht gekomen.
De maatregelen die wereldwijd worden voorgesteld lijken onvoldoende om het onafwendbare te voorkomen. De zeespiegel stijgt en sommige kleine landen krijgen hier als eerste problemen mee. Ook wij in Nederland met de droge lente, zomer en herfst van dit jaar. Is het de nar of de cynicus van Foucault die ons dit probleem vertelt en ons voor de onomkeerbare waarheid stelt? Dan kunnen wij het nog (even) weglachen. Of kunnen wij met ons gezond verstand deze waarheid tot een gedeelde opinie maken en massaal in actie komen omdat deze ongemakkelijke waarheid ons allemaal raakt? Laten we kiezen voor het leven of desnoods voor de dood. Dat is beter dan bewuste onwetendheid. Ook de nar stopt uiteindelijk met lachen.
20 december 2018

De wees-niet en de sterf-niet
Elias Canetti (1905-1994)
Elias Canetti leefde in een tijdperk en in een regio waarin hij alles van de recente Europese geschiedenis meemaakte. Geboren in het Bulgaarse Roestsjoek in 1905 zag hij de wereld veranderen van een Weens koffiehuis vol bedaagde, kranten lezende heren in een Frankfurter fabriekshal waar de mannen en vrouwen in de massa van arbeiders hun plek in de wereld opeisten. Terwijl de heren in alle rust converseerden en leefden van hun regelmaat waren het de mannen en de vrouwen in de hallen die zich onderwierpen aan een leven dat ze niet zelf hadden bedacht. Deze massa was zich bewust dat zij in onvrijheid leefde en verlangde naar een ander leven. Overleven was hun enige leven. Hoe die mensen in de massa ondergingen en er weer als individuen uitkwamen, is het levenslange onderzoek van Canetti geweest.
De vader en moeder van Canetti voerden hem in zijn kinderjaren langs de steden van het veranderende Europa. Van Roestsjoek naar Manchester, langs Wenen en Zürich naar Frankfurt en Berlijn, waardoor hij de roerige eerste decennia van de twintigste eeuw vanuit verschillende perspectieven zag. Overal zag hij de massa die zich steeds meer probeerde te organiseren. En hij zag de individuen die zich van die massa losmaakten, en zich er tegen verzetten. Karl Kraus was daar een voorbeeld van. Canetti zag hoe de massa Kraus in het theater toejuichte bij de lezingen waarin Kraus zich verzette tegen de, massale, tijdgeest. Hier ontmoette hij ook zijn grote liefde: Veza Taubner.
Canetti heeft zich afgevraagd hoe de eenzame, individuele mens zich tot die massa zou verhouden. Al vroeg bestudeerde hij dit onderwerp, al zijn boeken gaan daar over. Canetti schreef aan zijn Blendung op twintigejarige leeftijd, hoog op een zolderkamer in Wenen. Tegelijkertijd dacht hij na over massa en macht. Op 15 juli 1927 maakte hij de arbeidersopstand in Wenen mee. Hier zag hij het brandende Paleis van Justitie en de wanhopige archivaris die jammerde over de brandende archiefstukken. Later hoorde hij vanuit zijn zolderraam de supportersgeluiden van een voetbalveld verderop. De tegenpartij en de andere partij die elkaar verbaal te lijf gaan. Zo ervoer hij de kracht van het geluid van de massa.
Professor Kien in Die Blendung onderzoekt en ervaart hoe hij zijn eruditie als talenwonder en kenner van de Oosterse wijsheden kan onderbrengen in een wereld die steeds vuiler, hebberiger en onpersoonlijker wordt. Met een aktentas vol boeken onder zijn arm loopt hij dagelijks langs de boekhandels van de stad om zijn bibliotheek te vergelijken met de andere verzamelingen. Hij ontwijkt de mensen op straat en komt elke dag thuis met de conclusie dat zijn voorraad uitmuntender is. Het telkens meenemen van een stukje van zijn bibliotheek is eigenlijk onnodig, Kien heeft alle zinnen van de boeken in zijn bibliotheek in zijn hoofd opgeslagen. Interessant is het om te weten dat Canetti zijn eigen bibliotheek, die verdeeld was over Londen en Zürich, schonk aan de Zentralbibliothek van Zürich. Wie anders wilde zijn twintigduizend boeken allemaal hebben?
Canetti was een waarnemer. In zijn immense roman portretteerde hij allerlei vrienden en bekenden zonder hen bij naam zichtbaar te maken. Hij wilde de wereld beter begrijpen. Hij schreef ook een boekje met vijftig karakterschetsen, Die Ohrenzeuge, allemaal gebaseerd op echt bestaande mensen uit zijn omgeving. Het waren allemaal personages, unieke en dramatische figuren die in de twintigste eeuw hun leven leefden als namenlikker, als blinde, of als roemonderzoeker. Allemaal mensen die een manier zochten om zich een plaats te geven in de groep. Ze rechtvaardigden hun bestaan door niet in de groep op te gaan, maar door er iets eigenzinnigs voor te doen. Zonder de groep hadden ze dat allang opgegeven.
Over Die Blendung vertelde Canetti dat hij hier werkte met het akoestische masker van de mens, de mens die altijd spreekt zonder verstaan en begrepen te worden. Hij spreekt eigenlijk altijd tegen zichzelf en gaat daardoor eenzaam door het leven, zijn woorden zijn aan zichzelf gericht. Canetti onderzocht dit verder in Masse und Macht waar hij oneindig lang aan werkte. Een paar maanden voor de afronding van het manuscript kocht hij nog vijftig nieuwe boeken die hij hiervoor wilde bestuderen. In zijn magnum opus vertelt hij de verhalen waarbij het individu zich door de massa voelt aangetrokken en tegelijk beducht is voor de aanraking door iets onbekends. Hij verklaart niet, hij vertelt. Hij beschrijft de fenomenen, de verschijnselen van massa, meute en individu. In steeds kortere zinnen en frasen schetst hij de werkelijkheid zoals die op hem overkomt. Met die werkvorm hadden zijn tijdgenoten heel wat moeite, ze vonden hem geen echte wetenschapper.
Canetti noemde zichzelf de sterf-niet, en zo leefde hij ook. Hij had een eigen akoestische masker, dat van de unieke taalgestalte van een mens die elke dag drie pagina’s schreef, studeerde, en meerdere vrouwen liefhad. Veza Tauber was zijn eeuwige liefde. Hij ontmoette haar bij de lezingen van Karl Kraus. Als eenentwintigjarige had zij de grote filosofen al gelezen. Ze schreef enkele romans.
De schilderes Marie-Louise von Motesiczky herinnerde hem aan het fijne Weense leven en gaf hem in de oorlogsjaren in Londen nieuw elan om weer te gaan schrijven. Friedl Benedikt, ook een Weense, was zijn leerling in Londen en schreef romans die haar even beroemder maakte dan haar leermeester. Maar hij brak met hen, alleen bij Veza kon hij de onderzoeker zijn, en niet de schrijver. Met Veza had hij een eeuwig verbond.
Op zijn vijfenzestigste werd hij vader en ordende hij zijn leven. ’s Nachts werken zat er niet meer in en Canetti werkte aan zijn uitgaven. Hij schreef zijn autobiografie in vijf delen. Zijn toneelstukken bleef hij zijn hoofdwerk vinden. Hochzeit en Komodie der Eitelkeit bleven zijn levenswerk. Toneel was voor hem waarschijnlijk de ultieme weergave van het natuurlijke akoestische masker. Op het toneel kon hij ieder voor zich laten spreken, ieder in zijn eigen wereld.
Zijn jonge geliefde, Hera Buschor, schonk hem zijn dochter Johanna en hij kwam tot rust. Als oude man werd hij steeds productiever. Hij schreef en hij publiceerde, de ideeën voor nieuw werk hielden niet op. Hij bleef schrijven en verzamelen. Zijn nalatenschap is enorm.
Zwitserland en omgeving werden zijn thuis, terwijl hij in Londen een schrijfplek had om zich terug te trekken. Zürich was uiteindelijk zijn echte thuis, de stad was in de Europese oorlogen een rustplaats in de wereld en bleef dat daarna ook voor hem. In deze stad zocht hij zijn graf uit, naast dat van James Joyce.
In 1994 overleed hij. Zijn laatste werk ging over de dood, zijn grootste vijand. Nadat eerder zijn grote liefde Veza Tauber overleed, wijdde hij zich een jaar aan het rouwen om haar. Zij was de vrouw die hem andere geliefden toestond. Hij leefde met meer vrouwen en zal daar ook zijn metamorfose van de akoestische maskers hebben geconstateerd. De vrouwen hadden allemaal een andere betekenis voor hem. Zijn laatste vrouw, Hera, gaf hem een kind waardoor hij de gelukkige omgang tussen moeder en kind kon aanschouwen, schrijft hij ergens.
Uiteindelijk was de dood het einde in al zijn werken. De apocalyptische zelfverbranding van professor Kien in Die Blendung was het extreme einde van de ultieme wetenschapper. De begrafenis aankondigende lijkensluiper in Die Ohrenzeuge klonk als een angstaanjagende signaalgever van elke dood van een bekende. Tenslotte kon Canetti bij het naderen van zijn eigen dood niets anders meer schrijven dan zijn eigen levensverhaal. Het leest net als de autobiografie van Konstantin Paustovski als het leven van iemand die door de tijd sluipt. Waar Paustovski de mensen en de natuur op een voetstuk zette, plaatst Canetti in zijn levensverhaal de geschiedenis en de gedachten vooraan.
Canetti was een man die dingen uit verschillende wetenschappen op een creatieve manier bij elkaar dacht, schrijft Erich Fried. Hij bekeek de wereld en zag haar denken. En doen. Dat probeerde hij in woorden te vangen. Zijn zinnen werden compacter en zijn beelden scherper. Zoals hij in Die Ohrenzeuge de roemonderzoeker en de onheilsgenieter in een kleine pagina beschrijft, zo comprimeert hij de grote stromingen in korte zinnen. Het rationalisme omschreef hij als ‘Jij bent jij’. Zelf was hij de ‘Wees niets’, de sterf-niet.
Canetti stierf niet, hij rondde zijn leven af. Een leven vol begrip en observaties, in een tijd die veranderde. Hij definieerde niet, maar hij omschreef. Canetti schreef tijdloos, zijn beelden en begrippen horen niet zozeer bij het donkere begin van de twintigste eeuw, zijn beschrijvingen horen bij de mensen van zijn tijd. En bij de tijdloze mensen. De karakters, die hij de metamorfosen noemde. Als ik professor Kien in Die Blendung volg, zie ik mijzelf lopen. Dan wil ik met mijn boeken op stap, en ze voor de wereld beschermen. Mijn boeken, en mijn gedachten, zijn van mij, daar moeten anderen van afblijven.
Ik zet mijn masker op en begin te praten. Zo eer ik Canetti.
11 december 2018
Elias Canetti (1905-1994)
Elias Canetti leefde in een tijdperk en in een regio waarin hij alles van de recente Europese geschiedenis meemaakte. Geboren in het Bulgaarse Roestsjoek in 1905 zag hij de wereld veranderen van een Weens koffiehuis vol bedaagde, kranten lezende heren in een Frankfurter fabriekshal waar de mannen en vrouwen in de massa van arbeiders hun plek in de wereld opeisten. Terwijl de heren in alle rust converseerden en leefden van hun regelmaat waren het de mannen en de vrouwen in de hallen die zich onderwierpen aan een leven dat ze niet zelf hadden bedacht. Deze massa was zich bewust dat zij in onvrijheid leefde en verlangde naar een ander leven. Overleven was hun enige leven. Hoe die mensen in de massa ondergingen en er weer als individuen uitkwamen, is het levenslange onderzoek van Canetti geweest.
De vader en moeder van Canetti voerden hem in zijn kinderjaren langs de steden van het veranderende Europa. Van Roestsjoek naar Manchester, langs Wenen en Zürich naar Frankfurt en Berlijn, waardoor hij de roerige eerste decennia van de twintigste eeuw vanuit verschillende perspectieven zag. Overal zag hij de massa die zich steeds meer probeerde te organiseren. En hij zag de individuen die zich van die massa losmaakten, en zich er tegen verzetten. Karl Kraus was daar een voorbeeld van. Canetti zag hoe de massa Kraus in het theater toejuichte bij de lezingen waarin Kraus zich verzette tegen de, massale, tijdgeest. Hier ontmoette hij ook zijn grote liefde: Veza Taubner.
Canetti heeft zich afgevraagd hoe de eenzame, individuele mens zich tot die massa zou verhouden. Al vroeg bestudeerde hij dit onderwerp, al zijn boeken gaan daar over. Canetti schreef aan zijn Blendung op twintigejarige leeftijd, hoog op een zolderkamer in Wenen. Tegelijkertijd dacht hij na over massa en macht. Op 15 juli 1927 maakte hij de arbeidersopstand in Wenen mee. Hier zag hij het brandende Paleis van Justitie en de wanhopige archivaris die jammerde over de brandende archiefstukken. Later hoorde hij vanuit zijn zolderraam de supportersgeluiden van een voetbalveld verderop. De tegenpartij en de andere partij die elkaar verbaal te lijf gaan. Zo ervoer hij de kracht van het geluid van de massa.
Professor Kien in Die Blendung onderzoekt en ervaart hoe hij zijn eruditie als talenwonder en kenner van de Oosterse wijsheden kan onderbrengen in een wereld die steeds vuiler, hebberiger en onpersoonlijker wordt. Met een aktentas vol boeken onder zijn arm loopt hij dagelijks langs de boekhandels van de stad om zijn bibliotheek te vergelijken met de andere verzamelingen. Hij ontwijkt de mensen op straat en komt elke dag thuis met de conclusie dat zijn voorraad uitmuntender is. Het telkens meenemen van een stukje van zijn bibliotheek is eigenlijk onnodig, Kien heeft alle zinnen van de boeken in zijn bibliotheek in zijn hoofd opgeslagen. Interessant is het om te weten dat Canetti zijn eigen bibliotheek, die verdeeld was over Londen en Zürich, schonk aan de Zentralbibliothek van Zürich. Wie anders wilde zijn twintigduizend boeken allemaal hebben?
Canetti was een waarnemer. In zijn immense roman portretteerde hij allerlei vrienden en bekenden zonder hen bij naam zichtbaar te maken. Hij wilde de wereld beter begrijpen. Hij schreef ook een boekje met vijftig karakterschetsen, Die Ohrenzeuge, allemaal gebaseerd op echt bestaande mensen uit zijn omgeving. Het waren allemaal personages, unieke en dramatische figuren die in de twintigste eeuw hun leven leefden als namenlikker, als blinde, of als roemonderzoeker. Allemaal mensen die een manier zochten om zich een plaats te geven in de groep. Ze rechtvaardigden hun bestaan door niet in de groep op te gaan, maar door er iets eigenzinnigs voor te doen. Zonder de groep hadden ze dat allang opgegeven.
Over Die Blendung vertelde Canetti dat hij hier werkte met het akoestische masker van de mens, de mens die altijd spreekt zonder verstaan en begrepen te worden. Hij spreekt eigenlijk altijd tegen zichzelf en gaat daardoor eenzaam door het leven, zijn woorden zijn aan zichzelf gericht. Canetti onderzocht dit verder in Masse und Macht waar hij oneindig lang aan werkte. Een paar maanden voor de afronding van het manuscript kocht hij nog vijftig nieuwe boeken die hij hiervoor wilde bestuderen. In zijn magnum opus vertelt hij de verhalen waarbij het individu zich door de massa voelt aangetrokken en tegelijk beducht is voor de aanraking door iets onbekends. Hij verklaart niet, hij vertelt. Hij beschrijft de fenomenen, de verschijnselen van massa, meute en individu. In steeds kortere zinnen en frasen schetst hij de werkelijkheid zoals die op hem overkomt. Met die werkvorm hadden zijn tijdgenoten heel wat moeite, ze vonden hem geen echte wetenschapper.
Canetti noemde zichzelf de sterf-niet, en zo leefde hij ook. Hij had een eigen akoestische masker, dat van de unieke taalgestalte van een mens die elke dag drie pagina’s schreef, studeerde, en meerdere vrouwen liefhad. Veza Tauber was zijn eeuwige liefde. Hij ontmoette haar bij de lezingen van Karl Kraus. Als eenentwintigjarige had zij de grote filosofen al gelezen. Ze schreef enkele romans.
De schilderes Marie-Louise von Motesiczky herinnerde hem aan het fijne Weense leven en gaf hem in de oorlogsjaren in Londen nieuw elan om weer te gaan schrijven. Friedl Benedikt, ook een Weense, was zijn leerling in Londen en schreef romans die haar even beroemder maakte dan haar leermeester. Maar hij brak met hen, alleen bij Veza kon hij de onderzoeker zijn, en niet de schrijver. Met Veza had hij een eeuwig verbond.
Op zijn vijfenzestigste werd hij vader en ordende hij zijn leven. ’s Nachts werken zat er niet meer in en Canetti werkte aan zijn uitgaven. Hij schreef zijn autobiografie in vijf delen. Zijn toneelstukken bleef hij zijn hoofdwerk vinden. Hochzeit en Komodie der Eitelkeit bleven zijn levenswerk. Toneel was voor hem waarschijnlijk de ultieme weergave van het natuurlijke akoestische masker. Op het toneel kon hij ieder voor zich laten spreken, ieder in zijn eigen wereld.
Zijn jonge geliefde, Hera Buschor, schonk hem zijn dochter Johanna en hij kwam tot rust. Als oude man werd hij steeds productiever. Hij schreef en hij publiceerde, de ideeën voor nieuw werk hielden niet op. Hij bleef schrijven en verzamelen. Zijn nalatenschap is enorm.
Zwitserland en omgeving werden zijn thuis, terwijl hij in Londen een schrijfplek had om zich terug te trekken. Zürich was uiteindelijk zijn echte thuis, de stad was in de Europese oorlogen een rustplaats in de wereld en bleef dat daarna ook voor hem. In deze stad zocht hij zijn graf uit, naast dat van James Joyce.
In 1994 overleed hij. Zijn laatste werk ging over de dood, zijn grootste vijand. Nadat eerder zijn grote liefde Veza Tauber overleed, wijdde hij zich een jaar aan het rouwen om haar. Zij was de vrouw die hem andere geliefden toestond. Hij leefde met meer vrouwen en zal daar ook zijn metamorfose van de akoestische maskers hebben geconstateerd. De vrouwen hadden allemaal een andere betekenis voor hem. Zijn laatste vrouw, Hera, gaf hem een kind waardoor hij de gelukkige omgang tussen moeder en kind kon aanschouwen, schrijft hij ergens.
Uiteindelijk was de dood het einde in al zijn werken. De apocalyptische zelfverbranding van professor Kien in Die Blendung was het extreme einde van de ultieme wetenschapper. De begrafenis aankondigende lijkensluiper in Die Ohrenzeuge klonk als een angstaanjagende signaalgever van elke dood van een bekende. Tenslotte kon Canetti bij het naderen van zijn eigen dood niets anders meer schrijven dan zijn eigen levensverhaal. Het leest net als de autobiografie van Konstantin Paustovski als het leven van iemand die door de tijd sluipt. Waar Paustovski de mensen en de natuur op een voetstuk zette, plaatst Canetti in zijn levensverhaal de geschiedenis en de gedachten vooraan.
Canetti was een man die dingen uit verschillende wetenschappen op een creatieve manier bij elkaar dacht, schrijft Erich Fried. Hij bekeek de wereld en zag haar denken. En doen. Dat probeerde hij in woorden te vangen. Zijn zinnen werden compacter en zijn beelden scherper. Zoals hij in Die Ohrenzeuge de roemonderzoeker en de onheilsgenieter in een kleine pagina beschrijft, zo comprimeert hij de grote stromingen in korte zinnen. Het rationalisme omschreef hij als ‘Jij bent jij’. Zelf was hij de ‘Wees niets’, de sterf-niet.
Canetti stierf niet, hij rondde zijn leven af. Een leven vol begrip en observaties, in een tijd die veranderde. Hij definieerde niet, maar hij omschreef. Canetti schreef tijdloos, zijn beelden en begrippen horen niet zozeer bij het donkere begin van de twintigste eeuw, zijn beschrijvingen horen bij de mensen van zijn tijd. En bij de tijdloze mensen. De karakters, die hij de metamorfosen noemde. Als ik professor Kien in Die Blendung volg, zie ik mijzelf lopen. Dan wil ik met mijn boeken op stap, en ze voor de wereld beschermen. Mijn boeken, en mijn gedachten, zijn van mij, daar moeten anderen van afblijven.
Ik zet mijn masker op en begin te praten. Zo eer ik Canetti.
11 december 2018
Leven als een ander: kiekegaard, Arendt en keij

Het beste leven
In dit essay maak ik een vergelijking tussen de opvattingen van Sören Kierkegaard en Hannah Arendt over de verschillende levensvormen die zij onderscheiden. Kierkegaard en Arendt benoemen allebei drie levensvormen waarvan zij er allebei één als de ideale levensvorm aangeven. Voor Kierkegaard is dat het religieuze leven waarin de mens op God en de ander is gericht. Voor Arendt is dat het handelen waarbij de mens in het publieke domein gemeenschappen aangaat.
In deze vergelijking probeer ik de overeenkomsten en de verschillen tussen deze levensvormen weer te geven en probeer ik een conclusie te trekken over de hoogste levensvorm, waarbij ik gebruik maak van de studie van Jan Keij over het verschildenken van Kierkegaard.
Kierkegaards angst en geloof
Kierkegaard vindt dat het religieuze leven het ultieme leven is voor de goede mens. Dat religieuze leven betreft het geloof in een persoonlijke God dat niet wordt belemmerd door de beklemmende tradities van de institutionele kerken. Zijn eigen leven was een leven dat zich heen en weer bewoog tussen theologie en filosofie, tussen geloof en overgave.
