columns
Murakami’s Olifant, zijn broodjes, de boot naar China en het 100% perfecte meisje
De boeken in het Nederlands zijn van 2005 en 2012 en het copyright van de schrijver dateert van 1993. Het zijn de verhalenbundels Kangoeroecorrespondentie en De Olifant Verdwijnt. Daarin staan een paar prachtige verhalen. A Slow Boat to China bijvoorbeeld, dat vertelt over de ontmoeting van een Japanner met drie Chinezen: een Chinese leraar op een lagere school, een Chinees meisje waarmee hij een parttime baantje deelt, en een onbekende vent die encyclopedieën verkoopt. En waarmee eindigt Murakami dan: “Ik zou zeggen: Dit is niet de plaats voor mij.” Wat dit verhaal zo aantrekkelijk maakt is de omlijsting. Chinezen zouden anders zijn, maar dat zijn ze niet. En natuurlijk de aantrekkelijkheid van het Chinese meisje dat hij ’s avonds laat na de film op de verkeerde trein zet. Zij denkt dat hij haar niet mag, en hij gooit per ongeluk haar telefoonnummer weg dat zij op de achterkant van een luciferdoosje heeft geschreven. En dan denkt hij: Dit is niet de plaats voor mij. Ofwel, we kennen elkaar helemaal niet, we kennen zelfs onszelf niet. Wie zijn wij?
Hoe ik op een zonnige ochtend in april mijn honderd procent perfecte meisje tegenkwam is alleen al met die titel een verhaal op zich. Wat zit er allemaal in? Een zonnige ochtend in april, een meisje, haar perfectie, het tegenkomen. Dat klinkt niet als een ontmoeting, alsof je nu al weet dat het misloopt. En dat klopt. Zeven bladzijden telt dit verhaal waarin eigenlijk wordt gevarieerd op de verhaaltitel. Een man loopt op straat in een stadje en ziet daar een meisje dat de perfectie bereikt. Maar binnen één pagina weet hij haar al niet te beschrijven; hij herinnert zich haar uiterlijk niet. Waarom? Hoe? Hij weet dat zij de perfecte is, maar waarom? Hij heeft geen idee. En wat doe je dan? Haar nog een keer tegenkomen, al is het maar in je gedachten, je wilt toch niets liever dan dat? Ze ontmoeten elkaar, hij spreekt haar aan en zij worden verliefd. Ze worden ouder en verliezen elkaar uit het oog. Een harde ziekte wist hun herinneringen aan elkaar uit en als ze na jaren door een straat in een stadje lopen gaat er een gloeiing door hun lijf: ik weet dat die persoon de honderd procent perfecte liefde voor mij is. Maar de herinnering is zwak en ze durven het niet te zeggen. Dit is een droef verhaal met een sterk verlangen naar jonge liefde, naar de eenzaamheid van het voor het eerst samen zijn, naar jezelf kunnen delen. Dat wil iedereen.
De Tweede Broodjesroof vertelt het verhaal van twee geliefden die op een late avond vreselijke honger hebben en niets meer in de ijskast en de keukenkastjes vinden. Hij vertelt over een eerdere broodjesroof waarin de bakker hem en zijn vrienden dwong om een lp van Wagner helemaal uit te luisteren voordat ze de broden meekregen. Dat lukte. Zijn vrouw stelt nu voor om ook een bakker te beroven, ze vinden er vast wel een. In het holst van de nacht vinden ze een McDonalds waar ze onder dreiging van een jachtgeweer dertig Big Macs opeisen. Als ze klaar zijn vragen ze nog om twee grote Coca cola’s, daar betalen ze wel voor. Op een parkeerplaats eten ze tien Big Macs op, de rest blijft over. Dit was noodzakelijk, zeggen ze tegen elkaar. En hij waant zich in een boot die een onderzeese vulkaan heeft weten te ontwijken. Dit verhaal is zo mooi omdat het alledaags en tegelijk heel bespiegelend is. Niet dat je zomaar een McDonalds gaat beroven, maar wel dat je je kunt voorstellen dat je midden in de nacht geweldige honger hebt en er alles voor over hebt om ongebreideld te kunnen eten. Omdat eten noodzakelijk is.
Tenslotte is er nog De Olifant Verdwijnt. In een stadje leeft een olifant met zijn oppasser in een speciaal aangelegd verblijf. Hij krijgt als voer de restanten van de schoollunches. Op een dag is de olifant verdwenen en raakt de stad in rep en roer. Ook de oppasser is weg. De verteller leest het in de krant en vertelt niet aan de autoriteiten die grote zoekacties ondernemen dat hij als laatste de olifant heeft gezien. Die avond ervoor, door een gat in de achterwand van het olifantenverblijf. Voor hem leek het dat de olifant iets was gekrompen en dat de oppasser licht was gegroeid, hij denkt het, zegt hij, maar bewijzen kan hij het niet. Dat verklaart de ongeopende voetboei van de olifant die is achtergebleven en waarvan alleen de autoriteiten de sleutel hebben. Wat is er gebeurd? Hij vertelt het tegen een vrouw die hij op een beurs ontmoet en met wie hij na afloop een borrel drinkt. Als ze na en tijdje uitgepraat zijn over hun werk vertelt hij haar in een opwelling over de olifant. Het gesprek gaande houden, en zij gaat er serieus op in. Maar hij weet eigenlijk niet wat hij heeft gezien, was het echt zo anders? Waren ze kleiner? Hij ziet haar daarna niet meer, hij vindt het zinloos om haar uit eten te vragen, net als dat hij het zinloos vindt om naar de autoriteiten te gaan met zijn laatste waarneming van de olifant. Hij noemt zichzelf pragmatisch. Maar waarom, waarom vind ik dit zo’n leuk verhaal? Ik denk omdat het iets beschrijft dat niet kan, iets onmogelijks. Het is fysiek onmogelijk dat een olifant iets krimpt en uit zijn voetboei kan stappen en ontsnappen uit zijn verblijf. Maar tegelijk beschrijft Murakami zo realistisch wat er allemaal gebeurt, zonder de ontsnapping uit de doeken te doen overigens, dat je het wel kan geloven, dat je het wil geloven. De olifant is verdwenen, en er is geen sprake van diefstal of zo. Het dier heeft het zelf gedaan. Waarom weten we niet, maar daar kunnen we pragmatisch over nadenken. En dat doet de verteller. “Ik leef in een pragmatische wereld,” schrijft hij, en daarin draait het om “eenheid in deze wereld, eenheid van ontwerp, kleur en functie.” Eenheid, meer hebben we niet nodig.
22 januari 2024
De boeken in het Nederlands zijn van 2005 en 2012 en het copyright van de schrijver dateert van 1993. Het zijn de verhalenbundels Kangoeroecorrespondentie en De Olifant Verdwijnt. Daarin staan een paar prachtige verhalen. A Slow Boat to China bijvoorbeeld, dat vertelt over de ontmoeting van een Japanner met drie Chinezen: een Chinese leraar op een lagere school, een Chinees meisje waarmee hij een parttime baantje deelt, en een onbekende vent die encyclopedieën verkoopt. En waarmee eindigt Murakami dan: “Ik zou zeggen: Dit is niet de plaats voor mij.” Wat dit verhaal zo aantrekkelijk maakt is de omlijsting. Chinezen zouden anders zijn, maar dat zijn ze niet. En natuurlijk de aantrekkelijkheid van het Chinese meisje dat hij ’s avonds laat na de film op de verkeerde trein zet. Zij denkt dat hij haar niet mag, en hij gooit per ongeluk haar telefoonnummer weg dat zij op de achterkant van een luciferdoosje heeft geschreven. En dan denkt hij: Dit is niet de plaats voor mij. Ofwel, we kennen elkaar helemaal niet, we kennen zelfs onszelf niet. Wie zijn wij?
Hoe ik op een zonnige ochtend in april mijn honderd procent perfecte meisje tegenkwam is alleen al met die titel een verhaal op zich. Wat zit er allemaal in? Een zonnige ochtend in april, een meisje, haar perfectie, het tegenkomen. Dat klinkt niet als een ontmoeting, alsof je nu al weet dat het misloopt. En dat klopt. Zeven bladzijden telt dit verhaal waarin eigenlijk wordt gevarieerd op de verhaaltitel. Een man loopt op straat in een stadje en ziet daar een meisje dat de perfectie bereikt. Maar binnen één pagina weet hij haar al niet te beschrijven; hij herinnert zich haar uiterlijk niet. Waarom? Hoe? Hij weet dat zij de perfecte is, maar waarom? Hij heeft geen idee. En wat doe je dan? Haar nog een keer tegenkomen, al is het maar in je gedachten, je wilt toch niets liever dan dat? Ze ontmoeten elkaar, hij spreekt haar aan en zij worden verliefd. Ze worden ouder en verliezen elkaar uit het oog. Een harde ziekte wist hun herinneringen aan elkaar uit en als ze na jaren door een straat in een stadje lopen gaat er een gloeiing door hun lijf: ik weet dat die persoon de honderd procent perfecte liefde voor mij is. Maar de herinnering is zwak en ze durven het niet te zeggen. Dit is een droef verhaal met een sterk verlangen naar jonge liefde, naar de eenzaamheid van het voor het eerst samen zijn, naar jezelf kunnen delen. Dat wil iedereen.
De Tweede Broodjesroof vertelt het verhaal van twee geliefden die op een late avond vreselijke honger hebben en niets meer in de ijskast en de keukenkastjes vinden. Hij vertelt over een eerdere broodjesroof waarin de bakker hem en zijn vrienden dwong om een lp van Wagner helemaal uit te luisteren voordat ze de broden meekregen. Dat lukte. Zijn vrouw stelt nu voor om ook een bakker te beroven, ze vinden er vast wel een. In het holst van de nacht vinden ze een McDonalds waar ze onder dreiging van een jachtgeweer dertig Big Macs opeisen. Als ze klaar zijn vragen ze nog om twee grote Coca cola’s, daar betalen ze wel voor. Op een parkeerplaats eten ze tien Big Macs op, de rest blijft over. Dit was noodzakelijk, zeggen ze tegen elkaar. En hij waant zich in een boot die een onderzeese vulkaan heeft weten te ontwijken. Dit verhaal is zo mooi omdat het alledaags en tegelijk heel bespiegelend is. Niet dat je zomaar een McDonalds gaat beroven, maar wel dat je je kunt voorstellen dat je midden in de nacht geweldige honger hebt en er alles voor over hebt om ongebreideld te kunnen eten. Omdat eten noodzakelijk is.
Tenslotte is er nog De Olifant Verdwijnt. In een stadje leeft een olifant met zijn oppasser in een speciaal aangelegd verblijf. Hij krijgt als voer de restanten van de schoollunches. Op een dag is de olifant verdwenen en raakt de stad in rep en roer. Ook de oppasser is weg. De verteller leest het in de krant en vertelt niet aan de autoriteiten die grote zoekacties ondernemen dat hij als laatste de olifant heeft gezien. Die avond ervoor, door een gat in de achterwand van het olifantenverblijf. Voor hem leek het dat de olifant iets was gekrompen en dat de oppasser licht was gegroeid, hij denkt het, zegt hij, maar bewijzen kan hij het niet. Dat verklaart de ongeopende voetboei van de olifant die is achtergebleven en waarvan alleen de autoriteiten de sleutel hebben. Wat is er gebeurd? Hij vertelt het tegen een vrouw die hij op een beurs ontmoet en met wie hij na afloop een borrel drinkt. Als ze na en tijdje uitgepraat zijn over hun werk vertelt hij haar in een opwelling over de olifant. Het gesprek gaande houden, en zij gaat er serieus op in. Maar hij weet eigenlijk niet wat hij heeft gezien, was het echt zo anders? Waren ze kleiner? Hij ziet haar daarna niet meer, hij vindt het zinloos om haar uit eten te vragen, net als dat hij het zinloos vindt om naar de autoriteiten te gaan met zijn laatste waarneming van de olifant. Hij noemt zichzelf pragmatisch. Maar waarom, waarom vind ik dit zo’n leuk verhaal? Ik denk omdat het iets beschrijft dat niet kan, iets onmogelijks. Het is fysiek onmogelijk dat een olifant iets krimpt en uit zijn voetboei kan stappen en ontsnappen uit zijn verblijf. Maar tegelijk beschrijft Murakami zo realistisch wat er allemaal gebeurt, zonder de ontsnapping uit de doeken te doen overigens, dat je het wel kan geloven, dat je het wil geloven. De olifant is verdwenen, en er is geen sprake van diefstal of zo. Het dier heeft het zelf gedaan. Waarom weten we niet, maar daar kunnen we pragmatisch over nadenken. En dat doet de verteller. “Ik leef in een pragmatische wereld,” schrijft hij, en daarin draait het om “eenheid in deze wereld, eenheid van ontwerp, kleur en functie.” Eenheid, meer hebben we niet nodig.
22 januari 2024
BRUINE SNEEUW
Het licht buiten heeft een andere kleur, ik weet nog niet hoe ik die moet benoemen. Ik loop het zandpad naar het beekdal in en voel de sneeuw onder mijn voeten inzakken.
Luister, zeg ik, hoor je dat? Ik laat mijn schoen langzaam in de sneeuw zakken. Die is minder dan een centimeter hoog. Hoor je dat? Het kraakt. Ik lach en denk aan de pakken sneeuw van vroeger waar je je in liet vallen. Dan maak ik een sneeuwbal en gooi die ver van mij af. De sneeuw plakt goed aan elkaar, je kunt er een poppenbal van rollen.
Nu loop ik op het zandpad waar ik gisteren door de modder ploegde die vanmorgen nog dik aan mijn laarzen zat. Ik klopte ze buiten uit en maakte ze daarna met een vegertje schoon. In de dunne sneeuwlaag op de grond kijk ik naar de voetstappen en de hondenpoten die ieder hun eigen weg zijn gegaan. De voetstappen een voor een achter elkaar en de hondenpoten steeds met twee vlak naast elkaar, de ene pootafdruk bijna in de andere.
De weg over, langs het jachthuis dat te koop staat en dan weer de weg over. Daarmee vermijd je het laagliggende land dat nu kletsnat is, maar ook de open vlakte van het beekdal waar de sneeuw vlakwit zal liggen. De zandweg langs het beekdal is ongerept, de krantenman heeft een krul in de sneeuw gefietst en de bewoners zijn nog niet vertrokken.
De sneeuw is wit, ik zie wit in verschillende kleuren. Fel wit die doet denken aan slechte plekken in het ijs waar je niet overheen wilt schaatsen. In het midden van het pad waar nog wat gras groeit is het wit valer van kleur, onder de bomen zit het vol gaatjes alsof de wormen allemaal tegelijk omhoog zijn gekomen om d witheid van de nieuwe wereld van vandaag te monsteren op gevaar en plezier. Maar het zijn de druppels die van de bomen vallen en zacht op de grond tikken. Als ik stil blijf staan hoor ik de triangels op hun zachtst bezig, een winterconcert dat onophoudelijk het plezier van deze winterkleuren zingt.
Bij het moerasje achter aan het beekdal vechten bruin en wit om de aandacht. De grond is wit, de bomen zijn bruin en in de plassen en uitgesleten sporen hebben wit en bruin lange strepen getrokken. Je kunt nu makkelijk zien waar je kunt lopen. Het water naast het pad staat even hoog als het pad zelf. Links waden de bomen met hun stammen in een waterplas die vorig weekend nog vol met bevroren glasplaten lag waarin het licht uitbundig glom. Vandaag is het bruin van de bomen zo bruin dat je er depressieve gevoelens van kunt krijgen. De kou waarmee de stammen in het water staan is niet zo erg als de volledige afwezigheid van kleur die hier op je netvlies brandt. Ik zet even mijn bril af om te controleren of ik niet een zonnebril op heb die het licht filtert, maar zonder bril is de wereld nog kleurlozer. Zelfs het wit van de berkenstammen is vandaag bruingeel, ik wil wel geelwit schrijven maar dat is niet de kleur die je hier ziet. Het wit van de berken is gewoon verdwenen, alsof de natuur vanochtend heeft besloten dat wit niet meer mag, dat boomstammen altijd bruin moeten zijn, per direct. Het decreet van de kleurloosheid.
Aan de andere kant van het beekdal volg ik het pad dat zich eindeloos voor mij uitstrekt. Twee donkere sporen in een witte weg die de oneffenheden van de natuur volgt. Terug bij het begin kijk ik weer naar de sneeuw en de voetsporen op de grond. Tussen de stippels en de pootafdrukken is er een derde spoor bijgekomen. Ontelbare bruine vlekjes die mij weer mijn bril doen afzetten maar ook niet voor mijn onbeholpen ogen verdwijnen. Het dooit en het sneeuwt tegelijk. Het is tijd voor koffie en appelcake met cranberries.
8 december 2023
Het licht buiten heeft een andere kleur, ik weet nog niet hoe ik die moet benoemen. Ik loop het zandpad naar het beekdal in en voel de sneeuw onder mijn voeten inzakken.
Luister, zeg ik, hoor je dat? Ik laat mijn schoen langzaam in de sneeuw zakken. Die is minder dan een centimeter hoog. Hoor je dat? Het kraakt. Ik lach en denk aan de pakken sneeuw van vroeger waar je je in liet vallen. Dan maak ik een sneeuwbal en gooi die ver van mij af. De sneeuw plakt goed aan elkaar, je kunt er een poppenbal van rollen.
Nu loop ik op het zandpad waar ik gisteren door de modder ploegde die vanmorgen nog dik aan mijn laarzen zat. Ik klopte ze buiten uit en maakte ze daarna met een vegertje schoon. In de dunne sneeuwlaag op de grond kijk ik naar de voetstappen en de hondenpoten die ieder hun eigen weg zijn gegaan. De voetstappen een voor een achter elkaar en de hondenpoten steeds met twee vlak naast elkaar, de ene pootafdruk bijna in de andere.
De weg over, langs het jachthuis dat te koop staat en dan weer de weg over. Daarmee vermijd je het laagliggende land dat nu kletsnat is, maar ook de open vlakte van het beekdal waar de sneeuw vlakwit zal liggen. De zandweg langs het beekdal is ongerept, de krantenman heeft een krul in de sneeuw gefietst en de bewoners zijn nog niet vertrokken.
De sneeuw is wit, ik zie wit in verschillende kleuren. Fel wit die doet denken aan slechte plekken in het ijs waar je niet overheen wilt schaatsen. In het midden van het pad waar nog wat gras groeit is het wit valer van kleur, onder de bomen zit het vol gaatjes alsof de wormen allemaal tegelijk omhoog zijn gekomen om d witheid van de nieuwe wereld van vandaag te monsteren op gevaar en plezier. Maar het zijn de druppels die van de bomen vallen en zacht op de grond tikken. Als ik stil blijf staan hoor ik de triangels op hun zachtst bezig, een winterconcert dat onophoudelijk het plezier van deze winterkleuren zingt.
Bij het moerasje achter aan het beekdal vechten bruin en wit om de aandacht. De grond is wit, de bomen zijn bruin en in de plassen en uitgesleten sporen hebben wit en bruin lange strepen getrokken. Je kunt nu makkelijk zien waar je kunt lopen. Het water naast het pad staat even hoog als het pad zelf. Links waden de bomen met hun stammen in een waterplas die vorig weekend nog vol met bevroren glasplaten lag waarin het licht uitbundig glom. Vandaag is het bruin van de bomen zo bruin dat je er depressieve gevoelens van kunt krijgen. De kou waarmee de stammen in het water staan is niet zo erg als de volledige afwezigheid van kleur die hier op je netvlies brandt. Ik zet even mijn bril af om te controleren of ik niet een zonnebril op heb die het licht filtert, maar zonder bril is de wereld nog kleurlozer. Zelfs het wit van de berkenstammen is vandaag bruingeel, ik wil wel geelwit schrijven maar dat is niet de kleur die je hier ziet. Het wit van de berken is gewoon verdwenen, alsof de natuur vanochtend heeft besloten dat wit niet meer mag, dat boomstammen altijd bruin moeten zijn, per direct. Het decreet van de kleurloosheid.
Aan de andere kant van het beekdal volg ik het pad dat zich eindeloos voor mij uitstrekt. Twee donkere sporen in een witte weg die de oneffenheden van de natuur volgt. Terug bij het begin kijk ik weer naar de sneeuw en de voetsporen op de grond. Tussen de stippels en de pootafdrukken is er een derde spoor bijgekomen. Ontelbare bruine vlekjes die mij weer mijn bril doen afzetten maar ook niet voor mijn onbeholpen ogen verdwijnen. Het dooit en het sneeuwt tegelijk. Het is tijd voor koffie en appelcake met cranberries.
8 december 2023
PARIJS EN PATRICK MODIANI
Tussen de stapel boeken die ik voordelig online had besteld zit een deeltje van Patrick Modiani. Als ik zin heb om te lezen haal ik dit boek er als eerste uit. Ik weet ook niet waarom. Is het omdat dit het dunste boek in de stapel is? Is het omdat ik nu geen zin heb in die andere Nederlandse literatuur? Of is er iets wat mij speciaal aan dat boek trekt?
Ik heb meer van zijn boeken gelezen. Twee ervan staan er in mijn kast, als onderdeel van de eeuwige roem, de boeken die ik nooit kwijt wil, die bij mij horen. Horizon en Het gras van de nacht. Andere boeken van Modiani heb ik verkocht. Ik herinner mij de titel Het café van de verloren jeugd. Dat las ik in Zeeland, volgens mij met nog een boek van hem.
Het boekje uit de stapel voordeelboeken heet Chevreuse. Ik moet even opzoeken wat dat betekent. Het doet aan paarden denken, en aan iemand die in een garderobe werkt. Chevreuse betekent echter niets, het is een gemeente in Frankrijk, ergens onder Parijs. Volgens Wikipedia wonen er zo’n vijfduizend mensen.
Chevreuse is een nieuw boek van Modiani. Hij heeft een indrukwekkende reeks boeken op zijn naam staan. In 2014 won hij de Nobelprijs voor de literatuur. Op de foto op de flap van het boek ziet hij er tijdloos uit in een trui of een regenjas met opgeslagen kraag, net als de hoofdpersonen in zijn boeken. Chevreuse en de twee eerder genoemde romans draaien om het leven van Jean Bosmans, een man in Parijs die anderen ontmoet en hun levens probeert te reconstrueren door aantekeningen te maken en na te lezen in zijn zwarte Moleskine. Hij schrijft alles op, ook uitspraken die hij als mooie zinnen beschouwt. Uiteindelijk is Jean Bosmans op zoek naar zijn eigen leven, naar de relatie met de vrouw die hij deze keer ontmoet, naar zijn verleden en de mensen die daar wel of niet onderdeel van maakten, en naar de geheimen die hem en de mensen die hij liefheeft omringen. Al is liefhebben een groot woord bij Jean Bosmans, het lijkt bij hem nooit meer dan genegenheid te zijn die tegelijkertijd rust op vertrouwen en een lichte vorm van wantrouwen. Is deze vrouw wel wie zij zegt te zijn? Herinner ik mij dat goed? Wat betekent deze aantekening in mijn Moleskine? Waarom heb ik dat opgeschreven?
In Chevreuse gaat het om een huis en een aantal mensen met namen die hem wel iets zeggen maar hij weet niet wat. In dat huis blijkt hij als kind te zijn opgegroeid, langzaam komen de herinneringen naar boven. De naam van een vrouw doet hem daarbij geen goed, maar hij weet niet waarom. Hij verzwijgt zelfs dat die naam hem toch wel iets lijkt te zeggen.
Nadat ik Chevreuse heb uitgelezen, dat gaat in twee uur tijd, Modiani’s boeken zijn niet langer dan honderdvijftig tot honderdtachtig bladzijden, zoek ik de twee andere titels waarin ook Jean Bosmans de hoofdfiguur is. Ook die lees ik elk in twee uur tijd uit, een ervan op een slapeloze morgen tussen half vijf en half zeven. Modiani laat Bosmans door Parijs, en de omgeving, rondzwerven op een eigenzinnige manier, Bosmans beweegt zich tegelijkertijd in het heden en in een verleden dat langzaam tot leven komt. Hij kan dat verleden moeizaam tot leven wekken, in het begin zijn het flarden van herinneringen die langzaam tot een verhaal worden gesmeed. Dat verhaal blijft weliswaar fragmentarisch, met weinig samenhang, het blijft altijd een zoektocht naar de waarheid van het voorbije waar Bosmans zelf wel bij was en ook weer niet. Lang geleden was hij een ander mens dan die hij nu is. En dat geldt voor ons allemaal, als je over je eigen leven en je eigen verleden nadenkt.
Modiani sleept je mee door een stil Parijs dat zowel het nu als het vroeger is. Een stad waar je niet uit weg wilt terwijl het tegelijkertijd niet om die stad gaat maar om de herinneringen die die stad oproept. Als ik zijn dwaaltochten door de straten en langs het water volg voel ik mij weer in Leiden, mijn thuisstad van lang geleden, zoekend naar de betekenis van herinneringen, naar wat echt is gebeurd en wat zich misschien alleen in mijn dromen heeft voorgedaan. Heb ik echt tegen haar gezegd dat ik haar liefheb? Werd ik hier in een langzame verandering van de tijd de man die ik nu nog steeds ergens ben, of moet ik hem steeds weer opzoeken omdat hij verdwenen is onder het leven dat ik nu leid in een vergelijkbaar dorp als Chevreuse?
Waar is de tijd gebleven en wat heeft die aan betekenissen achtergelaten en opgeleverd?
Chevreuse begrijp ik nog niet helemaal. Ik las het drie dagen geleden en sloeg de eerste bladzijde meteen weer op toen ik de laatste bladzijde uit had. Hoe begon het ook al weer? Maar dat is een vraag die je bij Modiani, en bij Jean Bosmans, niet moet stellen. Bij hen begint het verhaal nergens en eindigt het ook niet, het is een gevoel waarin het heden en het verleden zich tot je wenden wanneer het zo uitkomt.
Modiani schrijft boeken waarin je moet leren wonen, net als in je eigen leven als je op zoek bent naar wat daarin waar en niet waar is. Na Chevreuse las ik zijn twee andere boeken over Jean Bosmans. Ik wist nu weer wat mij te wachten stond en las maar door. Ik dwaalde door Parijs en door mijn eigen leven. Wat is er gebeurd en wat betekent dat? Kan het wel iets betekenen? Modiani’s boeken kan je niet navertellen, je moet er door ronddwalen. Daarom ga ik Chevreuse nog een keer lezen. Misschien kan ik dan iets meer van mijn eigen leven begrijpen of navertellen. Waarom heb ik die stad eigenlijk verlaten terwijl ik er weer naar terug verlang? En wie zijn de mensen die mij daar echt zijn bijgebleven? Wat hebben zij voor mij betekend? De stad is mijn horizon waar ik steeds naar uitkijk en waarheen en vandaan ik vertrek in mijn leven. Zo is Parijs dat voor Modiani en Bosmans. De horizon waar je steeds naar uitkijkt en die alles vertekent. Je komt er nooit helemaal bij terwijl je er toch steeds naar blijft kijken. De stad is namelijk je verhaal.
6 april 2023
Tussen de stapel boeken die ik voordelig online had besteld zit een deeltje van Patrick Modiani. Als ik zin heb om te lezen haal ik dit boek er als eerste uit. Ik weet ook niet waarom. Is het omdat dit het dunste boek in de stapel is? Is het omdat ik nu geen zin heb in die andere Nederlandse literatuur? Of is er iets wat mij speciaal aan dat boek trekt?
Ik heb meer van zijn boeken gelezen. Twee ervan staan er in mijn kast, als onderdeel van de eeuwige roem, de boeken die ik nooit kwijt wil, die bij mij horen. Horizon en Het gras van de nacht. Andere boeken van Modiani heb ik verkocht. Ik herinner mij de titel Het café van de verloren jeugd. Dat las ik in Zeeland, volgens mij met nog een boek van hem.
Het boekje uit de stapel voordeelboeken heet Chevreuse. Ik moet even opzoeken wat dat betekent. Het doet aan paarden denken, en aan iemand die in een garderobe werkt. Chevreuse betekent echter niets, het is een gemeente in Frankrijk, ergens onder Parijs. Volgens Wikipedia wonen er zo’n vijfduizend mensen.
Chevreuse is een nieuw boek van Modiani. Hij heeft een indrukwekkende reeks boeken op zijn naam staan. In 2014 won hij de Nobelprijs voor de literatuur. Op de foto op de flap van het boek ziet hij er tijdloos uit in een trui of een regenjas met opgeslagen kraag, net als de hoofdpersonen in zijn boeken. Chevreuse en de twee eerder genoemde romans draaien om het leven van Jean Bosmans, een man in Parijs die anderen ontmoet en hun levens probeert te reconstrueren door aantekeningen te maken en na te lezen in zijn zwarte Moleskine. Hij schrijft alles op, ook uitspraken die hij als mooie zinnen beschouwt. Uiteindelijk is Jean Bosmans op zoek naar zijn eigen leven, naar de relatie met de vrouw die hij deze keer ontmoet, naar zijn verleden en de mensen die daar wel of niet onderdeel van maakten, en naar de geheimen die hem en de mensen die hij liefheeft omringen. Al is liefhebben een groot woord bij Jean Bosmans, het lijkt bij hem nooit meer dan genegenheid te zijn die tegelijkertijd rust op vertrouwen en een lichte vorm van wantrouwen. Is deze vrouw wel wie zij zegt te zijn? Herinner ik mij dat goed? Wat betekent deze aantekening in mijn Moleskine? Waarom heb ik dat opgeschreven?
In Chevreuse gaat het om een huis en een aantal mensen met namen die hem wel iets zeggen maar hij weet niet wat. In dat huis blijkt hij als kind te zijn opgegroeid, langzaam komen de herinneringen naar boven. De naam van een vrouw doet hem daarbij geen goed, maar hij weet niet waarom. Hij verzwijgt zelfs dat die naam hem toch wel iets lijkt te zeggen.
Nadat ik Chevreuse heb uitgelezen, dat gaat in twee uur tijd, Modiani’s boeken zijn niet langer dan honderdvijftig tot honderdtachtig bladzijden, zoek ik de twee andere titels waarin ook Jean Bosmans de hoofdfiguur is. Ook die lees ik elk in twee uur tijd uit, een ervan op een slapeloze morgen tussen half vijf en half zeven. Modiani laat Bosmans door Parijs, en de omgeving, rondzwerven op een eigenzinnige manier, Bosmans beweegt zich tegelijkertijd in het heden en in een verleden dat langzaam tot leven komt. Hij kan dat verleden moeizaam tot leven wekken, in het begin zijn het flarden van herinneringen die langzaam tot een verhaal worden gesmeed. Dat verhaal blijft weliswaar fragmentarisch, met weinig samenhang, het blijft altijd een zoektocht naar de waarheid van het voorbije waar Bosmans zelf wel bij was en ook weer niet. Lang geleden was hij een ander mens dan die hij nu is. En dat geldt voor ons allemaal, als je over je eigen leven en je eigen verleden nadenkt.
Modiani sleept je mee door een stil Parijs dat zowel het nu als het vroeger is. Een stad waar je niet uit weg wilt terwijl het tegelijkertijd niet om die stad gaat maar om de herinneringen die die stad oproept. Als ik zijn dwaaltochten door de straten en langs het water volg voel ik mij weer in Leiden, mijn thuisstad van lang geleden, zoekend naar de betekenis van herinneringen, naar wat echt is gebeurd en wat zich misschien alleen in mijn dromen heeft voorgedaan. Heb ik echt tegen haar gezegd dat ik haar liefheb? Werd ik hier in een langzame verandering van de tijd de man die ik nu nog steeds ergens ben, of moet ik hem steeds weer opzoeken omdat hij verdwenen is onder het leven dat ik nu leid in een vergelijkbaar dorp als Chevreuse?
Waar is de tijd gebleven en wat heeft die aan betekenissen achtergelaten en opgeleverd?
Chevreuse begrijp ik nog niet helemaal. Ik las het drie dagen geleden en sloeg de eerste bladzijde meteen weer op toen ik de laatste bladzijde uit had. Hoe begon het ook al weer? Maar dat is een vraag die je bij Modiani, en bij Jean Bosmans, niet moet stellen. Bij hen begint het verhaal nergens en eindigt het ook niet, het is een gevoel waarin het heden en het verleden zich tot je wenden wanneer het zo uitkomt.
Modiani schrijft boeken waarin je moet leren wonen, net als in je eigen leven als je op zoek bent naar wat daarin waar en niet waar is. Na Chevreuse las ik zijn twee andere boeken over Jean Bosmans. Ik wist nu weer wat mij te wachten stond en las maar door. Ik dwaalde door Parijs en door mijn eigen leven. Wat is er gebeurd en wat betekent dat? Kan het wel iets betekenen? Modiani’s boeken kan je niet navertellen, je moet er door ronddwalen. Daarom ga ik Chevreuse nog een keer lezen. Misschien kan ik dan iets meer van mijn eigen leven begrijpen of navertellen. Waarom heb ik die stad eigenlijk verlaten terwijl ik er weer naar terug verlang? En wie zijn de mensen die mij daar echt zijn bijgebleven? Wat hebben zij voor mij betekend? De stad is mijn horizon waar ik steeds naar uitkijk en waarheen en vandaan ik vertrek in mijn leven. Zo is Parijs dat voor Modiani en Bosmans. De horizon waar je steeds naar uitkijkt en die alles vertekent. Je komt er nooit helemaal bij terwijl je er toch steeds naar blijft kijken. De stad is namelijk je verhaal.
6 april 2023
NEO RAUCH: HET BEELD IS
In Zwolle hangen metershoge schilderijen van Neo Rauch, de schilder uit Leipzig die Bilder maakt, werken in plaats van schilderijen. Het zijn levensgrote droombelden van tijdloze mensen die rondlopen in vaalkleurige kleding die aan een vorige eeuw doet denken. Die mensen doen dingen waarvan je droomt, alledaagse handelingen en imaginaire activiteiten door elkaar die in alle traagheid worden uitgevoerd. Een vrouw en een man balanceren bijvoorbeeld op tollen als in een fysiotherapeutische behandeling terwijl die tollen in een ander schilderij in een race door het dop worden gestuurd.
Er gebeurt altijd wat in de werken van Neo Rauch. Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet. Mensen doen iets met elkaar, mensen reageren op elkaar of beter, ze werken samen. Ze maken iets en tegelijk maken ze iets kapot. Er is regelmatig een meesterfiguur, een grote man die anderen overheerst alleen al door zijn grote aanwezigheid. Hij leert, hij waardeert of hij houdt je gevangen. In Vulkanschule zie je een smid, ergens anders reikt hij een medaille uit, in Zwiespalt trekt een zwarte figuur een man bij een tafel weg. De meeste figuren zijn tijdloos, soms denk je aan de vorige eeuw. Een enkeling draagt een kort rokje of All Stars.
Alle kleuren zijn gedekt, soms is het schilderij in blauwtinten opgezet en is er een enkele kleur. We zien tijdperken door elkaar, dromen, onvolledige beelden in kleuren die bij elkaar passen. Rauch schildert geen contrasten. Zelfs het geel van de jongleerballen in Kap lukt het niet om te stralen.
Er zijn altijd objecten of een combinatie van dingen die niet kloppen, die niet kan bestaan. En toch kan je het hele beeld voorstellen, op je netvlies toveren, alsof het ergens wel bestaat. Kegels, een tollenrace, metershoge plantenspruiten die mensen bij de voeten grijpen.
Alles gebeurt lieflijk, maar ook met een beetje dwang. In Rauchs schilderijen zit altijd macht, een balans van controle en vrije wil. Hij lijkt te reageren op de verhoudingen in de wereld zonder die letterlijk te willen noemen. Bij het bekijken van Vulkanschule spreekt hij over Poetins inval in Oekraïne. Hij schilderde het schilderij echter voor de inval van Rusland in Oekraïne.
De schilderijen kennen meestal twee helften die in het midden in elkaar overvloeien. Die Pumpe laat dat het beste zien. De twee helften zijn aparte afbeeldingen en horen toch bij elkaar. Je ziet twee werelden die op een of andere manier met elkaar verenigd moeten worden. Ze horen wel bij elkaar en toch is er een afstand, een distantie: kunst wordt vernietigd, het horen en schreeuwen wordt verbrand in Der Hörer, in Glückshügel worden vleugels van vliegende mannen operatief verwijderd, het balanceren blijft over.
In Vulkanschule weet je eigenlijk niet wat er gebeurt. Je staart minutenlang naar het beeld, je bekijkt de mensen en hun handelingen. Wat doen ze? Je komt terug en kijkt nog een keer. Wat doen ze nu? En je ziet weer iets anders. De beelden zijn als een boek dat je in een adem uitleest. Als je het uit hebt wil je weer van voren beginnen. Je wilt het verhaal niet uit, het heeft jou te pakken, het heeft jou beet zonder dat je weet waarom. Je wilt er gewoon in zijn, je wilt erin blijven. Gewoon, omdat het goed voelt, omdat je je er thuis voelt.
De mensen kijken peinzend, een beetje nors, er wordt niet gelachen, nooit eigenlijk. Iedereen lijkt in zijn binnenwereld te kijken, te zoeken naar de betekenis van het zijn. Absurd is een te groot woord voor de werken van Rauch, de beelden komen zo dichtbij de werkelijkheid dat je erin wilt stappen, ze zijn een uitnodigende wereld die geen duidelijk doel heeft. Je wilt meedoen, mee dromen, visioenen hebben en iets van de wereld maken. Rauch schildert ook regelmatig wegwijzers. Ze zijn meestal kapot en wijzen in Zwiespalt en Die Gründung alle kanten op. Zwiespalt betekent overigens geen tweedracht of twist maar scheiding. Zijn de mensen in zijn beelden de richting kwijt? Zijn wij, de mensheid de richting kwijt? Rauch schildert ook megafoons die door zwarte mannen bediend worden of die in het vuur verdwijnen. Rekent hij hier af met roeptoeters en ideologieën? In een interview zegt hij dat hij er niet van houdt. In Die Gründung hangt een megafoon werkloos in de hand van een man. Bij Die Wurzel blaast een man er woorden mee in het licht. Wordt de boodschap verbrand, of gewoon vergeten?
Neo Rauch duidt zijn werken als analogieën die uit het akasha komen, het fluïdum dat de wereld omspant. Die Wurzel is zijn favoriete werk, daar valt alles op zijn plaats. Hier zien we het fluïdum dat de wereld omspant, de Weltinnenraum, ook al gebruikt Rauch dat woord niet. Dat is een woord van Rainer Maria Rilke. Wereldbinnenruimte noemt hij het in Vijf Gezangen. Eén zijn met de wereld, de natuur en alles om je heen.
“Door alle wezens reikt één ruimte:
wereldbinnenruimte. De vogels vliegen stil
door ons heen.
(…)
Geliefde die ik word: tegen mij rust
de prachtige schepping en huilt uit.”
Neo Rauch moet blijven, ik wil in zijn beelden wonen. Ik wil zijn, en blijven, in welke tijd ik ook zit. Zolang de hele wereld zich maar om en vooral diep in mij bevindt.
3 november 2022
In Zwolle hangen metershoge schilderijen van Neo Rauch, de schilder uit Leipzig die Bilder maakt, werken in plaats van schilderijen. Het zijn levensgrote droombelden van tijdloze mensen die rondlopen in vaalkleurige kleding die aan een vorige eeuw doet denken. Die mensen doen dingen waarvan je droomt, alledaagse handelingen en imaginaire activiteiten door elkaar die in alle traagheid worden uitgevoerd. Een vrouw en een man balanceren bijvoorbeeld op tollen als in een fysiotherapeutische behandeling terwijl die tollen in een ander schilderij in een race door het dop worden gestuurd.
Er gebeurt altijd wat in de werken van Neo Rauch. Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet. Mensen doen iets met elkaar, mensen reageren op elkaar of beter, ze werken samen. Ze maken iets en tegelijk maken ze iets kapot. Er is regelmatig een meesterfiguur, een grote man die anderen overheerst alleen al door zijn grote aanwezigheid. Hij leert, hij waardeert of hij houdt je gevangen. In Vulkanschule zie je een smid, ergens anders reikt hij een medaille uit, in Zwiespalt trekt een zwarte figuur een man bij een tafel weg. De meeste figuren zijn tijdloos, soms denk je aan de vorige eeuw. Een enkeling draagt een kort rokje of All Stars.
Alle kleuren zijn gedekt, soms is het schilderij in blauwtinten opgezet en is er een enkele kleur. We zien tijdperken door elkaar, dromen, onvolledige beelden in kleuren die bij elkaar passen. Rauch schildert geen contrasten. Zelfs het geel van de jongleerballen in Kap lukt het niet om te stralen.
Er zijn altijd objecten of een combinatie van dingen die niet kloppen, die niet kan bestaan. En toch kan je het hele beeld voorstellen, op je netvlies toveren, alsof het ergens wel bestaat. Kegels, een tollenrace, metershoge plantenspruiten die mensen bij de voeten grijpen.
Alles gebeurt lieflijk, maar ook met een beetje dwang. In Rauchs schilderijen zit altijd macht, een balans van controle en vrije wil. Hij lijkt te reageren op de verhoudingen in de wereld zonder die letterlijk te willen noemen. Bij het bekijken van Vulkanschule spreekt hij over Poetins inval in Oekraïne. Hij schilderde het schilderij echter voor de inval van Rusland in Oekraïne.
De schilderijen kennen meestal twee helften die in het midden in elkaar overvloeien. Die Pumpe laat dat het beste zien. De twee helften zijn aparte afbeeldingen en horen toch bij elkaar. Je ziet twee werelden die op een of andere manier met elkaar verenigd moeten worden. Ze horen wel bij elkaar en toch is er een afstand, een distantie: kunst wordt vernietigd, het horen en schreeuwen wordt verbrand in Der Hörer, in Glückshügel worden vleugels van vliegende mannen operatief verwijderd, het balanceren blijft over.
In Vulkanschule weet je eigenlijk niet wat er gebeurt. Je staart minutenlang naar het beeld, je bekijkt de mensen en hun handelingen. Wat doen ze? Je komt terug en kijkt nog een keer. Wat doen ze nu? En je ziet weer iets anders. De beelden zijn als een boek dat je in een adem uitleest. Als je het uit hebt wil je weer van voren beginnen. Je wilt het verhaal niet uit, het heeft jou te pakken, het heeft jou beet zonder dat je weet waarom. Je wilt er gewoon in zijn, je wilt erin blijven. Gewoon, omdat het goed voelt, omdat je je er thuis voelt.
De mensen kijken peinzend, een beetje nors, er wordt niet gelachen, nooit eigenlijk. Iedereen lijkt in zijn binnenwereld te kijken, te zoeken naar de betekenis van het zijn. Absurd is een te groot woord voor de werken van Rauch, de beelden komen zo dichtbij de werkelijkheid dat je erin wilt stappen, ze zijn een uitnodigende wereld die geen duidelijk doel heeft. Je wilt meedoen, mee dromen, visioenen hebben en iets van de wereld maken. Rauch schildert ook regelmatig wegwijzers. Ze zijn meestal kapot en wijzen in Zwiespalt en Die Gründung alle kanten op. Zwiespalt betekent overigens geen tweedracht of twist maar scheiding. Zijn de mensen in zijn beelden de richting kwijt? Zijn wij, de mensheid de richting kwijt? Rauch schildert ook megafoons die door zwarte mannen bediend worden of die in het vuur verdwijnen. Rekent hij hier af met roeptoeters en ideologieën? In een interview zegt hij dat hij er niet van houdt. In Die Gründung hangt een megafoon werkloos in de hand van een man. Bij Die Wurzel blaast een man er woorden mee in het licht. Wordt de boodschap verbrand, of gewoon vergeten?
Neo Rauch duidt zijn werken als analogieën die uit het akasha komen, het fluïdum dat de wereld omspant. Die Wurzel is zijn favoriete werk, daar valt alles op zijn plaats. Hier zien we het fluïdum dat de wereld omspant, de Weltinnenraum, ook al gebruikt Rauch dat woord niet. Dat is een woord van Rainer Maria Rilke. Wereldbinnenruimte noemt hij het in Vijf Gezangen. Eén zijn met de wereld, de natuur en alles om je heen.
“Door alle wezens reikt één ruimte:
wereldbinnenruimte. De vogels vliegen stil
door ons heen.
(…)
Geliefde die ik word: tegen mij rust
de prachtige schepping en huilt uit.”
Neo Rauch moet blijven, ik wil in zijn beelden wonen. Ik wil zijn, en blijven, in welke tijd ik ook zit. Zolang de hele wereld zich maar om en vooral diep in mij bevindt.
3 november 2022
CHAIRS
Jeanne Bieruma Oosting heeft misschien gedaan wat nog geen Nederlandse kunstenaar voor haar is gelukt. Zij heeft op hetzelfde moment in vijf musea een tentoonstelling over haar leven en werk. Door een speling van het lot is veel van haar werk in Museum Maassluis terechtgekomen, en verder heeft zij bijgedragen aan de oprichting van Museum Henriëtte Polak in Zutphen. Beide musea bezitten een groot deel van haar werk, alhoewel, ik weet niet of het een groot deel is, veel zit in particuliere collecties, maar als je veel van haar werk bij elkaar wilt zien dan moet je naar die twee musea.
In Zutphen zag ik haar zelfportretten en verschillende schilderijen die een beetje naar expressionisme neigden. Verder waren er verschillende litho’s en tekeningen waarin de andere kant van haar vriendelijke portretten en stillevens mee werden geconfronteerd. Een ruige reis naar Moskou, gevechten met de dood, de watersnood en Chairs: pentekeningen van naakte vrouwen, gemaakt in Parijs, voor de oorlog.
Chairs! De hele serie hangt in museum Belvédère. Daarvoor zet ik de streepjes op de e’s in de goede richting. Oosting maakte deze tekeningen in Parijs in 1931 in Parijs. Volgens mij was ze toen op de toppen van haar kunnen, op weg naar een doorbraak als moderne kunstenaar. De abstractie en de bijzondere beeldtaal van alledaagse, hoekige mensen wachten om tevoorschijn te komen. Als de oorlog haar niet naar Amsterdam had teruggebracht was zij in Parijs doorgebroken en niet in Amsterdam blijven hangen. In haar zelfportretten van 1939 en 1945 zie je duidelijk het verschil. Haar naoorlogse zelfaanzicht heeft altijd een harde blik, met onzekere en starende ogen. Waar ben ik gebleven? vragen die ogen zich af. Waar moet ik verder mee?
De serie Chairs bestaat uit tien litho’s van naakte vrouwen in alledaagse handelingen. De kleur is zwartwit, met één enkele steunkleur in rood, groen of geel. De vrouwen doen gewone dingen als aankleden, afdrogen, zitten, wassen of kousen aantrekken. Zij kijken je niet aan, jij bekijkt hen terwijl zij zich meestal van je afkeren. Het is het beeld van je geliefde, die zich zonder schaamte vlak bij jou bevindt en bezig is met iets wat jullie allebei dagelijks doen. In elkaars nabijheid, zonder schaamte, naakt. Je aan- of uitkleden, je wassen, even zitten en voor je uitstaren, niets, zijn, verwijlen.
Van Jeanne Oosting wordt gezegd dat ze twee lesbische relaties zou hebben gehad die voor een vrouw in de tijd voor de tweede wereldoorlog niet gewoon was. Haar familie stond voor Oosting op grote afstand, trouwen wilde ze niet, en huismoeder worden ook niet. Zij wilde de kunst terwijl haar vader zijn budgetten op haar beknibbelde. Haar moeder moest bemiddelen om haar aan leefgeld te helpen.
In Parijs ontplooide Jeanne Oosting zich. In die tijd maakte ze veel grafiek. Etsen en tekenen, waarbij ze allerlei uitdrukking geeft aan haar gevoelens. Een serie over de Watersnood van 1953, beelden uit de opera en het circus, de vos en de raaf, de dood en haar opgesloten leven. Allemaal uitingen van en zich ontwikkelende en nadenkende geest. Waar leef ik en hoe leef ik? Wat gebeurt er en wie ben ik? Ze heeft er nooit veel over gezegd, veel is speculatie.
Jeanne Oosting deed aan veel tentoonstellingen mee. De serie Chairs is kort na verschijnen één keer getoond, op een tentoonstelling in Haarlem. Oosting wilde vaker exposeren, in 1935 hing de serie klaar voor een opening maar werd voor de start aldaar verwijderd. Aanstootgevend, vond men, een vrouw die naakte vrouwen schilderde werd in een bepaalde hoek geduwd, dat wilde zij toch niet?
Chairs verdween voor lang in de la en is pas in 2015 weer in het openbaar getoond. In 2015, nadat al overal naakten, vrijpartijen en schilderijen van misselijkmakende onthoofdingen overal te zien zijn. Nu hangt Chairs weer in Heerenveen. Alle tien de grafieken.
Ze zijn niet eens zo groot, 30 bij 20 of zo. Het zijn lieve beelden waar je een beetje voor moet bukken. Beelden van vrouwen die in jouw nabijheid zijn. Ze doen denken aan die foto van een oude geliefde die je stiekem nog bij je draagt. Iemand die je graag bij je hebt, waar je zwijgend naast wilt zitten en toekijken wat ze doet.
Chairs gaat over het verlangen naar liefde en het verdrijven van eenzaamheid. Wat is er pornografisch en het verlangen naar liefde?
Ondanks dat het latere werk van Jeanne Oosting minder uitdagend is dan haar vooroorlogse werk wil ik toch meer van haar zien. Ik heb haar biografie gelezen en ik begrijp haar motto dat ze moet blijven werken. Ze schilderde tot in haar negentigste. Ik hoop dat ik dan nog schrijf. Ik moet dus naar Maassluis toe.
2 september 2022
Jeanne Bieruma Oosting heeft misschien gedaan wat nog geen Nederlandse kunstenaar voor haar is gelukt. Zij heeft op hetzelfde moment in vijf musea een tentoonstelling over haar leven en werk. Door een speling van het lot is veel van haar werk in Museum Maassluis terechtgekomen, en verder heeft zij bijgedragen aan de oprichting van Museum Henriëtte Polak in Zutphen. Beide musea bezitten een groot deel van haar werk, alhoewel, ik weet niet of het een groot deel is, veel zit in particuliere collecties, maar als je veel van haar werk bij elkaar wilt zien dan moet je naar die twee musea.
In Zutphen zag ik haar zelfportretten en verschillende schilderijen die een beetje naar expressionisme neigden. Verder waren er verschillende litho’s en tekeningen waarin de andere kant van haar vriendelijke portretten en stillevens mee werden geconfronteerd. Een ruige reis naar Moskou, gevechten met de dood, de watersnood en Chairs: pentekeningen van naakte vrouwen, gemaakt in Parijs, voor de oorlog.
Chairs! De hele serie hangt in museum Belvédère. Daarvoor zet ik de streepjes op de e’s in de goede richting. Oosting maakte deze tekeningen in Parijs in 1931 in Parijs. Volgens mij was ze toen op de toppen van haar kunnen, op weg naar een doorbraak als moderne kunstenaar. De abstractie en de bijzondere beeldtaal van alledaagse, hoekige mensen wachten om tevoorschijn te komen. Als de oorlog haar niet naar Amsterdam had teruggebracht was zij in Parijs doorgebroken en niet in Amsterdam blijven hangen. In haar zelfportretten van 1939 en 1945 zie je duidelijk het verschil. Haar naoorlogse zelfaanzicht heeft altijd een harde blik, met onzekere en starende ogen. Waar ben ik gebleven? vragen die ogen zich af. Waar moet ik verder mee?
De serie Chairs bestaat uit tien litho’s van naakte vrouwen in alledaagse handelingen. De kleur is zwartwit, met één enkele steunkleur in rood, groen of geel. De vrouwen doen gewone dingen als aankleden, afdrogen, zitten, wassen of kousen aantrekken. Zij kijken je niet aan, jij bekijkt hen terwijl zij zich meestal van je afkeren. Het is het beeld van je geliefde, die zich zonder schaamte vlak bij jou bevindt en bezig is met iets wat jullie allebei dagelijks doen. In elkaars nabijheid, zonder schaamte, naakt. Je aan- of uitkleden, je wassen, even zitten en voor je uitstaren, niets, zijn, verwijlen.
Van Jeanne Oosting wordt gezegd dat ze twee lesbische relaties zou hebben gehad die voor een vrouw in de tijd voor de tweede wereldoorlog niet gewoon was. Haar familie stond voor Oosting op grote afstand, trouwen wilde ze niet, en huismoeder worden ook niet. Zij wilde de kunst terwijl haar vader zijn budgetten op haar beknibbelde. Haar moeder moest bemiddelen om haar aan leefgeld te helpen.
In Parijs ontplooide Jeanne Oosting zich. In die tijd maakte ze veel grafiek. Etsen en tekenen, waarbij ze allerlei uitdrukking geeft aan haar gevoelens. Een serie over de Watersnood van 1953, beelden uit de opera en het circus, de vos en de raaf, de dood en haar opgesloten leven. Allemaal uitingen van en zich ontwikkelende en nadenkende geest. Waar leef ik en hoe leef ik? Wat gebeurt er en wie ben ik? Ze heeft er nooit veel over gezegd, veel is speculatie.
Jeanne Oosting deed aan veel tentoonstellingen mee. De serie Chairs is kort na verschijnen één keer getoond, op een tentoonstelling in Haarlem. Oosting wilde vaker exposeren, in 1935 hing de serie klaar voor een opening maar werd voor de start aldaar verwijderd. Aanstootgevend, vond men, een vrouw die naakte vrouwen schilderde werd in een bepaalde hoek geduwd, dat wilde zij toch niet?
Chairs verdween voor lang in de la en is pas in 2015 weer in het openbaar getoond. In 2015, nadat al overal naakten, vrijpartijen en schilderijen van misselijkmakende onthoofdingen overal te zien zijn. Nu hangt Chairs weer in Heerenveen. Alle tien de grafieken.
Ze zijn niet eens zo groot, 30 bij 20 of zo. Het zijn lieve beelden waar je een beetje voor moet bukken. Beelden van vrouwen die in jouw nabijheid zijn. Ze doen denken aan die foto van een oude geliefde die je stiekem nog bij je draagt. Iemand die je graag bij je hebt, waar je zwijgend naast wilt zitten en toekijken wat ze doet.
Chairs gaat over het verlangen naar liefde en het verdrijven van eenzaamheid. Wat is er pornografisch en het verlangen naar liefde?
Ondanks dat het latere werk van Jeanne Oosting minder uitdagend is dan haar vooroorlogse werk wil ik toch meer van haar zien. Ik heb haar biografie gelezen en ik begrijp haar motto dat ze moet blijven werken. Ze schilderde tot in haar negentigste. Ik hoop dat ik dan nog schrijf. Ik moet dus naar Maassluis toe.
2 september 2022
BEN NICHOLSON IN ST IVES
Zeegezichten, beeldhouwwerken met golvende vormen en verhalen van het harde leven langs de ruwe Engelse kust. Je bent meteen in St Ives, Cornwall, als je de tentoonstellingszaal van Museum Belvédère Oranjewoud binnenstapt.
De zaal is in rustig grijs geschilderd, de panelen staan overdwars en voeren je langs een route door de langwerpige zaal waar het licht door lage, horizontale ramen langs de grond binnenvalt. Stilte. Er klinkt een enkele voetstap en af en toe gedempte stemmen van de enkele bezoekers die hier zijn.
Ben Nicholson is de naam waarmee je hierheen gelokt wordt. Hij was getrouwd met Barbara Hepworth, de beeldhouwster. Samen verlieten zij Londen voor St Ives in Cornwall, bovenaan het uiterste zuidpuntje van Engeland. De ruige kusten, de wilde zee, de uitgestrekte oceaan, de harde winden en de weidse luchtengaven volop inspiratie tot nieuwe beelden. Nicholson schilderde half abstracte beelden van de baai van St Ives terwijl Hepworth in een ommuurde tuin zeesculpturen maakte. Beide kunstsoorten zijn indrukwekkend. De beelden van Hepworth zijn uiterst geraffineerd. Ondanks hun gespiegelde gladheid in steen of brons laten ze je de ruigheid van de zee en haar schatten duidelijk ervaren. Haar beelden zijn glad en onopvallend van buiten en hebben een grote opening, of meer, binnenin waarin het brons of het koper grillig leeft. Als een schelpdier, een zeedier, een onwerelds stuk leven.
Nicholson zat aan de baai en schilderde wat hij zag. Licht, luchtig en met zachte kleuren toont hij de ruige kust, het aflopende land, de baai en daarboven de lucht waar altijd alles beweegt. Hij was niet d enige die dat schilderde, in zijn kielzog volgden meer schilders die zich ook aan de weergave van de baai en de luchten waagden. Soms eenvoudig, met waterverf op karton, soms ingewikkeld en geïnspireerd door vluchten boven de zee of kanotochten over het water.
Nicholson schilderde abstracte vlekken over zijn schilderij. Vormen die doen denken aan Paul Klee en Malevich. Rechte lijnen en perfecte halve bollen. Alsof er een schim van een figuur langskomt. Alsof er altijd iets beweegt.
Dat zie je in alle schilderijen. Zelfs in die van de kanovaarder en de recensent die Mark Rothko en Pollock imiteert. Alles beweegt. Het is de zee, de lucht, het land, de kunst. Het is St Ives waar na de tweede wereldoorlog een moderne kunststroming ontstaat van allerlei verschillende soorten schilderijen en beeldhouwwerken in allerlei stijlen. Maar wat hen bindt is dat alles beweegt. Door de lucht razen wolken, op de zee klotsen golven, op het land blaast de wind. Aan de kust is er altijd leven, beweging waar je uren naar kunt kijken.
Dat zie je ook terug in de schilderijtjes die Christiaan Kuitwaard er maakte, als inspiratie voor deze tentoonstelling. Hij schildert de beweging van St Ives in een wolkenflard boven een stenencirkel en in de telegraafdraden die hij uit zijn hotelkamer ziet.
Ik heb zin om in deze zaal te blijven, zwerven, kijken, beleven en ervaren. Waarom heb ik dat gevoel? Ik denk dat ik mij in meer dan een tentoonstelling met schilderijen en beelden bevind. Ik ben in St Ives, Cornwall en voel de harde zeewind op mijn gezicht, ik ruik de zoute zee en ik hoor een ruige, Engelse stem. Deze kunst brengt mij ergens anders, gewoon door dit allemaal te zien, en niet eens doordat ik er van alles over lees of over hoor.
Weet je wat, ik ga hier blijven. En ik nodig u uit om hier naartoe te komen. Blijf met mij, kom naar St Ives zonder de zee over te steken, kom uitwaaien!
2 september 2022
Zeegezichten, beeldhouwwerken met golvende vormen en verhalen van het harde leven langs de ruwe Engelse kust. Je bent meteen in St Ives, Cornwall, als je de tentoonstellingszaal van Museum Belvédère Oranjewoud binnenstapt.
De zaal is in rustig grijs geschilderd, de panelen staan overdwars en voeren je langs een route door de langwerpige zaal waar het licht door lage, horizontale ramen langs de grond binnenvalt. Stilte. Er klinkt een enkele voetstap en af en toe gedempte stemmen van de enkele bezoekers die hier zijn.
Ben Nicholson is de naam waarmee je hierheen gelokt wordt. Hij was getrouwd met Barbara Hepworth, de beeldhouwster. Samen verlieten zij Londen voor St Ives in Cornwall, bovenaan het uiterste zuidpuntje van Engeland. De ruige kusten, de wilde zee, de uitgestrekte oceaan, de harde winden en de weidse luchtengaven volop inspiratie tot nieuwe beelden. Nicholson schilderde half abstracte beelden van de baai van St Ives terwijl Hepworth in een ommuurde tuin zeesculpturen maakte. Beide kunstsoorten zijn indrukwekkend. De beelden van Hepworth zijn uiterst geraffineerd. Ondanks hun gespiegelde gladheid in steen of brons laten ze je de ruigheid van de zee en haar schatten duidelijk ervaren. Haar beelden zijn glad en onopvallend van buiten en hebben een grote opening, of meer, binnenin waarin het brons of het koper grillig leeft. Als een schelpdier, een zeedier, een onwerelds stuk leven.
Nicholson zat aan de baai en schilderde wat hij zag. Licht, luchtig en met zachte kleuren toont hij de ruige kust, het aflopende land, de baai en daarboven de lucht waar altijd alles beweegt. Hij was niet d enige die dat schilderde, in zijn kielzog volgden meer schilders die zich ook aan de weergave van de baai en de luchten waagden. Soms eenvoudig, met waterverf op karton, soms ingewikkeld en geïnspireerd door vluchten boven de zee of kanotochten over het water.
Nicholson schilderde abstracte vlekken over zijn schilderij. Vormen die doen denken aan Paul Klee en Malevich. Rechte lijnen en perfecte halve bollen. Alsof er een schim van een figuur langskomt. Alsof er altijd iets beweegt.
Dat zie je in alle schilderijen. Zelfs in die van de kanovaarder en de recensent die Mark Rothko en Pollock imiteert. Alles beweegt. Het is de zee, de lucht, het land, de kunst. Het is St Ives waar na de tweede wereldoorlog een moderne kunststroming ontstaat van allerlei verschillende soorten schilderijen en beeldhouwwerken in allerlei stijlen. Maar wat hen bindt is dat alles beweegt. Door de lucht razen wolken, op de zee klotsen golven, op het land blaast de wind. Aan de kust is er altijd leven, beweging waar je uren naar kunt kijken.
Dat zie je ook terug in de schilderijtjes die Christiaan Kuitwaard er maakte, als inspiratie voor deze tentoonstelling. Hij schildert de beweging van St Ives in een wolkenflard boven een stenencirkel en in de telegraafdraden die hij uit zijn hotelkamer ziet.
Ik heb zin om in deze zaal te blijven, zwerven, kijken, beleven en ervaren. Waarom heb ik dat gevoel? Ik denk dat ik mij in meer dan een tentoonstelling met schilderijen en beelden bevind. Ik ben in St Ives, Cornwall en voel de harde zeewind op mijn gezicht, ik ruik de zoute zee en ik hoor een ruige, Engelse stem. Deze kunst brengt mij ergens anders, gewoon door dit allemaal te zien, en niet eens doordat ik er van alles over lees of over hoor.
Weet je wat, ik ga hier blijven. En ik nodig u uit om hier naartoe te komen. Blijf met mij, kom naar St Ives zonder de zee over te steken, kom uitwaaien!
2 september 2022
KAHLO EN SCHULDT
Ik ga naar Assen. Daar is de tentoonstelling van Frida Kahlo begonnen. De reserveringen voor de tentoonstelling waren al maanden van te voren mogelijk. Dat heb ik niet gedaan. Hype is in dit geval een mooi woord. Ik moet tien euro betalen boven op het traditionele museumkaartje dat ik gratis krijg met mijn museumkaart.
Vanochtend twijfel ik nog. Maar ik heb gereserveerd. Gelukkig heb ik ook gezien dat ik mijn kaartje kan teruggeven. Op dezelfde website van het museum.
Eerst ga ik fietsen. Sporten moet ik. Ik voel mij nog steeds moe, moe van de griep voor en na de herfstvakantie, inmiddels twee weken geleden. Gisteren deed ik zelfs een hele dag niks, zo moe was ik. Ik las wat, ik schreef wat en ik hing daarna de hele middag voor de televisie.
Nu rijd ik op mijn mountainbike door het bos. Rode bladeren op de grond, verkleurde bomen boven mij. Glad, soms zie ik het pad niet meer door al het blad dat is gevallen. Eén keer glij ik weg.
Ik rij een versnelling lager dan ik normaal doe. Als ik bij Rolde vanaf het beekdal op het vals plat omhoog rijd, moet ik op de weg stoppen, zo hard hijgt het mijn keel. Op het Balloërveld kan ik eindelijk bijschakelen.
Thuis voel ik mij duf en een beetje duizelig. Na een warme douche en een sterke kop koffie gaat het beter. Ik lees wat in de roman over Frida en Diego: Niets is Zwart. Haar leven is door Claire Berest in fascinerende taal beschreven. Snelheid, opwinding, begeestering. Ik zie dat het in juli was dat ik het werk van Frida Kahlo en Diego Rivera in Amstelveen zag.