Sören Kierkegaard leefde van 1813 tot 1855 in Denemarken. Zijn leven bestond uit een eigenzinnige combinatie van de christelijke theologie en de ethische filosofie. In zijn hoofdwerk Of/of uit 1843 laat hij een discussie voeren over het zogenaamde esthetische leven van de dandy, die als een levensgenieter spreekt over erotiek, muziek, liefde en genot. Deze hedonistische figuur voert het gesprek met de stijve jurist en theoloog Wilhelm, een vaderfiguur, die hem toespreekt over de beschaving van het huwelijk, de evenwichtige persoonlijkheid en het geloof in God. Het is jou om jouzelf te doen, niet om de ander, zegt Wilhelm tegen de hedonist. Kierkegaard onderscheidt in dit werk drie levensvormen: het esthetische leven, het ethische leven en het religieuze leven.
Allereerst is er het esthetische leven, waarin de mens leeft voor het lichaam, voor het genot van het ik. Hier draait het om het voortbestaan van de eigen persoon en persoonlijkheid. Dit is het overleven waarbij het gaat om het voorkomen van sleur en om het in stand houden van het lichaam en het leven. Dit is voortbestaan in zijn meest pure vorm: laat mijn lichaam leven, laat mij zijn, laat mij genieten. Kierkegaard leefde zo, hij was een dandy, hij kleedde zich goed, omringde zich met luxe en hij dineerde uitgebreid en met veel gasten. Kierkegaard kwam graag onder de mensen, hij hield van het leven. Het esthetische leven wordt gekenmerkt door het ogenblik, door het hier en nu. Het is gedetermineerd, het staat vast; men leeft het met melancholie.
De tweede variant van Kierkegaards levensvormen is het ethische leven. Daarin draait het om de moraal van het ik. In dit leven draait het om het volgen van de regels, de mores, die het samenleven met anderen reguleren. De etiquette en het goed doen zijn hierbij belangrijk. Zij staan centraal om ervoor te zorgen dat mensen met elkaar kunnen omgaan, dat zij elkaar niet de hersens inslaan. Dat er orde heerst, vrede en rust. In de ethiek draait het om goed, kwaad en plicht. Om het individu dat zich een plaats in de samenleving wil geven. Meedoen, ondergaan en opgaan in het grotere geheel bepalen hier het leven. Het individu kiest hier een ideaal zelf, een leven dat hij aantrekt, hij conformeert zich. Kierkegaard beleefde zijn ethische leven in de meest ultieme vorm door zijn verloving met Regine Olsen af te breken omdat hij als schrijver en filosoof niet aan de verplichtingen van een huwelijk kon voldoen. De mores van de schrijver sloten voor hem de mores van het huwelijk uit. Als schrijver moest hij alles opgeven om daarin goed te zijn en de regels van het huwelijk eisten teveel verplichtingen die hem zouden afleiden van zijn levensdoel: de studie. Kierkegaard conformeerde zich aan de ethiek van het schrijversbestaan. Deze ethiek is het zijn, het bestaan, en geeft een antwoord op de vraag 'wat te doen'.
Het religieuze leven is de derde levensvorm die Kierkegaard laat zien. Dit is het persoonlijk goede leven, waarin de mens en zijn geloof in God centraal staan. Hij schreef veel over theologie, over de kerken en over het christendom. Daarin nam hij afstand van de christelijke ethiek, van de regels van het kerkelijke leven. Het religieuze was voor hem de moraal van de overgave aan God, het geloof in een ander. Dit is leven voor een hoger doel, met een unieke, mysterieuze bestemming. Deze verhouding werd een intieme relatie die je bewust werd door het geloof, het handelen en de angst voor de verkeerde keuze. Berusting en toewijding zijn de pilaren van het religieuze leven. In het religieuze leven draait het om de ander, om de zorg voor het gemeenschappelijke bestaan, om het verbeteren van het leven. Religieus leven is medeleven. Dit is het worden van de mens en geeft antwoord op de vraag 'hoe te leven'.
Arendts vita activa
Hannah Arendt is bekend van haar verslag van het Eichmannproces waarbij zij het begrip 'de banaliteit van het kwaad' heeft gemunt. Zij leefde van 1906 tot 1975 in Duitsland en de Verenigde Staten. In haar werk schreef zij veel over het totalitarisme, de neergang van de nationale staat en de opkomst van de massamaatschappij. Arendt leefde haar leven als een denker die wilde waarnemen en begrijpen om zich te kunnen verzoenen met de werkelijkheid. Haar hoofdwerk is The human condition uit 1958, later bekend geworden onder de titel Vita activa. Hierin beschrijft zij het leven in drie vormen: arbeiden, werken en handelen.
Arbeiden bevat volgens Arendt al die activiteiten die gaan om het voortbestaan van het menselijk lichaam, om het leven zelf, om de consumptie en de instandhouding van de soort. Eten, drinken en verzorgen zijn de dagelijkse dingen die de mens moet doen om te kunnen leven. Dit is het werk dat de nomade en de antieke boer doen: dieren weiden, melken, zaaien, zorgen, oogsten, opslaan, eten. Net genoeg voor jezelf, en in betere tijden wat overhouden voor slechtere tijden. De strijd om het voortbestaan draait tegenwoordig veelal om geld, om inkomsten waarmee men een voortbestaan kan kopen. Deze mens kan ook niet zijn zonder lichaam, zonder overleven. Arbeid laat niets zichtbaars achterlaat, het produceert alleen leven. Arbeiden heeft geen resultaat en iseen vorm van slavenarbeid, zij is niet vrij. Arbeiden is een plicht, een drang tot voortbestaan, het probeert het leven zo lang mogelijk in stand te houden. Arbeiden is een nooit eindigend proces, het is de arbeid van ons lichaam.
Werken is de niet-natuurlijke vorm van het menselijk bestaan. De mens maakt dingen die hem identificeren, hij bakent zijn bestaan af. Hier creëert hij een kunstmatige wereld, hij maakt een menselijk kunstproduct. De mens bouwt een huis, hij maakt meubels, kleding en andere (gebruiks)voorwerpen voor zichzelf en voor anderen. Dit is het zijn in de wereld, hiermee laat de mens zien wie hij is en wat hem maakt tot wie hij is. Hiermee is hij zichtbaar. Voor de nomade is dat een mooi gekerfde stok, voor de boer is dat de getimmerde kast van zijn voorouders, voor de zakenman is dat de gevulde lopende band in zijn fabriek, voor de miljonair is het zijn kunstcollectie. In al deze dingen maakt de mens zijn bestendigheid zichtbaar. Hij overleeft, na zijn dood blijft er iets achter. De mens creëert met werken duurzaamheid en waarde, hij maakt objecten, hij laat iets achter. De werkende mens is heer en meester, over zichzelf en over wat hij doet. De doelen van zijn werken worden middelen en de wereld wordt het doel op zich.
Handelen is voor Arendt de hoogste vorm van het menselijk bestaan. Dit is de vita activa, het actieve leven. Hier wordt het voortbestaan van de gemeenschap geregeld, de geschiedenis en de herinnering gemaakt. Handelen betekent beginnen, initiatief nemen. De handelende mens kan iets onverwachts doen. Handelen vereist spraak en beantwoordt de vraag 'wie ben jij'? Handelen, en spreken, is onthullen. Er ontstaat een levensverhaal. Het handelen speelt zich af tussen de mensen en zorgt voor (politieke) gemeenschappen. Het handelen maakt mensen bewust van wie zij zijn en waar zij bij horen. Dit leidt tot zelfonthulling en ontmoeting. De ander, de verbinding en de vrijheid staan hier centraal. Politiek is iets tussen echte, feitelijke mensen. Het draait hier om het daadwerkelijke bestaan en om verandering. In de politiek is sprake van gemeenschappelijk spreken en handelen. Macht houdt het publieke domein in stand, en macht ontstaat door te handelen.Handelen leidt tot vriendschappen, wat iets is tussen mensen en los staat van politieke overtuigingen of gemeenschappelijk nut.
De esthetische arbeid
Overleven is het doel van de estheticus en van de arbeider. Ze moeten wel, meer hebben ze niet. Hun lichaam is alles wat ze hebben. Ze moeten voortbestaan, het lichaam heeft leven nodig, voedsel en bescherming. Consumptie is hun drijfveer. Voor de arbeider is dit een hoogst noodzakelijk fysiek overleven, een puur fysieke drijfveer. Hij wordt gedreven door instincten, hij hoeft niet na te denken, hij wil met zijn geliefden voortbestaan. Voor de estheticus is dit vooral een mentaal overleven, een geestelijk voortbestaan.
Beide levensvormen helpen je om je van de ene dag naar de andere dag te slepen. Het ogenblik bepaalt wat er gebeurt. Er is geen plan, geen lange termijn, geen toekomst of verleden dat het leven bepaalt. De estheticus is een dandy die niets te doen heeft, hij doet het alledaagse, het hoogst noodzakelijke. Hij leeft om het leven, om zijn lichaam te verzorgen. Om de schoonheid, om het genot. De arbeider zwoegt elke dag om voldoende voedsel te verzamelen en te delen met zijn gezin. Eten moeten ze, leven moeten ze.
Er is geen spraken van een keuze, er is alleen maar dwang. Beide levensvormen zijn gedetermineerd. Het lichaam van de arbeider dwingt hem om te overleven, terwijl de estheticus zich laat dwingen door zijn verlangen om gelukkig te zijn. Niet door een rationele, overwogen keuze. De estheticus kan ook niet kiezen, hij consumeert om gelukkig te zijn, zegt Arendt.
Uiteindelijk genieten ze allebei, als de arbeider heeft gezwoegd is hij blij dat hij met zijn gezin kan genieten van het zelfgebakken brood van zelf gezaaid graan. Hij is blij met het resultaat. De estheticus geniet ook, van de keuze voor het ik, van zijn keuze om weer een dag iets gedaan, iets beleefd te hebben. Hij geniet van de overvloed, van zijn ontsnapping aan de sleur.
Beide levensvormen zijn egoïstisch, het draait om het ik, om het lichaam. Het ultieme ego van de arbeider die zijn lichaam en geest moet laten leven, en het vrijere ego van de estheticus die zich wil laven aan overvloed en allerlei tijdelijk behagen.
Verschillen tussen esthetisch leven en arbeiden
De estheticus en de arbeider delen niet hun zorgen. De estheticus is onbezorgd, het overkomt hem allemaal. De arbeider daarentegen is bezorgd, hij moet juist bezorgd zijn. Hij zwoegt om elke dag zijn lichaam en leven in stand te houden. Er moet genoeg te eten zijn, genoeg inkomen zijn, genoeg te leven zijn. Zijn zorgen betreffen zijn lichaam. Het moet voortbestaan, het moet leven. De zorgen van de estheticus bestaan uit de verveling, hij piekert alleen of hij zijn dag wel doorkomt, wat het volgende is dat hij nu weer moet doen.
De behoeften in Arendts arbeiden zijn primair, de mens moet er aan voldoen, hij moet voortbestaan. De behoeften in Kierkegaards esthetische leven zijn meer secundair. Deze behoeften worden bepaald door genot, door overvloed, door willekeur. Bij Arendt is sprake van een moeten, bij Kierkegaard is sprake van een kunnen.
Waar de arbeider moet overleven in een wereld van schaarste, kan de estheticus overleven in een wereld van overvloed. Hij heeft de keuze, alles komt van buitenaf, zegt Kierkegaard, hij kan kiezen uit een breed aanbod van overlevingsmogelijkheden.
De arbeider en de estheticus doen heel verschillende dingen ondanks dat ze beiden zijn gedwongen om te overleven. Of het nu is met de handen in de klei, of in je mooie kleren op een feest. Maar ze zijn niet hetzelfde in hun daden, de arbeider zwoegt en werkt net zolang totdat hij genoeg heeft terwijl de estheticus kan kiezen uit een overvloed van mogelijkheden. Hij kan overleven door van het ene naar het andere gebeuren te gaan. Hij kan er ook van weglopen, hij kan ook niets doen.
De estheticus en de arbeider zijn niet dezelfde persoon. Zij leven niet dezelfde levensvorm. Ondanks dat overleven hun levensdoel is, is hun vertrekpunt zo verschillend en is dat overleven zo anders gedefinieerd. Zij zijn geen gelijken, zij leven een ander leven. De arbeider zwoegt en overleeft, de estheticus geniet en gaat voorbij. Beiden staan ze in het ogenblik en leven ze gedetermineerd, beiden overleven.
Het esthetische leven lijkt te volgen op het arbeiden. Als het voortbestaan is gegarandeerd kan de estheticus zijn leven leiden: niets doen, genieten, beleven, zijn ogenblik van ledigheid vullen met alledaagse bezigheden. En in gedachten zinvol bezig zijn; en leuk leven leiden.
Het ethische leven en het werken
De ethische regels en de werktuigen van de werkende mens zijn allebei zinloos bedoeld. De regels en de producten hebben geen doel in zichzelf, zij worden slechts gebruikt om andere doelen te bereiken. De producten van het werken worden verkocht om inkomen te genereren waarmee voedsel en andere luxe kan worden gekocht. De regels van het ethische leven reguleren het sociale verkeer en zorgen ervoor dat mensen met elkaar kunnen omgaan. Zij zijn een hulpmiddel voor publiek gedrag. Arendt zegt hierover dat in het naoorlogse Duitsland bedrijvigheid het belangrijkste wapen was in het afweren van de werkelijkheid. Bezigheidstherapie is het woord dat dan opkomt. Iets doen zonder doel, gewoon doen om bezig te zijn, werken om de tijd te vullen.
De werkende mens en het ethische leven hebben allebei een publiek domein: de goederenmarkt en de straat. De producten van de werkende mens worden verkocht op de markt, zij zijn een ruilmiddel, een hulpmiddel, een uiting van bestaan dat aan anderen moet worden getoond. De regels van het ethische leven gelden ook voor het publiek domein. Zij zijn niet voor het individuele leven, niet voor het ego, niet voor de eenzaamheid. De producten en de regels krijgen pas waarde in het publieke domein. De producten hebben ruilwaarde en de regels hebben omgangswaarde, en beide hebben ze bestaanswaarde. Ze bieden iets en ze laten je iemand zijn.
De zin van het bestaan is dat je iets nalaat voor een ander. Je maakt iets, iets tastbaars, dat is jouw nalatenschap. Dat zeggen de regels, de mores: gij zult leven, zinvol leven, zichtbaar leven. Het is werken om te leven, leven volgens de regels om in het grotere geheel van de samenleving te passen. Meedoen, volgen, meelopen. Bestaan hebben volgens de westerse regels van de twintigste eeuw betekende dat je een lang bestaan als werknemer had gehad en daarbij en daarna van de sociale voorzieningen kon genieten. In de eenentwintigste eeuw bepalen de regels dat iedereen voor zichzelf moet opkomen omdat de zekerheid volgens sociale voorzieningen sterk is ingeperkt. Je moet nu gezien en gehoord worden. 'Your fifteen minutes of fame' en een digitale identiteit in de sociale media bepalen wie je bent.
Verschillen tussen ethisch leven en werken
Hoewel het ethische leven en het werken allebei op het publiek domein zijn gericht, betekent dit niet dat zij dezelfde focus hebben. Het ethische leven is naar binnen gericht, het draait om opgaan in de gemeenschap. Om erkend te worden en daarna niet meer op te vallen. Meelopen, meedoen, onzichtbaar zijn. Werken is juist naar buiten gericht, om iets na te laten, iets zichtbaar te maken, Iets duurzaams te presenteren. Dat betekent opvallen in de gemeenschap, iets bieden, iets bemiddelen. In het ethische leven draait het om het voortbestaan van de gemeenschap; bij het werken draait het om het voortbestaan van het ik, van het ego.
Werken en ethisch leven hebben een ander resultaat. Sterker nog, alleen werken heeft een resultaat, een eindproduct. Werken wil iets achter laten: producten, objecten, herinneringen. daarbij draait het om duurzaamheid en om waarde. Om een herinnering aan de betekenis van een persoon. Ethisch leven gaat op in de gemeenschap en wil niets nalaten. Ethisch leven is bedoeld om niets na te laten, het is bedoeld om op te gaan in het grotere geheel. Ethisch leven is conformisme, onopvallendheid.
Waar werken een object aanbiedt, een verhandelbaar product, biedt het ethische leven alleen de mens aan. Dit is niet de mens als object maar enkel de verhouding tot dat object. In het ethische verkeer met zijn spelregels gaat het niet om de mensen zelf maar om hun verhoudingen tot elkaar. Men is niet in elkaar geïnteresseerd, alleen maar in het eigen ik en hoe de ander daar wel en niet bij en aan kan komen. Daarom gaan wij zo met elkaar om, zodat mijn ego gevrijwaard blijft van andermans inmenging. Bij de werkende mens draait het om de verhouding tot het object dat de koper wil hebben. De werkende mens ontmoet een ruilverhouding en een bezitsverhouding; de ethische mens ontmoet een ont-houding, een gereguleerde afstand in de onderlinge betrekkingen.
Bij het ethische leven en het werken draait het om de plaats in de gemeenschap. Het individu kiest die plaats en biedt zijn leven aan. Hij neemt deel aan het grotere geheel, hij gaat er in op, hij verdwijnt. Bij het werken gaat het juist om het aanbieden, om iets achter te laten. Om erkenning. Het ethisch leven laat niets achter, het vergeet slechts zichzelf in de moraal van de gemeenschap. Het ethische leven en het werken zijn daarmee niet hetzelfde, zij hebben wel dezelfde focus op de gemeenschap maar zij hebben iets anders aan die gemeenschap te bieden. Werken biedt producten, ethisch leven vraagt om opname, om bescherming.
Het werken veronderstelt een ethiek. Zonder omgangsvormen kan men niet verkopen, zonder regels kan men geen waarde aan iets geven. Ruilen en verkopen kunnen alleen als men heeft afgesproken hoe dat ruilen en verkopen in het werk gaan. Ruilen en verkopen zijn de regels voor de omgang waarin de werkende mens zijn producten kwijtraakt.
De religie en het handelen
In het religieuze leven en het handelen draait het om de ander, om de gemeenschap. Handelen en religie is iets tussen echte, feitelijke mensen. Het is niet iets tussen slaven of tussen handelaren, het is iets dat gebeurt tussen vrije mensen. Geloven en handelen gebeuren in vrijheid en in gemeenschappelijkheid.
Handelen en geloven vragen om keuzes maken. Hoe te leven, wat wel te doen en wat niet te doen. Keuzes geven stress, angst om het verkeerd te doen, om de verkeerde keuze te maken. Daarvoor hebben mensen elkaar nodig. In handelen en geloof ben je niet alleen en kan je niet alleen zijn.
Geloven vraagt om een hoger doel, om een mysterieuze bestemming. Mensen kunnen niet zonder een doel in hun leven, of dit nu een hoger religieus doel is of een persoonlijke bestemming die niet zomaar te realiseren is. De mens wil iets mystieks hebben, iets om naar te streven in zijn leven, iets wat zijn dood het leven waard maakt. Iedereen wil onsterfelijk zijn. De mens moet leven, mensen hebben de ander en een doel nodig om te leven. De ander is dat doel. Mensen leven om de ander iets beter te maken, of dit nu de huidige ander is, of de toekomstige ander.
De mens ontplooit zich, in zijn geloof en overgave aan God, en in zijn verhaal als lid en maker van de gemeenschap. In zijn ontmoetingen maakt de mens mensen. Hij ontplooit zichzelf als mens en hij stimuleert de ander als mens. Om mens te zijn, daar gaan geloven en handelen over. Via God en de gemeenschap helpt hij de ander in zijn lijden, kan hij medelijden en wil hij ont-lijden, het lijden verzachten, en als het even kan het lijden wegnemen. Waar mensen elkaar ontmoeten ontstaat vriendschap. Deze vriendschap heeft een politieke betekenis voor de gemeenschappelijke wereld. Hij helpt om de wereld tot een beter oord te maken, om het leven van mensen tot een beter leven te maken.
Handelen kan niet zonder spreken, niet zonder anderen, niet zonder contact. Religie en handelen leven uit verhalen. Deze verhalen worden geopenbaard door een verteller, dat is God of de medemens. De vertellers geven betekenis aan die verhalen. Betekenis die de ander kan helpen. Het spreken en de verhalen zijn bedoeld voor de ander. Ze worden gegeven. Geloven en handelen betekenen geven, geven zonder beloning. De mens zorgt voor de ander zonder dat hij er iets voor terug krijgt. De beloning ligt hooguit in het geven, in het medeleven. Maar de mens krijgt er niet iets gelijkwaardigs voor terug, het is geen ruilhandel zoals bij werken.
Religieus leven en handelen lijken heel veel op elkaar. Zij draaien beiden om de ander, om de ontmoeting in de gemeenschap. Medeleven, keuzes maken, het eigen ego én de ego's van anderen een plaats geven in die gemeenschap, streven naar een een hoger doel en leven voor dat hogere doel, jezelf ontplooien en openbaren. Dit zijn de gedeelde kenmerken van deze beide levensvormen.
Ontplooiing en ontwikkeling zijn de abstracte doelen van religieus leven en van handelen. De ander beter maken, medeleven en vooruitgang zijn het doel van deze levensvormen. Een mysterieus doel, iets waarvan men niet weet hoe en of het uitkomt.
Het gelovige religieuze leven heeft God als vertrekpunt en als doel, terwijl het handelen de medemens en de macht in de gemeenschap als doel heeft. Maar uiteindelijk is de ander het doel van beide levensvormen. Om de mens beter te maken geloven wij, om de mens beter te maken handelen wij.
Het religieuze leven legt met het innerlijk geloof van de heilige overtuiging het vertrekpunt bij het individu dat een persoonlijke relatie met een alomtegenwoordige God aangaat. Door die relatie ziet de mens het hoger doel van zijn leven wat hij wil delen met andere mensen. Wat hij moet delen, omdat hijzelf ervan overtuigd is dat dit hoger doel onmisbaar is om mee te leven. Het is noodzakelijk en dat deelt hij graag met de ander. Het vertrekpunt bij het handelen ligt bij het individu in de gemeenschap, bij het lid-zijn van die gemeenschap. Het handelen draait niet om het individu maar om de verzameling van individuen in de gemeenschap.
Uiteindelijk willen de religieuze en de handelende mens de gemeenschap verbeteren, de ander doen groeien. De mens wil de ander helpen, de samenleving verbeteren, de wereld sterker maken, zijn medemensen versterken.
Wie ben jij?
Bij religieus leven en handelen draait het om de ander. God is in de ander en in de gemeenschap zit de ander.