Uiteindelijk bleek de tentoonstelling in Amstelveen een betere kennismaking met haar werk te zijn dan de dure tentoonstelling in Assen. Indrukwekkend zelfs.
In Assen ademt de hele provinciestad Frida. Altaren op de Brink, gemaakt door scholieren, een stadswandeling en aangepaste menukaarten. De tentoonstelling is een wandeling door een lange, indigoblauwe gang. Achter elkaar, corona-proof. Alleen zijn ze vergeten dat je om de andere wand ook te bekijken telkens moet oversteken. Gelukkig houdt iedereen afstand, sommige mensen dragen mondkapjes.
Ik zie veel foto’s, tekeningen, brieven, jurken, pillendoosjes, korsetten en speciale laarzen. Waar zijn haar schilderijen? Waar zijn de indrukwekkende zelfportretten? Dat is wat haar tot Frida Kahlo maakt, de vrouw die haar eigen leven tot kunst verhief. Die zichzelf tot kunstobject verklaarde. Haar gepijnigde leven met een korset, een gehavend been en een gepijnigde vulva sinds dat ongeluk op haar zeventiende, een botsing van een tram op de bus waar zij inzat.
De zelfportretten hangen ertussen. Het zijn er niet zoveel. En het zijn niet die portretten die haar zo afzetten tegen haar grote en onmogelijke liefde Diego Riviera. Hij die streed voor een eerlijker wereld en overal muurschilderingen mocht maken om de kracht van het volk en de massa te benadrukken. Zij die in zijn schaduw haar gepijnigde leven leidde, omringd door artsen, pijn, dieren en jaloezie. Zie die sinds haar ongeluk alleen zichzelf maar zag. Een elleding hoopje mens, gebruikt, misbruikt, verkracht door een metalen staaf van een bus.
Vol indrukken verlaat ik de tentoonstellingsgang. In de brasserie is het druk. Ik loop naar de oudbouw. Stilte. In de troonzaal van het oude gebouw hangt werk van ene Kristina. Void. Ze is een Duitse vrouw uit Moskou en gebruikt een Engelse titel voor een mensengroot schilderij. Waarom? Het schilderij toont een lezende man in een groene jas op klein stoeltje dat hem omarmt. Een boek met lege bladzijden op zijn schoot. Hij houdt zijn kleine hoofd in zijn handen en lijkt aan de haren van zijn gebogen hoofd te trekken.
Waarom spreekt mij dit aan?
In stilte staar ik naar dit schilderij. De grootte, de anonieme man, het onherkenbare gezicht, de felle, gladde kleuren.
Hier is niemand. Hier is het stil. Hier kan ik dwalen door de zalen. Heen en weer lopen. Kristina Schuldt is een leerling van Neo Rauch. Ze werkt in Leipzig en heeft in de begeleidende film rode konen op haar volle wangen. Ze is twaalf jaar jonger dan ik.
Ik vind haar werk mooi. De grootsheid, de anonimiteit, de robotachtige, gladde figuren en de sprekende, felle kleuren. Maar waarom maakt zij dit?
In de film vertelt zij er niets over. Je ziet haar aan het werk. Ze werkt tegelijk aan meerdere schilderijen, ze gaat door totdat het opeens af is, totdat er een echte figuur uit het doek komt. De titels zijn afwisselend Engels en Duits. Het rauwe nachtleven, genderloze types, een fietser die zich rond haar frame kronkelt. Bloot dat geen bloot is, hooguit naakte vlezigheid.
Hier wil ik blijven, hier wil ik dwalen, hier wil ik een middag lang zitten, hier wil ik alles over weten.
Dit is veel interessanter dan de schilderijen en het leven van Frida Kahlo. Hier wil iemand iets over hèt leven zeggen, niet over haar eigen leven.
In een recensie op internet lees ik dat de onvolkomenheid de centrale draad in haar werk is. Onvolkomenheid: ontbrekende gezichten, vreemde verhoudingen, kapotte zaken als een gescheurd hek of een gebroken fietswiel.
Onvolkomenheid. Iedereen is onvolkomen.
Ik weet het niet. Ik zie hier ook de grootsheid van de mens. De volkomen mens. De hele mens in al zijn kleuren. Al is het misschien een onvolledige mens.
Ik wil hier terugkomen.
5 november 2021
Ik ga naar Assen. Daar is de tentoonstelling van Frida Kahlo begonnen. De reserveringen voor de tentoonstelling waren al maanden van te voren mogelijk. Dat heb ik niet gedaan. Hype is in dit geval een mooi woord. Ik moet tien euro betalen boven op het traditionele museumkaartje dat ik gratis krijg met mijn museumkaart.
Vanochtend twijfel ik nog. Maar ik heb gereserveerd. Gelukkig heb ik ook gezien dat ik mijn kaartje kan teruggeven. Op dezelfde website van het museum.
Eerst ga ik fietsen. Sporten moet ik. Ik voel mij nog steeds moe, moe van de griep voor en na de herfstvakantie, inmiddels twee weken geleden. Gisteren deed ik zelfs een hele dag niks, zo moe was ik. Ik las wat, ik schreef wat en ik hing daarna de hele middag voor de televisie.
Nu rijd ik op mijn mountainbike door het bos. Rode bladeren op de grond, verkleurde bomen boven mij. Glad, soms zie ik het pad niet meer door al het blad dat is gevallen. Eén keer glij ik weg.
Ik rij een versnelling lager dan ik normaal doe. Als ik bij Rolde vanaf het beekdal op het vals plat omhoog rijd, moet ik op de weg stoppen, zo hard hijgt het mijn keel. Op het Balloërveld kan ik eindelijk bijschakelen.
Thuis voel ik mij duf en een beetje duizelig. Na een warme douche en een sterke kop koffie gaat het beter. Ik lees wat in de roman over Frida en Diego: Niets is Zwart. Haar leven is door Claire Berest in fascinerende taal beschreven. Snelheid, opwinding, begeestering. Ik zie dat het in juli was dat ik het werk van Frida Kahlo en Diego Rivera in Amstelveen zag.
Uiteindelijk bleek de tentoonstelling in Amstelveen een betere kennismaking met haar werk te zijn dan de dure tentoonstelling in Assen. Indrukwekkend zelfs.
In Assen ademt de hele provinciestad Frida. Altaren op de Brink, gemaakt door scholieren, een stadswandeling en aangepaste menukaarten. De tentoonstelling is een wandeling door een lange, indigoblauwe gang. Achter elkaar, corona-proof. Alleen zijn ze vergeten dat je om de andere wand ook te bekijken telkens moet oversteken. Gelukkig houdt iedereen afstand, sommige mensen dragen mondkapjes.
Ik zie veel foto’s, tekeningen, brieven, jurken, pillendoosjes, korsetten en speciale laarzen. Waar zijn haar schilderijen? Waar zijn de indrukwekkende zelfportretten? Dat is wat haar tot Frida Kahlo maakt, de vrouw die haar eigen leven tot kunst verhief. Die zichzelf tot kunstobject verklaarde. Haar gepijnigde leven met een korset, een gehavend been en een gepijnigde vulva sinds dat ongeluk op haar zeventiende, een botsing van een tram op de bus waar zij inzat.
De zelfportretten hangen ertussen. Het zijn er niet zoveel. En het zijn niet die portretten die haar zo afzetten tegen haar grote en onmogelijke liefde Diego Riviera. Hij die streed voor een eerlijker wereld en overal muurschilderingen mocht maken om de kracht van het volk en de massa te benadrukken. Zij die in zijn schaduw haar gepijnigde leven leidde, omringd door artsen, pijn, dieren en jaloezie. Zie die sinds haar ongeluk alleen zichzelf maar zag. Een elleding hoopje mens, gebruikt, misbruikt, verkracht door een metalen staaf van een bus.
Vol indrukken verlaat ik de tentoonstellingsgang. In de brasserie is het druk. Ik loop naar de oudbouw. Stilte. In de troonzaal van het oude gebouw hangt werk van ene Kristina. Void. Ze is een Duitse vrouw uit Moskou en gebruikt een Engelse titel voor een mensengroot schilderij. Waarom? Het schilderij toont een lezende man in een groene jas op klein stoeltje dat hem omarmt. Een boek met lege bladzijden op zijn schoot. Hij houdt zijn kleine hoofd in zijn handen en lijkt aan de haren van zijn gebogen hoofd te trekken.
Waarom spreekt mij dit aan?
In stilte staar ik naar dit schilderij. De grootte, de anonieme man, het onherkenbare gezicht, de felle, gladde kleuren.
Hier is niemand. Hier is het stil. Hier kan ik dwalen door de zalen. Heen en weer lopen. Kristina Schuldt is een leerling van Neo Rauch. Ze werkt in Leipzig en heeft in de begeleidende film rode konen op haar volle wangen. Ze is twaalf jaar jonger dan ik.
Ik vind haar werk mooi. De grootsheid, de anonimiteit, de robotachtige, gladde figuren en de sprekende, felle kleuren. Maar waarom maakt zij dit?
In de film vertelt zij er niets over. Je ziet haar aan het werk. Ze werkt tegelijk aan meerdere schilderijen, ze gaat door totdat het opeens af is, totdat er een echte figuur uit het doek komt. De titels zijn afwisselend Engels en Duits. Het rauwe nachtleven, genderloze types, een fietser die zich rond haar frame kronkelt. Bloot dat geen bloot is, hooguit naakte vlezigheid.
Hier wil ik blijven, hier wil ik dwalen, hier wil ik een middag lang zitten, hier wil ik alles over weten.
Dit is veel interessanter dan de schilderijen en het leven van Frida Kahlo. Hier wil iemand iets over hèt leven zeggen, niet over haar eigen leven.
In een recensie op internet lees ik dat de onvolkomenheid de centrale draad in haar werk is. Onvolkomenheid: ontbrekende gezichten, vreemde verhoudingen, kapotte zaken als een gescheurd hek of een gebroken fietswiel.
Onvolkomenheid. Iedereen is onvolkomen.
Ik weet het niet. Ik zie hier ook de grootsheid van de mens. De volkomen mens. De hele mens in al zijn kleuren. Al is het misschien een onvolledige mens.
Ik wil hier terugkomen.
5 november 2021
FOLLY ART
‘Wij zijn oranje!’
Hij zingt de regel heel hard. Zodra hij het woord oranje zegt roep ik er hard achteraan: ‘Blauw!’
Natuurlijk zingt hij het dan nog een keer.
‘Blauw!’ zeg ik nog een keer. En nog een keer.
We lezen de krant en bij elke pagina vraagt hij: ‘wat is dit?’ Meestal wijst hij op een foto of een tekening. Hakkelend leest hij de lange woorden onder de foto’s van de folly’s op de middenpagina. ‘Oh, een kasteel!’ roept hij. ‘En een stormhuisje, bij Norg. Papa, daar wil ik naartoe.’
Ik leg hem uit wat folly’s zijn. ‘Je kunt er niet in, het zijn nephuisjes. Het zijn eigenlijk kunstobjecten.’
We lachen om een deuropening van verroest staal die midden op de hei in Norg staat. Exit staat boven de deuropening, er loopt net een man doorheen. Zijn hondje rent links om de opening heen. Rechts staat nog een lager object, een halve deuropening die vanbinnen geblokkeerd is. Functieloos.
Het stormhuisje is een scheefstaand, donkergrijs gebouw zonder ramen en deuren. Het zet zit schap tegen de wind, alle muren hangen dezelfde kant op. Het is een sterk huis, geen gehavend huis. Het ziet er solide uit, zonder scheuren of gaten. Het kan wel tegen een stootje.
Wat is er bij Norg, dat er zoveel folly’s staan? Ik ken dit niet, ik heb er nog nooit van gehoord. Dit is vast onderdeel van een kunstproject of zo.
Folly Art heet het. Een heus kunstproject rond Norg. Dat ik daar nog nooit van heb gehoord. En ik woon er zo dichtbij. Norg ligt hier drie kwartier fietsen vandaan (en voor de planeetslopende mensen twintig minuten met de auto).
Folly Art vond plaats in 2018 en 2019 en gaat ook weer in 2021 plaatsvinden. In augustus. Je kunt al kaarten reserveren voor een kunstwandeling langs twintig folly kunstwerken.
De folly’s uit Norg zoals in de krant staan bestaan niet meer. Ze zijn van 2018 en 2019. Het zijn oude foto’s, onderdeel van een verzameling die langer geleden is aangelegd.
Wat betekent folly eigenlijk? Is het nep, niet echt, voor de gek houdend? Ik zoek het op. Folly betekent dwaasheid. Maar wat is dwaasheid? Is dat gekte, raar doen, oneigenlijkheid?
Volgens het woordenboek betekent dwaasheid absurd, onverstandig, hetzelfde doen en een andere uitkomst verwachten.
Nou, daar kan je wat mee. Dwaasheid. Folly. Een stormhuis of een brug van op elkaar gestapelde stoelen waar je onderdoor kunt lopen. Of een linnen huisje op houten palen midden in de varens in het bos.
Waarom maken mensen folly’s? Wat willen ze daarmee? Wat is het grotere idee daarachter?
Bij het stormhuisje kan je daar wel wat bij bedenken. Dat is een huis dat alle gevaren lijkt te willen weerstaan. Een krachtig huis, een makkelijk gebouw, een plek war je kunt schuilen. Het doet denken aan de aardbeving-bestendige huizen die tegenwoordig in Groningen worden gebouwd. Een school op een beweegbare fundering, een huis op veren.
De winnaar van 2019 maakte een palen object dat de houtkap in de regenwouden moest voorstellen. Allemaal houten latten die in een organische vorm van een cirkel omhoog staken. Als je daarin ging liggen verbeelde je de menselijke invloed van de bomenkap en de uitputting van de aarde.
Folly’s dus. Dwaasheid. Maar wel dwaasheid die ergens op slaat. Serieuze dwaasheid. Zichtbare kunst die je uitnodigt om ergens over na te denken.
Dat is beter dan dom zingen over oranje, een kleur die niemand staat.
Geef mij maar blauw, dat is een kleur die rust geeft. De kleur van de lucht en de kleur van water, natuurlijke bronnen die wij nodig hebben. Zuurstof en water. Daar leven wij van.
Oranje is een dwaasheid en blauw niet, het zijn kleuren, geen folly’s.
23 juni 2021
‘Wij zijn oranje!’
Hij zingt de regel heel hard. Zodra hij het woord oranje zegt roep ik er hard achteraan: ‘Blauw!’
Natuurlijk zingt hij het dan nog een keer.
‘Blauw!’ zeg ik nog een keer. En nog een keer.
We lezen de krant en bij elke pagina vraagt hij: ‘wat is dit?’ Meestal wijst hij op een foto of een tekening. Hakkelend leest hij de lange woorden onder de foto’s van de folly’s op de middenpagina. ‘Oh, een kasteel!’ roept hij. ‘En een stormhuisje, bij Norg. Papa, daar wil ik naartoe.’
Ik leg hem uit wat folly’s zijn. ‘Je kunt er niet in, het zijn nephuisjes. Het zijn eigenlijk kunstobjecten.’
We lachen om een deuropening van verroest staal die midden op de hei in Norg staat. Exit staat boven de deuropening, er loopt net een man doorheen. Zijn hondje rent links om de opening heen. Rechts staat nog een lager object, een halve deuropening die vanbinnen geblokkeerd is. Functieloos.
Het stormhuisje is een scheefstaand, donkergrijs gebouw zonder ramen en deuren. Het zet zit schap tegen de wind, alle muren hangen dezelfde kant op. Het is een sterk huis, geen gehavend huis. Het ziet er solide uit, zonder scheuren of gaten. Het kan wel tegen een stootje.
Wat is er bij Norg, dat er zoveel folly’s staan? Ik ken dit niet, ik heb er nog nooit van gehoord. Dit is vast onderdeel van een kunstproject of zo.
Folly Art heet het. Een heus kunstproject rond Norg. Dat ik daar nog nooit van heb gehoord. En ik woon er zo dichtbij. Norg ligt hier drie kwartier fietsen vandaan (en voor de planeetslopende mensen twintig minuten met de auto).
Folly Art vond plaats in 2018 en 2019 en gaat ook weer in 2021 plaatsvinden. In augustus. Je kunt al kaarten reserveren voor een kunstwandeling langs twintig folly kunstwerken.
De folly’s uit Norg zoals in de krant staan bestaan niet meer. Ze zijn van 2018 en 2019. Het zijn oude foto’s, onderdeel van een verzameling die langer geleden is aangelegd.
Wat betekent folly eigenlijk? Is het nep, niet echt, voor de gek houdend? Ik zoek het op. Folly betekent dwaasheid. Maar wat is dwaasheid? Is dat gekte, raar doen, oneigenlijkheid?
Volgens het woordenboek betekent dwaasheid absurd, onverstandig, hetzelfde doen en een andere uitkomst verwachten.
Nou, daar kan je wat mee. Dwaasheid. Folly. Een stormhuis of een brug van op elkaar gestapelde stoelen waar je onderdoor kunt lopen. Of een linnen huisje op houten palen midden in de varens in het bos.
Waarom maken mensen folly’s? Wat willen ze daarmee? Wat is het grotere idee daarachter?
Bij het stormhuisje kan je daar wel wat bij bedenken. Dat is een huis dat alle gevaren lijkt te willen weerstaan. Een krachtig huis, een makkelijk gebouw, een plek war je kunt schuilen. Het doet denken aan de aardbeving-bestendige huizen die tegenwoordig in Groningen worden gebouwd. Een school op een beweegbare fundering, een huis op veren.
De winnaar van 2019 maakte een palen object dat de houtkap in de regenwouden moest voorstellen. Allemaal houten latten die in een organische vorm van een cirkel omhoog staken. Als je daarin ging liggen verbeelde je de menselijke invloed van de bomenkap en de uitputting van de aarde.
Folly’s dus. Dwaasheid. Maar wel dwaasheid die ergens op slaat. Serieuze dwaasheid. Zichtbare kunst die je uitnodigt om ergens over na te denken.
Dat is beter dan dom zingen over oranje, een kleur die niemand staat.
Geef mij maar blauw, dat is een kleur die rust geeft. De kleur van de lucht en de kleur van water, natuurlijke bronnen die wij nodig hebben. Zuurstof en water. Daar leven wij van.
Oranje is een dwaasheid en blauw niet, het zijn kleuren, geen folly’s.
23 juni 2021
FAITH RINGGOLD
In de krant staat een stuk over het werk van Faith Ringgold. Zij is een zwarte Amerikaanse kunstenaar, geboren in de jaren 30. Dan is ze dus 90.
Ik herken één van haar werken. Tar Beach, één van de indrukwekkende dingen die ik zag op de tentoonstelling over Amerika in Amersfoort, vorig voorjaar geloof ik. Die hele tentoonstelling was een aanklacht, een politiek pamflet tegen of voor de Amerikaanse politiek. Het woord schoonheid kwam er niet in voor, de begrippen onderdrukking en racisme wel.
Eén van de kunstwerken waar ik lang voor stond was de quilt van Faith Ringgold: Tar Beach. Ze maakte het in 1988, als één van vijf versies. Vier mensen zitten aan een tafel op een dakterras en op de achtergrond de skyline van Manhattan met de George Washington Bridge die Manhattan verbindt met New Jersey.
Een nauwgezet gequilt doek, een soort borduurwerk, zachte stof en draden. Glimmend, kleurrijk en vol beelden en teksten. De randen zijn versierd met bloemenkransen, dahlia’s boven, rozen onder, rechts grote bladeren en links trillingen van water aan het strand.
“Mijn vader werkte aan deze brug, hij trok kabels. Sindsdien is deze brug een beetje van mij.” Dit is één van de teksten die op de quilt is aangebracht. De brug is in de jaren dertig gebouwd. Haar levensverhaal is nooit ver weg in haar werken. Er staan meer teksten op het doek, samen vormen ze het kinderverhaal van de achtjarige Cassie.
Tar Beach is ook een kinderboek van Ringgold. Het is het verhaal van de achtjarige Cassie die boven haar appartementsgebouw vliegt. Het dakterras is een geteerde rooftop: een tar beach, de enige vrije buitenwereld voor Cassie waarvandaan zij de wereld kan overzien. Haar wereld, haar vrijheid.
Vliegende figuren in de lucht, donkere kinderen in smetteloze witte kleren. Anyone can fly, heet Ringgolds stichting voor goede doelen. Fabrieken en flats op de achtergrond. Een hoopgevende stad. Een wereld om blij van te worden.
Op de voorgrond zitten vier mensen aan een tafel op een dakterras. Vier donkere figuren dicht op elkaar. Op de grond liggen twee kinderen te slapen, zwart op wit. Verderop op het dakterras staat een rijk gedekte tafel te wachten, uitnodigend voor iedereen.
Alles is keurig, netjes, braaf. Maar onbeweeglijk. De mensen zitten doodstil aan tafel, in hun ogen een afwachtende blik. Wat gaat er gebeuren? Zijn we wel veilig? Is dit ons geweldige leven?
De slapende kinderen op de grond dromen dat ze vliegen. Hoog boven de stad zie je hen gaan. Over de brug heen, over de Union Building, over de Icecream Factory, de gebouwen die Cassie wil bezitten, samen met de brug, omdat haar leven en dat van haar gezin dan goed zal zijn. Elke dag ijs als dessert, dan is het leven goed.
Cassie vliegt boven de stad, ze gaat met weidse blik het leven tegemoet. Eigenlijk zijn ze niet hier, net als de mensen rond de tafel, het is alsof ze allemaal ergens anders willen zijn. Alsof dit niet hun wereld is. Maar waar willen ze dan zijn? Waar willen wij zijn?
Faith Ringgold verkondigt een boodschap van broederschap, eenheid en vriendelijkheid. Maar ze toont ook streven, trots, verlangen en angst. Ze laat duidelijk zien dat deelname aan de samenleving niet makkelijk is, dat we het niet makkelijk hebben gemaakt. Samen eten, samen vliegen, dromen en de wereld omarmen, dat is wat we willen doen. Ondanks alle onenigheden en verschillen die wij met elkaar hebben bedacht.
Tar betekent teer, tar beach: teerstrand. Ik denk meteen aan de brug, was dit de eerste geteerde brug hier? Op zoek naar de vertaling lees ik dat tar ook heroïne betekent. Duidt dit dan op een heroïnebrug? Was deze brug misschien de verbinding met het door heroïne gestimuleerde handel op Wallstreet in Manhattan, de gekte op de beurs met alle virtuele handel om geld met geld te maken? Of laat Ringgold haar mensen dromen op de krachten van heroïne?
Dromen dus, Tar Beach is een droomwereld, vliegen boven Harlem in 1939. Niks geen commentaar op de harde zakenwereld, op de uitwassen van het kapitalisme. Het is een kinderdroom, de droom van ons allemaal: kunnen vliegen, afstand kunnen nemen.
Alles is mogelijk. Konden we nog steeds maar vliegen. Kon ik maar vliegen.
21 mei 2021
In de krant staat een stuk over het werk van Faith Ringgold. Zij is een zwarte Amerikaanse kunstenaar, geboren in de jaren 30. Dan is ze dus 90.
Ik herken één van haar werken. Tar Beach, één van de indrukwekkende dingen die ik zag op de tentoonstelling over Amerika in Amersfoort, vorig voorjaar geloof ik. Die hele tentoonstelling was een aanklacht, een politiek pamflet tegen of voor de Amerikaanse politiek. Het woord schoonheid kwam er niet in voor, de begrippen onderdrukking en racisme wel.
Eén van de kunstwerken waar ik lang voor stond was de quilt van Faith Ringgold: Tar Beach. Ze maakte het in 1988, als één van vijf versies. Vier mensen zitten aan een tafel op een dakterras en op de achtergrond de skyline van Manhattan met de George Washington Bridge die Manhattan verbindt met New Jersey.
Een nauwgezet gequilt doek, een soort borduurwerk, zachte stof en draden. Glimmend, kleurrijk en vol beelden en teksten. De randen zijn versierd met bloemenkransen, dahlia’s boven, rozen onder, rechts grote bladeren en links trillingen van water aan het strand.
“Mijn vader werkte aan deze brug, hij trok kabels. Sindsdien is deze brug een beetje van mij.” Dit is één van de teksten die op de quilt is aangebracht. De brug is in de jaren dertig gebouwd. Haar levensverhaal is nooit ver weg in haar werken. Er staan meer teksten op het doek, samen vormen ze het kinderverhaal van de achtjarige Cassie.
Tar Beach is ook een kinderboek van Ringgold. Het is het verhaal van de achtjarige Cassie die boven haar appartementsgebouw vliegt. Het dakterras is een geteerde rooftop: een tar beach, de enige vrije buitenwereld voor Cassie waarvandaan zij de wereld kan overzien. Haar wereld, haar vrijheid.
Vliegende figuren in de lucht, donkere kinderen in smetteloze witte kleren. Anyone can fly, heet Ringgolds stichting voor goede doelen. Fabrieken en flats op de achtergrond. Een hoopgevende stad. Een wereld om blij van te worden.
Op de voorgrond zitten vier mensen aan een tafel op een dakterras. Vier donkere figuren dicht op elkaar. Op de grond liggen twee kinderen te slapen, zwart op wit. Verderop op het dakterras staat een rijk gedekte tafel te wachten, uitnodigend voor iedereen.
Alles is keurig, netjes, braaf. Maar onbeweeglijk. De mensen zitten doodstil aan tafel, in hun ogen een afwachtende blik. Wat gaat er gebeuren? Zijn we wel veilig? Is dit ons geweldige leven?
De slapende kinderen op de grond dromen dat ze vliegen. Hoog boven de stad zie je hen gaan. Over de brug heen, over de Union Building, over de Icecream Factory, de gebouwen die Cassie wil bezitten, samen met de brug, omdat haar leven en dat van haar gezin dan goed zal zijn. Elke dag ijs als dessert, dan is het leven goed.
Cassie vliegt boven de stad, ze gaat met weidse blik het leven tegemoet. Eigenlijk zijn ze niet hier, net als de mensen rond de tafel, het is alsof ze allemaal ergens anders willen zijn. Alsof dit niet hun wereld is. Maar waar willen ze dan zijn? Waar willen wij zijn?
Faith Ringgold verkondigt een boodschap van broederschap, eenheid en vriendelijkheid. Maar ze toont ook streven, trots, verlangen en angst. Ze laat duidelijk zien dat deelname aan de samenleving niet makkelijk is, dat we het niet makkelijk hebben gemaakt. Samen eten, samen vliegen, dromen en de wereld omarmen, dat is wat we willen doen. Ondanks alle onenigheden en verschillen die wij met elkaar hebben bedacht.
Tar betekent teer, tar beach: teerstrand. Ik denk meteen aan de brug, was dit de eerste geteerde brug hier? Op zoek naar de vertaling lees ik dat tar ook heroïne betekent. Duidt dit dan op een heroïnebrug? Was deze brug misschien de verbinding met het door heroïne gestimuleerde handel op Wallstreet in Manhattan, de gekte op de beurs met alle virtuele handel om geld met geld te maken? Of laat Ringgold haar mensen dromen op de krachten van heroïne?
Dromen dus, Tar Beach is een droomwereld, vliegen boven Harlem in 1939. Niks geen commentaar op de harde zakenwereld, op de uitwassen van het kapitalisme. Het is een kinderdroom, de droom van ons allemaal: kunnen vliegen, afstand kunnen nemen.
Alles is mogelijk. Konden we nog steeds maar vliegen. Kon ik maar vliegen.
21 mei 2021
JEAN JACQUES ROUSSEAU
Ik stond voor mijn boekenkast en keek langs de boeken filosofie. De planken van de kast buigen door. Er staan zoveel boeken in dat bovenop elke plank met een rij boeken nog een aantal boeken op hun rug is gelegd. Elke plank, en dan ligt er ook nog een stapel boeken bovenop de kast, precies tot aan het plafond.
Ik zoek wat te lezen en ben de literatuur zat. Alweer een roman, alweer een verhaal, alweer iets dat is verzonnen. Met het lezen van Connie Palmens Jij Zegt Het over Ted Hughes en Sylvia Plath ben ik beland in de hartstochten en passies van een onmogelijke relatie. Wat is de hartstocht in mijn relatie, vraag ik mij opeens af. Wat is de passie in mijn leven? Of zal iedereen dit zich afvragen?
Vanochtend dreg zij de nieuwe oorbellen die ik haar onlangs gegeven had.
Staand voor de kast valt mijn oog op de Bekentenissen van Jean Jacques Rousseau. Een dikke pil, een tien centimeter brede rug, bijna achthonderd bladzijden. Ik pak het op, ik wil weer iets lezen van iemand die zich druk maakte om het leven.
Dat lukt wel bij Rousseau. Zijn autobiografie is de eerste in zijn soort. Zelfonthullend, intiem, zowel op de persoon als op het leven in het Frankrijk van de achttiende eeuw. Wauw, ik zit meteen gekluisterd aan zijn verhalen. Opgegroeid zonder ouders, protestant, katholiek, verliefd op een getrouwde vrouw, seksistisch en wellustig, reizend en regelmatig op de vlucht.
Man, wat een leven! Wat is mijn leven dan saai. Nou snap ik dat ik geen passie ervaar. Ik ervaar niks. Ik maak niks mee, er gebeurt niets in mijn leven, ik maak geen tegenslagen mee en ik hoef nergens voor te vechten.
(Straks misschien, over vijf maanden, als mijn geld op is…)
Rousseau dus. Ik zoek uit waar hij leefde. Annecy en Chambery liggen dicht bij Geneve, in een deel van Frankrijk dat mij niks zegt. Ik ben nooit verder gekomen dan Parijs, Amiens en Nice. Bij de grenzen van het land, en in het middelpunt: de hoofdstad.
Wat zou ik nu graag naar die steden afreizen. Een dag in de trein en dan aankomen in een van deze twee kleine steden, schoon en bij een meer gelegen. Inchecken in een klein hotel of appartement en dan de stad verkennen, op zoek nar de sporen van Rousseau en naar de kenmerken van de stad.
Wat zou ik dan zien? Wat zou mij opvallen?
En dan Frans eten. En Franse wijn.
Rousseau heeft grote invloed gehad op de opvoeding en de wetgeving. Zijn boeken werden in zijn tijd verboden maar nu staan ze nog steeds vooraan in onze kennisbronnen. Leren en leven zijn dan ook belangrijk: nieuwsgierig zijn als deze man, altijd op zoek naar ontwikkeling.
Hij leefde ook maar van alles wat hij bij elkaar scharrelde. De muziekschrijver en de seminarist.
Wat zou ik nu graag in een stad in Frankrijk zijn. Overal behalve hier. Gewoon, om ergens anders te zijn. En om uitgedaagd te worden om te kijken en te denken en te onderzoeken. Dan had ik weer echt iets om over te schrijven.
26 maart 2021
Ik stond voor mijn boekenkast en keek langs de boeken filosofie. De planken van de kast buigen door. Er staan zoveel boeken in dat bovenop elke plank met een rij boeken nog een aantal boeken op hun rug is gelegd. Elke plank, en dan ligt er ook nog een stapel boeken bovenop de kast, precies tot aan het plafond.
Ik zoek wat te lezen en ben de literatuur zat. Alweer een roman, alweer een verhaal, alweer iets dat is verzonnen. Met het lezen van Connie Palmens Jij Zegt Het over Ted Hughes en Sylvia Plath ben ik beland in de hartstochten en passies van een onmogelijke relatie. Wat is de hartstocht in mijn relatie, vraag ik mij opeens af. Wat is de passie in mijn leven? Of zal iedereen dit zich afvragen?
Vanochtend dreg zij de nieuwe oorbellen die ik haar onlangs gegeven had.
Staand voor de kast valt mijn oog op de Bekentenissen van Jean Jacques Rousseau. Een dikke pil, een tien centimeter brede rug, bijna achthonderd bladzijden. Ik pak het op, ik wil weer iets lezen van iemand die zich druk maakte om het leven.
Dat lukt wel bij Rousseau. Zijn autobiografie is de eerste in zijn soort. Zelfonthullend, intiem, zowel op de persoon als op het leven in het Frankrijk van de achttiende eeuw. Wauw, ik zit meteen gekluisterd aan zijn verhalen. Opgegroeid zonder ouders, protestant, katholiek, verliefd op een getrouwde vrouw, seksistisch en wellustig, reizend en regelmatig op de vlucht.