Jan Keij stelt in het religieuze leven van Kierkegaard het appel van de ander centraal. Hij verwijst hierbij naar Levinas en Derrida. Het is een appel van mens tot mens dat om toewijding en opoffering vraagt. Kierkegaard offerde zijn verloving op voor een bestaan als schrijver en denker, maar hij kwam Regine nog regelmatig tegen. Zij spraken niet met elkaar, maar ze zochten elkaar wel op. Haar appel klonk nog altijd in zijn hart. Toen zij in 1854 huwde met een ander had hij pas definitief door dat het over was. “Als ik geloof had gehad, dan was ik bij Regine gebleven... Geloof heeft dus ook hoop voor dit leven”, schrijft hij hierover.
Volgens Arendt gaat het bij het handelen om het hoe van het samenleven, terwijl het bij arbeiden en werken gaat om het wat en het waarom. Het hogere doel is de mens, de ander, voor wie wij handelen. Niet alleen de ander nu, de naaste die bijvoorbeeld hulp of bescherming nodig heeft. Het gaat ook om de ander die na ons leeft, de volgende generatie. Handelen om de planeet veilig te stellen, om grondstoffen te beschermen, om de aarde niet uit te putten. Waar geloof in een (afwezige) god kan leiden tot een korte termijn perspectief dat niet verder kijkt dan de eigen leef-tijd, laat het handelen die opdracht duidelijk zien. Een gemeenschap is niet alleen een samenleving van hedendaagse mensen maar is ook een verbond met de toekomstige mens.
De ander is degene die wij zien in het gelaat van iedere mens en van iedere god, die wij zien als wij hen aankijken. Door het aankijken van God en de mensen zien wij iets unieks en universeels, iemand die wij kennen. In dat gelaat zien wij uiteindelijk onszelf, omdat wij bij ieder contact worden geconfronteerd met onze eigen reactie, met onze eigen mening, met ons bestaan en onze keuzes.
Die ander roept mij op om het goede te doen. Belangeloos te geven. Te helpen. Zowel in het religieuze leven van Kierkegaard als in het handelen van Arendt is er de ander die mij nodig heeft. Is daar een zelf dat mij nodig heeft. Religieus leven en handelen leiden tot zelfbeschikking, zelfrealisatie en zelfverwezenlijking. Het draait in beide levensvormen om het bereiken van de ultieme bestemming. Om het bereiken van het goede leven, mijn goede leven, andermans goede leven.
Het goede doen is zowel in geloof als in politiek belangeloos, irrationeel en onverklaarbaar. Ik kan het niet beargumenteren, ik krijg er niets voor terug, ik heb er geen belang bij. Het levert mij geen voordeel op en toch doe ik het. Het appel is te groot, en dat omdat er toch ergens een beloning in zit die niet onmiddellijk en verklaarbaar is. De beloning is ethisch, innerlijk, onuitspreekbaar. Het goede voor een ander doen is ook het goede voor mijzelf doen. Ik voel mij er goed over, het geeft mij vrede en rust.
Door in het geloven en in het handelen in het gelaat van de ander te kijken wordt mij telkens de vraag gesteld wie ik ben. 'Wie ben ik?' is de meest radicale vraag die de mens van zijn voetstuk stoot en er weer opzet. De mens heeft de ander nodig om dat antwoord te vinden, hij kan het nooit alleen uit zichzelf halen. De mens kent zichzelf niet. Volgens Kierkegaard bepalen het esthetische genot van het gebodene of de ethiek van de leefregels wie ik ben. Ik ben dat wat ik moet leven. Pas in de ontmoeting met de ander kom ik mijzelf tegen. Volgens Arendt is de arbeidende mens een gedetermineerd wezen dat alleen leeft om te eten, om te overleven. Zijn voedsel bepaalt wie hij is. De werkende mens wordt bepaald door zijn producten die hij te koop aanbiedt. De markt laat hem een afhankelijk wezen zijn dat zich als een tijdelijke blijver opstelt.
Door te geloven in de ander en daarnaar te handelen weet de mens wie hij is. Hij leert zichzelf kennen in de ontmoeting met de ander. Hij leert de wereld begrijpen. Kierkegaard stelt dat een radicale keuze voor de ander een persoonlijke beslissing is. Toewijding is handelen en doen in plaats van denken. Arendt zegt dat verbeeldingskracht handelen mogelijk maakt. Die kan leiden tot een verzoening met de werkelijkheid. Wij leven in een maatschappij waar het draait om arbeid: iedereen werkt, handelt en doet om de kost te verdienen, om te overleven. Alleen kunstenaars werken om een boodschap te verkondigen. Religie en de gemeenschap helpen om de ander zijn plek in de wereld te geven, te koesteren, te vormen. Zonder de ander is ik niets.
Kierkegaard en Arendt leefden toegewijde levens. Hun denken was hun hartstocht, zij waren beiden denkers, theoretici, navorsers, ongelovigen. Zij willen de wereld beter maken, maar moesten haar eerst kunnen bevatten en begrijpen.
Literatuur:
H. Arendt, Vita activa, de mens, bestaan en bestemming (Boom, Amsterdam, 2004)
P. Gardiner, Kierkegaard (Lemniscaat Rotterdam, 2003)
J. Keij, Kierkegaard anders gezien, over de denker die het verschil maakt (Klement, Zoetermeer, 2015)
S. Kierkegaard, Of/of, een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (Boom, Amsterdam, 2007)
K. Sontheimer, Hannah Arendt, de levensweg van een groot denker (Ten Have, Kampen, 2006)
© Copyright, Frank Moree, juni 2016
In dit essay maak ik een vergelijking tussen de opvattingen van Sören Kierkegaard en Hannah Arendt over de verschillende levensvormen die zij onderscheiden. Kierkegaard en Arendt benoemen allebei drie levensvormen waarvan zij er allebei één als de ideale levensvorm aangeven. Voor Kierkegaard is dat het religieuze leven waarin de mens op God en de ander is gericht. Voor Arendt is dat het handelen waarbij de mens in het publieke domein gemeenschappen aangaat.
In deze vergelijking probeer ik de overeenkomsten en de verschillen tussen deze levensvormen weer te geven en probeer ik een conclusie te trekken over de hoogste levensvorm, waarbij ik gebruik maak van de studie van Jan Keij over het verschildenken van Kierkegaard.
Kierkegaards angst en geloof
Kierkegaard vindt dat het religieuze leven het ultieme leven is voor de goede mens. Dat religieuze leven betreft het geloof in een persoonlijke God dat niet wordt belemmerd door de beklemmende tradities van de institutionele kerken. Zijn eigen leven was een leven dat zich heen en weer bewoog tussen theologie en filosofie, tussen geloof en overgave.
Sören Kierkegaard leefde van 1813 tot 1855 in Denemarken. Zijn leven bestond uit een eigenzinnige combinatie van de christelijke theologie en de ethische filosofie. In zijn hoofdwerk Of/of uit 1843 laat hij een discussie voeren over het zogenaamde esthetische leven van de dandy, die als een levensgenieter spreekt over erotiek, muziek, liefde en genot. Deze hedonistische figuur voert het gesprek met de stijve jurist en theoloog Wilhelm, een vaderfiguur, die hem toespreekt over de beschaving van het huwelijk, de evenwichtige persoonlijkheid en het geloof in God. Het is jou om jouzelf te doen, niet om de ander, zegt Wilhelm tegen de hedonist. Kierkegaard onderscheidt in dit werk drie levensvormen: het esthetische leven, het ethische leven en het religieuze leven.
Allereerst is er het esthetische leven, waarin de mens leeft voor het lichaam, voor het genot van het ik. Hier draait het om het voortbestaan van de eigen persoon en persoonlijkheid. Dit is het overleven waarbij het gaat om het voorkomen van sleur en om het in stand houden van het lichaam en het leven. Dit is voortbestaan in zijn meest pure vorm: laat mijn lichaam leven, laat mij zijn, laat mij genieten. Kierkegaard leefde zo, hij was een dandy, hij kleedde zich goed, omringde zich met luxe en hij dineerde uitgebreid en met veel gasten. Kierkegaard kwam graag onder de mensen, hij hield van het leven. Het esthetische leven wordt gekenmerkt door het ogenblik, door het hier en nu. Het is gedetermineerd, het staat vast; men leeft het met melancholie.
De tweede variant van Kierkegaards levensvormen is het ethische leven. Daarin draait het om de moraal van het ik. In dit leven draait het om het volgen van de regels, de mores, die het samenleven met anderen reguleren. De etiquette en het goed doen zijn hierbij belangrijk. Zij staan centraal om ervoor te zorgen dat mensen met elkaar kunnen omgaan, dat zij elkaar niet de hersens inslaan. Dat er orde heerst, vrede en rust. In de ethiek draait het om goed, kwaad en plicht. Om het individu dat zich een plaats in de samenleving wil geven. Meedoen, ondergaan en opgaan in het grotere geheel bepalen hier het leven. Het individu kiest hier een ideaal zelf, een leven dat hij aantrekt, hij conformeert zich. Kierkegaard beleefde zijn ethische leven in de meest ultieme vorm door zijn verloving met Regine Olsen af te breken omdat hij als schrijver en filosoof niet aan de verplichtingen van een huwelijk kon voldoen. De mores van de schrijver sloten voor hem de mores van het huwelijk uit. Als schrijver moest hij alles opgeven om daarin goed te zijn en de regels van het huwelijk eisten teveel verplichtingen die hem zouden afleiden van zijn levensdoel: de studie. Kierkegaard conformeerde zich aan de ethiek van het schrijversbestaan. Deze ethiek is het zijn, het bestaan, en geeft een antwoord op de vraag 'wat te doen'.
Het religieuze leven is de derde levensvorm die Kierkegaard laat zien. Dit is het persoonlijk goede leven, waarin de mens en zijn geloof in God centraal staan. Hij schreef veel over theologie, over de kerken en over het christendom. Daarin nam hij afstand van de christelijke ethiek, van de regels van het kerkelijke leven. Het religieuze was voor hem de moraal van de overgave aan God, het geloof in een ander. Dit is leven voor een hoger doel, met een unieke, mysterieuze bestemming. Deze verhouding werd een intieme relatie die je bewust werd door het geloof, het handelen en de angst voor de verkeerde keuze. Berusting en toewijding zijn de pilaren van het religieuze leven. In het religieuze leven draait het om de ander, om de zorg voor het gemeenschappelijke bestaan, om het verbeteren van het leven. Religieus leven is medeleven. Dit is het worden van de mens en geeft antwoord op de vraag 'hoe te leven'.
Arendts vita activa
Hannah Arendt is bekend van haar verslag van het Eichmannproces waarbij zij het begrip 'de banaliteit van het kwaad' heeft gemunt. Zij leefde van 1906 tot 1975 in Duitsland en de Verenigde Staten. In haar werk schreef zij veel over het totalitarisme, de neergang van de nationale staat en de opkomst van de massamaatschappij. Arendt leefde haar leven als een denker die wilde waarnemen en begrijpen om zich te kunnen verzoenen met de werkelijkheid. Haar hoofdwerk is The human condition uit 1958, later bekend geworden onder de titel Vita activa. Hierin beschrijft zij het leven in drie vormen: arbeiden, werken en handelen.
Arbeiden bevat volgens Arendt al die activiteiten die gaan om het voortbestaan van het menselijk lichaam, om het leven zelf, om de consumptie en de instandhouding van de soort. Eten, drinken en verzorgen zijn de dagelijkse dingen die de mens moet doen om te kunnen leven. Dit is het werk dat de nomade en de antieke boer doen: dieren weiden, melken, zaaien, zorgen, oogsten, opslaan, eten. Net genoeg voor jezelf, en in betere tijden wat overhouden voor slechtere tijden. De strijd om het voortbestaan draait tegenwoordig veelal om geld, om inkomsten waarmee men een voortbestaan kan kopen. Deze mens kan ook niet zijn zonder lichaam, zonder overleven. Arbeid laat niets zichtbaars achterlaat, het produceert alleen leven. Arbeiden heeft geen resultaat en iseen vorm van slavenarbeid, zij is niet vrij. Arbeiden is een plicht, een drang tot voortbestaan, het probeert het leven zo lang mogelijk in stand te houden. Arbeiden is een nooit eindigend proces, het is de arbeid van ons lichaam.
Werken is de niet-natuurlijke vorm van het menselijk bestaan. De mens maakt dingen die hem identificeren, hij bakent zijn bestaan af. Hier creëert hij een kunstmatige wereld, hij maakt een menselijk kunstproduct. De mens bouwt een huis, hij maakt meubels, kleding en andere (gebruiks)voorwerpen voor zichzelf en voor anderen. Dit is het zijn in de wereld, hiermee laat de mens zien wie hij is en wat hem maakt tot wie hij is. Hiermee is hij zichtbaar. Voor de nomade is dat een mooi gekerfde stok, voor de boer is dat de getimmerde kast van zijn voorouders, voor de zakenman is dat de gevulde lopende band in zijn fabriek, voor de miljonair is het zijn kunstcollectie. In al deze dingen maakt de mens zijn bestendigheid zichtbaar. Hij overleeft, na zijn dood blijft er iets achter. De mens creëert met werken duurzaamheid en waarde, hij maakt objecten, hij laat iets achter. De werkende mens is heer en meester, over zichzelf en over wat hij doet. De doelen van zijn werken worden middelen en de wereld wordt het doel op zich.
Handelen is voor Arendt de hoogste vorm van het menselijk bestaan. Dit is de vita activa, het actieve leven. Hier wordt het voortbestaan van de gemeenschap geregeld, de geschiedenis en de herinnering gemaakt. Handelen betekent beginnen, initiatief nemen. De handelende mens kan iets onverwachts doen. Handelen vereist spraak en beantwoordt de vraag 'wie ben jij'? Handelen, en spreken, is onthullen. Er ontstaat een levensverhaal. Het handelen speelt zich af tussen de mensen en zorgt voor (politieke) gemeenschappen. Het handelen maakt mensen bewust van wie zij zijn en waar zij bij horen. Dit leidt tot zelfonthulling en ontmoeting. De ander, de verbinding en de vrijheid staan hier centraal. Politiek is iets tussen echte, feitelijke mensen. Het draait hier om het daadwerkelijke bestaan en om verandering. In de politiek is sprake van gemeenschappelijk spreken en handelen. Macht houdt het publieke domein in stand, en macht ontstaat door te handelen.Handelen leidt tot vriendschappen, wat iets is tussen mensen en los staat van politieke overtuigingen of gemeenschappelijk nut.
De esthetische arbeid
Overleven is het doel van de estheticus en van de arbeider. Ze moeten wel, meer hebben ze niet. Hun lichaam is alles wat ze hebben. Ze moeten voortbestaan, het lichaam heeft leven nodig, voedsel en bescherming. Consumptie is hun drijfveer. Voor de arbeider is dit een hoogst noodzakelijk fysiek overleven, een puur fysieke drijfveer. Hij wordt gedreven door instincten, hij hoeft niet na te denken, hij wil met zijn geliefden voortbestaan. Voor de estheticus is dit vooral een mentaal overleven, een geestelijk voortbestaan.
Beide levensvormen helpen je om je van de ene dag naar de andere dag te slepen. Het ogenblik bepaalt wat er gebeurt. Er is geen plan, geen lange termijn, geen toekomst of verleden dat het leven bepaalt. De estheticus is een dandy die niets te doen heeft, hij doet het alledaagse, het hoogst noodzakelijke. Hij leeft om het leven, om zijn lichaam te verzorgen. Om de schoonheid, om het genot. De arbeider zwoegt elke dag om voldoende voedsel te verzamelen en te delen met zijn gezin. Eten moeten ze, leven moeten ze.
Er is geen spraken van een keuze, er is alleen maar dwang. Beide levensvormen zijn gedetermineerd. Het lichaam van de arbeider dwingt hem om te overleven, terwijl de estheticus zich laat dwingen door zijn verlangen om gelukkig te zijn. Niet door een rationele, overwogen keuze. De estheticus kan ook niet kiezen, hij consumeert om gelukkig te zijn, zegt Arendt.
Uiteindelijk genieten ze allebei, als de arbeider heeft gezwoegd is hij blij dat hij met zijn gezin kan genieten van het zelfgebakken brood van zelf gezaaid graan. Hij is blij met het resultaat. De estheticus geniet ook, van de keuze voor het ik, van zijn keuze om weer een dag iets gedaan, iets beleefd te hebben. Hij geniet van de overvloed, van zijn ontsnapping aan de sleur.
Beide levensvormen zijn egoïstisch, het draait om het ik, om het lichaam. Het ultieme ego van de arbeider die zijn lichaam en geest moet laten leven, en het vrijere ego van de estheticus die zich wil laven aan overvloed en allerlei tijdelijk behagen.
Verschillen tussen esthetisch leven en arbeiden
De estheticus en de arbeider delen niet hun zorgen. De estheticus is onbezorgd, het overkomt hem allemaal. De arbeider daarentegen is bezorgd, hij moet juist bezorgd zijn. Hij zwoegt om elke dag zijn lichaam en leven in stand te houden. Er moet genoeg te eten zijn, genoeg inkomen zijn, genoeg te leven zijn. Zijn zorgen betreffen zijn lichaam. Het moet voortbestaan, het moet leven. De zorgen van de estheticus bestaan uit de verveling, hij piekert alleen of hij zijn dag wel doorkomt, wat het volgende is dat hij nu weer moet doen.
De behoeften in Arendts arbeiden zijn primair, de mens moet er aan voldoen, hij moet voortbestaan. De behoeften in Kierkegaards esthetische leven zijn meer secundair. Deze behoeften worden bepaald door genot, door overvloed, door willekeur. Bij Arendt is sprake van een moeten, bij Kierkegaard is sprake van een kunnen.
Waar de arbeider moet overleven in een wereld van schaarste, kan de estheticus overleven in een wereld van overvloed. Hij heeft de keuze, alles komt van buitenaf, zegt Kierkegaard, hij kan kiezen uit een breed aanbod van overlevingsmogelijkheden.
De arbeider en de estheticus doen heel verschillende dingen ondanks dat ze beiden zijn gedwongen om te overleven. Of het nu is met de handen in de klei, of in je mooie kleren op een feest. Maar ze zijn niet hetzelfde in hun daden, de arbeider zwoegt en werkt net zolang totdat hij genoeg heeft terwijl de estheticus kan kiezen uit een overvloed van mogelijkheden. Hij kan overleven door van het ene naar het andere gebeuren te gaan. Hij kan er ook van weglopen, hij kan ook niets doen.
De estheticus en de arbeider zijn niet dezelfde persoon. Zij leven niet dezelfde levensvorm. Ondanks dat overleven hun levensdoel is, is hun vertrekpunt zo verschillend en is dat overleven zo anders gedefinieerd. Zij zijn geen gelijken, zij leven een ander leven. De arbeider zwoegt en overleeft, de estheticus geniet en gaat voorbij. Beiden staan ze in het ogenblik en leven ze gedetermineerd, beiden overleven.
Het esthetische leven lijkt te volgen op het arbeiden. Als het voortbestaan is gegarandeerd kan de estheticus zijn leven leiden: niets doen, genieten, beleven, zijn ogenblik van ledigheid vullen met alledaagse bezigheden. En in gedachten zinvol bezig zijn; en leuk leven leiden.
Het ethische leven en het werken
De ethische regels en de werktuigen van de werkende mens zijn allebei zinloos bedoeld. De regels en de producten hebben geen doel in zichzelf, zij worden slechts gebruikt om andere doelen te bereiken. De producten van het werken worden verkocht om inkomen te genereren waarmee voedsel en andere luxe kan worden gekocht. De regels van het ethische leven reguleren het sociale verkeer en zorgen ervoor dat mensen met elkaar kunnen omgaan. Zij zijn een hulpmiddel voor publiek gedrag. Arendt zegt hierover dat in het naoorlogse Duitsland bedrijvigheid het belangrijkste wapen was in het afweren van de werkelijkheid. Bezigheidstherapie is het woord dat dan opkomt. Iets doen zonder doel, gewoon doen om bezig te zijn, werken om de tijd te vullen.
De werkende mens en het ethische leven hebben allebei een publiek domein: de goederenmarkt en de straat. De producten van de werkende mens worden verkocht op de markt, zij zijn een ruilmiddel, een hulpmiddel, een uiting van bestaan dat aan anderen moet worden getoond. De regels van het ethische leven gelden ook voor het publiek domein. Zij zijn niet voor het individuele leven, niet voor het ego, niet voor de eenzaamheid. De producten en de regels krijgen pas waarde in het publieke domein. De producten hebben ruilwaarde en de regels hebben omgangswaarde, en beide hebben ze bestaanswaarde. Ze bieden iets en ze laten je iemand zijn.
De zin van het bestaan is dat je iets nalaat voor een ander. Je maakt iets, iets tastbaars, dat is jouw nalatenschap. Dat zeggen de regels, de mores: gij zult leven, zinvol leven, zichtbaar leven. Het is werken om te leven, leven volgens de regels om in het grotere geheel van de samenleving te passen. Meedoen, volgen, meelopen. Bestaan hebben volgens de westerse regels van de twintigste eeuw betekende dat je een lang bestaan als werknemer had gehad en daarbij en daarna van de sociale voorzieningen kon genieten. In de eenentwintigste eeuw bepalen de regels dat iedereen voor zichzelf moet opkomen omdat de zekerheid volgens sociale voorzieningen sterk is ingeperkt. Je moet nu gezien en gehoord worden. 'Your fifteen minutes of fame' en een digitale identiteit in de sociale media bepalen wie je bent.
Verschillen tussen ethisch leven en werken
Hoewel het ethische leven en het werken allebei op het publiek domein zijn gericht, betekent dit niet dat zij dezelfde focus hebben. Het ethische leven is naar binnen gericht, het draait om opgaan in de gemeenschap. Om erkend te worden en daarna niet meer op te vallen. Meelopen, meedoen, onzichtbaar zijn. Werken is juist naar buiten gericht, om iets na te laten, iets zichtbaar te maken, Iets duurzaams te presenteren. Dat betekent opvallen in de gemeenschap, iets bieden, iets bemiddelen. In het ethische leven draait het om het voortbestaan van de gemeenschap; bij het werken draait het om het voortbestaan van het ik, van het ego.
Werken en ethisch leven hebben een ander resultaat. Sterker nog, alleen werken heeft een resultaat, een eindproduct. Werken wil iets achter laten: producten, objecten, herinneringen. daarbij draait het om duurzaamheid en om waarde. Om een herinnering aan de betekenis van een persoon. Ethisch leven gaat op in de gemeenschap en wil niets nalaten. Ethisch leven is bedoeld om niets na te laten, het is bedoeld om op te gaan in het grotere geheel. Ethisch leven is conformisme, onopvallendheid.
Waar werken een object aanbiedt, een verhandelbaar product, biedt het ethische leven alleen de mens aan. Dit is niet de mens als object maar enkel de verhouding tot dat object. In het ethische verkeer met zijn spelregels gaat het niet om de mensen zelf maar om hun verhoudingen tot elkaar. Men is niet in elkaar geïnteresseerd, alleen maar in het eigen ik en hoe de ander daar wel en niet bij en aan kan komen. Daarom gaan wij zo met elkaar om, zodat mijn ego gevrijwaard blijft van andermans inmenging. Bij de werkende mens draait het om de verhouding tot het object dat de koper wil hebben. De werkende mens ontmoet een ruilverhouding en een bezitsverhouding; de ethische mens ontmoet een ont-houding, een gereguleerde afstand in de onderlinge betrekkingen.
Bij het ethische leven en het werken draait het om de plaats in de gemeenschap. Het individu kiest die plaats en biedt zijn leven aan. Hij neemt deel aan het grotere geheel, hij gaat er in op, hij verdwijnt. Bij het werken gaat het juist om het aanbieden, om iets achter te laten. Om erkenning. Het ethisch leven laat niets achter, het vergeet slechts zichzelf in de moraal van de gemeenschap. Het ethische leven en het werken zijn daarmee niet hetzelfde, zij hebben wel dezelfde focus op de gemeenschap maar zij hebben iets anders aan die gemeenschap te bieden. Werken biedt producten, ethisch leven vraagt om opname, om bescherming.
Het werken veronderstelt een ethiek. Zonder omgangsvormen kan men niet verkopen, zonder regels kan men geen waarde aan iets geven. Ruilen en verkopen kunnen alleen als men heeft afgesproken hoe dat ruilen en verkopen in het werk gaan. Ruilen en verkopen zijn de regels voor de omgang waarin de werkende mens zijn producten kwijtraakt.
De religie en het handelen
In het religieuze leven en het handelen draait het om de ander, om de gemeenschap. Handelen en religie is iets tussen echte, feitelijke mensen. Het is niet iets tussen slaven of tussen handelaren, het is iets dat gebeurt tussen vrije mensen. Geloven en handelen gebeuren in vrijheid en in gemeenschappelijkheid.
Handelen en geloven vragen om keuzes maken. Hoe te leven, wat wel te doen en wat niet te doen. Keuzes geven stress, angst om het verkeerd te doen, om de verkeerde keuze te maken. Daarvoor hebben mensen elkaar nodig. In handelen en geloof ben je niet alleen en kan je niet alleen zijn.
Geloven vraagt om een hoger doel, om een mysterieuze bestemming. Mensen kunnen niet zonder een doel in hun leven, of dit nu een hoger religieus doel is of een persoonlijke bestemming die niet zomaar te realiseren is. De mens wil iets mystieks hebben, iets om naar te streven in zijn leven, iets wat zijn dood het leven waard maakt. Iedereen wil onsterfelijk zijn. De mens moet leven, mensen hebben de ander en een doel nodig om te leven. De ander is dat doel. Mensen leven om de ander iets beter te maken, of dit nu de huidige ander is, of de toekomstige ander.
De mens ontplooit zich, in zijn geloof en overgave aan God, en in zijn verhaal als lid en maker van de gemeenschap. In zijn ontmoetingen maakt de mens mensen. Hij ontplooit zichzelf als mens en hij stimuleert de ander als mens. Om mens te zijn, daar gaan geloven en handelen over. Via God en de gemeenschap helpt hij de ander in zijn lijden, kan hij medelijden en wil hij ont-lijden, het lijden verzachten, en als het even kan het lijden wegnemen. Waar mensen elkaar ontmoeten ontstaat vriendschap. Deze vriendschap heeft een politieke betekenis voor de gemeenschappelijke wereld. Hij helpt om de wereld tot een beter oord te maken, om het leven van mensen tot een beter leven te maken.
Handelen kan niet zonder spreken, niet zonder anderen, niet zonder contact. Religie en handelen leven uit verhalen. Deze verhalen worden geopenbaard door een verteller, dat is God of de medemens. De vertellers geven betekenis aan die verhalen. Betekenis die de ander kan helpen. Het spreken en de verhalen zijn bedoeld voor de ander. Ze worden gegeven. Geloven en handelen betekenen geven, geven zonder beloning. De mens zorgt voor de ander zonder dat hij er iets voor terug krijgt. De beloning ligt hooguit in het geven, in het medeleven. Maar de mens krijgt er niet iets gelijkwaardigs voor terug, het is geen ruilhandel zoals bij werken.
Religieus leven en handelen lijken heel veel op elkaar. Zij draaien beiden om de ander, om de ontmoeting in de gemeenschap. Medeleven, keuzes maken, het eigen ego én de ego's van anderen een plaats geven in die gemeenschap, streven naar een een hoger doel en leven voor dat hogere doel, jezelf ontplooien en openbaren. Dit zijn de gedeelde kenmerken van deze beide levensvormen.
Ontplooiing en ontwikkeling zijn de abstracte doelen van religieus leven en van handelen. De ander beter maken, medeleven en vooruitgang zijn het doel van deze levensvormen. Een mysterieus doel, iets waarvan men niet weet hoe en of het uitkomt.
Het gelovige religieuze leven heeft God als vertrekpunt en als doel, terwijl het handelen de medemens en de macht in de gemeenschap als doel heeft. Maar uiteindelijk is de ander het doel van beide levensvormen. Om de mens beter te maken geloven wij, om de mens beter te maken handelen wij.
Het religieuze leven legt met het innerlijk geloof van de heilige overtuiging het vertrekpunt bij het individu dat een persoonlijke relatie met een alomtegenwoordige God aangaat. Door die relatie ziet de mens het hoger doel van zijn leven wat hij wil delen met andere mensen. Wat hij moet delen, omdat hijzelf ervan overtuigd is dat dit hoger doel onmisbaar is om mee te leven. Het is noodzakelijk en dat deelt hij graag met de ander. Het vertrekpunt bij het handelen ligt bij het individu in de gemeenschap, bij het lid-zijn van die gemeenschap. Het handelen draait niet om het individu maar om de verzameling van individuen in de gemeenschap.
Uiteindelijk willen de religieuze en de handelende mens de gemeenschap verbeteren, de ander doen groeien. De mens wil de ander helpen, de samenleving verbeteren, de wereld sterker maken, zijn medemensen versterken.
Wie ben jij?
Bij religieus leven en handelen draait het om de ander. God is in de ander en in de gemeenschap zit de ander.
Jan Keij stelt in het religieuze leven van Kierkegaard het appel van de ander centraal. Hij verwijst hierbij naar Levinas en Derrida. Het is een appel van mens tot mens dat om toewijding en opoffering vraagt. Kierkegaard offerde zijn verloving op voor een bestaan als schrijver en denker, maar hij kwam Regine nog regelmatig tegen. Zij spraken niet met elkaar, maar ze zochten elkaar wel op. Haar appel klonk nog altijd in zijn hart. Toen zij in 1854 huwde met een ander had hij pas definitief door dat het over was. “Als ik geloof had gehad, dan was ik bij Regine gebleven... Geloof heeft dus ook hoop voor dit leven”, schrijft hij hierover.
Volgens Arendt gaat het bij het handelen om het hoe van het samenleven, terwijl het bij arbeiden en werken gaat om het wat en het waarom. Het hogere doel is de mens, de ander, voor wie wij handelen. Niet alleen de ander nu, de naaste die bijvoorbeeld hulp of bescherming nodig heeft. Het gaat ook om de ander die na ons leeft, de volgende generatie. Handelen om de planeet veilig te stellen, om grondstoffen te beschermen, om de aarde niet uit te putten. Waar geloof in een (afwezige) god kan leiden tot een korte termijn perspectief dat niet verder kijkt dan de eigen leef-tijd, laat het handelen die opdracht duidelijk zien. Een gemeenschap is niet alleen een samenleving van hedendaagse mensen maar is ook een verbond met de toekomstige mens.
De ander is degene die wij zien in het gelaat van iedere mens en van iedere god, die wij zien als wij hen aankijken. Door het aankijken van God en de mensen zien wij iets unieks en universeels, iemand die wij kennen. In dat gelaat zien wij uiteindelijk onszelf, omdat wij bij ieder contact worden geconfronteerd met onze eigen reactie, met onze eigen mening, met ons bestaan en onze keuzes.
Die ander roept mij op om het goede te doen. Belangeloos te geven. Te helpen. Zowel in het religieuze leven van Kierkegaard als in het handelen van Arendt is er de ander die mij nodig heeft. Is daar een zelf dat mij nodig heeft. Religieus leven en handelen leiden tot zelfbeschikking, zelfrealisatie en zelfverwezenlijking. Het draait in beide levensvormen om het bereiken van de ultieme bestemming. Om het bereiken van het goede leven, mijn goede leven, andermans goede leven.
Het goede doen is zowel in geloof als in politiek belangeloos, irrationeel en onverklaarbaar. Ik kan het niet beargumenteren, ik krijg er niets voor terug, ik heb er geen belang bij. Het levert mij geen voordeel op en toch doe ik het. Het appel is te groot, en dat omdat er toch ergens een beloning in zit die niet onmiddellijk en verklaarbaar is. De beloning is ethisch, innerlijk, onuitspreekbaar. Het goede voor een ander doen is ook het goede voor mijzelf doen. Ik voel mij er goed over, het geeft mij vrede en rust.
Door in het geloven en in het handelen in het gelaat van de ander te kijken wordt mij telkens de vraag gesteld wie ik ben. 'Wie ben ik?' is de meest radicale vraag die de mens van zijn voetstuk stoot en er weer opzet. De mens heeft de ander nodig om dat antwoord te vinden, hij kan het nooit alleen uit zichzelf halen. De mens kent zichzelf niet. Volgens Kierkegaard bepalen het esthetische genot van het gebodene of de ethiek van de leefregels wie ik ben. Ik ben dat wat ik moet leven. Pas in de ontmoeting met de ander kom ik mijzelf tegen. Volgens Arendt is de arbeidende mens een gedetermineerd wezen dat alleen leeft om te eten, om te overleven. Zijn voedsel bepaalt wie hij is. De werkende mens wordt bepaald door zijn producten die hij te koop aanbiedt. De markt laat hem een afhankelijk wezen zijn dat zich als een tijdelijke blijver opstelt.
Door te geloven in de ander en daarnaar te handelen weet de mens wie hij is. Hij leert zichzelf kennen in de ontmoeting met de ander. Hij leert de wereld begrijpen. Kierkegaard stelt dat een radicale keuze voor de ander een persoonlijke beslissing is. Toewijding is handelen en doen in plaats van denken. Arendt zegt dat verbeeldingskracht handelen mogelijk maakt. Die kan leiden tot een verzoening met de werkelijkheid. Wij leven in een maatschappij waar het draait om arbeid: iedereen werkt, handelt en doet om de kost te verdienen, om te overleven. Alleen kunstenaars werken om een boodschap te verkondigen. Religie en de gemeenschap helpen om de ander zijn plek in de wereld te geven, te koesteren, te vormen. Zonder de ander is ik niets.
Kierkegaard en Arendt leefden toegewijde levens. Hun denken was hun hartstocht, zij waren beiden denkers, theoretici, navorsers, ongelovigen. Zij willen de wereld beter maken, maar moesten haar eerst kunnen bevatten en begrijpen.
Literatuur:
H. Arendt, Vita activa, de mens, bestaan en bestemming (Boom, Amsterdam, 2004)
P. Gardiner, Kierkegaard (Lemniscaat Rotterdam, 2003)
J. Keij, Kierkegaard anders gezien, over de denker die het verschil maakt (Klement, Zoetermeer, 2015)
S. Kierkegaard, Of/of, een levensfragment uitgegeven door Victor Eremita (Boom, Amsterdam, 2007)
K. Sontheimer, Hannah Arendt, de levensweg van een groot denker (Ten Have, Kampen, 2006)
© Copyright, Frank Moree, juni 2016
Europa particolare

Vorig jaar mei liep ik in Gdansk. Ik zag nieuwe auto's, luxe winkelcentra, McDonald's en hippe restaurants. Veel restaurants waren Scandinavisch ingericht, een houten aankleding met spaarzame versieringen. De geur van een vers gekapt bos hing in de lucht. De porties waren Pools, afgestemd op houthakkers, niet op slenterende toeristen.
Ik voelde mij er meteen thuis, ondanks de barrière van taal en leven. De meeste mensen liepen over straat alsof ze van de ene baan naar de andere onderweg waren. In de hoofdstraat liepen alleen toeristen. De straat daarnaast was er één van huurkazernes en versleten auto's. Eén van de bedelaars bij het winkelcentrum was een vrouw van mijn leeftijd met net gekapt haar en een jack met bontkraag.
Ik was in Europa. Ik was thuis. Net als de jaren daarvoor in Riga, in Amsterdam, in Kleef, in Rotterdam, in Moskou, in Den Haag, in Sint-Petersburg, in Parijs, in Düsseldorf. Als een zojuist thuisgekomen stadsbewoner liep ik door de straten, bekeek ik de mensen, bezocht ik de musea, at ik in de restaurants en sliep ik in de hotels. Ik deed daar wat ik thuis deed en ik voelde wat ik altijd voelde. Ik ervoer vrijheid en gelijkgestemdheid en ik begreep iedereen. Ik voelde mij vrij. Ik voelde mij mijzelf en niet een ander. De mensen hoefden niet te weten wat ik dacht, zij vonden dat wel goed.
Buiten Moskou bezocht ik eens een aantal kleine dorpen en steden. Houten huizen, zwoegende mensen en koeien op de weg. Mensen wiens gastvrijheid onbegrensd was, die mij in hun huizen uitnodigden, te eten gaven en mij in hun bed lieten slapen. Maar ook mensen die ik niet begreep, mensen die een ander leven leidden. Zij gaven niet om vrijheid of tolerantie. Deze mensen kenden maar één manier van denken. Zij gingen al generaties gebukt onder de macht van de hoge heren in het Kremlin. En zij vonden het normaal om gebukt te gaan. Voor deze mensen was overleven hun enige levensdoel, zowel lichamelijk als geestelijk. Ik was daar niet in Europa.
Europeaan
Tegenwoordig woon ik in Drenthe, de oeroude provincie gevormd door de ijstijd en met een handelsgeest die Noord-Nederland op de kaart zette. In mijn paspoort staat Nederland, het land wat ik regelmatig doorkruis, net als de wereld waar zelden iemand in mijn paspoort kijkt.
Niemand noemt mij een Europeaan. Ik vind het ook een raar begrip, ik weet niet waar ik het mee moet verbinden. Met de Unie? Met het werelddeel? Met de vrije wereld? Me mijn eigen ik? Volgens de media ben ik Europeaan, maar ook zij weten mij niet vertellen wat dat betekent. Zij noemen alleen de achterkant daarvan. Voor hen is een Europeaan iemand die niet hoeft te vluchten.
In de steden die ik hierboven noemde, voelde ik mij Europeaan. Ik was er thuis, ik kon mij er probleemloos bewegen. Ook als ik de talen niet kende. Nederland was ver weg, maar Europa was dichtbij.
Europa betekent voor mij vrijheid, tolerantie, verandering en levenskunst. Dit zijn mijn waarden, Europa's waarden. Hieruit komen democratie, rechtvaardigheid, cultuur en humanisme voort. Begrippen die universele waarden vertegenwoordigen. Universeel omdat ze iedere mens aangaan: omdat ze hem beschermen en omdat ze hem laten leven. Ook als de Chinezen, de Russen of de moslims het er niet mee eens zijn.
Deze waarden zijn universeel omdat ze een gelijkwaardig leven mogelijk maken. Maar die waarden zijn ook particulier. Voor iedereen zijn zij bijzonder, uniek en persoonlijk. Mijn vrijheid is niet direct uw vrijheid, en mijn leven is niet direct uw leven. Uw levenskunst is niet mijn levenskunst en mijn democratie hoeft niet de uwe te zijn. Maar iedereen in Europa beleeft die begrippen op eenzelfde manier om zijn leven Europees te noemen.
Una giornata particolare
Onlangs overleed de filmmaker Ettore Scola. Hij is bekend van zijn film Una Giornata Particolare uit 1977. Hierin hebben Sophia Loren en Marcello Mastroianni een ontmoeting in een Italiaans flatgebouw op de dag dat Hitler Italië bezoekt om een bondgenootschap met Mussolini te sluiten.
De eenzame huisvrouw en de ontslagen homoseksuele radiopresentator beleven een korte romance te midden van hun alledaagse beslommeringen. In een wereld van verblinding en singulariteit beleven zij de universele ontmoeting van medemenselijkheid. Zij zijn de uitgeslotenen, het fascisme is normaal in deze wereld die alleen uit 'echte' mannen bestaat. De huisvrouw verwoordt in één zin de armoede van het toenmalige denken: 'een antifascist, dat is een verdorvene'. Aan de muur hangt een Mussoliniportret, gemaakt van alledaagse knopen. In een fotoboek verzamelt zij de krantenfoto's van haar helden.
Beide mensen zijn uitgesloten, hun land kent geen tolerantie. Diezelfde avond wordt hij opgehaald voor een verbanning naar Sardinië, naar een plaats waar hij geen kwaad kan. Hij mag niet meer meedoen. En de echtgenoot scheldt die avond zijn vrouw uit omdat het eten koud is. Hij wil nog wel een kind bij haar maken. 'De zevende noemen wij dan Adolfo.'
Intussen hebben de huisvrouw en de radiopresentator een dag van de liefde geproefd. Na een paar momenten van aantrekken en afstoten accepteren zij elkaar en vertellen zij hoe zij hun leven ervaren. Dan volgt een kus en meer. Zij beleven een intimiteit die particulier en universeel is. Zij ontmoeten elkaar, ondanks hun eerdere afkeer van elkaar. Omdat ze allereerst mensen zijn. Europese mensen. Mensen die voor zichzelf willen opkomen, mensen die getolereerd willen worden. Daarbij is er geen plaats voor fascisme of voor uitsluiting, er is alleen nog maar plaats voor de mens en zijn verlangens. Zij verbinden zich in de universaliteit van de liefde en het humanisme.
In deze film staat de tolerante ontmoeting centraal. Een Europese ontmoeting, waarbij een eenzame vrouw elkaar het beste wensen.
Bildung
Pas als waarden particulier worden, zijn zij universeel. Vrijheid, rechtvaardigheid en democratie zijn grote woorden. Zodra ze mijn leven vormen, zijn het mijn waarden. Mijn leven en persoon heeft behoefte aan een zorg om de ziel. Want levenskunst is meer dan overlevingskunst. De ziel heeft zorg nodig om zijn eigenaar tot een goed mens te laten worden. De mens moet zichzelf leren kennen om de waarheid te ontdekken. Daarmee wordt de mens zijn eigen ik. Een uniek ik: een universeel ik en een particulier iemand.
De Europese mens streeft naar vrijheid in denken en voelen, zoals Goethe dat in de 18de eeuw in zijn leven en werken liet zien. Vrijheid is niet alleen maar doen, vrijheid is ook denken en voelen. Vrijheid is een levensstijl, een belangrijke karaktertrek. Daarom stelde Goethe de mens centraal, hij liet hem leven. Zijn eigen leven was een voorbeeld van die ontwikkeling die ook een strijd was. Hij was de jonge Werther, Hij was Faust.
Europa is een land van cultuur en Bildung, een land dat waarden en opvoeding nodig heeft. Dat wat wij belangrijk vinden moeten wij koesteren en overdragen. Deze waarden moeten wij vrij van de invloed van macht en geld houden. Zij moeten zichzelf blijven, zichzelf kunnen ontwikkelen. Zielzorg en vrijheid bevorderen houden nooit op. De mens moet blijven werken aan deze idealen.
Mozaïek
Reizend door Europa tref ik een verscheiden wereld aan. Op treinstations is het vaak een Babylonisch gekkenhuis, een wereld van talen, mensen en geuren waarin je wordt ondergedompeld. Terwijl op de vliegvelden het universele van het Engels, dezelfde winkels en eenduidige pictogrammen de mens maakt tot een vervoersobject is dat op het spoor heel anders. Daar reizen wij in Europa, daar reist de mens in al zijn verscheidenheid en eigenheid.
Dat vrije reizen kan omdat er vrede en diversiteit is. De kanonskogels zijn door stembiljetten en referenda vervangen. Oorlog is iets dat niet meer bij ons past. Zichtbare strijd is iets wat Europa ontsiert. Wij vechten nu ongezien op verre afstand van ons land.
Daarom komen de vluchtelingen naar Europa. Omdat het daar rustig is. Veel Europeanen zijn vergeten waarom het hier rustig is. De universele taal van de economie heeft de universele taal van de vrijheidsontwikkeling verdreven. Domheid en hebzucht hebben ons lusteloos gemaakt.
Europa is een melange van volken en gewoonten. Europa is Jeruzalem, Athene en Rome. Overal vandaan heeft Europa zijn waarden meegenomen. De oorsprong van Europa is een mozaïek van christendom en naastenliefde, van zelfzorg en democratie, van vrijheid en machtsstructuren.
Europa is in verandering. Zijn inwoners veranderen, zijn waarden verschuiven. De vrijheid die eens vanzelfsprekend was, moet nu soms bevochten worden. Doordat de mens individueler wordt kan iedereen hetzelfde anders doen. En dat doet hij uit betrokkenheid, uit engagement. Met volle overtuiging leeft hij zijn leven, ook in het openbare leven. Maar het mozaïek en zijn veranderingen moeten ons niet onverschillig maken.