Man, wat een leven! Wat is mijn leven dan saai. Nou snap ik dat ik geen passie ervaar. Ik ervaar niks. Ik maak niks mee, er gebeurt niets in mijn leven, ik maak geen tegenslagen mee en ik hoef nergens voor te vechten.
(Straks misschien, over vijf maanden, als mijn geld op is…)
Rousseau dus. Ik zoek uit waar hij leefde. Annecy en Chambery liggen dicht bij Geneve, in een deel van Frankrijk dat mij niks zegt. Ik ben nooit verder gekomen dan Parijs, Amiens en Nice. Bij de grenzen van het land, en in het middelpunt: de hoofdstad.
Wat zou ik nu graag naar die steden afreizen. Een dag in de trein en dan aankomen in een van deze twee kleine steden, schoon en bij een meer gelegen. Inchecken in een klein hotel of appartement en dan de stad verkennen, op zoek nar de sporen van Rousseau en naar de kenmerken van de stad.
Wat zou ik dan zien? Wat zou mij opvallen?
En dan Frans eten. En Franse wijn.
Rousseau heeft grote invloed gehad op de opvoeding en de wetgeving. Zijn boeken werden in zijn tijd verboden maar nu staan ze nog steeds vooraan in onze kennisbronnen. Leren en leven zijn dan ook belangrijk: nieuwsgierig zijn als deze man, altijd op zoek naar ontwikkeling.
Hij leefde ook maar van alles wat hij bij elkaar scharrelde. De muziekschrijver en de seminarist.
Wat zou ik nu graag in een stad in Frankrijk zijn. Overal behalve hier. Gewoon, om ergens anders te zijn. En om uitgedaagd te worden om te kijken en te denken en te onderzoeken. Dan had ik weer echt iets om over te schrijven.
26 maart 2021
EEN ROZE BALLON
Als ik hem opblaas, voel ik mijn oren poppen. Elke keer als ik ademhaal, daalt de luchtdruk in mijn hoofd. Langzaam ontstaat een groot roze voorwerp.
‘Deze moet je ook doen, papa,’ zegt de kleine jongen. Hij is net uit de kelder komen kruipen met een grote doos in zijn hand.
‘We moeten de kamer versieren!’, riep hij. ‘Het is feest. Hier zijn de slingers.’
Hij zet de doos op de grond en valt er op zijn knieën naast. De pijn die ik denk, voelt hij niet. Hij haalt de slingers uit de doos en dan de andere dingen. Bekers, rietjes, servetten, nog een slinger.
‘Ballonnen!’ roept hij. ‘Die moet jij opblazen. Hij duwt mij een zakje roze en paars in mijn hand en grijpt dan de vlaggetjesslinger. Terwijl hij door de kamer loopt, probeert hij hem af te rollen.
‘Papa, het lukt niet. Hoe moet dat?’
Ik hang de slinger op met dikke strepen plakband. De vlaggetjesslinger gaat diagonaal door de hele woonkamer heen. Daarna hang ik een papieren slinger recht door de kamer, boven de eettafel. Ik slinger hem rond de lamp en plak hem stevig vast.
Hij hangt een minislinger over een stoel van de tafel.
‘Dat is de feeststoel. Daar moet mama zitten.’
Daarna zet hij de salontafel vol met papieren bekers, overal gaat een rietje in en enkele krijgen een parasoldakje. Zo staan er opeens twintig bekers op een rij. Aan de andere kant van de tafel legt hij servetten neer.
Vier bekers zet hij op de eettafel. Bij elke stoel een. Hij vult ze een voor een bij de kraan en doet er dan een rietje in. Ze moeten op een servetje staan waar een ridder op staat.
‘Zo, hier zit ik,’ zegt hij terwijl hij op zijn gele stoel kruipt. Hij neemt een slok van zijn water, zucht alsof hij net een zware inspanning heeft geleverd en kijkt mij aan.
‘Jij moet de ballonnen nog opblazen. Ik wil heel veel ballonnen.’
En ik blaas. Een roze ovalen ballon. Een paarse bubbelballon. Een roze stokballon. Een blauwe ronde ballon. Hij legt ze in de vensterbanken.
‘Dan kan iedereen zien dat hier het feestje is.’
Twee dagen later is alleen nog de roze ovalen ballon over. Hij wil hem meenemen naar school.
‘Dan kan ik hem aan de juf laten zien.’
‘Maar je mag niks meenemen naar school.’
‘Heel eventjes maar. Dan mag jij hem weer meenemen naar huis.’
Zo loop ik ’s ochtends om half negen met een roze ballon door het dorp. Hij flappert in de wind.
In de klas was hij stil in de kring gaan zitten. Een moeder gaf een tas vol hout aan de juf die hem daardoor niet zag.
Maar opeens zag ze hem. Hij zei niets over de ballon. Hij zwaaide er alleen mee. Daarna mocht ik hem meenemen. Net als zijn handschoenen.
Als ik hem naar school heb gebracht en door het verlaten dorp naar huis loop voel ik mij altijd een beetje mismoedig. Alsof ik hier niet op mijn plaats ben. In het dorp zijn allen de huismoeders thuis. En de gepensioneerden. De rest is naar ergens ver weg in de stad of in het land.
Ik werk gewoon thuis. Ik schrijf dit verhaaltje over een roze ballon. Hij zweeft nu naast mij, als een niet te verliezen voorwerp. Net als die twee fruitvliegjes die ik al de hele ochtend probeer te vangen.
‘Roze is de kleur van meisjes,’ zei hij vanochtend. ‘Maar ik vind het ook mooi hoor.’
25 februari 2019
Als ik hem opblaas, voel ik mijn oren poppen. Elke keer als ik ademhaal, daalt de luchtdruk in mijn hoofd. Langzaam ontstaat een groot roze voorwerp.
‘Deze moet je ook doen, papa,’ zegt de kleine jongen. Hij is net uit de kelder komen kruipen met een grote doos in zijn hand.
‘We moeten de kamer versieren!’, riep hij. ‘Het is feest. Hier zijn de slingers.’
Hij zet de doos op de grond en valt er op zijn knieën naast. De pijn die ik denk, voelt hij niet. Hij haalt de slingers uit de doos en dan de andere dingen. Bekers, rietjes, servetten, nog een slinger.
‘Ballonnen!’ roept hij. ‘Die moet jij opblazen. Hij duwt mij een zakje roze en paars in mijn hand en grijpt dan de vlaggetjesslinger. Terwijl hij door de kamer loopt, probeert hij hem af te rollen.
‘Papa, het lukt niet. Hoe moet dat?’
Ik hang de slinger op met dikke strepen plakband. De vlaggetjesslinger gaat diagonaal door de hele woonkamer heen. Daarna hang ik een papieren slinger recht door de kamer, boven de eettafel. Ik slinger hem rond de lamp en plak hem stevig vast.
Hij hangt een minislinger over een stoel van de tafel.
‘Dat is de feeststoel. Daar moet mama zitten.’
Daarna zet hij de salontafel vol met papieren bekers, overal gaat een rietje in en enkele krijgen een parasoldakje. Zo staan er opeens twintig bekers op een rij. Aan de andere kant van de tafel legt hij servetten neer.
Vier bekers zet hij op de eettafel. Bij elke stoel een. Hij vult ze een voor een bij de kraan en doet er dan een rietje in. Ze moeten op een servetje staan waar een ridder op staat.
‘Zo, hier zit ik,’ zegt hij terwijl hij op zijn gele stoel kruipt. Hij neemt een slok van zijn water, zucht alsof hij net een zware inspanning heeft geleverd en kijkt mij aan.
‘Jij moet de ballonnen nog opblazen. Ik wil heel veel ballonnen.’
En ik blaas. Een roze ovalen ballon. Een paarse bubbelballon. Een roze stokballon. Een blauwe ronde ballon. Hij legt ze in de vensterbanken.
‘Dan kan iedereen zien dat hier het feestje is.’
Twee dagen later is alleen nog de roze ovalen ballon over. Hij wil hem meenemen naar school.
‘Dan kan ik hem aan de juf laten zien.’
‘Maar je mag niks meenemen naar school.’
‘Heel eventjes maar. Dan mag jij hem weer meenemen naar huis.’
Zo loop ik ’s ochtends om half negen met een roze ballon door het dorp. Hij flappert in de wind.
In de klas was hij stil in de kring gaan zitten. Een moeder gaf een tas vol hout aan de juf die hem daardoor niet zag.
Maar opeens zag ze hem. Hij zei niets over de ballon. Hij zwaaide er alleen mee. Daarna mocht ik hem meenemen. Net als zijn handschoenen.
Als ik hem naar school heb gebracht en door het verlaten dorp naar huis loop voel ik mij altijd een beetje mismoedig. Alsof ik hier niet op mijn plaats ben. In het dorp zijn allen de huismoeders thuis. En de gepensioneerden. De rest is naar ergens ver weg in de stad of in het land.
Ik werk gewoon thuis. Ik schrijf dit verhaaltje over een roze ballon. Hij zweeft nu naast mij, als een niet te verliezen voorwerp. Net als die twee fruitvliegjes die ik al de hele ochtend probeer te vangen.
‘Roze is de kleur van meisjes,’ zei hij vanochtend. ‘Maar ik vind het ook mooi hoor.’
25 februari 2019
VLIEGEN
Ik val langzaam naar beneden. Met mijn rug naar de grond kijk ik in de lucht waar ik langs het niets lijk te zweven. Er is niets te zien. Wat er eerst allemaal was, lijkt te zijn verdwenen. Het doet er niet meer toe. De kleuren zijn in het niets opgelost, samen met de voorwerpen, de mensen en de dingen. Alleen de bij zweeft met me mee, hij wordt steeds groter en ik zie nu dat hij heel grote, zwarte kaken heeft. Ze zitten als twee hefbomen aan de zijkant van zijn kop die als een bolletje aan zijn romp hangt. Hij kijkt mij met zijn donkerbruine facetogen aan, maar ik heb geen contact. Ik kijk hem niet aan, ik zie hem alleen maar.
De bij wordt steeds groter.
Ik sluit mijn ogen en zet mij schrap voor de eerste beet.
Achter mij oogleden staan wij op zijn kamertje. Ik ken deze kamer, het is niet mijn zoons kamer, het is de slaapkamer van mijn broer in ons ouderlijk huis. De pijpenla boven de voordeur. Hij was de enige die een eigen kamer had. Omdat hij onhandelbaar was en driftbuien had.
Het kamertje is geel en er staat een commode in. Het is de commode waarop ik mijn zoontje talloze keren een schone luier heb gegeven. Plas, spuitpoep, diarree, drolletjes, shit. Allemaal viezigheid die je met een hand moest wegvegen terwijl je met de andere hand zijn beide benen omhooghield zodat hij verder schoon bleef.
De poep zat vaak tot halverwege zijn rug. Als je hem optilde aan zijn benen hing hij bijna op zijn kop. Hij kon toen alleen maar huilen als verzet.
‘En welke kleur wil je dit geven?’ vraagt ze. ‘Ook grijs.’
Ik kijk naar het gele behang dat in losse stroken aan de muur hangt. Het lijkt op de achterwand van een concertzaal die is gebouwd om het geluid optimaal te weerkaatsen. Tussen de stroken zit een kleine donkere ruimte, waarvan ik me altijd afvraag of daar iets is, of niets.
‘Ja, ook grijs,’ zeg ik terwijl ik met mijn hand streel over het kussen dat op de commode ligt. ‘Moeten we dit niet eens wegdoen? Hij ligt hier al lang niet meer op.’
‘Dat weet ik niet,’ zegt ze en ze kijkt me aan. Op haar gezicht zweeft een onbestemde en verleidelijke glimlach. Ze legt haar hand op mijn arm en blijft mij aankijken.
Ik kijk naar de commode en het kussen. Daarboven hangt een plank aan de muur. Op die plank staan de spullen die we gebruiken als we hem aankleden. Crème, natte doekjes, poeder, droge doeken, watten in een pot. Op de pot zit een beest. Ik kijk er naar en denk aan haar woorden. Dan kijk ik weer naar haar. Ze kijkt mij nog steeds aan. Ik wijs haar op het beest.
‘Heb jij die ooit gezien? Groot he? Wat zal het zijn? Het lijkt wel een bij, maar dan tien keer zo groot als normaal.’
Het beest past net op het deksel van de wattenpot. Hij is geel met zwarte strepen en houdt zich met trillende pootjes vast aan het gladde deksel. Zijn vleugels zijn doorzichtig en bedekken een paar grote, zwarte botten die op kaken lijken.
‘Vlug,’ zegt ze. ‘Doe de deur dicht en het raam open. Dan kunnen we hem naar buiten jagen.’
Als ik dat doe blijft het dier onbeweeglijk zitten. Ik kijk hem nog eens aan. Hij lijkt groter geworden. Ik kan niet zien of hij mij ook ziet. Zijn donkerbruine facetogen lijken alle kanten op te kijken.
Ik pak een droge doek en wapper er mee langs hem heen.
‘Hup vlieg, naar buiten. Jij hoort hier niet.’
Dan geeft zij mij een duw en ik val en ik val en ik val.
8 januari 2019
Ik val langzaam naar beneden. Met mijn rug naar de grond kijk ik in de lucht waar ik langs het niets lijk te zweven. Er is niets te zien. Wat er eerst allemaal was, lijkt te zijn verdwenen. Het doet er niet meer toe. De kleuren zijn in het niets opgelost, samen met de voorwerpen, de mensen en de dingen. Alleen de bij zweeft met me mee, hij wordt steeds groter en ik zie nu dat hij heel grote, zwarte kaken heeft. Ze zitten als twee hefbomen aan de zijkant van zijn kop die als een bolletje aan zijn romp hangt. Hij kijkt mij met zijn donkerbruine facetogen aan, maar ik heb geen contact. Ik kijk hem niet aan, ik zie hem alleen maar.
De bij wordt steeds groter.
Ik sluit mijn ogen en zet mij schrap voor de eerste beet.
Achter mij oogleden staan wij op zijn kamertje. Ik ken deze kamer, het is niet mijn zoons kamer, het is de slaapkamer van mijn broer in ons ouderlijk huis. De pijpenla boven de voordeur. Hij was de enige die een eigen kamer had. Omdat hij onhandelbaar was en driftbuien had.
Het kamertje is geel en er staat een commode in. Het is de commode waarop ik mijn zoontje talloze keren een schone luier heb gegeven. Plas, spuitpoep, diarree, drolletjes, shit. Allemaal viezigheid die je met een hand moest wegvegen terwijl je met de andere hand zijn beide benen omhooghield zodat hij verder schoon bleef.
De poep zat vaak tot halverwege zijn rug. Als je hem optilde aan zijn benen hing hij bijna op zijn kop. Hij kon toen alleen maar huilen als verzet.
‘En welke kleur wil je dit geven?’ vraagt ze. ‘Ook grijs.’
Ik kijk naar het gele behang dat in losse stroken aan de muur hangt. Het lijkt op de achterwand van een concertzaal die is gebouwd om het geluid optimaal te weerkaatsen. Tussen de stroken zit een kleine donkere ruimte, waarvan ik me altijd afvraag of daar iets is, of niets.
‘Ja, ook grijs,’ zeg ik terwijl ik met mijn hand streel over het kussen dat op de commode ligt. ‘Moeten we dit niet eens wegdoen? Hij ligt hier al lang niet meer op.’
‘Dat weet ik niet,’ zegt ze en ze kijkt me aan. Op haar gezicht zweeft een onbestemde en verleidelijke glimlach. Ze legt haar hand op mijn arm en blijft mij aankijken.
Ik kijk naar de commode en het kussen. Daarboven hangt een plank aan de muur. Op die plank staan de spullen die we gebruiken als we hem aankleden. Crème, natte doekjes, poeder, droge doeken, watten in een pot. Op de pot zit een beest. Ik kijk er naar en denk aan haar woorden. Dan kijk ik weer naar haar. Ze kijkt mij nog steeds aan. Ik wijs haar op het beest.
‘Heb jij die ooit gezien? Groot he? Wat zal het zijn? Het lijkt wel een bij, maar dan tien keer zo groot als normaal.’
Het beest past net op het deksel van de wattenpot. Hij is geel met zwarte strepen en houdt zich met trillende pootjes vast aan het gladde deksel. Zijn vleugels zijn doorzichtig en bedekken een paar grote, zwarte botten die op kaken lijken.
‘Vlug,’ zegt ze. ‘Doe de deur dicht en het raam open. Dan kunnen we hem naar buiten jagen.’
Als ik dat doe blijft het dier onbeweeglijk zitten. Ik kijk hem nog eens aan. Hij lijkt groter geworden. Ik kan niet zien of hij mij ook ziet. Zijn donkerbruine facetogen lijken alle kanten op te kijken.
Ik pak een droge doek en wapper er mee langs hem heen.
‘Hup vlieg, naar buiten. Jij hoort hier niet.’
Dan geeft zij mij een duw en ik val en ik val en ik val.
8 januari 2019
JUTTEN
‘Ik zoek nog een maat 40,’ roept een vrouw met drie schoenen in haar hand. Ze rent over het strand, langs de vloedlijn waar het zand bezaaid ligt met vage vormen ter grootte van een hand. In het lamplicht van de auto waar ze net is uitgestapt, bekijkt ze de onderkant van de schoenen die ze zojuist heeft opgeraapt.
Haar man schijnt met een hoofdlamp over het natte zand waar het water zich net heeft teruggetrokken in de zee. Kleine witte golven rollen verderop tegen het strand op en blijven op afstand. Ze rollen aan en trekken zich dan terug, alsof het volle strand hen te druk is.
Deze ochtend ging ik een kwartier eerder naar het strand. Ik was een uur voor de officiële zonsopgang. 8 uur 52 had ik gelezen. Ik ben nog binnen en zet voor hem de televisie aan als ik buiten het geluid van auto’s en een tractor hoor. Ameland is wakker. Gisteren verloor een containerschip bijna 300 containers op de Waddenzee en nu spoelen overal spullen aan.
Als ik naar het strand loop, passeren mij een rij auto’s, een fietser en twee hardlopers. Achter sommige auto’s danst een aanhangertje. Ze rijden allemaal het strand op.
Ik loop verder over het strand waar de kleine auto’s vooruit scheuren, met hun koplampen de vloedlijn beschijnen, mensen uitbraken die zich snel en bukkend over het natte zand bewegen. Sommigen rennen, alsof er maar een paar nieuwe schoenen aan het strand liggen en niet duizenden sets plastic slippers, linnen instappers, roze flatjes en zwarte werkschoenen. -Made in China- zal ik later lezen, als ik er later toch een oppak.
Ik slalom over het strand en vergaap mij aan de rommel die één container lijkt op te leveren. Wat komt er dan wel niet uit 270 containers? Alles wat niet aan land spoelt, schijnt door de stroming van de Noordzee naar de Noordpool gebracht te worden. En van alle schoenen hier is de plastic verpakking er al af. Bij 4 schoenen ligt die er nog naast. De rest is onvindbaar.
In de branding liggen vage zwarte vormen die lijken op een jonge zeehond met een gestrekte nek. Van dichtbij blijken het zittingen van autostoelen te zijn. Voor die stukken interesseert niemand zich. Iedereen loopt en rijdt langs de schoenen. Een rij rode autolichten beweegt zich langzaam in de richting van het Oerd, het grote natuurgebied van Ameland.
De vrouw lijkt haar schoen van maat 40 te hebben gevonden. Ze springt in haar auto en rijdt verder. Dwars over de schoenen. Langzaam. De koplampen van haar auto beschijnen het volle zand. Ze slingert heen en weer. Ze zoekt nog onbekende schoenen.
Ik sla bij het JanSietsepad af en ga de duinen in. Bij de afslag ligt in de branding een koelkast. Hij is gedeukt en gebarsten en lijkt voor kleine mensen te zijn gemaakt. Het piepschuim en de doos die hem beschermde, liggen verderop op het strand. Als dat gaat verwaaien is het Oerd in nood. Ik wil het opruimen. Maar het past niet in mijn jaszak. Daar past wel een paar donkerblauwe, linnen instappers in van maat 28. Ze zijn drijfnat en zitten vol zand. Mijn jochie zal er blij mee zijn.
3 januari 2019
‘Ik zoek nog een maat 40,’ roept een vrouw met drie schoenen in haar hand. Ze rent over het strand, langs de vloedlijn waar het zand bezaaid ligt met vage vormen ter grootte van een hand. In het lamplicht van de auto waar ze net is uitgestapt, bekijkt ze de onderkant van de schoenen die ze zojuist heeft opgeraapt.
Haar man schijnt met een hoofdlamp over het natte zand waar het water zich net heeft teruggetrokken in de zee. Kleine witte golven rollen verderop tegen het strand op en blijven op afstand. Ze rollen aan en trekken zich dan terug, alsof het volle strand hen te druk is.
Deze ochtend ging ik een kwartier eerder naar het strand. Ik was een uur voor de officiële zonsopgang. 8 uur 52 had ik gelezen. Ik ben nog binnen en zet voor hem de televisie aan als ik buiten het geluid van auto’s en een tractor hoor. Ameland is wakker. Gisteren verloor een containerschip bijna 300 containers op de Waddenzee en nu spoelen overal spullen aan.
Als ik naar het strand loop, passeren mij een rij auto’s, een fietser en twee hardlopers. Achter sommige auto’s danst een aanhangertje. Ze rijden allemaal het strand op.
Ik loop verder over het strand waar de kleine auto’s vooruit scheuren, met hun koplampen de vloedlijn beschijnen, mensen uitbraken die zich snel en bukkend over het natte zand bewegen. Sommigen rennen, alsof er maar een paar nieuwe schoenen aan het strand liggen en niet duizenden sets plastic slippers, linnen instappers, roze flatjes en zwarte werkschoenen. -Made in China- zal ik later lezen, als ik er later toch een oppak.
Ik slalom over het strand en vergaap mij aan de rommel die één container lijkt op te leveren. Wat komt er dan wel niet uit 270 containers? Alles wat niet aan land spoelt, schijnt door de stroming van de Noordzee naar de Noordpool gebracht te worden. En van alle schoenen hier is de plastic verpakking er al af. Bij 4 schoenen ligt die er nog naast. De rest is onvindbaar.
In de branding liggen vage zwarte vormen die lijken op een jonge zeehond met een gestrekte nek. Van dichtbij blijken het zittingen van autostoelen te zijn. Voor die stukken interesseert niemand zich. Iedereen loopt en rijdt langs de schoenen. Een rij rode autolichten beweegt zich langzaam in de richting van het Oerd, het grote natuurgebied van Ameland.
De vrouw lijkt haar schoen van maat 40 te hebben gevonden. Ze springt in haar auto en rijdt verder. Dwars over de schoenen. Langzaam. De koplampen van haar auto beschijnen het volle zand. Ze slingert heen en weer. Ze zoekt nog onbekende schoenen.
Ik sla bij het JanSietsepad af en ga de duinen in. Bij de afslag ligt in de branding een koelkast. Hij is gedeukt en gebarsten en lijkt voor kleine mensen te zijn gemaakt. Het piepschuim en de doos die hem beschermde, liggen verderop op het strand. Als dat gaat verwaaien is het Oerd in nood. Ik wil het opruimen. Maar het past niet in mijn jaszak. Daar past wel een paar donkerblauwe, linnen instappers in van maat 28. Ze zijn drijfnat en zitten vol zand. Mijn jochie zal er blij mee zijn.
3 januari 2019
WELKOM IN HET OUDE ROME
In museum De Fundatie in Zwolle zijn Giacometti en Chadwick te gast. Hun bijna tegengestelde beelden in donker brons bevolken de effen witte zalen. Het veelzijdige donker van de bronzen beelden knalt kleurloos uit de steriele zalen. Voor kleur is hier geen plaats.
Giacometti begon net als Chadwick met abstracte, grote beelden. Gebaseerd op Afrikaanse maskers boetseerde hij zijn lepelvrouw. Maar het was de nieuwkomer Chadwick die in 1962 een belangrijke prijs voor zijn neus wegkaapte. Chadwick deed dat na 6 jaar beeldhouwen, terwijl Giacometti een gevestigde naam was die met alle grote kunstenaars van de wereld gewerkt had. Zijn beelden werden somberder als gevolg van een geestelijke crisis.
Kleur vind je wel in de donkere kamer die Honing en Van der Linden hebben gemaakt. Op de begane grond is één zaal afgeschermd met dubbele zwarte gordijnen in de deuropeningen. Eén deur om naar binnen te gaan, één deur om de zaal weer te verlaten. Waar je binnen een donkere ruimte verwacht, zoals in een filmzaal, word je hier bedrogen. Goldbrun heet de tentoonstelling en het is een helverlichte, kleurige zaal. Honing en Van der Linden hebben een Gesamtkunstwerk gemaakt van schilderijen en enkele beelden.
Wandvullend zijn de schilderijen opgehangen en het is moeilijk te onderscheiden wie wat gemaakt heeft. De twee beelden zijn levensgroot en spierwit. Het ene beeld toont Spinoza die Marie-Antoinette van de grond lijkt te trekken, of erop te werpen. Spinoza draagt een fin de siècle kostuum met hoge boord en strik, terwijl de koninklijke dame in een avondjapon over de vloer schuurt. Redt hier de een de ander? Het andere beeld is een metershoog hart. Ergens lees ik dat deze twee kunstenaars ook jazzmusici zijn en dat ze hier een kunstwerk hebben gemaakt met het thema ‘de mens is de mens een hond’. Daar zijn de beelden ook naar. Naargeestige doden, gewonden, rare verhoudingen, de paus in vol ornaat in een zitbad. Maar alles in kleur, ook deze ontsnapping aan de wereld is er één die ons bij zal blijven. Honing en Van der Linden nemen afstand van de wereld door een andere te creëren, een felle wereld van plezier en beleven.
Giacometti’s laatste beeld in de tentoonstelling is ‘Lopende man’. Het is een lange, dunne man die met grote passen en gebogen bovenlijf voorbijloopt. Hij ziet niets, zijn hoofd is gesloten en zijn handen hangen onbeweeglijk langs zijn lijf. Giacometti laat zijn beelden zich in hun geest afsluiten van de wereld, terwijl ze met grote voeten en een verwaarloosd lijf door die wereld lopen.
Chadwicks beelden hullen zich in wijde, pantserachtige vormen alsof ze hun, groeiende lichamen voor de angstige buitenwereld moeten verhullen. Totdat de bom valt, denk je bij het zien van zijn beelden. Het zijn net robotwezens die met elkaar de strijd aan w illen gaan. Overal zijn gepantserde platen op gelast.
Wiens beeld kies jij om door deze wereld te gaan? Je kunt met Giacometti hoog verheven en intellectueel door de straten van het fake-nieuws lopen. Volgens Chadwick moet je je wapenen tegen de nieuwe raketten van Poetin. Of bouwen we een feestje op de bergen van dood en verderf terwijl we het leven vieren in pastelkleuren en op de tonen van jazzy klanken?
Misschien kunnen we het combineren. Ons ongemuteerde lichaam hullen we in een pantser terwijl we bij hartproblemen een varkenshart laten transplanteren. Onze geest hullen we in een waas van wijsheid die zich druk maakt om een ideale, afgesloten wereld. En in deze commune vieren we regelmatigs een feestje waarin we losgaan op de klanken van de onzin van het bestaan. We dansen als wolven en vergeten even wat onze idealen zijn. Of voor langere tijd.
De mens is zichzelf een wolf geworden. Bij Giacometti loopt hij hongerig rond, zichzelf hoog en intellectueel verheffend boven de verdorven aarde. Bij Chadwick heeft hij zich gepantserd in een bronzen, veelhoekig omhulsel met een grote toetermond. En bij Honing en Van der Linden voedt hij zich in tweevoud aan de borsten van een vrouw. Welkom in het oude Rome!
6 december 2018
In museum De Fundatie in Zwolle zijn Giacometti en Chadwick te gast. Hun bijna tegengestelde beelden in donker brons bevolken de effen witte zalen. Het veelzijdige donker van de bronzen beelden knalt kleurloos uit de steriele zalen. Voor kleur is hier geen plaats.
Giacometti begon net als Chadwick met abstracte, grote beelden. Gebaseerd op Afrikaanse maskers boetseerde hij zijn lepelvrouw. Maar het was de nieuwkomer Chadwick die in 1962 een belangrijke prijs voor zijn neus wegkaapte. Chadwick deed dat na 6 jaar beeldhouwen, terwijl Giacometti een gevestigde naam was die met alle grote kunstenaars van de wereld gewerkt had. Zijn beelden werden somberder als gevolg van een geestelijke crisis.
Kleur vind je wel in de donkere kamer die Honing en Van der Linden hebben gemaakt. Op de begane grond is één zaal afgeschermd met dubbele zwarte gordijnen in de deuropeningen. Eén deur om naar binnen te gaan, één deur om de zaal weer te verlaten. Waar je binnen een donkere ruimte verwacht, zoals in een filmzaal, word je hier bedrogen. Goldbrun heet de tentoonstelling en het is een helverlichte, kleurige zaal. Honing en Van der Linden hebben een Gesamtkunstwerk gemaakt van schilderijen en enkele beelden.
Wandvullend zijn de schilderijen opgehangen en het is moeilijk te onderscheiden wie wat gemaakt heeft. De twee beelden zijn levensgroot en spierwit. Het ene beeld toont Spinoza die Marie-Antoinette van de grond lijkt te trekken, of erop te werpen. Spinoza draagt een fin de siècle kostuum met hoge boord en strik, terwijl de koninklijke dame in een avondjapon over de vloer schuurt. Redt hier de een de ander? Het andere beeld is een metershoog hart. Ergens lees ik dat deze twee kunstenaars ook jazzmusici zijn en dat ze hier een kunstwerk hebben gemaakt met het thema ‘de mens is de mens een hond’. Daar zijn de beelden ook naar. Naargeestige doden, gewonden, rare verhoudingen, de paus in vol ornaat in een zitbad. Maar alles in kleur, ook deze ontsnapping aan de wereld is er één die ons bij zal blijven. Honing en Van der Linden nemen afstand van de wereld door een andere te creëren, een felle wereld van plezier en beleven.
Giacometti’s laatste beeld in de tentoonstelling is ‘Lopende man’. Het is een lange, dunne man die met grote passen en gebogen bovenlijf voorbijloopt. Hij ziet niets, zijn hoofd is gesloten en zijn handen hangen onbeweeglijk langs zijn lijf. Giacometti laat zijn beelden zich in hun geest afsluiten van de wereld, terwijl ze met grote voeten en een verwaarloosd lijf door die wereld lopen.
Chadwicks beelden hullen zich in wijde, pantserachtige vormen alsof ze hun, groeiende lichamen voor de angstige buitenwereld moeten verhullen. Totdat de bom valt, denk je bij het zien van zijn beelden. Het zijn net robotwezens die met elkaar de strijd aan w illen gaan. Overal zijn gepantserde platen op gelast.
Wiens beeld kies jij om door deze wereld te gaan? Je kunt met Giacometti hoog verheven en intellectueel door de straten van het fake-nieuws lopen. Volgens Chadwick moet je je wapenen tegen de nieuwe raketten van Poetin. Of bouwen we een feestje op de bergen van dood en verderf terwijl we het leven vieren in pastelkleuren en op de tonen van jazzy klanken?
Misschien kunnen we het combineren. Ons ongemuteerde lichaam hullen we in een pantser terwijl we bij hartproblemen een varkenshart laten transplanteren. Onze geest hullen we in een waas van wijsheid die zich druk maakt om een ideale, afgesloten wereld. En in deze commune vieren we regelmatigs een feestje waarin we losgaan op de klanken van de onzin van het bestaan. We dansen als wolven en vergeten even wat onze idealen zijn. Of voor langere tijd.
De mens is zichzelf een wolf geworden. Bij Giacometti loopt hij hongerig rond, zichzelf hoog en intellectueel verheffend boven de verdorven aarde. Bij Chadwick heeft hij zich gepantserd in een bronzen, veelhoekig omhulsel met een grote toetermond. En bij Honing en Van der Linden voedt hij zich in tweevoud aan de borsten van een vrouw. Welkom in het oude Rome!