Mijn Europa
Na de Tweede Wereldoorlog zei Winston Churchill dat het de taak van Europa was om de Duitsers terug te leiden naar de schoot van de Europese familie. Dit was een taak die verder ging dan het maken van afspraken over economische samenwerking, groei en veiligheid. In de familieschoot liggen vertrouwen, zekerheid en zorg. In de familieschoot ligt de mens die bereid is zijn vrijheid even op te geven om beschermd en getroost te worden. Om te leven, om een bijzonder mens te zijn. Met een beroep op die universele waarden van liefde en vrijheid is de mens in die schoot even heel particulier. Hij is bijzonder, hij is heel uniek. Net als in Una Giornata Particolare.
Europa is die moederschoot, mijn moederschoot waar ik mij thuis voel en waar ik kan schuilen. Daar kan ik leven en af en toe op adem komen, voor mijn ziel zorgen om daarna weer door te gaan. Europa biedt mij universaliteit en bijzonderheid.
Juni 2016
(Met dank aan Nexus 2015/70 -De terugkeer van Europa-)
Ik voelde mij er meteen thuis, ondanks de barrière van taal en leven. De meeste mensen liepen over straat alsof ze van de ene baan naar de andere onderweg waren. In de hoofdstraat liepen alleen toeristen. De straat daarnaast was er één van huurkazernes en versleten auto's. Eén van de bedelaars bij het winkelcentrum was een vrouw van mijn leeftijd met net gekapt haar en een jack met bontkraag.
Ik was in Europa. Ik was thuis. Net als de jaren daarvoor in Riga, in Amsterdam, in Kleef, in Rotterdam, in Moskou, in Den Haag, in Sint-Petersburg, in Parijs, in Düsseldorf. Als een zojuist thuisgekomen stadsbewoner liep ik door de straten, bekeek ik de mensen, bezocht ik de musea, at ik in de restaurants en sliep ik in de hotels. Ik deed daar wat ik thuis deed en ik voelde wat ik altijd voelde. Ik ervoer vrijheid en gelijkgestemdheid en ik begreep iedereen. Ik voelde mij vrij. Ik voelde mij mijzelf en niet een ander. De mensen hoefden niet te weten wat ik dacht, zij vonden dat wel goed.
Buiten Moskou bezocht ik eens een aantal kleine dorpen en steden. Houten huizen, zwoegende mensen en koeien op de weg. Mensen wiens gastvrijheid onbegrensd was, die mij in hun huizen uitnodigden, te eten gaven en mij in hun bed lieten slapen. Maar ook mensen die ik niet begreep, mensen die een ander leven leidden. Zij gaven niet om vrijheid of tolerantie. Deze mensen kenden maar één manier van denken. Zij gingen al generaties gebukt onder de macht van de hoge heren in het Kremlin. En zij vonden het normaal om gebukt te gaan. Voor deze mensen was overleven hun enige levensdoel, zowel lichamelijk als geestelijk. Ik was daar niet in Europa.
Europeaan
Tegenwoordig woon ik in Drenthe, de oeroude provincie gevormd door de ijstijd en met een handelsgeest die Noord-Nederland op de kaart zette. In mijn paspoort staat Nederland, het land wat ik regelmatig doorkruis, net als de wereld waar zelden iemand in mijn paspoort kijkt.
Niemand noemt mij een Europeaan. Ik vind het ook een raar begrip, ik weet niet waar ik het mee moet verbinden. Met de Unie? Met het werelddeel? Met de vrije wereld? Me mijn eigen ik? Volgens de media ben ik Europeaan, maar ook zij weten mij niet vertellen wat dat betekent. Zij noemen alleen de achterkant daarvan. Voor hen is een Europeaan iemand die niet hoeft te vluchten.
In de steden die ik hierboven noemde, voelde ik mij Europeaan. Ik was er thuis, ik kon mij er probleemloos bewegen. Ook als ik de talen niet kende. Nederland was ver weg, maar Europa was dichtbij.
Europa betekent voor mij vrijheid, tolerantie, verandering en levenskunst. Dit zijn mijn waarden, Europa's waarden. Hieruit komen democratie, rechtvaardigheid, cultuur en humanisme voort. Begrippen die universele waarden vertegenwoordigen. Universeel omdat ze iedere mens aangaan: omdat ze hem beschermen en omdat ze hem laten leven. Ook als de Chinezen, de Russen of de moslims het er niet mee eens zijn.
Deze waarden zijn universeel omdat ze een gelijkwaardig leven mogelijk maken. Maar die waarden zijn ook particulier. Voor iedereen zijn zij bijzonder, uniek en persoonlijk. Mijn vrijheid is niet direct uw vrijheid, en mijn leven is niet direct uw leven. Uw levenskunst is niet mijn levenskunst en mijn democratie hoeft niet de uwe te zijn. Maar iedereen in Europa beleeft die begrippen op eenzelfde manier om zijn leven Europees te noemen.
Una giornata particolare
Onlangs overleed de filmmaker Ettore Scola. Hij is bekend van zijn film Una Giornata Particolare uit 1977. Hierin hebben Sophia Loren en Marcello Mastroianni een ontmoeting in een Italiaans flatgebouw op de dag dat Hitler Italië bezoekt om een bondgenootschap met Mussolini te sluiten.
De eenzame huisvrouw en de ontslagen homoseksuele radiopresentator beleven een korte romance te midden van hun alledaagse beslommeringen. In een wereld van verblinding en singulariteit beleven zij de universele ontmoeting van medemenselijkheid. Zij zijn de uitgeslotenen, het fascisme is normaal in deze wereld die alleen uit 'echte' mannen bestaat. De huisvrouw verwoordt in één zin de armoede van het toenmalige denken: 'een antifascist, dat is een verdorvene'. Aan de muur hangt een Mussoliniportret, gemaakt van alledaagse knopen. In een fotoboek verzamelt zij de krantenfoto's van haar helden.
Beide mensen zijn uitgesloten, hun land kent geen tolerantie. Diezelfde avond wordt hij opgehaald voor een verbanning naar Sardinië, naar een plaats waar hij geen kwaad kan. Hij mag niet meer meedoen. En de echtgenoot scheldt die avond zijn vrouw uit omdat het eten koud is. Hij wil nog wel een kind bij haar maken. 'De zevende noemen wij dan Adolfo.'
Intussen hebben de huisvrouw en de radiopresentator een dag van de liefde geproefd. Na een paar momenten van aantrekken en afstoten accepteren zij elkaar en vertellen zij hoe zij hun leven ervaren. Dan volgt een kus en meer. Zij beleven een intimiteit die particulier en universeel is. Zij ontmoeten elkaar, ondanks hun eerdere afkeer van elkaar. Omdat ze allereerst mensen zijn. Europese mensen. Mensen die voor zichzelf willen opkomen, mensen die getolereerd willen worden. Daarbij is er geen plaats voor fascisme of voor uitsluiting, er is alleen nog maar plaats voor de mens en zijn verlangens. Zij verbinden zich in de universaliteit van de liefde en het humanisme.
In deze film staat de tolerante ontmoeting centraal. Een Europese ontmoeting, waarbij een eenzame vrouw elkaar het beste wensen.
Bildung
Pas als waarden particulier worden, zijn zij universeel. Vrijheid, rechtvaardigheid en democratie zijn grote woorden. Zodra ze mijn leven vormen, zijn het mijn waarden. Mijn leven en persoon heeft behoefte aan een zorg om de ziel. Want levenskunst is meer dan overlevingskunst. De ziel heeft zorg nodig om zijn eigenaar tot een goed mens te laten worden. De mens moet zichzelf leren kennen om de waarheid te ontdekken. Daarmee wordt de mens zijn eigen ik. Een uniek ik: een universeel ik en een particulier iemand.
De Europese mens streeft naar vrijheid in denken en voelen, zoals Goethe dat in de 18de eeuw in zijn leven en werken liet zien. Vrijheid is niet alleen maar doen, vrijheid is ook denken en voelen. Vrijheid is een levensstijl, een belangrijke karaktertrek. Daarom stelde Goethe de mens centraal, hij liet hem leven. Zijn eigen leven was een voorbeeld van die ontwikkeling die ook een strijd was. Hij was de jonge Werther, Hij was Faust.
Europa is een land van cultuur en Bildung, een land dat waarden en opvoeding nodig heeft. Dat wat wij belangrijk vinden moeten wij koesteren en overdragen. Deze waarden moeten wij vrij van de invloed van macht en geld houden. Zij moeten zichzelf blijven, zichzelf kunnen ontwikkelen. Zielzorg en vrijheid bevorderen houden nooit op. De mens moet blijven werken aan deze idealen.
Mozaïek
Reizend door Europa tref ik een verscheiden wereld aan. Op treinstations is het vaak een Babylonisch gekkenhuis, een wereld van talen, mensen en geuren waarin je wordt ondergedompeld. Terwijl op de vliegvelden het universele van het Engels, dezelfde winkels en eenduidige pictogrammen de mens maakt tot een vervoersobject is dat op het spoor heel anders. Daar reizen wij in Europa, daar reist de mens in al zijn verscheidenheid en eigenheid.
Dat vrije reizen kan omdat er vrede en diversiteit is. De kanonskogels zijn door stembiljetten en referenda vervangen. Oorlog is iets dat niet meer bij ons past. Zichtbare strijd is iets wat Europa ontsiert. Wij vechten nu ongezien op verre afstand van ons land.
Daarom komen de vluchtelingen naar Europa. Omdat het daar rustig is. Veel Europeanen zijn vergeten waarom het hier rustig is. De universele taal van de economie heeft de universele taal van de vrijheidsontwikkeling verdreven. Domheid en hebzucht hebben ons lusteloos gemaakt.
Europa is een melange van volken en gewoonten. Europa is Jeruzalem, Athene en Rome. Overal vandaan heeft Europa zijn waarden meegenomen. De oorsprong van Europa is een mozaïek van christendom en naastenliefde, van zelfzorg en democratie, van vrijheid en machtsstructuren.
Europa is in verandering. Zijn inwoners veranderen, zijn waarden verschuiven. De vrijheid die eens vanzelfsprekend was, moet nu soms bevochten worden. Doordat de mens individueler wordt kan iedereen hetzelfde anders doen. En dat doet hij uit betrokkenheid, uit engagement. Met volle overtuiging leeft hij zijn leven, ook in het openbare leven. Maar het mozaïek en zijn veranderingen moeten ons niet onverschillig maken.
Mijn Europa
Na de Tweede Wereldoorlog zei Winston Churchill dat het de taak van Europa was om de Duitsers terug te leiden naar de schoot van de Europese familie. Dit was een taak die verder ging dan het maken van afspraken over economische samenwerking, groei en veiligheid. In de familieschoot liggen vertrouwen, zekerheid en zorg. In de familieschoot ligt de mens die bereid is zijn vrijheid even op te geven om beschermd en getroost te worden. Om te leven, om een bijzonder mens te zijn. Met een beroep op die universele waarden van liefde en vrijheid is de mens in die schoot even heel particulier. Hij is bijzonder, hij is heel uniek. Net als in Una Giornata Particolare.
Europa is die moederschoot, mijn moederschoot waar ik mij thuis voel en waar ik kan schuilen. Daar kan ik leven en af en toe op adem komen, voor mijn ziel zorgen om daarna weer door te gaan. Europa biedt mij universaliteit en bijzonderheid.
Juni 2016
(Met dank aan Nexus 2015/70 -De terugkeer van Europa-)
Hannah Arendt, een film die iedereen moet zien...

©larepubliquedeslivres.com
Halverwege de film over een kettingrokend gezelschap in de jaren zestig sprankelt er opeens een zin, haar zin. Tussen de harde discussies over haar verslag van het Eichmann-proces zegt ze ongeveer het volgende: ‘Hij was een man die niet nadacht en die deed wat hij moest doen. Dat was niet goed. De mens moet blijven nadenken en doen wat radicaal goed is.’
Hiermee toont de uiterlijk doorsnee huisvrouw in rok en vest zich als de echte filosoof die jaren later in haar boek Vita Activa het (politieke) denken als de hoogste vorm van leven en werken zag. Verheven boven de arbeid op het land waar de arbeider zijn eigen voedsel verbouwt en verheven boven de in geld uitbetaalde kantoorwerker die daarmee een onafhankelijk leven meent te kunnen kopen.
De film gaat over de periode in haar leven waarin ze het beroemde Eichmann-proces versloeg, net als Harry Mulisch, beiden zagen een saaie ambtenaar die deed wat zijn meerderen hem opdroegen. Eichmann volgde bevelen op en was daarmee een radertje in de grote vernietigingsmachine die door de zieke geest van Adolf Hitler werd bestuurd.
Deze film laat de banaliteit, de gewoonheid van de mens zien. Er is niets bijzonders aan hem, er is niets bijzonders aan ons. De mens doet gewoon wat hij moet doen: hij komt voor zichzelf op en leeft zijn leven. Ze leven wij allemaal ons leven. Maar wij moeten nadenken.
Allereerst laat de film de kracht, en de hardheid, van het wetenschappelijk debat zien. Ook hooggeleerde mensen kunnen elkaar pootje haken en afvallen. Maar altijd met argumenten en redenen. Al gaat het er bij zo’n gevoelig onderwerp wel extra hard aan toe. Hannah Arendt was als Joodse Duitser naar Amerika gevlucht en kreeg haar oorsprong dan ook vaak voor haar voeten geworpen. ‘Ook ik ben Jood,’ zegt ze, ‘maar ik voel me gekrenkt als mens. Omdat Joden mensen zijn.’ In haar met zware accenten doorspekte Engels en Duits haalt ze daarmee de angel uit het stempel van antisemitisme dat elke criticus van de Joden meteen krijgt opgeplakt.
Daarnaast geeft deze film een uitleg van haar bekende term ‘de banaliteit van het kwaad.’ Zij zag een ambtenaar, verkouden en met een bril en stapels papieren die verdedigde wat hij deed. Hij voerde uit wat hem was opgedragen en werkte op afdeling 4BD die een heel klein stukje van de deportaties administreerde. Zij zag geen ultra-antisemiet in die glazen kooi zitten maar een mens die net als zij en ieder ander deed wat hem was opgedragen dat hij moest doen. Daarmee zijn haar woorden slechts een verslag, geen verklaring of ontlasting van Eichmanns schuld. Zij schreef als filosofe en als journalist en dat was ze zich ook bewust.
En daarmee komt de derde kracht van de film naar voren: Hij laat de kracht van de filosofie zien. Met dat ene zinnetje waarmee ze laat zien dat Eichmann een slaafse volger was, en niet nadacht, veroordeelt ze hem ook. En met hem een groot deel van de mensen. Heel haar wezen, in de film, in haar biografie en in haar werk, toont de kracht en de noodzaak van het denken, radicaal en zelfstandig. In de film is ze een kettingrokend en soms duister type, afkerig van alles wat haar omringt. Ze is eenzaam aan het werk, zoekend naar de juiste woorden en uren schavend aan de goede zinnen. Met een radicaal denkende geest zoekt ze naar de betekenis achter dingen zoals het totalitarisme en het werkende leven. Maar ook zorgde ze actief voor vervolgden en verweesden. Ze was een actieve filosofe.
Dat is de filosofie, de wetenschap die zoekt naar de betekenis van het leven. Naar de betekenis van de dingen die elke dag om ons heen zijn en die abstract boven ons verheven zijn. Omdat ze wil begrijpen.
©Frank Moree, 13-5-2013
Hiermee toont de uiterlijk doorsnee huisvrouw in rok en vest zich als de echte filosoof die jaren later in haar boek Vita Activa het (politieke) denken als de hoogste vorm van leven en werken zag. Verheven boven de arbeid op het land waar de arbeider zijn eigen voedsel verbouwt en verheven boven de in geld uitbetaalde kantoorwerker die daarmee een onafhankelijk leven meent te kunnen kopen.
De film gaat over de periode in haar leven waarin ze het beroemde Eichmann-proces versloeg, net als Harry Mulisch, beiden zagen een saaie ambtenaar die deed wat zijn meerderen hem opdroegen. Eichmann volgde bevelen op en was daarmee een radertje in de grote vernietigingsmachine die door de zieke geest van Adolf Hitler werd bestuurd.
Deze film laat de banaliteit, de gewoonheid van de mens zien. Er is niets bijzonders aan hem, er is niets bijzonders aan ons. De mens doet gewoon wat hij moet doen: hij komt voor zichzelf op en leeft zijn leven. Ze leven wij allemaal ons leven. Maar wij moeten nadenken.
Allereerst laat de film de kracht, en de hardheid, van het wetenschappelijk debat zien. Ook hooggeleerde mensen kunnen elkaar pootje haken en afvallen. Maar altijd met argumenten en redenen. Al gaat het er bij zo’n gevoelig onderwerp wel extra hard aan toe. Hannah Arendt was als Joodse Duitser naar Amerika gevlucht en kreeg haar oorsprong dan ook vaak voor haar voeten geworpen. ‘Ook ik ben Jood,’ zegt ze, ‘maar ik voel me gekrenkt als mens. Omdat Joden mensen zijn.’ In haar met zware accenten doorspekte Engels en Duits haalt ze daarmee de angel uit het stempel van antisemitisme dat elke criticus van de Joden meteen krijgt opgeplakt.
Daarnaast geeft deze film een uitleg van haar bekende term ‘de banaliteit van het kwaad.’ Zij zag een ambtenaar, verkouden en met een bril en stapels papieren die verdedigde wat hij deed. Hij voerde uit wat hem was opgedragen en werkte op afdeling 4BD die een heel klein stukje van de deportaties administreerde. Zij zag geen ultra-antisemiet in die glazen kooi zitten maar een mens die net als zij en ieder ander deed wat hem was opgedragen dat hij moest doen. Daarmee zijn haar woorden slechts een verslag, geen verklaring of ontlasting van Eichmanns schuld. Zij schreef als filosofe en als journalist en dat was ze zich ook bewust.
En daarmee komt de derde kracht van de film naar voren: Hij laat de kracht van de filosofie zien. Met dat ene zinnetje waarmee ze laat zien dat Eichmann een slaafse volger was, en niet nadacht, veroordeelt ze hem ook. En met hem een groot deel van de mensen. Heel haar wezen, in de film, in haar biografie en in haar werk, toont de kracht en de noodzaak van het denken, radicaal en zelfstandig. In de film is ze een kettingrokend en soms duister type, afkerig van alles wat haar omringt. Ze is eenzaam aan het werk, zoekend naar de juiste woorden en uren schavend aan de goede zinnen. Met een radicaal denkende geest zoekt ze naar de betekenis achter dingen zoals het totalitarisme en het werkende leven. Maar ook zorgde ze actief voor vervolgden en verweesden. Ze was een actieve filosofe.
Dat is de filosofie, de wetenschap die zoekt naar de betekenis van het leven. Naar de betekenis van de dingen die elke dag om ons heen zijn en die abstract boven ons verheven zijn. Omdat ze wil begrijpen.
©Frank Moree, 13-5-2013
Een goede raad kost levens

©angelesnieto.nl
J.K. Rowling heeft met haar eerste roman al haar voorgaande fantasy-boeken over Harry Potter naar de kroon gestoken. In een prachtig verhaal over het alledaagse leven neemt ze je mee in de dagelijkse beslommeringen van gewone mensen in het alledaagse leven.
We dwalen samen met haar door een heel gewoon dorp in de Engelse heuvels waar gewone mensen gewone dingen doen. De volwassenen gaan naar hun werk, de kinderen gaan naar school en een raadslid gaat dood. Daar tussendoor speelt de dreiging van het buurstadje dat probeert zijn achterstandswijk over de gemeentegrens heen te verplaatsen.
Terwijl een slonzig tienermeisje vecht om samen met haar broertje te overleven in het smerige huis van haar verslaafde moeder maken haar leeftijdgenoten zich slechts druk om vriendjes, puistjes en huiswerk. En de jongens denken aan drank, drugs en seks.
De ouders proberen de glans van hun gezin hoog te houden terwijl ze zich om de lokale politiek bekommeren die moet stemmen over het al dan niet sluiten van een verslavingskliniek. De lege plek van het overleden raadslid leidt tot een opvolgingsstrijd waarbij wordt gekonkeld en gehackt. Jong en oud mengt zich ieder op zijn manier in de strijd. Maar waar de jongeren elkaar steeds meer vinden in gemeenschappelijkheid verwijderen de ouders zich van elkaar in liefde en haat. Een moeder wordt verliefd op het popidool van haar tienerdochter.
Dit is het alledaagse leven zoals zich dat om ons heen afspeelt. Weliswaar meestal achter gesloten deuren, maar het is er wel. Het is ons leven, niet iets om naar te streven zoals in veel romans helden hun aantrekkelijkheid etaleren. Maar om je eraan te herinneren dat we gewone mensen zijn en dat we ook het verschil kunnen maken. We kunnen het verschil maken, ook al kan dat heel fout gaan.
6 december 2012
We dwalen samen met haar door een heel gewoon dorp in de Engelse heuvels waar gewone mensen gewone dingen doen. De volwassenen gaan naar hun werk, de kinderen gaan naar school en een raadslid gaat dood. Daar tussendoor speelt de dreiging van het buurstadje dat probeert zijn achterstandswijk over de gemeentegrens heen te verplaatsen.
Terwijl een slonzig tienermeisje vecht om samen met haar broertje te overleven in het smerige huis van haar verslaafde moeder maken haar leeftijdgenoten zich slechts druk om vriendjes, puistjes en huiswerk. En de jongens denken aan drank, drugs en seks.
De ouders proberen de glans van hun gezin hoog te houden terwijl ze zich om de lokale politiek bekommeren die moet stemmen over het al dan niet sluiten van een verslavingskliniek. De lege plek van het overleden raadslid leidt tot een opvolgingsstrijd waarbij wordt gekonkeld en gehackt. Jong en oud mengt zich ieder op zijn manier in de strijd. Maar waar de jongeren elkaar steeds meer vinden in gemeenschappelijkheid verwijderen de ouders zich van elkaar in liefde en haat. Een moeder wordt verliefd op het popidool van haar tienerdochter.
Dit is het alledaagse leven zoals zich dat om ons heen afspeelt. Weliswaar meestal achter gesloten deuren, maar het is er wel. Het is ons leven, niet iets om naar te streven zoals in veel romans helden hun aantrekkelijkheid etaleren. Maar om je eraan te herinneren dat we gewone mensen zijn en dat we ook het verschil kunnen maken. We kunnen het verschil maken, ook al kan dat heel fout gaan.
6 december 2012
De waarheid spreken als een hond

©angelesnieto.nl
In de laatste maanden van zijn leven geeft Michel Foucault colleges over het spreken van de waarheid. In een volgepakte collegezaal spreekt hij zijn gedachten uit terwijl op de tafel voor hem talloze opnameapparaten zijn woorden willen vangen. In een bijzaal volgen nog tientallen luisteraars zijn woorden zonder hem te zien. Hij is populair. Het is 1984.
Hij analyseert de verhalen van Plato en Socrates en maakt daarbij onderscheid tussen de waarheidspreker pur-sang en de waarheidspreker als profeet, leraar of wijze. De waarheidspreker pur-sang spreekt vrijuit, vol moed, zonder gevoel voor sociale hiërarchie, en zonder raadselen. De anderen laten zich altijd beperken tot het lot, de instructie of het bestaan. Zij zijn vaag of eenzaam in hun denken en doen.
Waarheid is onlosmakelijk met moed verbonden. Als je de waarheid kent en haar liefhebt moet je haar uitspreken. Niet verzwijgen om de lieve vredeswil maar spreken om de waarheidswil. Want ook de ander heeft de waarheid nodig. De waarheid ontstaat juist ook in de relatie met de ander, hij is meer dan een vaststaand feit op zichzelf.
En hij ontstaat in de relatie met mijzelf. Zij is met mij verbonden. Ik heb uiteindelijk de waarheid nodig omdat zij gaat over het goede leven. Over míjn goede leven. Het is mijn waarheid die ik liefheb en die ik kan delen met een ander. Maar de waarheid is niet altijd goed voor de relatie. Als ik niet meer van mijn geliefde houd dan moet ik dat zeggen, anders leiden wij beiden een liefdeloos en lusteloos leven. Daar is moed voor nodig.
De waarheid wordt niet ontdekt, zij wordt gemaakt. Het is niet de werkelijkheid zoals die zich aan ons presenteert. Het is een wereld die wij onderzoeken en die wij kunnen toepassen op onze kennis en ervaring. Socrates ging ten rade bij het orakel van Delphi en onderzocht die waarheidsuitspraken voordat hij er iets mee deed. Uiteindelijk pleegde hij, omringd door zijn vrienden, zelfmoord omdat hij vond dat hij moest sterven. Dat was de moedige waarheid.
Foucault stelt de cynici als voorbeeld van de moedige waarheidssprekers. Cynisme is afgeleid van het woord hond, die als een blaffend wezen zijn naaste van de waarheid wil overtuigen terwijl hij die naaste volkomen trouw is. Het is als Diogenes die naakt op het marktplein liep en masturbeerde en zich zonder schaamte gedroeg, uit zorg voor zichzelf en uit zorg voor de anderen. Hij stelde zichzelf als voorbeeld voor anderen: onthecht, gefocused, onaangedaan en vol zelfzorg. Maar de cynicus is een verkenner, een dolende mens, iemand die het schandaal van de waarheid wil manifesteren. Hij zoekt naar mogelijkheden en reduceert en toetst. Een cynicus zijn is de moed hebben om je eigen schepper te zijn. Iemand die het leven wil maken, het eigen leven. Het cynisme uit zich in woorden en daden, het cynische leven is de kortste weg naar de deugd.
Wat betekent dit voor vandaag de dag? Kunnen wij nog de waarheid spreken? Durven wij nog iets tegen een vriend of nabij iemand te zeggen terwijl we beseffen dat het hem schaadt? Als wij de waarheid liefhebben moeten wij hem ook spreken. Niet laten spreken, nee, het is onze waarheid, mijn waarheid. Dit is zoals de werkelijkheid is, zoals ik hem leef. Dat kan de ander schaden en ik moet accepteren dat de relatie tussen mij en de ander daarmee beschadigd kan raken.
Uiteindelijk gaat de waarheid niet over de macht of werkelijkheid maar over het ethos. Dat is de zorg voor zichzelf, voor het zijn. De levenskunst die mensen het goede leven doet leiden. Zo wordt waarheidspreken reflectie, zelfzorg, zorg voor de ziel en voor het eigen bestaan. Dan moet je moedig zijn om tegen jezelf te zeggen dat je jouw leven anders moet leven om goed te leven. Dat is de waarheid, een moedige waarheid.
Foucault laat zien dat de waarheid ook echt mijn waarheid moet zijn. Ik moet haar mij hebben eigen gemaakt, anders is het slechts een profetie of een leerstelling die in de lucht hangt en niet verbonden is met het mens-zijn. Niet met mijn mens-zijn, niet met mijn leven.
Vaak benoemen wij de waarheid met een zin als: ‘Het is zo dat…’ of: ‘De wetenschap heeft bewezen dat…’. Maar dat is geen waarheid, dat is slechts kennis. Foucault heeft ons in zijn laatste colleges willen leren dat wij ons de waarheid eigen moeten maken en dat ze dan een echte waarheid is waar we wat aan hebben. Dan is het mijn waarheid. De cynicus strijdt tegen de mensheid omdat hij zijn morele houding wil veranderen en daarmee ook zijn gewoonten. De waarheid wil veranderen. Het cynische leven is honds: zonder schroom, onverschillig, blaffend en waakzaam. Het is de moed van een klein kefhondje dat het opneemt tegen de twee meter lange inbreker die ongezien het huis wil binnendringen. Het is het onverhulde leven zonder kwaad, zuiver en soeverein.
De waarheid gaat over de ethiek, die geen wetenschappelijke of theologische leer is maar die het dagelijkse handen van de mens betreft. Het alledaagse doen en laten, dat is het zijn en het ethos van de mens, het leven dat hij leeft. Om de waarheid te leren moet je hem leven als een filosoof in oorlogstijd. Waakzaam en altijd oefenend.
oktober 2012
Hij analyseert de verhalen van Plato en Socrates en maakt daarbij onderscheid tussen de waarheidspreker pur-sang en de waarheidspreker als profeet, leraar of wijze. De waarheidspreker pur-sang spreekt vrijuit, vol moed, zonder gevoel voor sociale hiërarchie, en zonder raadselen. De anderen laten zich altijd beperken tot het lot, de instructie of het bestaan. Zij zijn vaag of eenzaam in hun denken en doen.
Waarheid is onlosmakelijk met moed verbonden. Als je de waarheid kent en haar liefhebt moet je haar uitspreken. Niet verzwijgen om de lieve vredeswil maar spreken om de waarheidswil. Want ook de ander heeft de waarheid nodig. De waarheid ontstaat juist ook in de relatie met de ander, hij is meer dan een vaststaand feit op zichzelf.
En hij ontstaat in de relatie met mijzelf. Zij is met mij verbonden. Ik heb uiteindelijk de waarheid nodig omdat zij gaat over het goede leven. Over míjn goede leven. Het is mijn waarheid die ik liefheb en die ik kan delen met een ander. Maar de waarheid is niet altijd goed voor de relatie. Als ik niet meer van mijn geliefde houd dan moet ik dat zeggen, anders leiden wij beiden een liefdeloos en lusteloos leven. Daar is moed voor nodig.
De waarheid wordt niet ontdekt, zij wordt gemaakt. Het is niet de werkelijkheid zoals die zich aan ons presenteert. Het is een wereld die wij onderzoeken en die wij kunnen toepassen op onze kennis en ervaring. Socrates ging ten rade bij het orakel van Delphi en onderzocht die waarheidsuitspraken voordat hij er iets mee deed. Uiteindelijk pleegde hij, omringd door zijn vrienden, zelfmoord omdat hij vond dat hij moest sterven. Dat was de moedige waarheid.
Foucault stelt de cynici als voorbeeld van de moedige waarheidssprekers. Cynisme is afgeleid van het woord hond, die als een blaffend wezen zijn naaste van de waarheid wil overtuigen terwijl hij die naaste volkomen trouw is. Het is als Diogenes die naakt op het marktplein liep en masturbeerde en zich zonder schaamte gedroeg, uit zorg voor zichzelf en uit zorg voor de anderen. Hij stelde zichzelf als voorbeeld voor anderen: onthecht, gefocused, onaangedaan en vol zelfzorg. Maar de cynicus is een verkenner, een dolende mens, iemand die het schandaal van de waarheid wil manifesteren. Hij zoekt naar mogelijkheden en reduceert en toetst. Een cynicus zijn is de moed hebben om je eigen schepper te zijn. Iemand die het leven wil maken, het eigen leven. Het cynisme uit zich in woorden en daden, het cynische leven is de kortste weg naar de deugd.
Wat betekent dit voor vandaag de dag? Kunnen wij nog de waarheid spreken? Durven wij nog iets tegen een vriend of nabij iemand te zeggen terwijl we beseffen dat het hem schaadt? Als wij de waarheid liefhebben moeten wij hem ook spreken. Niet laten spreken, nee, het is onze waarheid, mijn waarheid. Dit is zoals de werkelijkheid is, zoals ik hem leef. Dat kan de ander schaden en ik moet accepteren dat de relatie tussen mij en de ander daarmee beschadigd kan raken.
Uiteindelijk gaat de waarheid niet over de macht of werkelijkheid maar over het ethos. Dat is de zorg voor zichzelf, voor het zijn. De levenskunst die mensen het goede leven doet leiden. Zo wordt waarheidspreken reflectie, zelfzorg, zorg voor de ziel en voor het eigen bestaan. Dan moet je moedig zijn om tegen jezelf te zeggen dat je jouw leven anders moet leven om goed te leven. Dat is de waarheid, een moedige waarheid.
Foucault laat zien dat de waarheid ook echt mijn waarheid moet zijn. Ik moet haar mij hebben eigen gemaakt, anders is het slechts een profetie of een leerstelling die in de lucht hangt en niet verbonden is met het mens-zijn. Niet met mijn mens-zijn, niet met mijn leven.
Vaak benoemen wij de waarheid met een zin als: ‘Het is zo dat…’ of: ‘De wetenschap heeft bewezen dat…’. Maar dat is geen waarheid, dat is slechts kennis. Foucault heeft ons in zijn laatste colleges willen leren dat wij ons de waarheid eigen moeten maken en dat ze dan een echte waarheid is waar we wat aan hebben. Dan is het mijn waarheid. De cynicus strijdt tegen de mensheid omdat hij zijn morele houding wil veranderen en daarmee ook zijn gewoonten. De waarheid wil veranderen. Het cynische leven is honds: zonder schroom, onverschillig, blaffend en waakzaam. Het is de moed van een klein kefhondje dat het opneemt tegen de twee meter lange inbreker die ongezien het huis wil binnendringen. Het is het onverhulde leven zonder kwaad, zuiver en soeverein.
De waarheid gaat over de ethiek, die geen wetenschappelijke of theologische leer is maar die het dagelijkse handen van de mens betreft. Het alledaagse doen en laten, dat is het zijn en het ethos van de mens, het leven dat hij leeft. Om de waarheid te leren moet je hem leven als een filosoof in oorlogstijd. Waakzaam en altijd oefenend.
oktober 2012
Blindgangers zijn we allemaal

Angeles Nieto - nino con gato
Met haar laatste roman heeft Joke Hermsen een magistraal werk geschreven. Na verschillende filosofische bespiegelingen en historische romans heeft ze nu al haar krachten gebundeld in het verhaal Blindgangers. Een meesterwerk.
Harry Mulisch lijkt terug op aarde gekomen. Wat hij kon is nu door een ander overgenomen, namelijk het combineren van een goed verhaal met een diepgaande zoektocht over het leven. In een reis van filosofische discussie met vooruitblikken en terugblikken op verschillende levens die van idealen tot gewone levens zijn geworden. De hoofdpersonen leven hun gedachten uit.
Johan loopt zijn lendenen achterna als hij een affaire heeft met studente Sabine die de beste vriendin van zijn dochter is. Omdat hij helemaal gelooft dat hij zijn brein is leeft hij daar ook naar. Als een Griekse god doet hij wat hij als ouder wordende man alleen maar kan: begeren en liefhebben, meer is er ook niet te doen.
Bas ziet een herinnering aan veertig jaar geleden opeens tot leven komen als hij uit de kelder komt. Die had hij liever niet teruggezien. Hij vraagt zich af hoe zijn geest deze gedachte opeens naar boven kan brengen als hij met zijn armen vol houtstukken de keldertrap oploopt en struikelt in zijn weggedrongen herinnering van ouderlijke ongenegenheid.
Zijn partner Anna doet een verwoede poging om hem voor het slapengaan te vragen hoe het verder met hun relatie moet omdat ze niet meer met elkaar praten. Bas die nog vol zit van een vurig debat met Johan over het onderscheid tussen geest en brein geeft voor het eerst toe dat het zo niet verder kan.
Het zijn mensen die elkaar in de gaten houden maar die niet voor elkaar kunnen zorgen. Daarvoor zijn ze teveel uit elkaar gegroeid en anders gaan leven.
Intussen buitelen Nietzsche, Schopenhauer, Swaab, Kant en Keizer over elkaar in vurige debatten die de hooggeleerde dames en heren met elkaar voeren terwijl ze de ene na de andere fles wijn soldaat maken in het vakantiehuis in Drenthe waar ze het vijfentwintigjarig jubileum van hun idealistische studentenbestaan vieren. Ze constateren dat er niet veel meer van over is. Ziehier de vervlakkende opgroeiende mensheid, de machthebbers, opiniemakers en mannetjesputters van de eenentwintigste eeuw.
Als Reindert ’s avonds middenin het besneeuwde landschap ontvangst op zijn mobiel heeft ontdekt hij dat de wereld hem probeert te verlaten. Na zijn ex-vrouw laten zijn dochters hem nu ook in de steek. Hij rijdt met hoge snelheid terug naar Amsterdam om zijn wereld en zijn liefdes te redden maar komt net te laat om een van de zoons van zijn vriend te redden uit een brandend tuinhuis. Maar hierdoor vinden zijn nieuwe liefde en zijn opstandige dochters elkaar wel in de liefde voor dezelfde man. Wat hij koestert komt hem ten goede.
Niet alles komt goed omdat het leven zoveel in petto heeft dat niet uitgesproken of geleefd wordt. Joke Hermsen laat zien dat we ons leven beter moeten leven volgens de normen die het ons biedt. De liefde is daarbij een heel belangrijke regel, maar er zijn er zoveel meer. Ze laat ons het leven zien dat bestaat uit denken en uit doen.
mei 2012
Harry Mulisch lijkt terug op aarde gekomen. Wat hij kon is nu door een ander overgenomen, namelijk het combineren van een goed verhaal met een diepgaande zoektocht over het leven. In een reis van filosofische discussie met vooruitblikken en terugblikken op verschillende levens die van idealen tot gewone levens zijn geworden. De hoofdpersonen leven hun gedachten uit.
Johan loopt zijn lendenen achterna als hij een affaire heeft met studente Sabine die de beste vriendin van zijn dochter is. Omdat hij helemaal gelooft dat hij zijn brein is leeft hij daar ook naar. Als een Griekse god doet hij wat hij als ouder wordende man alleen maar kan: begeren en liefhebben, meer is er ook niet te doen.
Bas ziet een herinnering aan veertig jaar geleden opeens tot leven komen als hij uit de kelder komt. Die had hij liever niet teruggezien. Hij vraagt zich af hoe zijn geest deze gedachte opeens naar boven kan brengen als hij met zijn armen vol houtstukken de keldertrap oploopt en struikelt in zijn weggedrongen herinnering van ouderlijke ongenegenheid.
Zijn partner Anna doet een verwoede poging om hem voor het slapengaan te vragen hoe het verder met hun relatie moet omdat ze niet meer met elkaar praten. Bas die nog vol zit van een vurig debat met Johan over het onderscheid tussen geest en brein geeft voor het eerst toe dat het zo niet verder kan.
Het zijn mensen die elkaar in de gaten houden maar die niet voor elkaar kunnen zorgen. Daarvoor zijn ze teveel uit elkaar gegroeid en anders gaan leven.
Intussen buitelen Nietzsche, Schopenhauer, Swaab, Kant en Keizer over elkaar in vurige debatten die de hooggeleerde dames en heren met elkaar voeren terwijl ze de ene na de andere fles wijn soldaat maken in het vakantiehuis in Drenthe waar ze het vijfentwintigjarig jubileum van hun idealistische studentenbestaan vieren. Ze constateren dat er niet veel meer van over is. Ziehier de vervlakkende opgroeiende mensheid, de machthebbers, opiniemakers en mannetjesputters van de eenentwintigste eeuw.
Als Reindert ’s avonds middenin het besneeuwde landschap ontvangst op zijn mobiel heeft ontdekt hij dat de wereld hem probeert te verlaten. Na zijn ex-vrouw laten zijn dochters hem nu ook in de steek. Hij rijdt met hoge snelheid terug naar Amsterdam om zijn wereld en zijn liefdes te redden maar komt net te laat om een van de zoons van zijn vriend te redden uit een brandend tuinhuis. Maar hierdoor vinden zijn nieuwe liefde en zijn opstandige dochters elkaar wel in de liefde voor dezelfde man. Wat hij koestert komt hem ten goede.
Niet alles komt goed omdat het leven zoveel in petto heeft dat niet uitgesproken of geleefd wordt. Joke Hermsen laat zien dat we ons leven beter moeten leven volgens de normen die het ons biedt. De liefde is daarbij een heel belangrijke regel, maar er zijn er zoveel meer. Ze laat ons het leven zien dat bestaat uit denken en uit doen.
mei 2012
Bert Keizer zoekt de ziel

Angeles Nieto - hermes
Hoe kan de mens begrippen als ‘ervaring’ en ‘geest’ nu nog een plaats geven als grote neurologen hebben aangetoond dat het brein alles is. Net als de wetenschapper die op zoek is naar God en hem niet kan vinden zeggen de liefhebbers van de breinwetenschap ‘wij hebben het niet gevonden dus is dit alles wat er is.’
Bert Keizer heeft de handschoen opgepakt en is op zoek gegaan naar datgene waarvan de neurologen zeggen dat het door hun vondst overbodig is en dus onbestaanbaar. Wij zijn ons brein, roepen ze uit, en daarmee is er geen enkele plats meer voor vrijheid, verantwoordelijkheid, ervaring en geest. De ziel is door hen verbannen naar het rijk van de fabelen.
Volgens Keizer is het breindenken niets anders dan neuroreductie. Omdat er voorafgaande aan de handeling in de hersenen activiteit plaatsvindt is de intentie van die handeling volledig door het brein bepaald. Het denken wordt zo tot een fysieke gebeurtenis beperkt. Als dat zo is dan heeft de mens geen vrijheid en verantwoordelijkheid meer. Alles wat hij doet is dan bepaald door zijn brein, lees zijn hersenen, zijn gedachten, zijn hoofd. En dat gebeurt allemaal vanzelf, het is te meten, een hersenscan wijst uit wat er in iemand omgaat.
Maar de hersenscan is niet de mens, het is slechts een beeld van de mens dat alleen maar uit te leggen valt in combinatie met die mens. Zonder die mens is de hersenscan waardeloos en betekenisloos. De hersenactiviteit is slechts te benoemen in combinatie met de handelende mens. Aan de scan zelf is niet af te zien wat het brein denkt.
En wat bij liefde? Licht mijn brein ook van te voren op als ik een andere ziel ontmoet tot wie mijn ziel zich aangetrokken voelt? Heb ik daar zelf niets over te zeggen, niks te ervaren en niks te voelen?
Neuronen nemen geen besluiten, zegt Keizer, ze lichten op, begaan een chemische reactie, bewegen, interacteren. Maar ze beslissen niets. Dat doet het ik, de ziel, het zelfbewustzijn. Als haar liefde slecht voor mij is besluit ik, eventueel met pijn in mijn hart, om afscheid van haar te nemen. Hoeveel mijn lichaam en mijn hoofd ook naar haar verlangen.
Degenen die geloven dat zijn niet meer zijn dan hun brein proberen zich een onnadenkend leven eigen te maken. Het zijn de mensen die niet meer verantwoordelijk willen zijn voor wie ze zijn en wat ze doen. Ze lopen hun lichaam achterna en laten de moraal zijn gang gaan. Ik wist niet beter en dit is wat mijn lichaam wil. Het zijn de angsthazen voor de eigen keuze en het betere leven. Ze willen leven zonder bewustzijn en zonder verantwoordelijkheid. Ik kies voor een leven waarvoor ik verantwoordelijk ben en mijn eigen keuzes maak. Ik ben mijzelf, ik leef met mijn ziel.
Bewustzijn is de situatie waarin hersenen, lichaam en wereld samen bezig zijn, noemt Keizer dat. Daar is het die ziel die roept: Lekker! Mooi! Lief, ik hou van jou!
mei 2012
Bert Keizer heeft de handschoen opgepakt en is op zoek gegaan naar datgene waarvan de neurologen zeggen dat het door hun vondst overbodig is en dus onbestaanbaar. Wij zijn ons brein, roepen ze uit, en daarmee is er geen enkele plats meer voor vrijheid, verantwoordelijkheid, ervaring en geest. De ziel is door hen verbannen naar het rijk van de fabelen.
Volgens Keizer is het breindenken niets anders dan neuroreductie. Omdat er voorafgaande aan de handeling in de hersenen activiteit plaatsvindt is de intentie van die handeling volledig door het brein bepaald. Het denken wordt zo tot een fysieke gebeurtenis beperkt. Als dat zo is dan heeft de mens geen vrijheid en verantwoordelijkheid meer. Alles wat hij doet is dan bepaald door zijn brein, lees zijn hersenen, zijn gedachten, zijn hoofd. En dat gebeurt allemaal vanzelf, het is te meten, een hersenscan wijst uit wat er in iemand omgaat.
Maar de hersenscan is niet de mens, het is slechts een beeld van de mens dat alleen maar uit te leggen valt in combinatie met die mens. Zonder die mens is de hersenscan waardeloos en betekenisloos. De hersenactiviteit is slechts te benoemen in combinatie met de handelende mens. Aan de scan zelf is niet af te zien wat het brein denkt.