6 december 2018
MIJN BUREAU
Mijn bureau ligt vol met boeken. Ze zijn in verschillende stapels verdeeld. Links ligt een stapel met bovenop een deel uit de autobiografie van Elias Canetti. Het heet ‘De fakkel in het oor’. Daaronder liggen nog zes boeken. Als ik er naar kijk ruik ik de ouderdom van de delen van de autobiografie die ik een maand geleden tweedehands kocht. Twee maanden geleden kocht ik de biografie van Canetti bij een antiquariaat. Na het lezen daarvan was ik zo onder de indruk van zijn leven en werk dat ik op zoek ging naar zijn boeken. Ik herlas zijn grote roman ‘Het Martyrium’ en begon aan zijn meerdelige autobiografie. Daarbij raakte ik onder de indruk van zijn veelzijdigheid en zijn preoccupatie met massa, macht, kennis en eruditie. Ik wil een artikel over hem schrijven, daarom ligt die stapel op mijn bureau. De tekst is wel af maar ik heb zijn boeken nog niet uit.
Achter de stapel van Canetti ligt een stapel papieren met daar bovenop een paar kinderhandschoenen. Die stapel is van haar, daar kom ik niet aan.
Naast de Canetti-stapel liggen vier dikke boeken. Die liggen daar al langer dan een jaar. Ertussen gevouwen ligt een schema dat ik maakte voor de zomer van 2017. Toen zou ik in Zeeland gaan werken aan mijn volgende filosofieboek. Dat gaat over waarheidspreken en borduurt verder op het laatste werk van Michel Foucault en van Hannah Arendt. Onlangs heb ik een dun boekje bovenop de stapel gelegd. Julian Baggini’s ‘Kleine Geschiedenis van de Waarheid’. Vorige week heb ik mij tot doel gesteld om voor de kerst een tekst op mijn website te zetten waarin ik de essentie of de zoektocht van mijn boek uitleg of verken. Ik ben er gisteren mee begonnen en het voelde heel prettig om dit weer op te pakken. Terwijl die stapel daar al heel lang roerloos ligt.
Helemaal rechts liggen de werken van Plato onder de Bijbel, de Koran en het Gilgamesj-epos. Een hoge stapel van allemaal dikke boeken. Die ligt daar te wachten op het vervolg van mijn verhalenbundel of roman waarin ik het verhaal vertel van Jesse en Mattie. Het zijn de oude verhalen die ik in een hedendaags jasje stop. Dat is naar aanleiding van een schilderij dat ik in Utrecht zag. ‘De Roeping van Mattheus’ geschilderd door een tijdgenoot van Rembrandt en geplaatst in de Gouden Eeuw. De kleding en de houding van de mensen is niet Bijbels, maar Hollands en zelfvoldaan. Die eigentijdse van houding en boodschap wil ik in mijn verhalen vangen.
Naast deze stapel ligt een verzameling leesvoer. Nexus, Rawie, Solzjenitsyn, het Concertgebouwmagazine. Die rommelige stapel laat zien wat ik de afgelopen dagen in Amsterdam heb gedaan. Daartussen ligt ook mijn administratie. De stapel die ik wel mag aanraken.
Dit is mijn bureau, stapels boeken samen met een computer, twee lampen, een Jeltsinpop met in zijn buik alle eerdere Russische heersers, een klein ladekastje vol diploma’s en een pennenhouder met veel potloden.
Ik wil teveel. Je ziet het aan mijn bureau. Maar de stapels ordenen. Sommigen wachten geduldig, anderen vragen om aandacht. Nu is Foucault weer aan de beurt.
19 december 2018
Mijn bureau ligt vol met boeken. Ze zijn in verschillende stapels verdeeld. Links ligt een stapel met bovenop een deel uit de autobiografie van Elias Canetti. Het heet ‘De fakkel in het oor’. Daaronder liggen nog zes boeken. Als ik er naar kijk ruik ik de ouderdom van de delen van de autobiografie die ik een maand geleden tweedehands kocht. Twee maanden geleden kocht ik de biografie van Canetti bij een antiquariaat. Na het lezen daarvan was ik zo onder de indruk van zijn leven en werk dat ik op zoek ging naar zijn boeken. Ik herlas zijn grote roman ‘Het Martyrium’ en begon aan zijn meerdelige autobiografie. Daarbij raakte ik onder de indruk van zijn veelzijdigheid en zijn preoccupatie met massa, macht, kennis en eruditie. Ik wil een artikel over hem schrijven, daarom ligt die stapel op mijn bureau. De tekst is wel af maar ik heb zijn boeken nog niet uit.
Achter de stapel van Canetti ligt een stapel papieren met daar bovenop een paar kinderhandschoenen. Die stapel is van haar, daar kom ik niet aan.
Naast de Canetti-stapel liggen vier dikke boeken. Die liggen daar al langer dan een jaar. Ertussen gevouwen ligt een schema dat ik maakte voor de zomer van 2017. Toen zou ik in Zeeland gaan werken aan mijn volgende filosofieboek. Dat gaat over waarheidspreken en borduurt verder op het laatste werk van Michel Foucault en van Hannah Arendt. Onlangs heb ik een dun boekje bovenop de stapel gelegd. Julian Baggini’s ‘Kleine Geschiedenis van de Waarheid’. Vorige week heb ik mij tot doel gesteld om voor de kerst een tekst op mijn website te zetten waarin ik de essentie of de zoektocht van mijn boek uitleg of verken. Ik ben er gisteren mee begonnen en het voelde heel prettig om dit weer op te pakken. Terwijl die stapel daar al heel lang roerloos ligt.
Helemaal rechts liggen de werken van Plato onder de Bijbel, de Koran en het Gilgamesj-epos. Een hoge stapel van allemaal dikke boeken. Die ligt daar te wachten op het vervolg van mijn verhalenbundel of roman waarin ik het verhaal vertel van Jesse en Mattie. Het zijn de oude verhalen die ik in een hedendaags jasje stop. Dat is naar aanleiding van een schilderij dat ik in Utrecht zag. ‘De Roeping van Mattheus’ geschilderd door een tijdgenoot van Rembrandt en geplaatst in de Gouden Eeuw. De kleding en de houding van de mensen is niet Bijbels, maar Hollands en zelfvoldaan. Die eigentijdse van houding en boodschap wil ik in mijn verhalen vangen.
Naast deze stapel ligt een verzameling leesvoer. Nexus, Rawie, Solzjenitsyn, het Concertgebouwmagazine. Die rommelige stapel laat zien wat ik de afgelopen dagen in Amsterdam heb gedaan. Daartussen ligt ook mijn administratie. De stapel die ik wel mag aanraken.
Dit is mijn bureau, stapels boeken samen met een computer, twee lampen, een Jeltsinpop met in zijn buik alle eerdere Russische heersers, een klein ladekastje vol diploma’s en een pennenhouder met veel potloden.
Ik wil teveel. Je ziet het aan mijn bureau. Maar de stapels ordenen. Sommigen wachten geduldig, anderen vragen om aandacht. Nu is Foucault weer aan de beurt.
19 december 2018
BIJ DE ETSTOEL
‘Hallo Zacheüs, kom eens uit die boom!’
Ik kijk naar beneden, het duizelt een beetje achter mijn ogen. Een tak deint, daaromheen wuiven blaadjes en daaronder zie ik hetzelfde.
Ik ben dus echt heel hoog geklommen. Ik kijk naar de kerkmuur. Daar is het raam waar ik doorheen wil kijken. Daarachter moet het gebeuren. Ik strek mijn hals en duw mijn brilletje met één hand goed. In mijn buik jeukt het.
‘Zacheüs, kom op nou. Het gaat beginnen. De tolpoorten moeten dicht. Er mag niemand meer het dorp in, tenzij hij betaalt. Honderdtwintig stuivers, weet je nog? En de kinderen twintig.’
Ik laat hem praten, als ik reageer, weet hij dat ik hier ben. En wat moet ik zeggen? Dat ik de boom in ben geklommen om haar nog één keer te zien. Hij zou me uitlachen: ‘Zo’n vrouw die haar kind in een kist liet slapen, die veroordelen ze toch. Dat doet een moeder niet.’
Dat dacht ik ook, totdat ik dat jong zag. Toen hij op mijn keutertje bleef logeren was hij veel te rustig. Hij vertelde alleen maar lieve verhalen over zijn moeder. Ik kan het nog steeds niet geloven. Wat zou ze echt gedaan hebben?
‘Zacheüs, kom nou! Ik heb je wel gezien. Kom nu maar snel uit die boom. Je staat bij Keun, daar staan jullie met z’n drieën, want daar is het druk. Maar er is vast wel even tijd om bij de kerk te gaan kijken. Of wat dan ook.’
De laatste woorden mompelt hij.
Zou hij mij doorhebben? Zou hij het weten van haar?
Ik laat me voorzichtig zakken. Mijn sandalen in die belachelijke zwarte tollenaarskousen glippen weg. Ik kan me nog net vastgrijpen aan een tak naast mij. Daar hang ik. Mijn keel bonst en mijn voet doet pijn. Mijn hart ook.
‘Voorzichtig man! Kom maar, ik heb je.’
Een hand ondersteunt mijn voet en ik laat me zakken. Eenmaal op de grond veeg ik over mijn gezicht en slaak een zucht. Heel diep.
‘Goed zo,’ zegt hij, ‘haal maar diep adem.’
Hij raapt mijn zwarte vilten hoedje op en zet het op mijn hoofd. De randen zijn zo diep dat ik het hoedje iets omhoog moet trekken om te kunnen zien. Het hoedje jeukt.
Daar sta ik dan. Hij monstert mijn kleding en klopt hier en daar wat weg. Mijn zwarte kniebroek, het witte hemd, en het blauwe vest met de brede zwarte band.
‘Gaat het weer een beetje, Zacheüs?’
21 augustus 2018
‘Hallo Zacheüs, kom eens uit die boom!’
Ik kijk naar beneden, het duizelt een beetje achter mijn ogen. Een tak deint, daaromheen wuiven blaadjes en daaronder zie ik hetzelfde.
Ik ben dus echt heel hoog geklommen. Ik kijk naar de kerkmuur. Daar is het raam waar ik doorheen wil kijken. Daarachter moet het gebeuren. Ik strek mijn hals en duw mijn brilletje met één hand goed. In mijn buik jeukt het.
‘Zacheüs, kom op nou. Het gaat beginnen. De tolpoorten moeten dicht. Er mag niemand meer het dorp in, tenzij hij betaalt. Honderdtwintig stuivers, weet je nog? En de kinderen twintig.’
Ik laat hem praten, als ik reageer, weet hij dat ik hier ben. En wat moet ik zeggen? Dat ik de boom in ben geklommen om haar nog één keer te zien. Hij zou me uitlachen: ‘Zo’n vrouw die haar kind in een kist liet slapen, die veroordelen ze toch. Dat doet een moeder niet.’
Dat dacht ik ook, totdat ik dat jong zag. Toen hij op mijn keutertje bleef logeren was hij veel te rustig. Hij vertelde alleen maar lieve verhalen over zijn moeder. Ik kan het nog steeds niet geloven. Wat zou ze echt gedaan hebben?
‘Zacheüs, kom nou! Ik heb je wel gezien. Kom nu maar snel uit die boom. Je staat bij Keun, daar staan jullie met z’n drieën, want daar is het druk. Maar er is vast wel even tijd om bij de kerk te gaan kijken. Of wat dan ook.’
De laatste woorden mompelt hij.
Zou hij mij doorhebben? Zou hij het weten van haar?
Ik laat me voorzichtig zakken. Mijn sandalen in die belachelijke zwarte tollenaarskousen glippen weg. Ik kan me nog net vastgrijpen aan een tak naast mij. Daar hang ik. Mijn keel bonst en mijn voet doet pijn. Mijn hart ook.
‘Voorzichtig man! Kom maar, ik heb je.’
Een hand ondersteunt mijn voet en ik laat me zakken. Eenmaal op de grond veeg ik over mijn gezicht en slaak een zucht. Heel diep.
‘Goed zo,’ zegt hij, ‘haal maar diep adem.’
Hij raapt mijn zwarte vilten hoedje op en zet het op mijn hoofd. De randen zijn zo diep dat ik het hoedje iets omhoog moet trekken om te kunnen zien. Het hoedje jeukt.
Daar sta ik dan. Hij monstert mijn kleding en klopt hier en daar wat weg. Mijn zwarte kniebroek, het witte hemd, en het blauwe vest met de brede zwarte band.
‘Gaat het weer een beetje, Zacheüs?’
21 augustus 2018
ALIDA POTT
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat het kunstenaarscollectief De Ploeg werd opgericht. Ik ging ervoor naar Borg Verhildersum in Leens.
Eerder was ik in het Groninger Museum. Daar was ik, opnieuw, onder de indruk geraakt van de veelzijdigheid van de schilderijen van De Ploeg. Als je de tentoonstellingszalen binnenkomt dan is het eerste portret gemaakt door Alida Pott. Ik had nog nooit van haar gehoord maar het schilderij was meteen het mooiste wat ik hier zag. Dame met Rode Hoed, heet het. Alles wat je ziet is een grote mantel van geel met allemaal lapjes, die een spichtige vrouw omhult. Op haar hoofd heeft zij een rode hoed en aan haar dunne paarse benen grote zwarte schoenen. Later las ik dat die namen van haar schilderijen zijn verzonnen door haar schoonzoon. Nadat zij met George Martens trouwde, verdween zij in de anonimiteit achter haar man.
Ik koop een kaartje bij een praatgrage vrijwilligster en word de zaal ingestuurd. Alleen, ik ben helemaal alleen. Twintig schilderijen in een L-vormige kamer kijken mij aan, en ik kijk terug. Dan gaat het licht aan en zie ik Groningen zoals ik het nog nooit zag. Johan Dijkstra’s Kerkje van Oostum hangt hier natuurlijk, maar ook Jan Altinks Rode Boerderij en daar verderop, is dat niet Alida Pott?
Ik drentel door de tentoonstelling die zich helemaal aan mij alleen openbaart. Ik tel en ik vergelijk, ik kijk naar de namen en de jaartallen. de boerderij Blauwborgje bij Groningen is door veel schilders weergegeven maar iedereen heeft er iets anders gezien. Alida Pott schilderde daar haar Boom bij Blauwborgje. Een blauwe boom met veelkleurige vlakken staat groots naast een stukje van de boerderij die zij met een streepje rood en beige heeft getekend in waterverf. Ik zucht en ga er op een bankje voor zitten, net zolang totdat ik door drie giechelende Duitsers met identieke tatoeages word opgeschrikt. Zij vertrekken na een snel rondje.
Ik kijk verder en ontdek steeds meer. Bijvoorbeeld twee keer het Reitdiep met een paadje en een scheepje. Hetzelfde plekje, en toch helemaal verschillend.
Ik zou hier alle twintig schilderijen wel willen beschrijven. Maar ik stop bij Jannes de Vries, die in 1984 een koolzaadveld schilderde. Het geel is zo zacht dat ik er in wil gaan liggen. Maar ik moet naar huis, het is niet mijn koolzaadveld.
14 augustus 2018
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat het kunstenaarscollectief De Ploeg werd opgericht. Ik ging ervoor naar Borg Verhildersum in Leens.
Eerder was ik in het Groninger Museum. Daar was ik, opnieuw, onder de indruk geraakt van de veelzijdigheid van de schilderijen van De Ploeg. Als je de tentoonstellingszalen binnenkomt dan is het eerste portret gemaakt door Alida Pott. Ik had nog nooit van haar gehoord maar het schilderij was meteen het mooiste wat ik hier zag. Dame met Rode Hoed, heet het. Alles wat je ziet is een grote mantel van geel met allemaal lapjes, die een spichtige vrouw omhult. Op haar hoofd heeft zij een rode hoed en aan haar dunne paarse benen grote zwarte schoenen. Later las ik dat die namen van haar schilderijen zijn verzonnen door haar schoonzoon. Nadat zij met George Martens trouwde, verdween zij in de anonimiteit achter haar man.
Ik koop een kaartje bij een praatgrage vrijwilligster en word de zaal ingestuurd. Alleen, ik ben helemaal alleen. Twintig schilderijen in een L-vormige kamer kijken mij aan, en ik kijk terug. Dan gaat het licht aan en zie ik Groningen zoals ik het nog nooit zag. Johan Dijkstra’s Kerkje van Oostum hangt hier natuurlijk, maar ook Jan Altinks Rode Boerderij en daar verderop, is dat niet Alida Pott?
Ik drentel door de tentoonstelling die zich helemaal aan mij alleen openbaart. Ik tel en ik vergelijk, ik kijk naar de namen en de jaartallen. de boerderij Blauwborgje bij Groningen is door veel schilders weergegeven maar iedereen heeft er iets anders gezien. Alida Pott schilderde daar haar Boom bij Blauwborgje. Een blauwe boom met veelkleurige vlakken staat groots naast een stukje van de boerderij die zij met een streepje rood en beige heeft getekend in waterverf. Ik zucht en ga er op een bankje voor zitten, net zolang totdat ik door drie giechelende Duitsers met identieke tatoeages word opgeschrikt. Zij vertrekken na een snel rondje.
Ik kijk verder en ontdek steeds meer. Bijvoorbeeld twee keer het Reitdiep met een paadje en een scheepje. Hetzelfde plekje, en toch helemaal verschillend.
Ik zou hier alle twintig schilderijen wel willen beschrijven. Maar ik stop bij Jannes de Vries, die in 1984 een koolzaadveld schilderde. Het geel is zo zacht dat ik er in wil gaan liggen. Maar ik moet naar huis, het is niet mijn koolzaadveld.
14 augustus 2018
DUURZAAM BADWATER
Hij speelt met het sop.
‘Kijk papa, als ik mijn hand onder water houd dan zie ik hem niet meer. Kan jij dat ook?’
Ik zit naast hem op mijn hurken. Mijn knieën kraken van het bukken, trekken, vegen, knippen. In de moestuin heb ik nieuwe wortels gezaaid, doorgeschoten spinazie weggehaald en aardbeien geplukt.
Dat laatste doet hij graag. Zodra hij iets roods tussen de bladeren ziet, rent hij er op af.
‘Papa, deze is helemaal rood. Die eet ik op.’
En hij verdwijnt in zijn mond.
Of: ‘Papa, die aardbei kan je nog niet opeten. Die heeft een witte bips.’
Het heeft al dagen niet geregend en het zand van de moestuin voelt als het zand in zijn zandbak. Het is overal gaan zitten, mijn nagels en mijn knieën zien zwart, evenals mijn voetzolen.
‘Mag ik even mijn handen in jouw badje weken? Ze zijn helemaal vies en zo worden ze snel schoon.’
‘Dat mag wel hoor.’
Het sop ruikt naar een babylichaam, dat onbeholpen op zijn rug met kromme beentjes in de lucht ligt. Ik gooi het water over zijn haar en over zijn schouders. Hij proest.
‘Papa, niet doen!’
Als mijn handen zacht aanvoelen, was ik hem en daarna bekijkt hij zijn favoriete televisiefilmpjes. Met gevouwen vingers geeft hij aan hoeveel hij er mag kijken.
Ik zet intussen drie emmers en twee gieters klaar. De emmers zijn vrolijk beschilderd in strepen groen, blauw en rood. Met de grootste emmer schep ik het water uit zijn badje en loop ik naar buiten. Een spoor van druppels achtervolgt mij. Bij elke volgende passage probeer ik ze met mijn voeten uit te vegen.
Buiten gooi ik het water in een gieter. Het water boldert en buldert in het groene plastic. Dit herhaal ik tot het badje leeg is. Dan zijn beide gieters vol en is er nog een volle emmer over. Ik giet het water over de tomaten waarvan de eerste vruchten in oranje en groen zijn verschenen. Soppend loopt het water over de zand in de potten en in de schotels daaronder.
De laatste gieter gebruik ik voor de kruiden die ik net heb uitgeplant in kleine zwarte potjes. Ik buk mij boven de potjes op het trapje van het terras en snuif de geuren van basilicum en rucola op.
Even later ruiken ze naar babywater.
6 augustus 2018
Hij speelt met het sop.
‘Kijk papa, als ik mijn hand onder water houd dan zie ik hem niet meer. Kan jij dat ook?’
Ik zit naast hem op mijn hurken. Mijn knieën kraken van het bukken, trekken, vegen, knippen. In de moestuin heb ik nieuwe wortels gezaaid, doorgeschoten spinazie weggehaald en aardbeien geplukt.
Dat laatste doet hij graag. Zodra hij iets roods tussen de bladeren ziet, rent hij er op af.
‘Papa, deze is helemaal rood. Die eet ik op.’
En hij verdwijnt in zijn mond.
Of: ‘Papa, die aardbei kan je nog niet opeten. Die heeft een witte bips.’
Het heeft al dagen niet geregend en het zand van de moestuin voelt als het zand in zijn zandbak. Het is overal gaan zitten, mijn nagels en mijn knieën zien zwart, evenals mijn voetzolen.
‘Mag ik even mijn handen in jouw badje weken? Ze zijn helemaal vies en zo worden ze snel schoon.’
‘Dat mag wel hoor.’
Het sop ruikt naar een babylichaam, dat onbeholpen op zijn rug met kromme beentjes in de lucht ligt. Ik gooi het water over zijn haar en over zijn schouders. Hij proest.
‘Papa, niet doen!’
Als mijn handen zacht aanvoelen, was ik hem en daarna bekijkt hij zijn favoriete televisiefilmpjes. Met gevouwen vingers geeft hij aan hoeveel hij er mag kijken.
Ik zet intussen drie emmers en twee gieters klaar. De emmers zijn vrolijk beschilderd in strepen groen, blauw en rood. Met de grootste emmer schep ik het water uit zijn badje en loop ik naar buiten. Een spoor van druppels achtervolgt mij. Bij elke volgende passage probeer ik ze met mijn voeten uit te vegen.
Buiten gooi ik het water in een gieter. Het water boldert en buldert in het groene plastic. Dit herhaal ik tot het badje leeg is. Dan zijn beide gieters vol en is er nog een volle emmer over. Ik giet het water over de tomaten waarvan de eerste vruchten in oranje en groen zijn verschenen. Soppend loopt het water over de zand in de potten en in de schotels daaronder.
De laatste gieter gebruik ik voor de kruiden die ik net heb uitgeplant in kleine zwarte potjes. Ik buk mij boven de potjes op het trapje van het terras en snuif de geuren van basilicum en rucola op.
Even later ruiken ze naar babywater.
6 augustus 2018
SOKKEN
Hij gaat in de stoel zitten die niet op een stoel lijkt. Alleen de zitting doet denken aan een zitting. Het is een rondje groene stof op zithoogte. De rugleuning is een halve cirkel van stof op een plank waar vijf mensen op kunnen zitten. Hij heeft een doorsnede van twee meter. Het is meteen een tafeltje, maar het zit niet aan de voorkant. Daar stap je in, als in een achtbaanwagentje zonder veiligheidshekje. De poten van de stoel zijn vier dunne stokjes van aluminium waaronder vier kleine wieltjes druk rondtollen zodra je de stoel verplaatst. Alsof ze de last van een zittende gast niet willen verdragen.
Hij gaat zitten nadat we elkaar een hand hebben gegeven en de voor de hand liggende begroeting hebben uitgesproken: ‘Dat is lang geleden dat we elkaar zagen.’
Het was die dag steenkoud, in Deventer, op 1 februari.
De anderen gaan ook zitten. Zij met haar glimlach, hij met zijn vermoeide baard die al heel lang niet is bijgeknipt. We praten over de hitte. Het grasveld buiten is geel. Van Gogh-geel.
Dan pakken we de papieren erbij. Ambtenaren pakken altijd hun papieren erbij. ‘Wat vinden jullie van ons nieuwe stuk?’ vraagt hij. En hij gaat verzitten. Hij legt zijn enkel op zijn andere knie. Zijn pantalon heeft een vouw, zijn witte overhemd heeft nog de strepen van het strijken. Aan zijn voeten zitten keurig bruine herenschoenen, ze glimmen als nieuw.
Ik zak weg in mijn stoel en denk aan de hitte die vanochtend door het open raam kwam. Ik had het opengezet omdat het kantoor muf rook. Langzaam druppelden de ambtenaren binnen. De tweede klaagde over tocht. De derde vertrok weer.
En dan kijk ik nog eens naar zijn schoenen. Zie ik dat goed? Boven het randje van zijn nette leren schoenen steekt een randje stof uit. Het zijn donkerblauwe sokken, sneakersokken. Daarboven steken zijn benen uit: behaard, kuitig, bloot.
Mijn beeld van zijn keurige verschijning valt in duigen. Die halve sokken zijn net schaamsokken. Geen echte sokken. Alsof het moet, terwijl je dat niet wil. Het randje sok benadrukt zijn blote, harige, kuit onder de lange broek. Net als de verwassen witte badstofsokken in kale bruine sandalen van menige Drentse toerist.
Ik ben blij dat ik gewoon blote voeten in mijn schoenen heb.
20 juli 2018
Hij gaat in de stoel zitten die niet op een stoel lijkt. Alleen de zitting doet denken aan een zitting. Het is een rondje groene stof op zithoogte. De rugleuning is een halve cirkel van stof op een plank waar vijf mensen op kunnen zitten. Hij heeft een doorsnede van twee meter. Het is meteen een tafeltje, maar het zit niet aan de voorkant. Daar stap je in, als in een achtbaanwagentje zonder veiligheidshekje. De poten van de stoel zijn vier dunne stokjes van aluminium waaronder vier kleine wieltjes druk rondtollen zodra je de stoel verplaatst. Alsof ze de last van een zittende gast niet willen verdragen.
Hij gaat zitten nadat we elkaar een hand hebben gegeven en de voor de hand liggende begroeting hebben uitgesproken: ‘Dat is lang geleden dat we elkaar zagen.’
Het was die dag steenkoud, in Deventer, op 1 februari.
De anderen gaan ook zitten. Zij met haar glimlach, hij met zijn vermoeide baard die al heel lang niet is bijgeknipt. We praten over de hitte. Het grasveld buiten is geel. Van Gogh-geel.
Dan pakken we de papieren erbij. Ambtenaren pakken altijd hun papieren erbij. ‘Wat vinden jullie van ons nieuwe stuk?’ vraagt hij. En hij gaat verzitten. Hij legt zijn enkel op zijn andere knie. Zijn pantalon heeft een vouw, zijn witte overhemd heeft nog de strepen van het strijken. Aan zijn voeten zitten keurig bruine herenschoenen, ze glimmen als nieuw.
Ik zak weg in mijn stoel en denk aan de hitte die vanochtend door het open raam kwam. Ik had het opengezet omdat het kantoor muf rook. Langzaam druppelden de ambtenaren binnen. De tweede klaagde over tocht. De derde vertrok weer.
En dan kijk ik nog eens naar zijn schoenen. Zie ik dat goed? Boven het randje van zijn nette leren schoenen steekt een randje stof uit. Het zijn donkerblauwe sokken, sneakersokken. Daarboven steken zijn benen uit: behaard, kuitig, bloot.
Mijn beeld van zijn keurige verschijning valt in duigen. Die halve sokken zijn net schaamsokken. Geen echte sokken. Alsof het moet, terwijl je dat niet wil. Het randje sok benadrukt zijn blote, harige, kuit onder de lange broek. Net als de verwassen witte badstofsokken in kale bruine sandalen van menige Drentse toerist.
Ik ben blij dat ik gewoon blote voeten in mijn schoenen heb.
20 juli 2018
STEM & GLORY
Hier moet het ergens zijn. Ik draai om mijn as en kijk naar wat ik zie. Slecht asfalt. Auto’s. Gevels. Een pub met een groene gevel: The Kings Horse. Een fietsenwinkel. Drie witte gevels van woonhuizen die stijf tegen elkaar staan aangedrukt.
‘Zijn we wel op het goede adres? Hoe heet deze straat eigenlijk?’
‘Ik zie geen straatnaambordje. Maar we staan goed. Kijk maar op mijn mobiel, volgens Maps is dit Cheltenham Road, nummer 121 moet daar aan de overkant zijn. Unit 4, staat er nog bij.’
‘Maar ik zie niks. Laat mij eens kijken.’
We staren op het schermpje en zien hoe het rode ronde met het puntje zich tegenover ons in de gebouwen heeft geplant.
‘Daar staat wel nummer 121, maar daar zit geen restaurant.’
‘Moesten we niet op King’s Road zijn? Daar zitten ze toch?’
‘Nee, dit is het adres dat in de bevestiging staat.’
‘Laten we oversteken en het eens van dichtbij bekijken.’
We strekken voor de laatste keer onze nekken uit naar rechts. Tijdens het oversteken kan ik het niet laten om naar links te kijken, er zou maar een auto aankomen.
‘Nee, hierachter is het ook niet, daar zit alleen een blinde muur.’
‘Wat zit hier allemaal? Een kantoor, een fietsenzaak, een autogarage, een massage.’
Ik kijk wanhopig naar de groene pub aan de overkant van de kruising. Het zou toch niet weer zijn dat we in een pub belanden en dat ons voedsel bier of cider met vis of pie zal zijn?
‘Kijk hier! Op deze pilaar. Daar staat Stem & Glory. Er staat een pijl bij. O, kijk op deze deur. Hier moeten we vast naar binnen. ‘
We lopen een kantoortrap op waar van boven geroezemoes klinkt.
‘Hello! Welcome. What is your name?’
Ze heeft een barcode in haar nek getatoeëerd en brengt ons even later gezond fruitsap en het meest geprezen biertje van Engeland. Het smaakt naar grapefruit.
We eten een lasagne van fijngesneden groenten en een Sunday roast van een notenburger in een venkelsaus. Samen met brood dat kort is getoast en nog warm is. We dippen het met olie, balsamico en een streepje van zout en paprikapoeder.
Het is ons gelukt om op de laatste dag van de vakantie de beste maaltijd te eten.
16 juli 2018
Hier moet het ergens zijn. Ik draai om mijn as en kijk naar wat ik zie. Slecht asfalt. Auto’s. Gevels. Een pub met een groene gevel: The Kings Horse. Een fietsenwinkel. Drie witte gevels van woonhuizen die stijf tegen elkaar staan aangedrukt.
‘Zijn we wel op het goede adres? Hoe heet deze straat eigenlijk?’
‘Ik zie geen straatnaambordje. Maar we staan goed. Kijk maar op mijn mobiel, volgens Maps is dit Cheltenham Road, nummer 121 moet daar aan de overkant zijn. Unit 4, staat er nog bij.’
‘Maar ik zie niks. Laat mij eens kijken.’
We staren op het schermpje en zien hoe het rode ronde met het puntje zich tegenover ons in de gebouwen heeft geplant.
‘Daar staat wel nummer 121, maar daar zit geen restaurant.’
‘Moesten we niet op King’s Road zijn? Daar zitten ze toch?’
‘Nee, dit is het adres dat in de bevestiging staat.’
‘Laten we oversteken en het eens van dichtbij bekijken.’
We strekken voor de laatste keer onze nekken uit naar rechts. Tijdens het oversteken kan ik het niet laten om naar links te kijken, er zou maar een auto aankomen.
‘Nee, hierachter is het ook niet, daar zit alleen een blinde muur.’
‘Wat zit hier allemaal? Een kantoor, een fietsenzaak, een autogarage, een massage.’
Ik kijk wanhopig naar de groene pub aan de overkant van de kruising. Het zou toch niet weer zijn dat we in een pub belanden en dat ons voedsel bier of cider met vis of pie zal zijn?
‘Kijk hier! Op deze pilaar. Daar staat Stem & Glory. Er staat een pijl bij. O, kijk op deze deur. Hier moeten we vast naar binnen. ‘
We lopen een kantoortrap op waar van boven geroezemoes klinkt.
‘Hello! Welcome. What is your name?’
Ze heeft een barcode in haar nek getatoeëerd en brengt ons even later gezond fruitsap en het meest geprezen biertje van Engeland. Het smaakt naar grapefruit.
We eten een lasagne van fijngesneden groenten en een Sunday roast van een notenburger in een venkelsaus. Samen met brood dat kort is getoast en nog warm is. We dippen het met olie, balsamico en een streepje van zout en paprikapoeder.
Het is ons gelukt om op de laatste dag van de vakantie de beste maaltijd te eten.
16 juli 2018
SAINT DAVIDS
Saint Davids is het kleinste stadje van Engeland. Het ligt in het zuiden van Wales, in een uithoek van het vasteland. We rijden er heen langs boerenvelden en kruisingen met bordjes die verwijzen naar woollen mills, new potatoes en campsites.
Saint Davids is de derde pelgrimsstad in de wereld. Als je naar Santiago de Compostella bent geweest om tot jezelf te komen, naar Rome om de paus te zien, dan moet je nog naar Saint Davids. Om de eenvoud te leren.
De heilige David is de zoon van moeder Non. Zij baarde hem in de zesde eeuw in een kleine kapel die hoog op de kliffen boven de Ierse Zee stond. Tegenwoordig vind je er kajakkers, kustwandelaars en rotsklimmers.
Als we parkeren in Saint Davids moeten we de ouderen en de kreupelen ontwijken. Voetje voor voetje begeven ze zich tegen de berg op om de kathedraal van David en de ruïnes van het bisschoppelijke paleis te bewonderen.
Ik zwerf door de kathedraal en bewonder de graven, de altaren en het koor. Het orgel heeft een identieke voorkant en achterkant die zowel het schip als het koor bedienen. Het grote altaar wordt van het koor met zijn harde koorbanken gescheiden door een grote stenen grafzerk van één meter hoog en twee meter lang. Hier ligt Edmund Tudor begraven, één van de personages uit de War of the Roses, waar de Tudors en de Plantagenets om de macht van Engeland streden.
Het meest bewonder ik de toren. Die is vierkant van vorm, staat midden in de kathedraal en is helemaal leeg van binnen. De muren lopen, zonder dwarsbalken, tientallen meters hoog de lucht in. Ik geniet van het prachtig beschilderde plafond, net als elders in de kathedraal. Roodgroen bloemen in twee varianten in een schaakbordpatroon versieren de verder duistere kerk van grijze leisteen en donker eiken.
We wandelen naar de kust. Ons jochie heeft geen zin. Totdat hij de ruïne van moeder Non ziet. Dan springt hij van haar rug en draaft hij over het pad naar de restanten van heel lang geleden. Behendig opent hij de hekjes die de dieren moeten houden waar zij zijn en even later loopt hij boven op de restanten van de stenen muren waar moeder Non ooit schreeuwend haar kind uit zich perste.
Ik leg hem uit hoe de ruïne er vroeger uitzag. Dan spreidden we een kleed op het droge gras uit en eten brood met kaas, komkommer en rucola. We speuren met een verrekijker de zee af en zien kajakken, rotsen en het grote niets.
27 juni 2018
Saint Davids is het kleinste stadje van Engeland. Het ligt in het zuiden van Wales, in een uithoek van het vasteland. We rijden er heen langs boerenvelden en kruisingen met bordjes die verwijzen naar woollen mills, new potatoes en campsites.
Saint Davids is de derde pelgrimsstad in de wereld. Als je naar Santiago de Compostella bent geweest om tot jezelf te komen, naar Rome om de paus te zien, dan moet je nog naar Saint Davids. Om de eenvoud te leren.
De heilige David is de zoon van moeder Non. Zij baarde hem in de zesde eeuw in een kleine kapel die hoog op de kliffen boven de Ierse Zee stond. Tegenwoordig vind je er kajakkers, kustwandelaars en rotsklimmers.
Als we parkeren in Saint Davids moeten we de ouderen en de kreupelen ontwijken. Voetje voor voetje begeven ze zich tegen de berg op om de kathedraal van David en de ruïnes van het bisschoppelijke paleis te bewonderen.
Ik zwerf door de kathedraal en bewonder de graven, de altaren en het koor. Het orgel heeft een identieke voorkant en achterkant die zowel het schip als het koor bedienen. Het grote altaar wordt van het koor met zijn harde koorbanken gescheiden door een grote stenen grafzerk van één meter hoog en twee meter lang. Hier ligt Edmund Tudor begraven, één van de personages uit de War of the Roses, waar de Tudors en de Plantagenets om de macht van Engeland streden.
Het meest bewonder ik de toren. Die is vierkant van vorm, staat midden in de kathedraal en is helemaal leeg van binnen. De muren lopen, zonder dwarsbalken, tientallen meters hoog de lucht in. Ik geniet van het prachtig beschilderde plafond, net als elders in de kathedraal. Roodgroen bloemen in twee varianten in een schaakbordpatroon versieren de verder duistere kerk van grijze leisteen en donker eiken.
We wandelen naar de kust. Ons jochie heeft geen zin. Totdat hij de ruïne van moeder Non ziet. Dan springt hij van haar rug en draaft hij over het pad naar de restanten van heel lang geleden. Behendig opent hij de hekjes die de dieren moeten houden waar zij zijn en even later loopt hij boven op de restanten van de stenen muren waar moeder Non ooit schreeuwend haar kind uit zich perste.
Ik leg hem uit hoe de ruïne er vroeger uitzag. Dan spreidden we een kleed op het droge gras uit en eten brood met kaas, komkommer en rucola. We speuren met een verrekijker de zee af en zien kajakken, rotsen en het grote niets.
27 juni 2018
TANDARTSSTOEL
We krijgen over de balie een hand van mevrouw en even later van meneer de tandarts. Haar zijn we al vaker tegengekomen. Dat kan ook niet anders in een klein dorp waar dezelfde personen tegelijkertijd de functie van moeder, raadslid, paardrijdster en vrijwilliger uitvoeren. En nu ook die van tandartsassistent.
Hallo zeg ik, nu zien we elkaar weer hier. En ik moet de neiging onderdrukken om niet over een van haar andere activiteiten/de school te beginnen.
Meneer de tandarts is haar man. Hij komt ook achter de balie staan en geeft ons een hand. Hij is ook de man die met zijn eetgewoonten honderden kippen en enkele koeien het leven heeft gespaard. We verplaatsen ons naar de behandelkamer en als we allemaal onze buik hebben ingehouden gaat de deur dicht. Voor de ramen waar we al zo vaak zijn langs gelopen hangen gele gordijnen terwijl het glas ondoorzichtig is gemaakt.
En daar staat het wezen van mijn angstdromen. De stoel die zich in meer bochten kan wringen dan ikzelf als mijn lief zegt dat we naar de tandarts moeten. De eerste afspraak kan je nog traineren, de tweede kan je zogenaamd vergeten. Maar aan de derde is geen ontkomen.
En ik kan geen afspraken vergeten. Ik herinner haar daar altijd aan.
Wil je even voor mij op dit knopje drukken? Dan gaat de stoel omhoog.
Mijn jochie zet zijn kleine wijsvinger met de altijd bemiddelde nagel op het smetteloze en door plastic afgedekte knopje en kijkt met open mond naar de tandarts die met zijn glimmende brilletje en schedel ons allemaal gadeslaat. Nu al met open mond.
Er is geen ontkomen aan.
Als vrouw en kind samen in de stoel liggen mogen ze even kermis spelen. Samen omhoog, hoofd omlaag, voeten rollen, lamp goed, spiegel erbij.
Zo kan je zelf meekijken, zegt hij. En ik weet dat mijn lief nu denkt aan pincet, kwast en lipstick.
Mijn jochie krijgt een zwarte zonnebril op en houdt zijn mond deze eerste keer heel goed open en krijgt poetsles. Wij ook. Na veertig jaar weet ik eindelijk hoe ik moet poetsen. Met een kanteling van vijfenveertig graden.
Als zij met een cadeautje uit de schatkist naar de wachtkamer zijn vertrokken stap ik in de stoel. Als ik ruggelings omver zoef voel ik al mijn bloed de verkeerde kant op stromen. Diep in mijn hoofd verwenst ik tandarts Doorenbos die mijn val met gebroken tand boos repareerde.
Wil je tollenaar worden? vraagt de tandarts als hij zich, met mondkapje, over mij heen buigt.
Ik zie mijn lippen in de spiegel trillen. Het beeld is zo scherp dat ik ter plekke mijn snor wil bijknippen.
Mag je mond iets verder open?
18 juni 2018
We krijgen over de balie een hand van mevrouw en even later van meneer de tandarts. Haar zijn we al vaker tegengekomen. Dat kan ook niet anders in een klein dorp waar dezelfde personen tegelijkertijd de functie van moeder, raadslid, paardrijdster en vrijwilliger uitvoeren. En nu ook die van tandartsassistent.
Hallo zeg ik, nu zien we elkaar weer hier. En ik moet de neiging onderdrukken om niet over een van haar andere activiteiten/de school te beginnen.
Meneer de tandarts is haar man. Hij komt ook achter de balie staan en geeft ons een hand. Hij is ook de man die met zijn eetgewoonten honderden kippen en enkele koeien het leven heeft gespaard. We verplaatsen ons naar de behandelkamer en als we allemaal onze buik hebben ingehouden gaat de deur dicht. Voor de ramen waar we al zo vaak zijn langs gelopen hangen gele gordijnen terwijl het glas ondoorzichtig is gemaakt.
En daar staat het wezen van mijn angstdromen. De stoel die zich in meer bochten kan wringen dan ikzelf als mijn lief zegt dat we naar de tandarts moeten. De eerste afspraak kan je nog traineren, de tweede kan je zogenaamd vergeten. Maar aan de derde is geen ontkomen.
En ik kan geen afspraken vergeten. Ik herinner haar daar altijd aan.
Wil je even voor mij op dit knopje drukken? Dan gaat de stoel omhoog.
Mijn jochie zet zijn kleine wijsvinger met de altijd bemiddelde nagel op het smetteloze en door plastic afgedekte knopje en kijkt met open mond naar de tandarts die met zijn glimmende brilletje en schedel ons allemaal gadeslaat. Nu al met open mond.
Er is geen ontkomen aan.
Als vrouw en kind samen in de stoel liggen mogen ze even kermis spelen. Samen omhoog, hoofd omlaag, voeten rollen, lamp goed, spiegel erbij.
Zo kan je zelf meekijken, zegt hij. En ik weet dat mijn lief nu denkt aan pincet, kwast en lipstick.
Mijn jochie krijgt een zwarte zonnebril op en houdt zijn mond deze eerste keer heel goed open en krijgt poetsles. Wij ook. Na veertig jaar weet ik eindelijk hoe ik moet poetsen. Met een kanteling van vijfenveertig graden.
Als zij met een cadeautje uit de schatkist naar de wachtkamer zijn vertrokken stap ik in de stoel. Als ik ruggelings omver zoef voel ik al mijn bloed de verkeerde kant op stromen. Diep in mijn hoofd verwenst ik tandarts Doorenbos die mijn val met gebroken tand boos repareerde.
Wil je tollenaar worden? vraagt de tandarts als hij zich, met mondkapje, over mij heen buigt.
Ik zie mijn lippen in de spiegel trillen. Het beeld is zo scherp dat ik ter plekke mijn snor wil bijknippen.
Mag je mond iets verder open?
18 juni 2018
EEN JURKJE
Op het station is het altijd druk. Als ik de trein verlaat, verdringen de scholieren en gepensioneerden zich om het hardst. Alsof het leven heel veel in petto heeft en ze niets willen niets missen.
Een oude dame, mooi opgemaakt en keurig gekleed in een roze pantalon en een bijpassend bloesje bedankt het meisje in het opkruipende spijkerrokje dat wacht totdat zij eerst uit haar stoel is opgestaan en de trein uitloopt. Het meisje reageert niet, ze heeft het tegelijk druk met het naar beneden trekken van haar rokje en de boodschappen op haar mobiel. Ze draagt grote zwarte laarzen met zware hakken en metaalbeugels.
Ik check uit en zie hoe de verkeersregelaar het verkeer bekijkt met zijn armen op de rug. Als een oude dame op een loopfiets arriveert laat hij met een loom gebaar de bussen stoppen. Die wachten tot de dame langzaam is overgestoken.
In de koffiewinkel aan de overkant bestel ik een kleine cappuccino en krijg ik een halve liter. ‘Hoe heet je?’ vraagt het meisje met de getekende wenkbrauwen. Ze verkoopt mij een extra shotje koffie en een stukje rode cheesecake. Het stukje taart past drie keer in mijn koffiekopje.
Het station braakt een groep studenten uit. Ze storten zich op de bushalte aan de overkant van de straat en bieden mij de gelegenheid om de laatste mode te aanschouwen. Blijkbaar is een maatje te klein op deze zomerse dag de hit van het seizoen. Op het station zag ik een meisje op grote witte gymschoenen lopen, ze had grijsrood haar, een geel naar achteren stekend rokje van glitterstof en een hemdje met zo’n blote rug dat het zonde van de stof was. Op haar rechterschouder droeg ze een getatoeëerde tekst, die je alleen van heel dichtbij kon lezen. Ze passeerde de massa aan hotpants die meisjesdelen afsneden, en een keurig gekleed schooldametje in een donkere rok, witte bloes, sjaaltje en pumps. Hotelschool denk ik.
Dan komt er vlak voor mij een onbekende voorbij lopen. Ze draagt haar blonde haren in een paardenstaart en een eenvoudig jurkje van donkerblauwe stof. Halflange mouwen en een kort rokje boven slanke bruine benen in witte gympen. Met beheerste stappen gaat ze op weg naar haar bestemming. Aan haar kleding kan ik niet zien wat die is. Het kan een school zijn, een winkel, of een kantoor. Ik weet het niet en dat vind ik leuk.
11 juni 2018
Op het station is het altijd druk. Als ik de trein verlaat, verdringen de scholieren en gepensioneerden zich om het hardst. Alsof het leven heel veel in petto heeft en ze niets willen niets missen.
Een oude dame, mooi opgemaakt en keurig gekleed in een roze pantalon en een bijpassend bloesje bedankt het meisje in het opkruipende spijkerrokje dat wacht totdat zij eerst uit haar stoel is opgestaan en de trein uitloopt. Het meisje reageert niet, ze heeft het tegelijk druk met het naar beneden trekken van haar rokje en de boodschappen op haar mobiel. Ze draagt grote zwarte laarzen met zware hakken en metaalbeugels.
Ik check uit en zie hoe de verkeersregelaar het verkeer bekijkt met zijn armen op de rug. Als een oude dame op een loopfiets arriveert laat hij met een loom gebaar de bussen stoppen. Die wachten tot de dame langzaam is overgestoken.
In de koffiewinkel aan de overkant bestel ik een kleine cappuccino en krijg ik een halve liter. ‘Hoe heet je?’ vraagt het meisje met de getekende wenkbrauwen. Ze verkoopt mij een extra shotje koffie en een stukje rode cheesecake. Het stukje taart past drie keer in mijn koffiekopje.
Het station braakt een groep studenten uit. Ze storten zich op de bushalte aan de overkant van de straat en bieden mij de gelegenheid om de laatste mode te aanschouwen. Blijkbaar is een maatje te klein op deze zomerse dag de hit van het seizoen. Op het station zag ik een meisje op grote witte gymschoenen lopen, ze had grijsrood haar, een geel naar achteren stekend rokje van glitterstof en een hemdje met zo’n blote rug dat het zonde van de stof was. Op haar rechterschouder droeg ze een getatoeëerde tekst, die je alleen van heel dichtbij kon lezen. Ze passeerde de massa aan hotpants die meisjesdelen afsneden, en een keurig gekleed schooldametje in een donkere rok, witte bloes, sjaaltje en pumps. Hotelschool denk ik.
Dan komt er vlak voor mij een onbekende voorbij lopen. Ze draagt haar blonde haren in een paardenstaart en een eenvoudig jurkje van donkerblauwe stof. Halflange mouwen en een kort rokje boven slanke bruine benen in witte gympen. Met beheerste stappen gaat ze op weg naar haar bestemming. Aan haar kleding kan ik niet zien wat die is. Het kan een school zijn, een winkel, of een kantoor. Ik weet het niet en dat vind ik leuk.
11 juni 2018
EERSTE SCHOOLDAG
‘Eet je boterham op, jongen. Straks ga je naar school.’
Hij wrijft in zijn ogen en kijkt mij met kleine ogen aan. Om zes uur vanochtend kroop hij zwijgend bij ons in bed en snurkte zachtjes met ons mee. Een uur later moest ik hem wakker maken.
‘Ga ik niet naar Laura?’
Hoe hij de letter L uitspreekt… ik wou dat ik het voor u kon opschrijven; het is de liefste uitspraak van een letter ooit gedaan.
‘Nee, vandaag is het maandag. Vanochtend ga je naar school. Je gaat spelen en leren bij juf Coby. En met de andere kindertjes. Ze hebben daar een speelhoek, een bouwhoek, een leeshoek. En nog veel meer.’
‘En mag ik dan ook buiten spelen? Ik wil op het klimrek.’
Samen pakken we zijn nieuwe tas in. Gymschoenen, reservekleren, een beker, fruit. Met een dikke stift schrijven we zijn naam op de tas. Stel je voor dat iemand anders zijn tas met de drie hondjes met de ambulancepet, de politiepet en de brandweerpet meeneemt.
Hij krijgt zijn papegaaienbloesje aan en kiest zijn sokken uit. Hij wil de oudste, die met de apen erop. Het hele weekend wilde hij zijn nieuwe Mickey Mouse-sokken aan, maar nu niet.
Samen bekijken we mijn oude kleuterschoolfoto’s in zwart-wit.
‘Jij blijft bij mij he papa?’ vraagt hij als wij naar de school lopen. De straat is uitgestorven en wordt één keer verstoord door twee auto’s die op precies het zelfde moment de enige minirotonde van het dorp willen passeren.
We vinden de juf achter de school op het plein. Ze legt de kinderen iets uit over luizen. Menso geeft haar een handje en hij wil naar de glijbaan. Ik word zonder een blik achtergelaten met een kinderrugzak in mijn hand. Als de bel gaat loopt hij met de juf mee naar binnen. Weer ziet hij mij niet. Binnen gaat hij op een stoeltje zitten tussen de juf en de stagiaire in. De kinderen zitten in een kring naast elkaar. Tien blonde kinderkopjes vol aandacht voor de juf die met hen het weekend bespreekt.
Ze mogen de kleuterschool dan wel basisschool zijn gaan noemen, maar in veertig jaar tijd is er niets veranderd.
Ik kijk nog één keer door het raam van de klas en ik moet even slikken. Op mijn tenen loop ik de school uit. Over drie uur mag ik hem weer ophalen; hoe moet ik die tijd besteden?
4 juni 2018
‘Eet je boterham op, jongen. Straks ga je naar school.’
Hij wrijft in zijn ogen en kijkt mij met kleine ogen aan. Om zes uur vanochtend kroop hij zwijgend bij ons in bed en snurkte zachtjes met ons mee. Een uur later moest ik hem wakker maken.
‘Ga ik niet naar Laura?’
Hoe hij de letter L uitspreekt… ik wou dat ik het voor u kon opschrijven; het is de liefste uitspraak van een letter ooit gedaan.
‘Nee, vandaag is het maandag. Vanochtend ga je naar school. Je gaat spelen en leren bij juf Coby. En met de andere kindertjes. Ze hebben daar een speelhoek, een bouwhoek, een leeshoek. En nog veel meer.’
‘En mag ik dan ook buiten spelen? Ik wil op het klimrek.’
Samen pakken we zijn nieuwe tas in. Gymschoenen, reservekleren, een beker, fruit. Met een dikke stift schrijven we zijn naam op de tas. Stel je voor dat iemand anders zijn tas met de drie hondjes met de ambulancepet, de politiepet en de brandweerpet meeneemt.
Hij krijgt zijn papegaaienbloesje aan en kiest zijn sokken uit. Hij wil de oudste, die met de apen erop. Het hele weekend wilde hij zijn nieuwe Mickey Mouse-sokken aan, maar nu niet.
Samen bekijken we mijn oude kleuterschoolfoto’s in zwart-wit.
‘Jij blijft bij mij he papa?’ vraagt hij als wij naar de school lopen. De straat is uitgestorven en wordt één keer verstoord door twee auto’s die op precies het zelfde moment de enige minirotonde van het dorp willen passeren.
We vinden de juf achter de school op het plein. Ze legt de kinderen iets uit over luizen. Menso geeft haar een handje en hij wil naar de glijbaan. Ik word zonder een blik achtergelaten met een kinderrugzak in mijn hand. Als de bel gaat loopt hij met de juf mee naar binnen. Weer ziet hij mij niet. Binnen gaat hij op een stoeltje zitten tussen de juf en de stagiaire in. De kinderen zitten in een kring naast elkaar. Tien blonde kinderkopjes vol aandacht voor de juf die met hen het weekend bespreekt.
Ze mogen de kleuterschool dan wel basisschool zijn gaan noemen, maar in veertig jaar tijd is er niets veranderd.
Ik kijk nog één keer door het raam van de klas en ik moet even slikken. Op mijn tenen loop ik de school uit. Over drie uur mag ik hem weer ophalen; hoe moet ik die tijd besteden?
4 juni 2018
ZAKDOEKJE LEGGEN
Bernard draagt de rugzak en loopt voorop. Met zijn slungelige benen stapt hij over het pad dat zich bijna onzichtbaar tussen het gras door slingert.
‘Kijk lieverd, daar is weer een groen paaltje. We zitten op de goede route en komen zo bij de Strubben. Ik ben zo benieuwd naar die bomen met vijf stammen. Dat heb ik nog nooit gezien.'
Ina loopt een eindje achter hem. Ze kijkt even om.
‘Ik dacht dat ik daar iemand zag lopen, daar bij die zwarte schuur. Maar nu zie ik niets meer. Weet jij wat dat betekent: stille knijp? Zo’n naam heb ik nog nooit gezien.’
Ze gaan aan het eind van het graspad het bos in, over een natter pad met brede, diepe sporen. Ze laveren tussen de bomen door en staan dan in een hoek met voor hen de scheiding van bos en een grof weiland waar vuilwitte koeien grazen.
‘Wat mooi! Even wachten hoor, ik moet mijn neus snuiten.’
Ina pakt een zakdoekje uit haar zak en snuit haar neus. Daarna legt ze het op de grond, tussen het gras dat er ruig uit de grond steekt. Ze lopen verder. Het pad slingert en golft door het bos dat na alle regen steeds groener is geworden.
‘Ooh! Een rups! Help me Bernard. Hij valt zo in mijn haren.’
Ze staat stil en kijkt naar een groen wormpje dat aan een onzichtbaar draadje voor haar ogen wiebelt. Bernard pakt een zakdoekje en haalt twee rupsen uit haar haren. Het doekje gooit hij naast het pad.
Honderd meter achter hen bukt een man zich naar de grond. Hij haalt een vuilniszak uit zijn jas en pakt daarmee het eerste witte zakdoekje. Even later doet hij dat met het rupsendoekje. Ook vindt hij nog een paar oude zakdoekjes, die zijn verkleurd door de tinten van het bos. Hij zweet.
Bij de Galgenberg ziet hij ze weer staan. De vrouw snuit haar neus en hij moet zich bedwingen om zijn vuilniszakje niet snel onder haar hand te houden. Hij verzamelt eerst de andere doekjes. Hier liggen er altijd meer.
‘Kijk,’ mompelt Ina. ‘Er was dus wel iemand achter ons. Het is een beetje een rare man. Hij heeft een zakje in zijn hand. Niet kijken hoor.’
Ze staren wat over de heide met de eenzame en kromme bomen en gaan dan verder.
Als de man en de vrouw uit zijn blikveld zijn verdwenen, beklimt de man de Galgenberg. Hij pakt het laatste zakdoekje van de grond en gaat dan op de steen zitten. Zijn steen.
Op de terugweg naar het dorp vindt hij nog vijf zakdoekjes en een plastic flesje.
28 mei 2018
Bernard draagt de rugzak en loopt voorop. Met zijn slungelige benen stapt hij over het pad dat zich bijna onzichtbaar tussen het gras door slingert.
‘Kijk lieverd, daar is weer een groen paaltje. We zitten op de goede route en komen zo bij de Strubben. Ik ben zo benieuwd naar die bomen met vijf stammen. Dat heb ik nog nooit gezien.'
Ina loopt een eindje achter hem. Ze kijkt even om.
‘Ik dacht dat ik daar iemand zag lopen, daar bij die zwarte schuur. Maar nu zie ik niets meer. Weet jij wat dat betekent: stille knijp? Zo’n naam heb ik nog nooit gezien.’
Ze gaan aan het eind van het graspad het bos in, over een natter pad met brede, diepe sporen. Ze laveren tussen de bomen door en staan dan in een hoek met voor hen de scheiding van bos en een grof weiland waar vuilwitte koeien grazen.
‘Wat mooi! Even wachten hoor, ik moet mijn neus snuiten.’
Ina pakt een zakdoekje uit haar zak en snuit haar neus. Daarna legt ze het op de grond, tussen het gras dat er ruig uit de grond steekt. Ze lopen verder. Het pad slingert en golft door het bos dat na alle regen steeds groener is geworden.
‘Ooh! Een rups! Help me Bernard. Hij valt zo in mijn haren.’
Ze staat stil en kijkt naar een groen wormpje dat aan een onzichtbaar draadje voor haar ogen wiebelt. Bernard pakt een zakdoekje en haalt twee rupsen uit haar haren. Het doekje gooit hij naast het pad.
Honderd meter achter hen bukt een man zich naar de grond. Hij haalt een vuilniszak uit zijn jas en pakt daarmee het eerste witte zakdoekje. Even later doet hij dat met het rupsendoekje. Ook vindt hij nog een paar oude zakdoekjes, die zijn verkleurd door de tinten van het bos. Hij zweet.
Bij de Galgenberg ziet hij ze weer staan. De vrouw snuit haar neus en hij moet zich bedwingen om zijn vuilniszakje niet snel onder haar hand te houden. Hij verzamelt eerst de andere doekjes. Hier liggen er altijd meer.
‘Kijk,’ mompelt Ina. ‘Er was dus wel iemand achter ons. Het is een beetje een rare man. Hij heeft een zakje in zijn hand. Niet kijken hoor.’
Ze staren wat over de heide met de eenzame en kromme bomen en gaan dan verder.
Als de man en de vrouw uit zijn blikveld zijn verdwenen, beklimt de man de Galgenberg. Hij pakt het laatste zakdoekje van de grond en gaat dan op de steen zitten. Zijn steen.
Op de terugweg naar het dorp vindt hij nog vijf zakdoekjes en een plastic flesje.
28 mei 2018
SCHOOLMOESTUIN
In Anloo openen we deze week een moestuin bij de school. Het is namelijk zo leuk om groenten te zien groeien. En het is helemaal leuk om dat samen met kinderen te doen.
Actieve vrijwilligers hebben de grond van een stuk grasland omgespit en met paardenmest gevoed. Daarna is het hele stuk in minilandjes opgedeeld waar alle kinderen ongeveer zes plantjes gaan poten en verzorgen. Zo krijgt ieder kind zijn eigen stukje om eten te verbouwen.
Groenten komen namelijk niet uit de winkel. Ik hoor het mijn zoontje soms al zeggen als ik roep dat de aardbeien op zijn: ‘Dan moet je even naar de winkel fietsen, om aardbeien te kopen.’
‘Nee lieve jongen, die groeien hier achter in de tuin. We gaan ze plukken.’
Vorig jaar plukte hij ze zelf. Ik gaf hem ‘s ochtends vroeg een bakje en vroeg hem om die te vullen met aardbeien voor het ontbijt. Een kwartier later kwam hij terug. Zonder bakje en met een rode mond. Hij had ze allemaal geproefd, zei hij.
Een paar weken geleden heb ik in groenten in mijn eigen tuin gezaaid. In twee grote moestuinbakken vol nieuwe grond. Bonen, erwten, spinazie, sla, radijs en bieten. Drie soorten bieten. In een aparte bietenbak. De twee moestuinbakken waren al vol. En nu komen ze op. Kleine plantjes die ik soms niet kan onderscheiden van de onkruidplantjes die overal vandaan zijn komen waaien.
Samen met mijn jochie zit ik op mijn hurken bij de bak. Ik laat hem het blad van de radijs ruiken en elke dag zien we dat de bonen weer een stukje hoger zijn en opeens paarswitte bloemen hebben.
‘Morgen kunnen we spinazie eten,’ zeg ik tegen hem.
‘Ja morgen,’ zegt hij. ‘Maar ze moeten eerst water hebben.’ En met zijn kleine gieter sproeit hij er een plas overheen.
In de schoolmoestuin gaan we spitskool planten. En venkel, paksoi, sla en radijs. En aardbeien natuurlijk. Er is niks zo lekker als een verse aardbei van de plant. Of een vers blaadje rucola dat echt naar peper smaakt. Als ik zaai denk ik altijd aan lekker eten. Eigenlijk denk ik altijd aan lekker eten. Ik ben er dol op. En ik denk nu aan allerlei combinaties van de genoemde groenten. Venkel met honing en aardbeien bijvoorbeeld.
Ik hoop maar dat de konijnen dit niet lezen. Blijven jullie maar waar jullie zijn. Wij eten het allemaal zelf wel op.
18 mei 2018
In Anloo openen we deze week een moestuin bij de school. Het is namelijk zo leuk om groenten te zien groeien. En het is helemaal leuk om dat samen met kinderen te doen.
Actieve vrijwilligers hebben de grond van een stuk grasland omgespit en met paardenmest gevoed. Daarna is het hele stuk in minilandjes opgedeeld waar alle kinderen ongeveer zes plantjes gaan poten en verzorgen. Zo krijgt ieder kind zijn eigen stukje om eten te verbouwen.
Groenten komen namelijk niet uit de winkel. Ik hoor het mijn zoontje soms al zeggen als ik roep dat de aardbeien op zijn: ‘Dan moet je even naar de winkel fietsen, om aardbeien te kopen.’
‘Nee lieve jongen, die groeien hier achter in de tuin. We gaan ze plukken.’
Vorig jaar plukte hij ze zelf. Ik gaf hem ‘s ochtends vroeg een bakje en vroeg hem om die te vullen met aardbeien voor het ontbijt. Een kwartier later kwam hij terug. Zonder bakje en met een rode mond. Hij had ze allemaal geproefd, zei hij.
Een paar weken geleden heb ik in groenten in mijn eigen tuin gezaaid. In twee grote moestuinbakken vol nieuwe grond. Bonen, erwten, spinazie, sla, radijs en bieten. Drie soorten bieten. In een aparte bietenbak. De twee moestuinbakken waren al vol. En nu komen ze op. Kleine plantjes die ik soms niet kan onderscheiden van de onkruidplantjes die overal vandaan zijn komen waaien.
Samen met mijn jochie zit ik op mijn hurken bij de bak. Ik laat hem het blad van de radijs ruiken en elke dag zien we dat de bonen weer een stukje hoger zijn en opeens paarswitte bloemen hebben.
‘Morgen kunnen we spinazie eten,’ zeg ik tegen hem.
‘Ja morgen,’ zegt hij. ‘Maar ze moeten eerst water hebben.’ En met zijn kleine gieter sproeit hij er een plas overheen.
In de schoolmoestuin gaan we spitskool planten. En venkel, paksoi, sla en radijs. En aardbeien natuurlijk. Er is niks zo lekker als een verse aardbei van de plant. Of een vers blaadje rucola dat echt naar peper smaakt. Als ik zaai denk ik altijd aan lekker eten. Eigenlijk denk ik altijd aan lekker eten. Ik ben er dol op. En ik denk nu aan allerlei combinaties van de genoemde groenten. Venkel met honing en aardbeien bijvoorbeeld.
Ik hoop maar dat de konijnen dit niet lezen. Blijven jullie maar waar jullie zijn. Wij eten het allemaal zelf wel op.
18 mei 2018
RUPSEN
‘Papa, je moet harder fietsen.’ Hij zal het die dag nog vaak zeggen.
‘We gaan eerst even een boodschap doen. En dan rijden we naar het bos. Om te picknicken.’
‘O leuk, papa! Daar heb ik zin in!’
In de winkel rent hij met een roze fietshelm op achter een oranje karretje aan waarin ik drie witbiertjes zonder alcohol leg, en een pak appelkoeken. De fietstas zit vol broodjes, aardbeien, tomaatjes en een fles water.
Bij de Bulten wijs ik hem op de zwart-witte koeien in het gele paardenbloemenveld. De andere weilanden zijn merkwaardig strak-groen. De koeien liggen er tevreden bij en kauwen hun magen mals. Sommigen staan en kijken loom onze kant op.
Bij de ezeltjes nemen we de S-bocht met een mooie zwaai van het stuur en ons gewicht. Opeens roept hij wat. Ik versta hem niet door de tegenwind.