En wat bij liefde? Licht mijn brein ook van te voren op als ik een andere ziel ontmoet tot wie mijn ziel zich aangetrokken voelt? Heb ik daar zelf niets over te zeggen, niks te ervaren en niks te voelen?
Neuronen nemen geen besluiten, zegt Keizer, ze lichten op, begaan een chemische reactie, bewegen, interacteren. Maar ze beslissen niets. Dat doet het ik, de ziel, het zelfbewustzijn. Als haar liefde slecht voor mij is besluit ik, eventueel met pijn in mijn hart, om afscheid van haar te nemen. Hoeveel mijn lichaam en mijn hoofd ook naar haar verlangen.
Degenen die geloven dat zijn niet meer zijn dan hun brein proberen zich een onnadenkend leven eigen te maken. Het zijn de mensen die niet meer verantwoordelijk willen zijn voor wie ze zijn en wat ze doen. Ze lopen hun lichaam achterna en laten de moraal zijn gang gaan. Ik wist niet beter en dit is wat mijn lichaam wil. Het zijn de angsthazen voor de eigen keuze en het betere leven. Ze willen leven zonder bewustzijn en zonder verantwoordelijkheid. Ik kies voor een leven waarvoor ik verantwoordelijk ben en mijn eigen keuzes maak. Ik ben mijzelf, ik leef met mijn ziel.
Bewustzijn is de situatie waarin hersenen, lichaam en wereld samen bezig zijn, noemt Keizer dat. Daar is het die ziel die roept: Lekker! Mooi! Lief, ik hou van jou!
mei 2012
Gematigdheid en middelmatigheid: het goede leven zit in de mens

Angeles Nieto - libro azul
Joep Dohmen heeft in zijn nieuwe boek Brief aan een Middelmatige Man een pleidooi geschreven voor een nieuwe publieke moraal. In dit boek, volgens Filosofie Magazine, gaat hij tekeer tegen de hedendaagse Idolscultuur. Deze cultuur bestaat volgens hem uit het streven van de mens om in een of andere competitie gewaardeerd te worden en aandacht te krijgen. De mens laat zich hierbij leiden en leven door anderen. Hij is zijn eigen ik kwijtgeraakt. En al degenen die daaraan niet kunnen voldoen en hun five minutes of fame niet bereiken voelen zich als middelmatige mens weggezet.
Zoals de man van de ingezonden brief in de krant die op zijn vijftigste concludeert dat hij nergens goed in is, hij zegt dat hij nergens in uitblinkt, en daardoor concludeert dat hij geen goed leven leidt. Hij vindt zijn leven zinloos omdat uitblinken zijn doel is.
Dohmen pleit voor sociale zelfontplooiing, het eigen ik dat zijn verlangens ordent, begrijpt en praktiseert. Alleen vrijheid levert vooral grote ego’s op. Vrijheid gaat niet om zichzelf. Vrijheid moet boven zichzelf uitstijgen en vrijheid heeft een doel. Grenzeloze vrijheid zonder moraal is geen vooruitgang, dit is lege vrijheid. De vrijheid van het onuitputtelijke aanbod van de Mediamarkt, de vrijheid van het dikke ik.
Zijn bestaansethiek bestaat uit de notie dat vrijheid belangrijk maar moeilijk te verwerven is en dat vrijheid geen doel in zichzelf is. Het gaat enerzijds om de vrijheidspraktijk zelf, het daadwerkelijk handelen in vrijheid en leven vanuit de wens zichzelf te ontplooien. Daarnaast horen vrijheid en solidariteit horen bij elkaar in plaats van dat ze tegenover elkaar staan. De eigen vrijheid heeft solidariteit nodig. De mens heeft de ander nodig om zich te kunnen ontwikkelen.
Aristoteles noemt dit vriendschap. Vrienden dragen bij aan elkaars geluk. Een moraal van vrijheid en verantwoordelijkheid heeft volgens Dohmen een cultuur van zorg nodig. Wij en ik moeten samenkomen. Geluk wordt levensvreugde, zinvolheid. Het leven heeft actie nodig om dit te bewerkstelligen.
Volgens Aristoteles is het doel van het menselijk bestaan geluk. Iedereen streeft naar het goede leven. Hiervoor is voortreffelijkheid van karakter vereist. Die bestaat uit het gematigdheid in gevoelens, praktijk en emoties. De goede deugden tussen de uitersten van het extreem en tekort zijn dapperheid, bedaardheid, vrijgevigheid, royaliteit, fierheid, vriendelijkheid, oprechtheid, geestigheid, rechtvaardigheid, schaamte en verontwaardiging.
Het goede leven bestaat uit handelen of gedrag dat nooit het uiterste opzoekt. Genot is een activiteit, geluk is een beschouwelijke activiteit, het leven heeft verstand nodig.
Dohmen stelt zich teweer tegen de mens die zich neerlegt bij zijn middelmatigheid. De mens laat zich het leven overkomen. Hij ziet het niet als een activiteit maar als een bezit. Samen met Aristoteles pleit Dohmen ervoor dat het leven gemaakt moet worden. Vrijheid en ontplooiing zoeken we om ons geluk te bereiken. We moeten handelen om het leven te leven. Het leven moet gemaakt worden. Dohmen noemt het levensvreugde, Aristoteles noemt het geluk. Hiermee overstijgt het leven zichzelf.
Als we streven naar de top van de ranglijst van Idols of The Voice streven we naar aanzien. Dit gaat niet over onszelf omdat het gaat om wat de ander van mij vindt. Het gaat niet over geluk omdat het niet gaat over mijn wezen maar over een collectieve mening. Mijn bestaan doet er niet toe, alleen mijn bijdrage aan andermans plezier en genot. Verder is dit altijd een tijdelijk gebeuren. De ranglijst wordt gevolgd door een volgende serie waar een ander aan de top komt te staan. Tenslotte willen we de beste zijn, degene die afmeet aan anderen. Dit gaat niet over mijn persoonlijkheid maar over mijn verhouding tot anderen. De Idolscultuur is slechts relationeel en beperkt zich tot een van mijn gaven. Het gaat niet over mijn hele wezen, het beperkt zich tot een kant van mij.
De ander wordt een venster naar jezelf waardoor je niet meer jezelf ziet maar een beeld van jezelf. De ander wordt een mening en verliest zijn gezicht. De ander bestaat niet meer als unieke mens, hij is niet meer te ontmoeten. Hij doet er niet meer toe, slechts alleen als hij nodig is voor onze vooruitgang.
Net als in de sociale media worden mensen hulpmiddelen die jou verder kunnen helpen op je carrièrepad. Zogenaamde vrienden zien slecht s een klein deel van jou en ze helpen je niet om verder mens te worden. Ze helpen je om rijk te worden, werknemer, winnaar, koper, enzovoort.
Het goede leven houdt zich stil, het heeft geen ranglijst nodig. Geen jury die het vertelt of het wel voldoet. Het goede leven zit in ons, het is het geluk waarnaar wij streven, een levensoverstijgend geluk.
Het ultieme geluk gaat verder dan alle individuele levens. Gezondheid, aanzien, rijkdom, het is allemaal slechts op het ik gericht. Dit is zo vergankelijk en verdwijnt meteen met de dood van de mens. Het zijn zijn daden die herinnerd worden. Dat wat hij deed voor het leven, voor anderen. Zijn eigen daden hebben geen impact, hoe hij voor zichzelf streefde naar al dit bezit vergeten we snel. Maar wat hij deed voor mij en jou dat was zijn levensvreugde en mijn geluk.
Gematigdheid doet je niet opvallen. Of juist wel, het laat je de juist dingen doen in allerlei situaties. Hiermee kan je je niet onttrekken aan de samenleving. De sociale zelfontplooiing toont zich in de zorg voor de ander. Behulpzaamheid is het gevolg van gematigdheid die je behoedt voor verbemoeienis of negeren en vergetelheid.
Middelmatigheid heeft geen eigen ik; Middelmatig is de man die niet weet wat hij belangrijk vindt. Hij heeft geen wil en zoekt slechts in zijn lichaam wat hij kan doen om zichzelf te ontstijgen. Hij wil beter omdat zijn omgeving dat eist. Anderen vinden dat hij moet uitblinken maar hij heeft niks om dat mee te doen. Zijn probleem is dat hij te lui is om zichzelf te overstijgen. Hij neemt genoegen met zijn bestaan. Hij houdt van zichzelf zoals hij is. Hij wil niet anders worden, hij behoeft geen zelfontplooiing of ontwikkeling.
De mens die wil meedoen zoekt in zijn gaven en niet in zijn leven. Hij wil leven met het beste wat hij kan maar misschien zit zijn leven in iets anders. Of hij legt zich erbij neer en neemt afscheid van het geluk of van de zinvolheid van het bestaan. Hij slibt vast en hoopt dat een ander hem eruit kan redden. Hij zit in zijn eigen leven vast.
De oplossing zit in het grotere of hogere leven. De mens moet zien dat hij onderdeel is van een groter geheel. Alles is leven. Zijn geluk bestaat niet uit zijn eigen ik. Het bestaat uit het leven. Het leven wil bijdragen aan een groter leven, ik wil niet voor niks geleefd hebben. Mijn leven draagt bij aan de instandhouding van het leven en daar kan ik naar streven.
Goed leven overstijgt zichzelf, het richt zich op het hele leven in het algemeen. Het grotere leven bestaat bij de gratie van het individuele goede leven. De deugden van Aristoteles hebben anderen nodig om gezien te worden. Ik kan alleen maar goedgevig zijn als er een ander is die wil ontvangen. Ik kan alleen maar fier zijn als er een leven is om te verdedigen.
De middelmaat is het gemiddelde geworden; we willen meedoen en niet opvallen of afwijken. Normaal is gemiddeld geworden in plaats van levend volgens een norm, de norm. Het ik wordt een ego dat het wij en het zijn verbloemt.
Goed leven wordt een leven dat een bijdrage aan het leven geeft zodat het niet uitsterft. Het moet in stand blijven omdat er niets anders is. De bomen, de mensen, de dieren, de lucht vol zuurstof en de aarde vol grondstoffen. Er is niets anders en ik leef enkel om dat in leven te houden en te ontplooien. Zodat de kat, de buurman en de planten een goed leven hebben.
december 2010
Zoals de man van de ingezonden brief in de krant die op zijn vijftigste concludeert dat hij nergens goed in is, hij zegt dat hij nergens in uitblinkt, en daardoor concludeert dat hij geen goed leven leidt. Hij vindt zijn leven zinloos omdat uitblinken zijn doel is.
Dohmen pleit voor sociale zelfontplooiing, het eigen ik dat zijn verlangens ordent, begrijpt en praktiseert. Alleen vrijheid levert vooral grote ego’s op. Vrijheid gaat niet om zichzelf. Vrijheid moet boven zichzelf uitstijgen en vrijheid heeft een doel. Grenzeloze vrijheid zonder moraal is geen vooruitgang, dit is lege vrijheid. De vrijheid van het onuitputtelijke aanbod van de Mediamarkt, de vrijheid van het dikke ik.
Zijn bestaansethiek bestaat uit de notie dat vrijheid belangrijk maar moeilijk te verwerven is en dat vrijheid geen doel in zichzelf is. Het gaat enerzijds om de vrijheidspraktijk zelf, het daadwerkelijk handelen in vrijheid en leven vanuit de wens zichzelf te ontplooien. Daarnaast horen vrijheid en solidariteit horen bij elkaar in plaats van dat ze tegenover elkaar staan. De eigen vrijheid heeft solidariteit nodig. De mens heeft de ander nodig om zich te kunnen ontwikkelen.
Aristoteles noemt dit vriendschap. Vrienden dragen bij aan elkaars geluk. Een moraal van vrijheid en verantwoordelijkheid heeft volgens Dohmen een cultuur van zorg nodig. Wij en ik moeten samenkomen. Geluk wordt levensvreugde, zinvolheid. Het leven heeft actie nodig om dit te bewerkstelligen.
Volgens Aristoteles is het doel van het menselijk bestaan geluk. Iedereen streeft naar het goede leven. Hiervoor is voortreffelijkheid van karakter vereist. Die bestaat uit het gematigdheid in gevoelens, praktijk en emoties. De goede deugden tussen de uitersten van het extreem en tekort zijn dapperheid, bedaardheid, vrijgevigheid, royaliteit, fierheid, vriendelijkheid, oprechtheid, geestigheid, rechtvaardigheid, schaamte en verontwaardiging.
Het goede leven bestaat uit handelen of gedrag dat nooit het uiterste opzoekt. Genot is een activiteit, geluk is een beschouwelijke activiteit, het leven heeft verstand nodig.
Dohmen stelt zich teweer tegen de mens die zich neerlegt bij zijn middelmatigheid. De mens laat zich het leven overkomen. Hij ziet het niet als een activiteit maar als een bezit. Samen met Aristoteles pleit Dohmen ervoor dat het leven gemaakt moet worden. Vrijheid en ontplooiing zoeken we om ons geluk te bereiken. We moeten handelen om het leven te leven. Het leven moet gemaakt worden. Dohmen noemt het levensvreugde, Aristoteles noemt het geluk. Hiermee overstijgt het leven zichzelf.
Als we streven naar de top van de ranglijst van Idols of The Voice streven we naar aanzien. Dit gaat niet over onszelf omdat het gaat om wat de ander van mij vindt. Het gaat niet over geluk omdat het niet gaat over mijn wezen maar over een collectieve mening. Mijn bestaan doet er niet toe, alleen mijn bijdrage aan andermans plezier en genot. Verder is dit altijd een tijdelijk gebeuren. De ranglijst wordt gevolgd door een volgende serie waar een ander aan de top komt te staan. Tenslotte willen we de beste zijn, degene die afmeet aan anderen. Dit gaat niet over mijn persoonlijkheid maar over mijn verhouding tot anderen. De Idolscultuur is slechts relationeel en beperkt zich tot een van mijn gaven. Het gaat niet over mijn hele wezen, het beperkt zich tot een kant van mij.
De ander wordt een venster naar jezelf waardoor je niet meer jezelf ziet maar een beeld van jezelf. De ander wordt een mening en verliest zijn gezicht. De ander bestaat niet meer als unieke mens, hij is niet meer te ontmoeten. Hij doet er niet meer toe, slechts alleen als hij nodig is voor onze vooruitgang.
Net als in de sociale media worden mensen hulpmiddelen die jou verder kunnen helpen op je carrièrepad. Zogenaamde vrienden zien slecht s een klein deel van jou en ze helpen je niet om verder mens te worden. Ze helpen je om rijk te worden, werknemer, winnaar, koper, enzovoort.
Het goede leven houdt zich stil, het heeft geen ranglijst nodig. Geen jury die het vertelt of het wel voldoet. Het goede leven zit in ons, het is het geluk waarnaar wij streven, een levensoverstijgend geluk.
Het ultieme geluk gaat verder dan alle individuele levens. Gezondheid, aanzien, rijkdom, het is allemaal slechts op het ik gericht. Dit is zo vergankelijk en verdwijnt meteen met de dood van de mens. Het zijn zijn daden die herinnerd worden. Dat wat hij deed voor het leven, voor anderen. Zijn eigen daden hebben geen impact, hoe hij voor zichzelf streefde naar al dit bezit vergeten we snel. Maar wat hij deed voor mij en jou dat was zijn levensvreugde en mijn geluk.
Gematigdheid doet je niet opvallen. Of juist wel, het laat je de juist dingen doen in allerlei situaties. Hiermee kan je je niet onttrekken aan de samenleving. De sociale zelfontplooiing toont zich in de zorg voor de ander. Behulpzaamheid is het gevolg van gematigdheid die je behoedt voor verbemoeienis of negeren en vergetelheid.
Middelmatigheid heeft geen eigen ik; Middelmatig is de man die niet weet wat hij belangrijk vindt. Hij heeft geen wil en zoekt slechts in zijn lichaam wat hij kan doen om zichzelf te ontstijgen. Hij wil beter omdat zijn omgeving dat eist. Anderen vinden dat hij moet uitblinken maar hij heeft niks om dat mee te doen. Zijn probleem is dat hij te lui is om zichzelf te overstijgen. Hij neemt genoegen met zijn bestaan. Hij houdt van zichzelf zoals hij is. Hij wil niet anders worden, hij behoeft geen zelfontplooiing of ontwikkeling.
De mens die wil meedoen zoekt in zijn gaven en niet in zijn leven. Hij wil leven met het beste wat hij kan maar misschien zit zijn leven in iets anders. Of hij legt zich erbij neer en neemt afscheid van het geluk of van de zinvolheid van het bestaan. Hij slibt vast en hoopt dat een ander hem eruit kan redden. Hij zit in zijn eigen leven vast.
De oplossing zit in het grotere of hogere leven. De mens moet zien dat hij onderdeel is van een groter geheel. Alles is leven. Zijn geluk bestaat niet uit zijn eigen ik. Het bestaat uit het leven. Het leven wil bijdragen aan een groter leven, ik wil niet voor niks geleefd hebben. Mijn leven draagt bij aan de instandhouding van het leven en daar kan ik naar streven.
Goed leven overstijgt zichzelf, het richt zich op het hele leven in het algemeen. Het grotere leven bestaat bij de gratie van het individuele goede leven. De deugden van Aristoteles hebben anderen nodig om gezien te worden. Ik kan alleen maar goedgevig zijn als er een ander is die wil ontvangen. Ik kan alleen maar fier zijn als er een leven is om te verdedigen.
De middelmaat is het gemiddelde geworden; we willen meedoen en niet opvallen of afwijken. Normaal is gemiddeld geworden in plaats van levend volgens een norm, de norm. Het ik wordt een ego dat het wij en het zijn verbloemt.
Goed leven wordt een leven dat een bijdrage aan het leven geeft zodat het niet uitsterft. Het moet in stand blijven omdat er niets anders is. De bomen, de mensen, de dieren, de lucht vol zuurstof en de aarde vol grondstoffen. Er is niets anders en ik leef enkel om dat in leven te houden en te ontplooien. Zodat de kat, de buurman en de planten een goed leven hebben.
december 2010
Van de deugd en het bezit

Angeles Nieto - estrella fugaz
Meer dan de helft van de mensen woont tegenwoordig in de stad. De Randstad wordt één stedelijke agglomeratie waar half Nederland zijn werk vindt. Woonwijken worden uit de grond gestampt om bij die werkgelegenheid zoveel mogelijk woongelegenheid te bieden. Dorpen op het platteland in bijvoorbeeld China, Roemenië en Spanje lopen leeg en Peking, Boekarest en Madrid worden wereldsteden met miljoenen inwoners die daar hun heil en inkomen zoeken. Jongeren vertrekken na hun opleiding naar de stad omdat er in de dorpen geen werk te vinden is. Deze dorpen leefden van de kleine agrarische werkzaamheden die door het hele gezin werden uitgevoerd maar dit werk is nu verdrongen door grootschalige en machinale activiteiten waar de kleine agrariërs niet tegen op kunnen. Zij trekken naar de stad om van werk of inkomen verzekerd te zijn. Deze mensen belanden veelal in de buitenwijken van de steden. In veel wereldsteden is dit een eufemisme voor sloppenwijken. Steden als Peking, Mumbai en Ulam Batar groeien hard en ontwikkelen een rafelrand vol bewoners die proberen een graantje mee te pikken van die stad. Veel van deze stedelingen zijn een soort van parasieten; aan de rand van de stad ontwikkelt zich een gemeenschap die zichzelf in stand houdt en gebruik maakt van de voorzieningen van de stad.
De stad is een grote verzameling van mensen die wonen in een aaneengesloten bebouwd gebied die afhankelijk zijn van anonieme en massale voorzieningen van voedsel, veiligheid en cultuur. De mens voorziet niet meer zelf in zijn elementaire voorzieningen en heeft daarmee autonomie en vrijheid ingeleverd voor afhankelijkheid. De mens is voor voedsel afhankelijk van anderen die hem dat kant en klaar voorschotelen. Veel schoolkinderen weten bijvoorbeeld niet meer wat verse en onbewerkte groenten zijn. Onze binding met de natuur verdwijnt, de mens kent alleen nog gecultiveerde natuur en massa-cultuur. Veiligheid wordt geleverd door de overheid; een ander aanspreken op normconform gedrag vinden we een taak van de autoriteiten. Cultuur wordt steeds meer een belevenis. We laten ons vermaken door massa-evenementen en commerciële televisie en willen allemaal hetzelfde meegemaakt hebben.
Veel mensen trekken naar de stad vanwege de voorzieningen. En als er in de (buitenwijken van de) stad niet te werken of te leven valt, dan komt men in opstand en eist men de voorzieningen op, zoals in Parijs of Amsterdam.
Erbij horen is wat anders dan saamhorigheid. In het dorp en op het platteland zorgt men voor elkaar, omdat men elkaar her-kent en om die ander geeft. Men vormt samen de gemeenschap die dezelfde basisbehoeften heeft en die aan elkaar kan en wil leveren. Het dorp kent geen zwervers of bedelaars, terwijl de rafelrand van de stad steeds groter wordt. Leven in de stad is anoniem. Je hebt alle mogelijkheden om je eigen keuzes te maken en je eigen leven te leiden en niemand spreekt je daar op aan.
Maar wie is nu de echte stedeling? Is de banlieu-bewoner ook een Parijzenaar en hoort de sloppenwijkbewoner echt bij Mumbai? In Bergen op Zoom hoor je er pas bij als je er geboren bent, zo ondervond onlangs een nieuw gemeenteraadslid.
De stad wordt steeds meer een ingebeelde gemeenschap die een identiteit krijgt opgeplakt en zijn inwoners bij elkaar probeert te houden. Deze gemeenschap heeft niet een zijns-grond maar een bezits-grond. Men is niet de bewoner van de stad, die zijn aandeel levert in de productie van voorzieningen, maar men gebruikt de stad en zijn voorzieningen. De stadsbewoner heeft de stad nodig en niet de ander om in zijn wezen en behoeften te voorzien. De ander wordt van doel tot middel en verdwijnt als wezen voor het oog van de mens.
Saamhorigheid betekent samen de omgeving en zijn bewoners verzorgen en ontwikkelen. Hierbij biedt men elkaar iets aan. Maar in de stad heeft en hoeft de mens niets meer te bieden, de voorzieningen leggen de stadsbewoner in de watten en de rol van de lokale overheid wordt steeds meer voorzienend: de gemeente is er om mijn stoepje te vegen.