‘Wat zeg je?’
‘Ik heb het koud.’
Ik voel achter mij en wrijf over zijn armen en benen. Die voelen warm aan.
‘Kijk, daar is de zon. Zo meteen worden we weer warm.’
Ik slinger de schaduw uit en we rijden in de warme zon. Ik voel hem branden in mijn nek. Natuurlijk ben ik ook warm door het trappen. Ik kan niet langzaam fietsen, ik stamp maar door in de vierde versnelling.
‘Papa, er zit een rups op jouw rug. En nog één.’
Ik voel zijn kleine vingers over mijn rug gaan. Eerder zag ik de kleine lichtgroene beestjes door de lucht zwieren. Ze hangen aan onzichtbare draadjes in de lucht. Op deze weg is het helemaal raak en ik probeer er doorheen te slingeren. Maar dat lukt niet. De diertjes hangen zelfs daar waar geen bomen zijn. Als ik naar boven kijk dan zie ik een wirwar van draden als van een mega-spinnenweb onder bomen die hun eerste blaadjes allemaal verloren hebben.
‘Papa, je hebt heel veel rupsen op je rug.’ Zijn handen gaan nu overal.
Ik groet twee oudere mensen langs de kant van de weg. Ze zijn afgestapt en plukken aan elkaars ruggen en haren. Op zoek naar groen en zwarte ongerechtigheden. Alsof ze elkaar vlooien. We lachen naar elkaar en dan zijn we het bos uit. Van de rand van mijn hoed daalt een groen rupsje naar beneden en de wind blaast hem naar mijn neus. Ik blaas terug.
15 mei 2018
‘Papa, je moet harder fietsen.’ Hij zal het die dag nog vaak zeggen.
‘We gaan eerst even een boodschap doen. En dan rijden we naar het bos. Om te picknicken.’
‘O leuk, papa! Daar heb ik zin in!’
In de winkel rent hij met een roze fietshelm op achter een oranje karretje aan waarin ik drie witbiertjes zonder alcohol leg, en een pak appelkoeken. De fietstas zit vol broodjes, aardbeien, tomaatjes en een fles water.
Bij de Bulten wijs ik hem op de zwart-witte koeien in het gele paardenbloemenveld. De andere weilanden zijn merkwaardig strak-groen. De koeien liggen er tevreden bij en kauwen hun magen mals. Sommigen staan en kijken loom onze kant op.
Bij de ezeltjes nemen we de S-bocht met een mooie zwaai van het stuur en ons gewicht. Opeens roept hij wat. Ik versta hem niet door de tegenwind.
‘Wat zeg je?’
‘Ik heb het koud.’
Ik voel achter mij en wrijf over zijn armen en benen. Die voelen warm aan.
‘Kijk, daar is de zon. Zo meteen worden we weer warm.’
Ik slinger de schaduw uit en we rijden in de warme zon. Ik voel hem branden in mijn nek. Natuurlijk ben ik ook warm door het trappen. Ik kan niet langzaam fietsen, ik stamp maar door in de vierde versnelling.
‘Papa, er zit een rups op jouw rug. En nog één.’
Ik voel zijn kleine vingers over mijn rug gaan. Eerder zag ik de kleine lichtgroene beestjes door de lucht zwieren. Ze hangen aan onzichtbare draadjes in de lucht. Op deze weg is het helemaal raak en ik probeer er doorheen te slingeren. Maar dat lukt niet. De diertjes hangen zelfs daar waar geen bomen zijn. Als ik naar boven kijk dan zie ik een wirwar van draden als van een mega-spinnenweb onder bomen die hun eerste blaadjes allemaal verloren hebben.
‘Papa, je hebt heel veel rupsen op je rug.’ Zijn handen gaan nu overal.
Ik groet twee oudere mensen langs de kant van de weg. Ze zijn afgestapt en plukken aan elkaars ruggen en haren. Op zoek naar groen en zwarte ongerechtigheden. Alsof ze elkaar vlooien. We lachen naar elkaar en dan zijn we het bos uit. Van de rand van mijn hoed daalt een groen rupsje naar beneden en de wind blaast hem naar mijn neus. Ik blaas terug.
15 mei 2018
NEGEN EURO VIJFTIG
‘U moet hier even uitstappen en uw ticket laten scannen bij de meneer daar links. Daarna kunt u weer in de bus gaan zitten.’
De woorden komen geroutineerd uit de mond van de buschauffeur. Even later herhaalt hij ze in het Duits en de twee mensen achter mij stappen ook uit. In hun handen houden ze twee grote A4’s, met daarop de afdruk van het toegangsbiljet voor het Nationaal Park De Hoge Veluwe. We laten het scannen bij de jongen links, die zet het scherm van mijn mobiel op fel nadat hij mij eerst “meneer” heeft genoemd.
We stappen weer in en wachten op de groep Balten die klikkend met hun fototoestellen zijn meegereden. Hun begeleider legde de wereld uit in een onverstaanbare maar herkenbare taal.
Als de bus weer compleet is worden wij naar het museum gebracht waar we in een rij terechtkomen van Japanners, Chinezen, Duitsers en Fransen. Zij komen voor Van Gogh, in het Kröller-Müllermuseum bevindt zich de één na grootste verzameling van zijn werk. Allemaal hebben ze eerst negen euro vijftig betaald om het bos in te mogen. Daarna betalen zij nog eens hetzelfde bedrag om zich te vergapen aan alle schilderijen die Helene Kröller-Müller met het fortuin van haar man verzamelde.
Ik verplaats het beeld naar Drenthe. Het nationaal park De Drentsche Aa heet zijn bezoekers hartelijk welkom bij een slagboom en vraagt ze om per persoon vijf euro te betalen. We beginnen goedkoop. Bij de ‘toegangspoorten’ in Tynaarlo, Anloo, Rolde en Deurze laten we de mensen betalen om het bos in te mogen. In de Homanshof leer je nu al alles over het park, zijn bijzonderheden en zijn geschiedenis. Daar kan je vast wel geld voor vragen. Mensen er met een wegblokkering naar binnen lokken, het verhaal van de Drentsche Aa laten beleven en dan het park in laten gaan. Na aankoop van een kaartje. Het is namelijk een Nationaal Park.
Alle mensen willen vast wel betalen om het Balloërveld te zien, de Kymmelsberg te beklimmen, door de bossen van Anloo te dwalen en langs de slingerende Aa te slenteren. Dit alles vind je nergens anders. Ik woon nu acht jaar in dit gebied en ik wil er nooit meer weg. Omdat het zo mooi is. Het is namelijk mijn wereld, onze wereld. De wereld van de Drentsche Aa.
En daar heb ik wel weer vijf euro voor over.
4 mei 2018
‘U moet hier even uitstappen en uw ticket laten scannen bij de meneer daar links. Daarna kunt u weer in de bus gaan zitten.’
De woorden komen geroutineerd uit de mond van de buschauffeur. Even later herhaalt hij ze in het Duits en de twee mensen achter mij stappen ook uit. In hun handen houden ze twee grote A4’s, met daarop de afdruk van het toegangsbiljet voor het Nationaal Park De Hoge Veluwe. We laten het scannen bij de jongen links, die zet het scherm van mijn mobiel op fel nadat hij mij eerst “meneer” heeft genoemd.
We stappen weer in en wachten op de groep Balten die klikkend met hun fototoestellen zijn meegereden. Hun begeleider legde de wereld uit in een onverstaanbare maar herkenbare taal.
Als de bus weer compleet is worden wij naar het museum gebracht waar we in een rij terechtkomen van Japanners, Chinezen, Duitsers en Fransen. Zij komen voor Van Gogh, in het Kröller-Müllermuseum bevindt zich de één na grootste verzameling van zijn werk. Allemaal hebben ze eerst negen euro vijftig betaald om het bos in te mogen. Daarna betalen zij nog eens hetzelfde bedrag om zich te vergapen aan alle schilderijen die Helene Kröller-Müller met het fortuin van haar man verzamelde.
Ik verplaats het beeld naar Drenthe. Het nationaal park De Drentsche Aa heet zijn bezoekers hartelijk welkom bij een slagboom en vraagt ze om per persoon vijf euro te betalen. We beginnen goedkoop. Bij de ‘toegangspoorten’ in Tynaarlo, Anloo, Rolde en Deurze laten we de mensen betalen om het bos in te mogen. In de Homanshof leer je nu al alles over het park, zijn bijzonderheden en zijn geschiedenis. Daar kan je vast wel geld voor vragen. Mensen er met een wegblokkering naar binnen lokken, het verhaal van de Drentsche Aa laten beleven en dan het park in laten gaan. Na aankoop van een kaartje. Het is namelijk een Nationaal Park.
Alle mensen willen vast wel betalen om het Balloërveld te zien, de Kymmelsberg te beklimmen, door de bossen van Anloo te dwalen en langs de slingerende Aa te slenteren. Dit alles vind je nergens anders. Ik woon nu acht jaar in dit gebied en ik wil er nooit meer weg. Omdat het zo mooi is. Het is namelijk mijn wereld, onze wereld. De wereld van de Drentsche Aa.
En daar heb ik wel weer vijf euro voor over.
4 mei 2018
NOG EEN RUITJE
Als ik de deur uitloop ben ik bang dat de brievenbus al geleegd is. De post heeft in mijn dorp een dag extra nodig om mijn brieven de volgende dag elders te bezorgen. Op de klok is het net acht uur. Ik moet opschieten.
Snel pak ik mijn jas, mijn schoenen en mijn mobiel. Ik pak de sleutel uit het slot van de deur en stap naar buiten. Met een ruk trek ik de deur achter mij dicht en ik steek de sleutel in het slot. Ik wil de sleutel omdraaien maar die beweegt niet. Hij wil niet draaien. Hij zit muurvast.
Zeker weten dat ik de sleutel van de voordeur in mijn hand heb. Hier heb ik de deur vanochtend mee open gemaakt. En hier heb ik hem gisteravond mee op slot gedaan. Mijn eigen sleutelbos ligt in een laatje ergens in het huis. Nog een keer draai ik aan de sleutel. Hij wil niet bewegen. De deur ook niet. Hij zit dicht en ik kom niet meer binnen. Ik leg het pakje op een bloempot en loop rond het huis. Alle ramen zijn dicht en de achterdeur is op slot.
Ik trek nog één keer aan de voordeur. Dan sla ik het ruitje in. Precies naast het ruitje dat ik de vorige keer insloeg. Toen wachtte ik anderhalf uur bibberend van de kou op de slotenmaker die mij adviseerde een ruitje in te slaan. Dat was goedkoper dan het slot uitboren.
Tien seconden later ben ik binnen. Het huis is opeens leeg en stil. Niemand heeft mijn inbraak gemerkt. Ik pak de stofzuiger en maak de vloer achter de voordeur schoon. Daarna zaag ik een stuk hout op maat en schroef dat achter het kapotte raampje vast. Naast de andere plank. Gelukkig hebben we nieuw glas besteld voor de hele ruit. Dit bruine opa-en-oma-glas is niet meer te leveren.
Twintig minuten later sta ik weer buiten. Ik draai de sleutel van mijn eigen sleutelbos heen en weer in het slot. Terwijl de deur nog open staat. Dat gaat soepel. Ik doe het nog een keer en trek dan voorzichtig de deur dicht en draai de sleutel om. Op slot en weer open. Een zucht ontsnapt uit mijn keel.
Ik pak het pakje van de bloempot naast de deur en loop naar de brievenbus. De volgende lichting is -woensdag-, lees ik. Het is dinsdagmorgen kwart voor negen. De post was vroeg vandaag.
1 mei 2018
Als ik de deur uitloop ben ik bang dat de brievenbus al geleegd is. De post heeft in mijn dorp een dag extra nodig om mijn brieven de volgende dag elders te bezorgen. Op de klok is het net acht uur. Ik moet opschieten.
Snel pak ik mijn jas, mijn schoenen en mijn mobiel. Ik pak de sleutel uit het slot van de deur en stap naar buiten. Met een ruk trek ik de deur achter mij dicht en ik steek de sleutel in het slot. Ik wil de sleutel omdraaien maar die beweegt niet. Hij wil niet draaien. Hij zit muurvast.
Zeker weten dat ik de sleutel van de voordeur in mijn hand heb. Hier heb ik de deur vanochtend mee open gemaakt. En hier heb ik hem gisteravond mee op slot gedaan. Mijn eigen sleutelbos ligt in een laatje ergens in het huis. Nog een keer draai ik aan de sleutel. Hij wil niet bewegen. De deur ook niet. Hij zit dicht en ik kom niet meer binnen. Ik leg het pakje op een bloempot en loop rond het huis. Alle ramen zijn dicht en de achterdeur is op slot.
Ik trek nog één keer aan de voordeur. Dan sla ik het ruitje in. Precies naast het ruitje dat ik de vorige keer insloeg. Toen wachtte ik anderhalf uur bibberend van de kou op de slotenmaker die mij adviseerde een ruitje in te slaan. Dat was goedkoper dan het slot uitboren.
Tien seconden later ben ik binnen. Het huis is opeens leeg en stil. Niemand heeft mijn inbraak gemerkt. Ik pak de stofzuiger en maak de vloer achter de voordeur schoon. Daarna zaag ik een stuk hout op maat en schroef dat achter het kapotte raampje vast. Naast de andere plank. Gelukkig hebben we nieuw glas besteld voor de hele ruit. Dit bruine opa-en-oma-glas is niet meer te leveren.
Twintig minuten later sta ik weer buiten. Ik draai de sleutel van mijn eigen sleutelbos heen en weer in het slot. Terwijl de deur nog open staat. Dat gaat soepel. Ik doe het nog een keer en trek dan voorzichtig de deur dicht en draai de sleutel om. Op slot en weer open. Een zucht ontsnapt uit mijn keel.
Ik pak het pakje van de bloempot naast de deur en loop naar de brievenbus. De volgende lichting is -woensdag-, lees ik. Het is dinsdagmorgen kwart voor negen. De post was vroeg vandaag.
1 mei 2018
ZOMERBOOM
In mijn tuin groeit een boom van hoop. Hij heeft een kromme stam zo dik als een bovenbeen. Die is langzaam naar het licht gegroeid. Uit die stam steken drie dikke takken, die zich als de armen van een buitenaards wezen ten hemel heffen. Aan die armen zitten allemaal korte, kromme tentakels die bedekt zijn met schubben van vaalgrijs mos.
Toen ik de boom voor het eerst zag heb ik er twee clematissen onder gepoot. Ik vond hem een perfecte bloemenrek.
Nu zie ik over al om mij heen de bomen uitkomen. Als ik uit het raam van mijn kantoor op de tweede verdieping kijk, juichen onder mij drie bomen dat het voorjaar is. De linkse boom zit vol grote witte bloemen die als komma’s in een kale boom opeens uit hun knoppen zijn gekropen. De boom heeft geen tijd gehad om blaadjes te maken. Alleen maar grote witte bloemen die aan Japan doet denken.
De middelste boom is roze en ruikt naar een zoet feest. Champagne met aardbeien, denk ik. Het is een prachtig gezicht hoe die wijd gespreide takken een last van roze bloemetjes dragen. Het zijn er zoveel dat ik ze wel allemaal uit de boom wil halen en als een bed op de grond wil leggen om het voorjaar te vieren.
De derde boom is weer een Japans wit wonder. Net als de eerste boom.
Ik loop in mijn jasje naar het station en veeg het zweet van mijn gezicht. In de trein zit naast mij iemand in een winterjas met bontcapuchon. Tegenover ons zit een meisje in een hemdje met blote schouders. Allebei hebben ze blote enkels en kaal-witte kuiten.
Thuis slenter ik door de tuin. Ik zie dat de twee pruimenbomen kleine groene puntjes op hun takken hebben. Daar komen de eerste blaadjes. Verlangend kijk ik naar de omhoog geheven takken die als antennes in rijen naast elkaar staan alsof ze de vijand moeten afluisteren. Mijn handen jeuken om ze af te knippen.
Ik loop naar de kleine kromme boom met de clematissen. De planten hebben een paar kleine knoppen. De boom vertoont geen enkel groen. Zijn linkerarm is wel helemaal zwart, verbrand. Ik wrijf over de bast en mompel ‘sorry’. De vellen vallen op de grond maar er kruipen geen beestjes uit. Ik besluit al zijn antenne-takken af te knippen en zijn drie armen in te korten. Deze boom wordt een clematishouder. Een grote-bloemen-zomerboom. Dan zie ik nog wel of er leven in komt.
In de schuur zoek ik een zaag en een takkenschaar.
17 april 2018
In mijn tuin groeit een boom van hoop. Hij heeft een kromme stam zo dik als een bovenbeen. Die is langzaam naar het licht gegroeid. Uit die stam steken drie dikke takken, die zich als de armen van een buitenaards wezen ten hemel heffen. Aan die armen zitten allemaal korte, kromme tentakels die bedekt zijn met schubben van vaalgrijs mos.
Toen ik de boom voor het eerst zag heb ik er twee clematissen onder gepoot. Ik vond hem een perfecte bloemenrek.
Nu zie ik over al om mij heen de bomen uitkomen. Als ik uit het raam van mijn kantoor op de tweede verdieping kijk, juichen onder mij drie bomen dat het voorjaar is. De linkse boom zit vol grote witte bloemen die als komma’s in een kale boom opeens uit hun knoppen zijn gekropen. De boom heeft geen tijd gehad om blaadjes te maken. Alleen maar grote witte bloemen die aan Japan doet denken.
De middelste boom is roze en ruikt naar een zoet feest. Champagne met aardbeien, denk ik. Het is een prachtig gezicht hoe die wijd gespreide takken een last van roze bloemetjes dragen. Het zijn er zoveel dat ik ze wel allemaal uit de boom wil halen en als een bed op de grond wil leggen om het voorjaar te vieren.
De derde boom is weer een Japans wit wonder. Net als de eerste boom.
Ik loop in mijn jasje naar het station en veeg het zweet van mijn gezicht. In de trein zit naast mij iemand in een winterjas met bontcapuchon. Tegenover ons zit een meisje in een hemdje met blote schouders. Allebei hebben ze blote enkels en kaal-witte kuiten.
Thuis slenter ik door de tuin. Ik zie dat de twee pruimenbomen kleine groene puntjes op hun takken hebben. Daar komen de eerste blaadjes. Verlangend kijk ik naar de omhoog geheven takken die als antennes in rijen naast elkaar staan alsof ze de vijand moeten afluisteren. Mijn handen jeuken om ze af te knippen.
Ik loop naar de kleine kromme boom met de clematissen. De planten hebben een paar kleine knoppen. De boom vertoont geen enkel groen. Zijn linkerarm is wel helemaal zwart, verbrand. Ik wrijf over de bast en mompel ‘sorry’. De vellen vallen op de grond maar er kruipen geen beestjes uit. Ik besluit al zijn antenne-takken af te knippen en zijn drie armen in te korten. Deze boom wordt een clematishouder. Een grote-bloemen-zomerboom. Dan zie ik nog wel of er leven in komt.
In de schuur zoek ik een zaag en een takkenschaar.
17 april 2018
EINDE VAN DE RIT
Donderdagmiddag is altijd een vrolijke dag in ons huis. We komen thuis van ons werk en weten dat we een paar dagen vrij zijn. Onder de salontafel heeft zich de post van de week verzameld. Alles wat anderen belangrijk vonden om ons te laten weten is op stapels gelegd. Er is een stapel met de landelijke kranten, voor het nieuws uit de grote wereld. Daar lezen we over Den Haag en andere verre streken. Er is een stapel met post, die elk jaar kleiner wordt. Vaak kan ik de helft weggooien. Er komen soms meer brieven voor de vorige bewoners dan voor onszelf.
De stapel met tijdschriften is een geduldige stapel. Daar liggen filosofie, tuin, Drenthe en Groningen rustig boven op elkaar. Om eens in de zoveel tijd overhoop gehaald te worden, gelezen, geordend en weggegooid. Je kunt niet alles bewaren.
Op donderdag is daar de vierde stapel. Die van de lokale kranten en tijdschriften. U gebruikt vast wel eens het woord “suffertje”, en foei, nou heb ik het ook opgeschreven. Het is gewoon de lokale krant die door hardwerkende mensen wordt gemaakt en door nieuwsgierige mensen wordt gelezen. Dankzij hen weet ik nog steeds wat er gebeurt in Zuidlaren.
Van de lokale krant weet je nooit precies wanneer die komt. Het lijkt erop dat de zin van de bezorger leidend is. Ergens tussen woensdagochtend en vrijdagmiddag. Je kunt er niet op vertrouwen, zoals op het brommertje van de dagbladbzorger die elke ochtend mijn wekker is.
Op donderdagavond ga ik voor de lokale stapel zitten. Ik lees de Schakel, de Oostermoer en het dorpsnieuws. Zo weet ik wat er waar gebeurt. Als ik één van die kranten mis is het net of een dorp in de omgeving niet meer bestaat.
Onlangs miste ik de krant die u nu leest. Ik doorzocht het huis en ondervroeg mijn huisgenoten. Ik miste Zuidlaren. De volgende week gebeurde hetzelfde. Geen krant. Ik belde de uitgever. ‘Ja’, zei ze, ‘dat klopt. U heeft geen krant ontvangen. Uw dorp zit aan het einde van de rit waar de kranten bij de bezorgers gebracht worden. De kranten waren op. Daarom heeft uw dorp geen krant ontvangen. Ik denk dat het de volgende keer is opgelost.’
De volgende week lag deze krant weer niet op de lokale stapel. De week daarna ook niet. Ik begon Zuidlaren nu echt te missen en vroeg me af of het soms verdwenen was bij de gemeenteraadsverkiezingen. Wat had ik gemist? Gelukkig was deze krant er de volgende week weer wel en kunt u, ook in Anloo, weer mijn column lezen.
10 april 2018
Donderdagmiddag is altijd een vrolijke dag in ons huis. We komen thuis van ons werk en weten dat we een paar dagen vrij zijn. Onder de salontafel heeft zich de post van de week verzameld. Alles wat anderen belangrijk vonden om ons te laten weten is op stapels gelegd. Er is een stapel met de landelijke kranten, voor het nieuws uit de grote wereld. Daar lezen we over Den Haag en andere verre streken. Er is een stapel met post, die elk jaar kleiner wordt. Vaak kan ik de helft weggooien. Er komen soms meer brieven voor de vorige bewoners dan voor onszelf.
De stapel met tijdschriften is een geduldige stapel. Daar liggen filosofie, tuin, Drenthe en Groningen rustig boven op elkaar. Om eens in de zoveel tijd overhoop gehaald te worden, gelezen, geordend en weggegooid. Je kunt niet alles bewaren.
Op donderdag is daar de vierde stapel. Die van de lokale kranten en tijdschriften. U gebruikt vast wel eens het woord “suffertje”, en foei, nou heb ik het ook opgeschreven. Het is gewoon de lokale krant die door hardwerkende mensen wordt gemaakt en door nieuwsgierige mensen wordt gelezen. Dankzij hen weet ik nog steeds wat er gebeurt in Zuidlaren.
Van de lokale krant weet je nooit precies wanneer die komt. Het lijkt erop dat de zin van de bezorger leidend is. Ergens tussen woensdagochtend en vrijdagmiddag. Je kunt er niet op vertrouwen, zoals op het brommertje van de dagbladbzorger die elke ochtend mijn wekker is.
Op donderdagavond ga ik voor de lokale stapel zitten. Ik lees de Schakel, de Oostermoer en het dorpsnieuws. Zo weet ik wat er waar gebeurt. Als ik één van die kranten mis is het net of een dorp in de omgeving niet meer bestaat.
Onlangs miste ik de krant die u nu leest. Ik doorzocht het huis en ondervroeg mijn huisgenoten. Ik miste Zuidlaren. De volgende week gebeurde hetzelfde. Geen krant. Ik belde de uitgever. ‘Ja’, zei ze, ‘dat klopt. U heeft geen krant ontvangen. Uw dorp zit aan het einde van de rit waar de kranten bij de bezorgers gebracht worden. De kranten waren op. Daarom heeft uw dorp geen krant ontvangen. Ik denk dat het de volgende keer is opgelost.’
De volgende week lag deze krant weer niet op de lokale stapel. De week daarna ook niet. Ik begon Zuidlaren nu echt te missen en vroeg me af of het soms verdwenen was bij de gemeenteraadsverkiezingen. Wat had ik gemist? Gelukkig was deze krant er de volgende week weer wel en kunt u, ook in Anloo, weer mijn column lezen.
10 april 2018
EEN OPGRAVING
Boven een heg van vaalbruine blaadjes aan takken waar de eerste knoppen van de nieuwe lente in zitten steken twee hoofden uit. Bij beiden is een donkerblauwe muts diep over de ogen getrokken. Twee onbewogen mannenblikken staren naar een graafmachine die met sierlijke bewegingen van zijn ene arm hopen zand uit de grond schept. Met precisie schept de gediplomeerde gatengraver het donkerbruine zand uit het gat dat twee mannen in oranje eerder hebben afgezet.
Die mannen lopen even verderop. In een grote overall, de een draagt een muts, de ander heeft alleen haar boven zijn oren. Met grote stappen en waakzame blikken lopen zij om het werk heen. Ze zeggen wat tegen de kraanmachinist, kijken in het gat en wijzen soms met een hand. Na elke beweging volgt even een controlerende blik op de mannen met de donkerblauwe mutsen.
Die mannen denken aan hun moeder. Hoe zij haar hier lang geleden in de grond hebben gestopt. Vanochtend hebben ze nog hun herinneringen gedeeld aan die dag dat zij er nog was. Zon, wind, hond, thee, koekjes, stamppot, arretjescake.
Hun vader heeft haar lang overleefd, grijnzend achter de televisie en de gehaakte kleedjes op de tafels. De kleedjes verdwenen een voor een, vlekken, zei hij elke keer. Wat hij niet weggooide gaf hij aan zijn kleindochters, die waren blij met elk cadeautje.
Ze hebben besloten er één graf van te maken. Moeders botten in een klein kistje, en vader daarnaast. Samen onder een gladde grijze steen. De tekst hebben ze al bedacht. “Hier rusten onze ouders. Wij hadden hen lief.” Over hebben en hadden hebben ze lang gepraat, maar de een vond dat het voorbij was en de ander was het daar mee eens. De boze woorden waren vergeten, de lieve gebaren onthouden. Als je geliefden steeds verder in de tijd verdwijnen, nemen zij de vervelende herinneringen met zich mee. De mooie herinneringen hou je achter.
Als de broer even omhoogkijkt ziet hij het graf van Maria Magdalena en heer Kniphorst. De twee ranke witte beelden staan hoog boven een liggende praalsteen. Zij houdt haar ogen zedig omhoog, een ster op haar haren. Hij is ergens in de tijd zijn hoofd kwijt geraakt. Zijn broer was even voor het beeld gestopt, had omhoog gekeken en was toen doorgelopen. Hij had zijn hoofd geschud. Thuis stond al heel lang een foto op de kast, dat was genoeg.
27 maart 2018
Boven een heg van vaalbruine blaadjes aan takken waar de eerste knoppen van de nieuwe lente in zitten steken twee hoofden uit. Bij beiden is een donkerblauwe muts diep over de ogen getrokken. Twee onbewogen mannenblikken staren naar een graafmachine die met sierlijke bewegingen van zijn ene arm hopen zand uit de grond schept. Met precisie schept de gediplomeerde gatengraver het donkerbruine zand uit het gat dat twee mannen in oranje eerder hebben afgezet.
Die mannen lopen even verderop. In een grote overall, de een draagt een muts, de ander heeft alleen haar boven zijn oren. Met grote stappen en waakzame blikken lopen zij om het werk heen. Ze zeggen wat tegen de kraanmachinist, kijken in het gat en wijzen soms met een hand. Na elke beweging volgt even een controlerende blik op de mannen met de donkerblauwe mutsen.
Die mannen denken aan hun moeder. Hoe zij haar hier lang geleden in de grond hebben gestopt. Vanochtend hebben ze nog hun herinneringen gedeeld aan die dag dat zij er nog was. Zon, wind, hond, thee, koekjes, stamppot, arretjescake.
Hun vader heeft haar lang overleefd, grijnzend achter de televisie en de gehaakte kleedjes op de tafels. De kleedjes verdwenen een voor een, vlekken, zei hij elke keer. Wat hij niet weggooide gaf hij aan zijn kleindochters, die waren blij met elk cadeautje.
Ze hebben besloten er één graf van te maken. Moeders botten in een klein kistje, en vader daarnaast. Samen onder een gladde grijze steen. De tekst hebben ze al bedacht. “Hier rusten onze ouders. Wij hadden hen lief.” Over hebben en hadden hebben ze lang gepraat, maar de een vond dat het voorbij was en de ander was het daar mee eens. De boze woorden waren vergeten, de lieve gebaren onthouden. Als je geliefden steeds verder in de tijd verdwijnen, nemen zij de vervelende herinneringen met zich mee. De mooie herinneringen hou je achter.
Als de broer even omhoogkijkt ziet hij het graf van Maria Magdalena en heer Kniphorst. De twee ranke witte beelden staan hoog boven een liggende praalsteen. Zij houdt haar ogen zedig omhoog, een ster op haar haren. Hij is ergens in de tijd zijn hoofd kwijt geraakt. Zijn broer was even voor het beeld gestopt, had omhoog gekeken en was toen doorgelopen. Hij had zijn hoofd geschud. Thuis stond al heel lang een foto op de kast, dat was genoeg.
27 maart 2018
DE PUT
In mijn tuin ligt een grindtegel in de weg. Het is een grote tegel van een meter bij een meter. Mijn lief ontdekte hem toen zij een rijtje uitheemse planten weghaalde. Zij vroeg ze of ik het rijtje stenen wilde opruimen dat er naast lag. De vorige bewoners van ons huis hebben het gras dat ons huis aan alle kanten omringt afgezet met randen van straatstenen. Ik kom ze overal tegen en haal ze weg. Ik wil natuur in mijn tuin, geen stenen.
Ik moest ook die grindtegel weghalen. Die lag onder de uitheemse planten. Met een spa wipte ik hem omhoog. Dat ging makkelijk. Daaronder voelde ik ook steen. Ik tikte wat met de spa rond de tegel en ontdekte dat er een rand stenen onder lag. Ik tilde de tegel op en zette hem tegen de muur van het huis. Toen keek ik naar wat daaronder lag: een put.
Hij is van rode baksteen gemaakt. Dezelfde als die van het huis. Alleen is de steen van de put roder. Schoner. Daar is nooit wind en regen bij geweest. De stenen liggen in een rondje naast elkaar en bovenop elkaar. Trapsgewijs, als een ondergrondse kruik. Van boven naar beneden loopt hij eerst wijd uit, ongeveer een meter diep, en dan loopt hij weer naar binnen. Als een bolle vaas.
Ik denk meteen aan de Middeleeuwen in Anloo. Aan een historische opgraving met afzettingen, tandenborstels, zere knieën en tenslotte een grote ontdekking: de ring van de bisschop van Utrecht.
Maar in de middeleeuwen maakten ze geen putten met stenen uit 1955. De put hoort duidelijk bij dit huis. Hij is van dezelfde stenen gemaakt en hij ligt te hoog om al heel oud te zijn. Het huis ligt namelijk verhoogd.
Ik probeer in de put te stappen om hem verder te bekijken. Dat lukt niet, ik ben te dik. Of de opening is te smal. De put is voor de helft gevuld met puin van dit huis. Gebroken bakstenen met restanten cement. Halverwege in de put komt een buis uit. Om dit te testen zet ik in huis alle kranen aan. Er komt geen water uit de buis. De put is kurkdroog. Ik wil hem wel leeghalen om te kijken wat er op de bodem ligt. Misschien ontdek ik daar nog iets over dit huis.
Maar eerst dek ik het gat af. Straks valt er nog een nieuwsgierige kat in. Die hebben we hier heel veel.
19 maart 2018
In mijn tuin ligt een grindtegel in de weg. Het is een grote tegel van een meter bij een meter. Mijn lief ontdekte hem toen zij een rijtje uitheemse planten weghaalde. Zij vroeg ze of ik het rijtje stenen wilde opruimen dat er naast lag. De vorige bewoners van ons huis hebben het gras dat ons huis aan alle kanten omringt afgezet met randen van straatstenen. Ik kom ze overal tegen en haal ze weg. Ik wil natuur in mijn tuin, geen stenen.