De mens is een haler geworden in plaats van een brenger. Voedsel, veiligheid en vrijheid zijn op de stedelijke markt te koop. Bij de totstandkoming van deze voorzieningen is de mens niet meer betrokken, dit gebeurt in anonieme fabrieken van de markt of de overheid. Een ander helpen is tot vrijwilligerswerk verworden waarvoor steeds minder animo bestaat. Hierdoor verdwijnt het sociale aspect van het mens-zijn. De mens is omgeven door andere mensen, maar wil en kan onafhankelijk van hen leven. Hij heeft de ander niet nodig om zijn leven te leiden. De mens wordt een anoniem wezen in plaats van een sociaal wezen. Daarmee wordt die ander ook anoniem en onzichtbaar. De ander doet er niet meer toe.
De mens in de stad wordt een anoniem-hebber. Door het leven in de stad verdwijnt zijn sociale wezen en zijn eigen ik. Hij zegt dat hij vrij is maar hij is volledig afhankelijk geworden van de voorzieningen-gemeenschap om zich heen. De mens heeft alles bij de hand om zijn eigen leven vorm te geven; alles is te koop inclusief een identiteit die hem toegang verleent tot de gewenste groep. Er ontstaan nieuwe ghetto's: jongeren kopen de juiste gadgets om geaccepteerd te worden in de groep; rijken huisvesten zich in een afgesloten en bewaakte villawijken; ouderen kopen zich in een zorggemeenschap in. Vrije zelfontplooiing verdwijnt, de mens is zijn contact met zijn bronnen, de natuur, kwijtgeraakt; hij creëert niet meer en kiest enkel nog uit de mogelijkheden die de maakbare samenleving biedt. De mens verandert in een wezen dat zijn identiteit bepaalt aan de hand van de plaats waar hij zich bevindt en de voorzieningen waarmee hij zich omringt.
Bezit bepaalt het gedrag en het wezen van de mens. De sociale gemeenschap wordt uitgehold en daarmee verdwijnt de ander als medemens. Hierdoor verliest de mens zijn omgangsvormen. De mens raakt letterlijk en figuurlijk op zichzelf aangewezen. Hij ziet zichzelf en de ander allereerst als mogelijkheid voor zijn eigen voortbestaan en belevenis. Hij ziet de ander niet als mens en niet als een uniek wezen waarmee hij het leven en zijn essenties deelt. De ander verliest zijn gezicht en heeft alleen maar handen die kunnen geven. Het individuele wezen verdwijnt en wordt ingenomen door het bezit van de voorzieningen, van de tijd en van de ruimte. De supermarkt is van hem, morgen is van hem en de straat is van hem. Alles wat hij ziet in de stad is van de individuele mens. Zijn geest kan daar vrij over beschikken en wordt niet beperkt door een gemeenschappelijk wezen. Het gebruik is zelfbepaald en boven elke discussie verheven. De overheid moet de buurman terechtwijzen als hij aan mijn wezen komt. De mens en het bereik van de voorzieningen vormen de norm. De ander heeft daar geen plaats in. Het wezen is zelfbepaald.
Als het gebruik van de voorzieningen niet gedeeld wordt, verdwijnt de deugd. De deugd is namelijk vooral sociaal en wordt gevormd door de omgang met de ander. Deugd is niets zonder ontvangende partij en normen zonder die ander zijn nietszeggend. Deugd is bedoeld om het goede te doen maar in de stad bestaan goed en kwaad niet meer omdat de gemeenschap niets gemeen heeft. De gemeenschap wordt een bezitschap.
Bezit verdrijft het zijn en het scheppen als de bron van het samenleven. De deugden worden in de moderne stad bepaald door de opvattingen over goed en slecht; de moraal baseert zich op de verhouding tot het bezit en wordt daarmee relatief. Het goede wordt afhankelijk van de voorziening en heeft daarmee geen intrinsieke waarde in zichzelf. Het goed-zijn verdwijnt uit de stedelijke samenleving. Het goede wordt afhankelijk van een verhouding tot iets anders. Daarmee blijft een vorm van goed-doen over die wordt bepaald door de voorzieningen en niet door de menselijke waarde.
De huidige deugdenleer is toe aan een nieuwe bron als de gemeenschap van het zijn verdwijnt. De wereld moet een moraal van het bezitschap ontwikkelen als ze wil dat de menselijke geest zich niet voor de ander sluit. Zo kan de samenleving sociaal blijven. In de deugdenleer wordt de plaats van de ander en van het zelf opnieuw gedefinieerd. De mens kan boven zijn anonieme bezitschap uitstijgen om zijn geest te voorzien van gedeelde bronnen voor zijn moraal. Goed is meer dan een gebruiksprincipe. Het goede raakt het diepste wezen van de mens en maakt hem en de ander tot samenlevers die hun wezen delen en niet alleen de voorzieningen.
februari 2008
De stad is een grote verzameling van mensen die wonen in een aaneengesloten bebouwd gebied die afhankelijk zijn van anonieme en massale voorzieningen van voedsel, veiligheid en cultuur. De mens voorziet niet meer zelf in zijn elementaire voorzieningen en heeft daarmee autonomie en vrijheid ingeleverd voor afhankelijkheid. De mens is voor voedsel afhankelijk van anderen die hem dat kant en klaar voorschotelen. Veel schoolkinderen weten bijvoorbeeld niet meer wat verse en onbewerkte groenten zijn. Onze binding met de natuur verdwijnt, de mens kent alleen nog gecultiveerde natuur en massa-cultuur. Veiligheid wordt geleverd door de overheid; een ander aanspreken op normconform gedrag vinden we een taak van de autoriteiten. Cultuur wordt steeds meer een belevenis. We laten ons vermaken door massa-evenementen en commerciële televisie en willen allemaal hetzelfde meegemaakt hebben.
Veel mensen trekken naar de stad vanwege de voorzieningen. En als er in de (buitenwijken van de) stad niet te werken of te leven valt, dan komt men in opstand en eist men de voorzieningen op, zoals in Parijs of Amsterdam.
Erbij horen is wat anders dan saamhorigheid. In het dorp en op het platteland zorgt men voor elkaar, omdat men elkaar her-kent en om die ander geeft. Men vormt samen de gemeenschap die dezelfde basisbehoeften heeft en die aan elkaar kan en wil leveren. Het dorp kent geen zwervers of bedelaars, terwijl de rafelrand van de stad steeds groter wordt. Leven in de stad is anoniem. Je hebt alle mogelijkheden om je eigen keuzes te maken en je eigen leven te leiden en niemand spreekt je daar op aan.
Maar wie is nu de echte stedeling? Is de banlieu-bewoner ook een Parijzenaar en hoort de sloppenwijkbewoner echt bij Mumbai? In Bergen op Zoom hoor je er pas bij als je er geboren bent, zo ondervond onlangs een nieuw gemeenteraadslid.
De stad wordt steeds meer een ingebeelde gemeenschap die een identiteit krijgt opgeplakt en zijn inwoners bij elkaar probeert te houden. Deze gemeenschap heeft niet een zijns-grond maar een bezits-grond. Men is niet de bewoner van de stad, die zijn aandeel levert in de productie van voorzieningen, maar men gebruikt de stad en zijn voorzieningen. De stadsbewoner heeft de stad nodig en niet de ander om in zijn wezen en behoeften te voorzien. De ander wordt van doel tot middel en verdwijnt als wezen voor het oog van de mens.
Saamhorigheid betekent samen de omgeving en zijn bewoners verzorgen en ontwikkelen. Hierbij biedt men elkaar iets aan. Maar in de stad heeft en hoeft de mens niets meer te bieden, de voorzieningen leggen de stadsbewoner in de watten en de rol van de lokale overheid wordt steeds meer voorzienend: de gemeente is er om mijn stoepje te vegen.
De mens is een haler geworden in plaats van een brenger. Voedsel, veiligheid en vrijheid zijn op de stedelijke markt te koop. Bij de totstandkoming van deze voorzieningen is de mens niet meer betrokken, dit gebeurt in anonieme fabrieken van de markt of de overheid. Een ander helpen is tot vrijwilligerswerk verworden waarvoor steeds minder animo bestaat. Hierdoor verdwijnt het sociale aspect van het mens-zijn. De mens is omgeven door andere mensen, maar wil en kan onafhankelijk van hen leven. Hij heeft de ander niet nodig om zijn leven te leiden. De mens wordt een anoniem wezen in plaats van een sociaal wezen. Daarmee wordt die ander ook anoniem en onzichtbaar. De ander doet er niet meer toe.
De mens in de stad wordt een anoniem-hebber. Door het leven in de stad verdwijnt zijn sociale wezen en zijn eigen ik. Hij zegt dat hij vrij is maar hij is volledig afhankelijk geworden van de voorzieningen-gemeenschap om zich heen. De mens heeft alles bij de hand om zijn eigen leven vorm te geven; alles is te koop inclusief een identiteit die hem toegang verleent tot de gewenste groep. Er ontstaan nieuwe ghetto's: jongeren kopen de juiste gadgets om geaccepteerd te worden in de groep; rijken huisvesten zich in een afgesloten en bewaakte villawijken; ouderen kopen zich in een zorggemeenschap in. Vrije zelfontplooiing verdwijnt, de mens is zijn contact met zijn bronnen, de natuur, kwijtgeraakt; hij creëert niet meer en kiest enkel nog uit de mogelijkheden die de maakbare samenleving biedt. De mens verandert in een wezen dat zijn identiteit bepaalt aan de hand van de plaats waar hij zich bevindt en de voorzieningen waarmee hij zich omringt.
Bezit bepaalt het gedrag en het wezen van de mens. De sociale gemeenschap wordt uitgehold en daarmee verdwijnt de ander als medemens. Hierdoor verliest de mens zijn omgangsvormen. De mens raakt letterlijk en figuurlijk op zichzelf aangewezen. Hij ziet zichzelf en de ander allereerst als mogelijkheid voor zijn eigen voortbestaan en belevenis. Hij ziet de ander niet als mens en niet als een uniek wezen waarmee hij het leven en zijn essenties deelt. De ander verliest zijn gezicht en heeft alleen maar handen die kunnen geven. Het individuele wezen verdwijnt en wordt ingenomen door het bezit van de voorzieningen, van de tijd en van de ruimte. De supermarkt is van hem, morgen is van hem en de straat is van hem. Alles wat hij ziet in de stad is van de individuele mens. Zijn geest kan daar vrij over beschikken en wordt niet beperkt door een gemeenschappelijk wezen. Het gebruik is zelfbepaald en boven elke discussie verheven. De overheid moet de buurman terechtwijzen als hij aan mijn wezen komt. De mens en het bereik van de voorzieningen vormen de norm. De ander heeft daar geen plaats in. Het wezen is zelfbepaald.
Als het gebruik van de voorzieningen niet gedeeld wordt, verdwijnt de deugd. De deugd is namelijk vooral sociaal en wordt gevormd door de omgang met de ander. Deugd is niets zonder ontvangende partij en normen zonder die ander zijn nietszeggend. Deugd is bedoeld om het goede te doen maar in de stad bestaan goed en kwaad niet meer omdat de gemeenschap niets gemeen heeft. De gemeenschap wordt een bezitschap.
Bezit verdrijft het zijn en het scheppen als de bron van het samenleven. De deugden worden in de moderne stad bepaald door de opvattingen over goed en slecht; de moraal baseert zich op de verhouding tot het bezit en wordt daarmee relatief. Het goede wordt afhankelijk van de voorziening en heeft daarmee geen intrinsieke waarde in zichzelf. Het goed-zijn verdwijnt uit de stedelijke samenleving. Het goede wordt afhankelijk van een verhouding tot iets anders. Daarmee blijft een vorm van goed-doen over die wordt bepaald door de voorzieningen en niet door de menselijke waarde.
De huidige deugdenleer is toe aan een nieuwe bron als de gemeenschap van het zijn verdwijnt. De wereld moet een moraal van het bezitschap ontwikkelen als ze wil dat de menselijke geest zich niet voor de ander sluit. Zo kan de samenleving sociaal blijven. In de deugdenleer wordt de plaats van de ander en van het zelf opnieuw gedefinieerd. De mens kan boven zijn anonieme bezitschap uitstijgen om zijn geest te voorzien van gedeelde bronnen voor zijn moraal. Goed is meer dan een gebruiksprincipe. Het goede raakt het diepste wezen van de mens en maakt hem en de ander tot samenlevers die hun wezen delen en niet alleen de voorzieningen.
februari 2008
De laatste revolutie

Angeles Nieto - la meseta
De wereld verandert met rasse schreden. Oude mensen leren net de basisvaardigheden van het werken met computers, internet en email, terwijl kinderen de computer als basis hulpmiddelen zien waarzonder zij niet kunnen leven. Hyves en MSN zijn hun eerste communicatiekanalen met vrienden en familie; e-mail vinden zij traag en sms is voor een persoonlijk berichtje. Televisieprogramma's en communicatie uit de afgelopen jaren tachtig doen nostalgisch aan.
Wat betreft communicatie vindt in deze decennia een revolutie plaats die zich kan meten met de maatschappelijke veranderingen als de uitvinding van de gloeilamp en de telefoon ruim een eeuw geleden. Toen het elektrisch licht werd uitgevonden, wilde alle welgestelde families dit meteen in huis hebben. Dit moderne licht werd de eerste tien jaar echter nauwelijks gebruikt en in alle huizen bleef het gebruik van petroleumlicht gemeengoed. De gloeilamp had meer dan een decennium nodig om van statussymbool gebruiksvoorwerp te worden. Ditzelfde geldt min of meer voor de andere uitvindingen in diezelfde tijd zoals de telefoon. Ook bij mijn ouders hing zo'n bakelieten geval in de gang. Nu klagen de ouderen alleen maar dat die toetsen zo klein zijn.
Het lijkt erop dat deze trage introductie niet opgaat voor de nieuwe ontwikkelingen in de huidige tijd. De scholierenprotesten tegen de handhaving van het aantal verplichte lesuren kwamen uit het niets opzetten. Dit was te danken aan de nieuwe communicatiemiddelen die de jongeren beheersen maar waar de gevestigde orde geen zicht op heeft. De minister-president en de vice-premier zitten op Hyves. Ze zijn er wel, maar doen ze ook mee?
Wat is nu de essentie van deze communicatie-revolutie? Communicatie wordt sneller, maar dat geldt al sinds benen, wielen, vleugels en kabels elkaar vervangen hebben als vervoerders van informatie. Onze geest is erop getraind om met deze snelheid en hoeveelheid van informatie om te gaan; wij weten feilloos de nodige informatie te destilleren uit de enorme hoeveelheden. Een aspect dat wel wezenlijk verandert is het ontbreken van bezinning in de communicatie. Door alle open verbindingen wordt direct gereageerd en niet goed nagedacht over de inhoud en vorm van de reactie.
Communicatie wordt daardoor ongenuanceerd en polariserend. Dit is bijvoorbeeld te lezen in de kranten op internet: de reacties op artikelen ontberen veelal enige inhoud en hebben een vorm die plaatsvervangende schaamte oproept. Een correctie in de vorm van sociale controle ontbreekt in het digitale tijdperk. Communicatie wordt onpersoonlijk en daardoor direct in de inhoud maar ongenuanceerd in de vorm. De beweging Benoemen en Bouwen ontstond even als anti-Wilders beweging, liet dit aspect meteen los maar heeft alle moeite om dit stempel kwijt te raken. Het (verkeerd) gebruik van moderne communicatiemiddelen versterkt polarisatie en ontneemt makkelijk het zicht op de inhoud van de discussie. Dit is nu al te merken in het huidige emailverkeer tussen collega's. Ongenuanceerde reacties zijn aan de orde van de dag.
Er is nog een andere omwenteling die dit decennium domineert: autoriteit verdwijnt. Ook dit is al decennia gaande, maar het gaat hier om meer dan het minachten van de politieagent en de leraar. De autoriteit van waarheid en wijsheid verdwijnt. De digitale revolutie heeft informatie en meningen dichterbij de mens gebracht. Als je iets wil weten, dan zoek je het op internet op. Zelfs mijn oude vader doet dat. Om de essentie van iets te weten, hebben we geen boek of deskundige meer nodig maar gebruiken we de eerste quote van internet en benoemen dat tot de waarheid, in ieder geval tot onze waarheid. Deze waarheid is echter aan verandering onderhevig sinds iedereen alles op internet kan plaatsen en Wikipedia aanpassen. Als het basisprincipe van verificatie van bronnen verdwijnt, wordt de waarde van informatie onzeker.
Als die waarde-loze informatie ook nog zoveel wordt dat we erin moeten gaan schiften, dan wordt het heel moeilijk om met enige autoriteit uitspraken te doen en gezag te hebben in het (publieke) debat. De basis van onze meningsvorming verdwijnt en het debat verruwt. Ondanks een miljoen moslim-landgenoten, kan de gemiddelde Nederlander bijna geen zinnige uitspraak doen over de inhoud en de betekenis van de islam. Zelfs ons reisgedrag, waarbij we met allerlei culturen in aanraking komen, heeft ons niet meer begrip gebracht. De moderne informatie- en communicatiemiddelen leiden naast polarisatie van de communicatie ook tot onkundige of waarde-loze uitspraken over de betekenis van wat zich om ons heen afspeelt. Hiervoor moeten wij de komende tijd oplossingen zien te vinden die ervoor zorgen dat ons gesprek de komende jaren niet onmogelijk of onzinnig wordt. Er komt een generatie aan die anders omgaat met de moderne communicatiemiddelen. Communicatie en waarheid dienen beschermd te worden.
januari 2008
Wat betreft communicatie vindt in deze decennia een revolutie plaats die zich kan meten met de maatschappelijke veranderingen als de uitvinding van de gloeilamp en de telefoon ruim een eeuw geleden. Toen het elektrisch licht werd uitgevonden, wilde alle welgestelde families dit meteen in huis hebben. Dit moderne licht werd de eerste tien jaar echter nauwelijks gebruikt en in alle huizen bleef het gebruik van petroleumlicht gemeengoed. De gloeilamp had meer dan een decennium nodig om van statussymbool gebruiksvoorwerp te worden. Ditzelfde geldt min of meer voor de andere uitvindingen in diezelfde tijd zoals de telefoon. Ook bij mijn ouders hing zo'n bakelieten geval in de gang. Nu klagen de ouderen alleen maar dat die toetsen zo klein zijn.
Het lijkt erop dat deze trage introductie niet opgaat voor de nieuwe ontwikkelingen in de huidige tijd. De scholierenprotesten tegen de handhaving van het aantal verplichte lesuren kwamen uit het niets opzetten. Dit was te danken aan de nieuwe communicatiemiddelen die de jongeren beheersen maar waar de gevestigde orde geen zicht op heeft. De minister-president en de vice-premier zitten op Hyves. Ze zijn er wel, maar doen ze ook mee?
Wat is nu de essentie van deze communicatie-revolutie? Communicatie wordt sneller, maar dat geldt al sinds benen, wielen, vleugels en kabels elkaar vervangen hebben als vervoerders van informatie. Onze geest is erop getraind om met deze snelheid en hoeveelheid van informatie om te gaan; wij weten feilloos de nodige informatie te destilleren uit de enorme hoeveelheden. Een aspect dat wel wezenlijk verandert is het ontbreken van bezinning in de communicatie. Door alle open verbindingen wordt direct gereageerd en niet goed nagedacht over de inhoud en vorm van de reactie.
Communicatie wordt daardoor ongenuanceerd en polariserend. Dit is bijvoorbeeld te lezen in de kranten op internet: de reacties op artikelen ontberen veelal enige inhoud en hebben een vorm die plaatsvervangende schaamte oproept. Een correctie in de vorm van sociale controle ontbreekt in het digitale tijdperk. Communicatie wordt onpersoonlijk en daardoor direct in de inhoud maar ongenuanceerd in de vorm. De beweging Benoemen en Bouwen ontstond even als anti-Wilders beweging, liet dit aspect meteen los maar heeft alle moeite om dit stempel kwijt te raken. Het (verkeerd) gebruik van moderne communicatiemiddelen versterkt polarisatie en ontneemt makkelijk het zicht op de inhoud van de discussie. Dit is nu al te merken in het huidige emailverkeer tussen collega's. Ongenuanceerde reacties zijn aan de orde van de dag.
Er is nog een andere omwenteling die dit decennium domineert: autoriteit verdwijnt. Ook dit is al decennia gaande, maar het gaat hier om meer dan het minachten van de politieagent en de leraar. De autoriteit van waarheid en wijsheid verdwijnt. De digitale revolutie heeft informatie en meningen dichterbij de mens gebracht. Als je iets wil weten, dan zoek je het op internet op. Zelfs mijn oude vader doet dat. Om de essentie van iets te weten, hebben we geen boek of deskundige meer nodig maar gebruiken we de eerste quote van internet en benoemen dat tot de waarheid, in ieder geval tot onze waarheid. Deze waarheid is echter aan verandering onderhevig sinds iedereen alles op internet kan plaatsen en Wikipedia aanpassen. Als het basisprincipe van verificatie van bronnen verdwijnt, wordt de waarde van informatie onzeker.
Als die waarde-loze informatie ook nog zoveel wordt dat we erin moeten gaan schiften, dan wordt het heel moeilijk om met enige autoriteit uitspraken te doen en gezag te hebben in het (publieke) debat. De basis van onze meningsvorming verdwijnt en het debat verruwt. Ondanks een miljoen moslim-landgenoten, kan de gemiddelde Nederlander bijna geen zinnige uitspraak doen over de inhoud en de betekenis van de islam. Zelfs ons reisgedrag, waarbij we met allerlei culturen in aanraking komen, heeft ons niet meer begrip gebracht. De moderne informatie- en communicatiemiddelen leiden naast polarisatie van de communicatie ook tot onkundige of waarde-loze uitspraken over de betekenis van wat zich om ons heen afspeelt. Hiervoor moeten wij de komende tijd oplossingen zien te vinden die ervoor zorgen dat ons gesprek de komende jaren niet onmogelijk of onzinnig wordt. Er komt een generatie aan die anders omgaat met de moderne communicatiemiddelen. Communicatie en waarheid dienen beschermd te worden.
januari 2008