Ik moest ook die grindtegel weghalen. Die lag onder de uitheemse planten. Met een spa wipte ik hem omhoog. Dat ging makkelijk. Daaronder voelde ik ook steen. Ik tikte wat met de spa rond de tegel en ontdekte dat er een rand stenen onder lag. Ik tilde de tegel op en zette hem tegen de muur van het huis. Toen keek ik naar wat daaronder lag: een put.
Hij is van rode baksteen gemaakt. Dezelfde als die van het huis. Alleen is de steen van de put roder. Schoner. Daar is nooit wind en regen bij geweest. De stenen liggen in een rondje naast elkaar en bovenop elkaar. Trapsgewijs, als een ondergrondse kruik. Van boven naar beneden loopt hij eerst wijd uit, ongeveer een meter diep, en dan loopt hij weer naar binnen. Als een bolle vaas.
Ik denk meteen aan de Middeleeuwen in Anloo. Aan een historische opgraving met afzettingen, tandenborstels, zere knieën en tenslotte een grote ontdekking: de ring van de bisschop van Utrecht.
Maar in de middeleeuwen maakten ze geen putten met stenen uit 1955. De put hoort duidelijk bij dit huis. Hij is van dezelfde stenen gemaakt en hij ligt te hoog om al heel oud te zijn. Het huis ligt namelijk verhoogd.
Ik probeer in de put te stappen om hem verder te bekijken. Dat lukt niet, ik ben te dik. Of de opening is te smal. De put is voor de helft gevuld met puin van dit huis. Gebroken bakstenen met restanten cement. Halverwege in de put komt een buis uit. Om dit te testen zet ik in huis alle kranen aan. Er komt geen water uit de buis. De put is kurkdroog. Ik wil hem wel leeghalen om te kijken wat er op de bodem ligt. Misschien ontdek ik daar nog iets over dit huis.
Maar eerst dek ik het gat af. Straks valt er nog een nieuwsgierige kat in. Die hebben we hier heel veel.
19 maart 2018
KERK TE KOOP
Als ik in Drenthe wandel, loop ik over bos naar hei en langs akkers en beken. Soms kom ik een schaapskudde tegen waarbij de herder op een omgevallen boom zit te appen. En dan duikt een dorp van boerderijen op. Onverwacht. De boerderijen lijken zich altijd te willen verstoppen in het landschap.
In Groningen wandel je van dorp naar dorp, van kerktoren naar kerktoren. Het land daar is vooral een leegte vol kerktorens. Je wandelt en tuurt in de verte naar het volgende dorp. Op een gegeven moment herken je de dorpen aan de silhouetten van hun kerktorens. Zadeldak: Loppersum. Dakruiter: Leegkerk. Juffertoren: Siddeburen. Losse toren: ’t Zandt.
Nu staat in Annen de kerk te koop. Hij staat verscholen naast een huis, vlakbij de rotonde richting Zuidlaren. De kerk deelt zijn oprit met het buurhuis. Ik had de kerk nog nooit gezien. Ik wist niet eens dat Annen een kerk had. Ik bekijk de geschiedenis van mijn omgeving vaak aan de hand van hun kerken. Zo leer je veel over de ontwikkeling van een plaats. Denk maar aan de kinderlijkjes in de kerk van Vries of aan de bisschop van Utrecht die de kerk van Anloo liet bouwen.
De kerk van Annen heeft geen toren. Hij lijkt op een schuilkerk tussen al die bomen. Als een geheime plaats waar de gelovigen zich verzamelen om stiekem hun geloof te beleven. De laatste tijd was die plek bekend als een verkooppunt van kleding. Als ik er langskwam stond een aangeklede pop als reclame langs de weg. Ik wist niet dat die verwees naar een voormalig kerkgebouw vol kleerhangers en kleedhokjes.
Het kerkgebouw is de voormalige Hervormde Kapel uit 1937. Op een oude foto zie je hem vrij in het land liggen, met een tegelpad naar de grote dubbele deur waarboven een rond raam een Middeleeuws rozetvenster suggereert. De eerste steen is gelegd door Jan van der Wal uit Jubbega, van beroep evangelist. Hij wilde de blijde boodschap naar Annen brengen.
Na mijn wandelingen in Groningen ben ik lid geworden van de Stichting Oude Groninger Kerken. Zij beheren 86 kerken in Groningen en die kerken bepalen een groot deel van het Groninger land. Onlangs ben ik ook lid geworden van de Stichting Oude Drentse Kerken. Zij beheren vijf kerken in Drenthe. Eén daarvan is de synagoge in Zuidlaren.
De kerk van Annen mag van mij wel daarbij komen. Het is namelijk een prachtig gebouw. Met vast een prachtige geschiedenis. Daar ben ik heel benieuwd naar.
13 maart 2018
Als ik in Drenthe wandel, loop ik over bos naar hei en langs akkers en beken. Soms kom ik een schaapskudde tegen waarbij de herder op een omgevallen boom zit te appen. En dan duikt een dorp van boerderijen op. Onverwacht. De boerderijen lijken zich altijd te willen verstoppen in het landschap.
In Groningen wandel je van dorp naar dorp, van kerktoren naar kerktoren. Het land daar is vooral een leegte vol kerktorens. Je wandelt en tuurt in de verte naar het volgende dorp. Op een gegeven moment herken je de dorpen aan de silhouetten van hun kerktorens. Zadeldak: Loppersum. Dakruiter: Leegkerk. Juffertoren: Siddeburen. Losse toren: ’t Zandt.
Nu staat in Annen de kerk te koop. Hij staat verscholen naast een huis, vlakbij de rotonde richting Zuidlaren. De kerk deelt zijn oprit met het buurhuis. Ik had de kerk nog nooit gezien. Ik wist niet eens dat Annen een kerk had. Ik bekijk de geschiedenis van mijn omgeving vaak aan de hand van hun kerken. Zo leer je veel over de ontwikkeling van een plaats. Denk maar aan de kinderlijkjes in de kerk van Vries of aan de bisschop van Utrecht die de kerk van Anloo liet bouwen.
De kerk van Annen heeft geen toren. Hij lijkt op een schuilkerk tussen al die bomen. Als een geheime plaats waar de gelovigen zich verzamelen om stiekem hun geloof te beleven. De laatste tijd was die plek bekend als een verkooppunt van kleding. Als ik er langskwam stond een aangeklede pop als reclame langs de weg. Ik wist niet dat die verwees naar een voormalig kerkgebouw vol kleerhangers en kleedhokjes.
Het kerkgebouw is de voormalige Hervormde Kapel uit 1937. Op een oude foto zie je hem vrij in het land liggen, met een tegelpad naar de grote dubbele deur waarboven een rond raam een Middeleeuws rozetvenster suggereert. De eerste steen is gelegd door Jan van der Wal uit Jubbega, van beroep evangelist. Hij wilde de blijde boodschap naar Annen brengen.
Na mijn wandelingen in Groningen ben ik lid geworden van de Stichting Oude Groninger Kerken. Zij beheren 86 kerken in Groningen en die kerken bepalen een groot deel van het Groninger land. Onlangs ben ik ook lid geworden van de Stichting Oude Drentse Kerken. Zij beheren vijf kerken in Drenthe. Eén daarvan is de synagoge in Zuidlaren.
De kerk van Annen mag van mij wel daarbij komen. Het is namelijk een prachtig gebouw. Met vast een prachtige geschiedenis. Daar ben ik heel benieuwd naar.
13 maart 2018
ALBARTA TEN OEVER
Een tijd geleden kreeg ik van vrienden een boek. Het zag eruit als iets dat bij mijn moeder in haar kindertijd haar boekenkast sierde.
Een lichtbeige, harde kaft, met ingedrukte hoeken en een groene rug. Die rug was helemaal verkleurd omdat het waarschijnlijk tientallen jaren in een boekenkast tussen andere boeken had gestaan.
De titel luidde -Albarta ten Oever-, het boek was geschreven door Wouter van Riesen. Na wat zoekwerk kwam ik erachter dat hij dat in 1942 had gedaan.
Als ik zo’n boek krijg moet ik er altijd even aan ruiken. De geur van een tweedehands boek roept beelden van een ander huis op. Een boekenkast, een stinkhond, sigaren, zweet, vocht: leven.
Oude boeken en hun geuren, ik krijg er niet genoeg van. Daarom ben ik dol op tweedehands boeken, die vertellen niet alleen het verhaal van de schrijver, maar ook van de lezers. Ik koop vaak tweedehands boeken en vind dan een boodschappenbriefje, aantekeningen, een bladwijzer of een naam. En vooral geuren. Boeken horen bij iemand.
Ik las het verhaal en was in de stad Groningen in de jaren 1770 tot 1780. Van Riesen beschrijft hier het leven van Albarta ten Oever, die van meisje tot vrouw werd en leerde schilderen. Ze trouwde met een rijke weduwnaar en verzamelde kunst. Ze hadden een buitenhuis in Schipborg dat afbrandde en zij schilderde het Drentse landschap. Niet het Groningse, ze kwam niet verder dan de stadspoorten, en daar lijkt niets van bewaard gebleven.
Het verhaal is soms wat sentimenteel maar ik bevond me in de stad zoals een stad ooit bedoeld was. Als een bolwerk, tegen vijanden, en voor leergierigen.
En nu komt het mooiste. Ik loop onlangs in het Groninger Museum langs de kunst van de Romantiek en daar hangt onder aan de trap een aankondiging: ‘Ook Romantiek: Albarta ten Oever”.
In het kleine kabinet op de tweede verdieping hangen haar portret en wat van haar schilderijen. Zij schilderde Drenthe zoals wij het allemaal kennen. Zandwegen, karresporen, huizen van leem met rieten daken, heide en schapen. De reis van Groningen naar Meppel was toen nog gevaarlijk. Je was uren onderweg en je vreesde het moeras en de rovers. Albarta’s eerste geliefde kwam zo op kerstavond naar haar toe om door haar afgewezen te worden.
Dan wordt een boek pas echt mooi. Als het ruikt en een leven verbeeldt dat je ook in de werkelijkheid kunt tegenkomen. Deze Albarta heeft bestaan. Daar is niets aan verzonnen.
2 maart 2018
Een tijd geleden kreeg ik van vrienden een boek. Het zag eruit als iets dat bij mijn moeder in haar kindertijd haar boekenkast sierde.
Een lichtbeige, harde kaft, met ingedrukte hoeken en een groene rug. Die rug was helemaal verkleurd omdat het waarschijnlijk tientallen jaren in een boekenkast tussen andere boeken had gestaan.
De titel luidde -Albarta ten Oever-, het boek was geschreven door Wouter van Riesen. Na wat zoekwerk kwam ik erachter dat hij dat in 1942 had gedaan.
Als ik zo’n boek krijg moet ik er altijd even aan ruiken. De geur van een tweedehands boek roept beelden van een ander huis op. Een boekenkast, een stinkhond, sigaren, zweet, vocht: leven.
Oude boeken en hun geuren, ik krijg er niet genoeg van. Daarom ben ik dol op tweedehands boeken, die vertellen niet alleen het verhaal van de schrijver, maar ook van de lezers. Ik koop vaak tweedehands boeken en vind dan een boodschappenbriefje, aantekeningen, een bladwijzer of een naam. En vooral geuren. Boeken horen bij iemand.
Ik las het verhaal en was in de stad Groningen in de jaren 1770 tot 1780. Van Riesen beschrijft hier het leven van Albarta ten Oever, die van meisje tot vrouw werd en leerde schilderen. Ze trouwde met een rijke weduwnaar en verzamelde kunst. Ze hadden een buitenhuis in Schipborg dat afbrandde en zij schilderde het Drentse landschap. Niet het Groningse, ze kwam niet verder dan de stadspoorten, en daar lijkt niets van bewaard gebleven.
Het verhaal is soms wat sentimenteel maar ik bevond me in de stad zoals een stad ooit bedoeld was. Als een bolwerk, tegen vijanden, en voor leergierigen.
En nu komt het mooiste. Ik loop onlangs in het Groninger Museum langs de kunst van de Romantiek en daar hangt onder aan de trap een aankondiging: ‘Ook Romantiek: Albarta ten Oever”.
In het kleine kabinet op de tweede verdieping hangen haar portret en wat van haar schilderijen. Zij schilderde Drenthe zoals wij het allemaal kennen. Zandwegen, karresporen, huizen van leem met rieten daken, heide en schapen. De reis van Groningen naar Meppel was toen nog gevaarlijk. Je was uren onderweg en je vreesde het moeras en de rovers. Albarta’s eerste geliefde kwam zo op kerstavond naar haar toe om door haar afgewezen te worden.
Dan wordt een boek pas echt mooi. Als het ruikt en een leven verbeeldt dat je ook in de werkelijkheid kunt tegenkomen. Deze Albarta heeft bestaan. Daar is niets aan verzonnen.
2 maart 2018
IETS TE KIEZEN
De strijd om de kiezer is losgebroken. De lokale politici en toekomstige bestuurders roeren zich. Ze racen van debat naar debat, schrijven stukken voor de krant en internet, en u vindt ze overal op straat. De een biedt gratis koffie aan, de ander houdt een fietstocht, de volgende twittert over een grote boom en de vierde schrijft boze brieven. Ze doen alles om kiezers te werven.
Merkt u er wat van? Ik niet. Het is nogal stil om mij heen.
Ik wil graag weten wat de partijen in de toekomst willen realiseren. Krijgt Zuidlaren een havenkwartier of een supermarktplein? Wordt Vries een historisch dorp of een forensenwijk? En wat doen we met de vliegtuigen boven Donderen? Daarover lees ik niets in de lokale media. Daar praten de twee of drie partijen die zich roeren vooral over de tegenpartij.
Daarom besloot ik de Stemwijzer in te vullen. Ik moest een handje over een balk heen en weer schuiven om mijn mening te geven over OZB, PBH en bustransferia. Ik schoof naar links en rechts en zag het resultaat. De bovenste partij in het rijtje kwam voor 73 procent met mijn mening overeen. De tweede en de derde partij voor 72 procent. Met de rest was ik het voor iets minder dan 70 procent eens.
Ik had geen idee waarom die ene partij bovenaan verscheen in mijn resultaat. Het was niet mijn favoriete partij. De partijen die bovenaan in mijn lijstje van de Stemwijzer stonden riepen in mijn hoofd andere meningen op dan die ik net had ingevuld. Ik keek eens op wat websites van de lokale partijen maar vertrok daar weer snel. Daar ging het vooral over mensen. Hoe weet ik nu wat de lokale partijen echt voor mij willen gaan doen?
Laten we het daarom anders doen: als de partijen niet vertellen waarom wij echt op hen moeten stemmen, vragen wij het ze gewoon. We kunnen toch wel een paar leuke vragen bedenken, kijkt u maar hierboven. Laten we afspreken dat we zodra we een lokale politicus op campagne tegenkomen hem of haar die vraag stellen. Bedenk iets concreets bij u in de straat of de buurt. En stel die vraag. Onderbreek dat ingestudeerde riedeltje en zeg bijvoorbeeld: Beste Nina, beste Casper, beste Klaas, wanneer maakt jouw partij de Annerweg veiliger? En mag die boom in Eelde van jou nou wel of niet blijven staan?
Veel succes! Laat me weten hoe het gaat! En vergeet niet om de 21ste te gaan stemmen. Op wie dan ook.
26 februari 2018
De strijd om de kiezer is losgebroken. De lokale politici en toekomstige bestuurders roeren zich. Ze racen van debat naar debat, schrijven stukken voor de krant en internet, en u vindt ze overal op straat. De een biedt gratis koffie aan, de ander houdt een fietstocht, de volgende twittert over een grote boom en de vierde schrijft boze brieven. Ze doen alles om kiezers te werven.
Merkt u er wat van? Ik niet. Het is nogal stil om mij heen.
Ik wil graag weten wat de partijen in de toekomst willen realiseren. Krijgt Zuidlaren een havenkwartier of een supermarktplein? Wordt Vries een historisch dorp of een forensenwijk? En wat doen we met de vliegtuigen boven Donderen? Daarover lees ik niets in de lokale media. Daar praten de twee of drie partijen die zich roeren vooral over de tegenpartij.
Daarom besloot ik de Stemwijzer in te vullen. Ik moest een handje over een balk heen en weer schuiven om mijn mening te geven over OZB, PBH en bustransferia. Ik schoof naar links en rechts en zag het resultaat. De bovenste partij in het rijtje kwam voor 73 procent met mijn mening overeen. De tweede en de derde partij voor 72 procent. Met de rest was ik het voor iets minder dan 70 procent eens.
Ik had geen idee waarom die ene partij bovenaan verscheen in mijn resultaat. Het was niet mijn favoriete partij. De partijen die bovenaan in mijn lijstje van de Stemwijzer stonden riepen in mijn hoofd andere meningen op dan die ik net had ingevuld. Ik keek eens op wat websites van de lokale partijen maar vertrok daar weer snel. Daar ging het vooral over mensen. Hoe weet ik nu wat de lokale partijen echt voor mij willen gaan doen?
Laten we het daarom anders doen: als de partijen niet vertellen waarom wij echt op hen moeten stemmen, vragen wij het ze gewoon. We kunnen toch wel een paar leuke vragen bedenken, kijkt u maar hierboven. Laten we afspreken dat we zodra we een lokale politicus op campagne tegenkomen hem of haar die vraag stellen. Bedenk iets concreets bij u in de straat of de buurt. En stel die vraag. Onderbreek dat ingestudeerde riedeltje en zeg bijvoorbeeld: Beste Nina, beste Casper, beste Klaas, wanneer maakt jouw partij de Annerweg veiliger? En mag die boom in Eelde van jou nou wel of niet blijven staan?
Veel succes! Laat me weten hoe het gaat! En vergeet niet om de 21ste te gaan stemmen. Op wie dan ook.
26 februari 2018
HET KRUKJE
We staan bij de glasbak. Hij is er op zijn trekker heen gereden. De aanhanger stuiterde over de stenen van de straat waar de bomen treurig in de wind ruisten. In zijn aanhanger tinkelde het glas van lege flessen en potten.
Hij stopt een meter voor de glasbak.
‘Ik wil het er in doen, papa.’
Hij pakt een wijnfles en klemt een andere onder zijn arm. Dan doet hij twee stappen naar de groene glasbak. Op de zijkant staan witte letters. Graffiti. Eerder wees hij erop dat zijn letter en die van zijn moeder erbij staan. Maar die van mij niet.
‘Ik kan er niet bij.’
Hij staat op zijn tenen onder de openingen van de glasbak en kijkt omhoog. Eén meter drie tegenover één meter vijfenzeventig.
‘Je hebt een krukje nodig. Dan kan je erbij klimmen.’
Hij legt de flessen terug in zijn aanhanger en kijkt mij verrukt aan. Zijn vingertje gaat omhoog.
‘Wacht even papa, die ga ik halen. Even wachten.’
En hij rent weg. De straat door, naar ons huis aan het eind, bij het elektriciteitshuisje. De bomen treuren voort, de huizen zwijgen, en de straatstenen glimmen van de miezer die is gevallen en niet door autobanden is verwoest.
Halverwege draait hij zich even om. ‘Ik haal het krukje wel! Jij moet wachten papa.’ En hij rent verder.
Dat is wonen in Anloo: de straat gaat aan de ene kant het bos in waar de kerk theater houdt. En aan de andere kant liggen het nationaal park, de oudste kerk van Drenthe, en het Anloërdiepje. Als er tien auto’s door deze straat rijden is het een drukke dag.
‘Kom maar terug, dat hoeft niet, want de deur is op slot.’
Ik roep het nog een keer en wenk hem terug. Met scheve spillebenen sloft hij terug.
‘Ik kan je wel optillen. Dan kan je alle flessen erin gooien. Kom maar.’
Even later staat hij met twee wijnflessen in zijn handen en een jampot onder zijn arm voor mij. Ik til hem op en houd hem voor de goede opening. Samen luisteren we naar het breken van het glas.
We hebben best veel glas. Heel veel zelfs. We recyclen ons te barsten.
20 februari 2018
We staan bij de glasbak. Hij is er op zijn trekker heen gereden. De aanhanger stuiterde over de stenen van de straat waar de bomen treurig in de wind ruisten. In zijn aanhanger tinkelde het glas van lege flessen en potten.
Hij stopt een meter voor de glasbak.
‘Ik wil het er in doen, papa.’
Hij pakt een wijnfles en klemt een andere onder zijn arm. Dan doet hij twee stappen naar de groene glasbak. Op de zijkant staan witte letters. Graffiti. Eerder wees hij erop dat zijn letter en die van zijn moeder erbij staan. Maar die van mij niet.
‘Ik kan er niet bij.’
Hij staat op zijn tenen onder de openingen van de glasbak en kijkt omhoog. Eén meter drie tegenover één meter vijfenzeventig.
‘Je hebt een krukje nodig. Dan kan je erbij klimmen.’
Hij legt de flessen terug in zijn aanhanger en kijkt mij verrukt aan. Zijn vingertje gaat omhoog.
‘Wacht even papa, die ga ik halen. Even wachten.’
En hij rent weg. De straat door, naar ons huis aan het eind, bij het elektriciteitshuisje. De bomen treuren voort, de huizen zwijgen, en de straatstenen glimmen van de miezer die is gevallen en niet door autobanden is verwoest.
Halverwege draait hij zich even om. ‘Ik haal het krukje wel! Jij moet wachten papa.’ En hij rent verder.
Dat is wonen in Anloo: de straat gaat aan de ene kant het bos in waar de kerk theater houdt. En aan de andere kant liggen het nationaal park, de oudste kerk van Drenthe, en het Anloërdiepje. Als er tien auto’s door deze straat rijden is het een drukke dag.
‘Kom maar terug, dat hoeft niet, want de deur is op slot.’
Ik roep het nog een keer en wenk hem terug. Met scheve spillebenen sloft hij terug.
‘Ik kan je wel optillen. Dan kan je alle flessen erin gooien. Kom maar.’
Even later staat hij met twee wijnflessen in zijn handen en een jampot onder zijn arm voor mij. Ik til hem op en houd hem voor de goede opening. Samen luisteren we naar het breken van het glas.
We hebben best veel glas. Heel veel zelfs. We recyclen ons te barsten.
20 februari 2018
VEERTIG DAGEN VEGA
In Anloo is de vastentijd aangebroken. Het dorp gaat veertig dagen vegetarisch eten. Anloo is uitgeroepen tot het meest duurzame dorp van de gemeente Aa en Hunze. En dat zegt wel wat, Aa en Hunze heeft namelijk meer dan vijfendertig dorpen. En dan rekenen ze Kostvlies, Gasselterboerveenschemond en andere onopvallende woongemeenschappen nog niet eens mee.
En nu is Anloo het duurzaamste dorp. In het najaar heeft het hele dorp biologische bloembollen in de grond gestopt en in het voorjaar bouwen ze een dorpsmoestuin bij de school. Nu gaan ze samen vegetarisch eten. En ik doe graag mee. De bloembollen heb ik in de grond voor mijn huis gestopt en van een moestuin droom ik sinds ik hier woon. Het is namelijk zo leuk om een droge boon in de grond te stoppen, het eerste blaadje van de plant uit de grond te zien komen, en een paar weken later de eerste peulen te plukken en open te maken. Veel van de verse erwten en bonen halen de keuken niet, ze gaan meteen een mond in.
Het hele dorp heeft vegetarische recepten gedeeld en op vrijdag wordt in verschillende huizen samen gegeten. Gewoon lekker eten, kletsen, kennis maken en ideeën uitwisselen. De tandarts heeft al uitgerekend dat hij na negenendertig jaar vegetarisch eten een hele koe en ruim zeshonderd kippen het leven heeft bespaard. En ik vertel over mijn liefde voor groenten. Ik wil er mijn hele tuin mee vullen. Uiteindelijk is de courgette mijn lieveling. Je stopt gewoon een zaadje in de grond of koopt een miniplantje bij de kweker. Dan heb je de hele zomer plezier van één plant. Met courgettes kan je zoveel doen.
Mijn favoriet voor groenten is de grillpan. Ik pluk de courgette van de plant en loop glimlachend naar de keuken. Onderweg ruik ik er even aan. Ik snij hem in plakjes en smeer ze in met olie. Dan gril ik ze in een hete pan. Aan beide kanten, tot ze bruin zijn. Dit kan natuurlijk ook in een grote koekenpan. Ik bestrooi de gebakken plakjes met peper en tijm en giet er wat olijfolie en balsamicoazijn over. Dan kan ik zo een hele courgette op. Ditzelfde kan je doen met aubergine, paprika en venkel. Door elke keer andere kruiden en azijn te gebruiken krijg je heel verschillende smaken. Aubergine met olie, azijn en oregano. Venkel met honing en dille.
Dat is mijn tip voor veertig dagen vega. Denk in groenten, niet in vleesvervangers. Eet daarvoor gewoon elke dag een handje noten en wat goede kaas.
9 februari 2018
In Anloo is de vastentijd aangebroken. Het dorp gaat veertig dagen vegetarisch eten. Anloo is uitgeroepen tot het meest duurzame dorp van de gemeente Aa en Hunze. En dat zegt wel wat, Aa en Hunze heeft namelijk meer dan vijfendertig dorpen. En dan rekenen ze Kostvlies, Gasselterboerveenschemond en andere onopvallende woongemeenschappen nog niet eens mee.
En nu is Anloo het duurzaamste dorp. In het najaar heeft het hele dorp biologische bloembollen in de grond gestopt en in het voorjaar bouwen ze een dorpsmoestuin bij de school. Nu gaan ze samen vegetarisch eten. En ik doe graag mee. De bloembollen heb ik in de grond voor mijn huis gestopt en van een moestuin droom ik sinds ik hier woon. Het is namelijk zo leuk om een droge boon in de grond te stoppen, het eerste blaadje van de plant uit de grond te zien komen, en een paar weken later de eerste peulen te plukken en open te maken. Veel van de verse erwten en bonen halen de keuken niet, ze gaan meteen een mond in.
Het hele dorp heeft vegetarische recepten gedeeld en op vrijdag wordt in verschillende huizen samen gegeten. Gewoon lekker eten, kletsen, kennis maken en ideeën uitwisselen. De tandarts heeft al uitgerekend dat hij na negenendertig jaar vegetarisch eten een hele koe en ruim zeshonderd kippen het leven heeft bespaard. En ik vertel over mijn liefde voor groenten. Ik wil er mijn hele tuin mee vullen. Uiteindelijk is de courgette mijn lieveling. Je stopt gewoon een zaadje in de grond of koopt een miniplantje bij de kweker. Dan heb je de hele zomer plezier van één plant. Met courgettes kan je zoveel doen.
Mijn favoriet voor groenten is de grillpan. Ik pluk de courgette van de plant en loop glimlachend naar de keuken. Onderweg ruik ik er even aan. Ik snij hem in plakjes en smeer ze in met olie. Dan gril ik ze in een hete pan. Aan beide kanten, tot ze bruin zijn. Dit kan natuurlijk ook in een grote koekenpan. Ik bestrooi de gebakken plakjes met peper en tijm en giet er wat olijfolie en balsamicoazijn over. Dan kan ik zo een hele courgette op. Ditzelfde kan je doen met aubergine, paprika en venkel. Door elke keer andere kruiden en azijn te gebruiken krijg je heel verschillende smaken. Aubergine met olie, azijn en oregano. Venkel met honing en dille.
Dat is mijn tip voor veertig dagen vega. Denk in groenten, niet in vleesvervangers. Eet daarvoor gewoon elke dag een handje noten en wat goede kaas.
9 februari 2018
VOGELHUISJE
Op een donderdagmorgen zit ik in mijn studeerkamer aan de telefoon. Allebei bellen we handsfree en het ruist op de lijn. Bij hem ritselt het op de achtergrond, terwijl bij mij de muisklikken fel klinken. Buiten raast de wind door de tuin. Die heeft het op de achterkant van het huis gemunt. De autoriteiten noemen het een zware storm, ik moet binnen blijven.
‘Dat heb jij groen gekleurd,’ zegt hij, ‘maar ik vind dat het oranje moet zijn.’ Zo praten ambtenaren. Geheimtaal in kleur.
Buiten begint een kettingzaag te brullen. Nu is mijn gesprekspartner nog slechter te horen. Als ik naar buiten kijk zie ik dat er een grote boomtak op de straat ligt. Die zijn er snel bij.
Als ik even later weer naar buiten kijk is de boom tussen mijn huis en dat van de buurman verdwenen. Ach, hij was ziek, denk ik, en nu is er plaats voor een Moree-beuk.
Het geluid van kettingzagen gaat door. Ik rond mijn telefoongesprek af en ga naar het voorhuis. Daar pakt een graafmachine met een soort hand als schep een grote tak van de beuk vast. Met een draaiende polsbeweging breekt hij de tak af en legt hem voorzichtig op de grond.
De grote beuk gaat er aan! De mooiste boom van de straat. Ik keek er elke ochtend naar vanuit het keukenraam. Hij was zo mooi. Rond van vorm en perfect in balans. Met prachtige kleuren in alle seizoenen.
Nu klinkt het geluid van kettingzagen door het hele dorp. De gemeente voert het bomenonderhoudsplan uit. De zieke bomen verdwijnen. Uitgerekend nu het stormt halen zij de ongelukkigen weg. En dan zit er een gat in mijn tuin. Een gat in de straat. Aan de overkant staan nu drie keer zoveel bomen als aan deze kant.
Een paar uur later sta ik bij de knoest van de afgezaagde boom. Ik probeer de ringen te tellen. Hij heeft hier langer geleefd dan ik. Alles meegemaakt. Naast de knoest liggen een paar plakjes hout. Ik raap ze op en denk dat het boomschors is. Als ik ze op elkaar leg zie ik dat het de resten van een vogelhuisje zijn. Dat was ooit groen geschilderd. In de straat hangt op elke tweede boom zo’n vogelhuisje. Ik neem me voor om nog een extra vogelhuisje in mijn tuin op te hangen. Daar wordt namelijk al druk bezichtigd.
Sorry vogels.
2 februari 2018
Op een donderdagmorgen zit ik in mijn studeerkamer aan de telefoon. Allebei bellen we handsfree en het ruist op de lijn. Bij hem ritselt het op de achtergrond, terwijl bij mij de muisklikken fel klinken. Buiten raast de wind door de tuin. Die heeft het op de achterkant van het huis gemunt. De autoriteiten noemen het een zware storm, ik moet binnen blijven.
‘Dat heb jij groen gekleurd,’ zegt hij, ‘maar ik vind dat het oranje moet zijn.’ Zo praten ambtenaren. Geheimtaal in kleur.
Buiten begint een kettingzaag te brullen. Nu is mijn gesprekspartner nog slechter te horen. Als ik naar buiten kijk zie ik dat er een grote boomtak op de straat ligt. Die zijn er snel bij.
Als ik even later weer naar buiten kijk is de boom tussen mijn huis en dat van de buurman verdwenen. Ach, hij was ziek, denk ik, en nu is er plaats voor een Moree-beuk.
Het geluid van kettingzagen gaat door. Ik rond mijn telefoongesprek af en ga naar het voorhuis. Daar pakt een graafmachine met een soort hand als schep een grote tak van de beuk vast. Met een draaiende polsbeweging breekt hij de tak af en legt hem voorzichtig op de grond.
De grote beuk gaat er aan! De mooiste boom van de straat. Ik keek er elke ochtend naar vanuit het keukenraam. Hij was zo mooi. Rond van vorm en perfect in balans. Met prachtige kleuren in alle seizoenen.
Nu klinkt het geluid van kettingzagen door het hele dorp. De gemeente voert het bomenonderhoudsplan uit. De zieke bomen verdwijnen. Uitgerekend nu het stormt halen zij de ongelukkigen weg. En dan zit er een gat in mijn tuin. Een gat in de straat. Aan de overkant staan nu drie keer zoveel bomen als aan deze kant.
Een paar uur later sta ik bij de knoest van de afgezaagde boom. Ik probeer de ringen te tellen. Hij heeft hier langer geleefd dan ik. Alles meegemaakt. Naast de knoest liggen een paar plakjes hout. Ik raap ze op en denk dat het boomschors is. Als ik ze op elkaar leg zie ik dat het de resten van een vogelhuisje zijn. Dat was ooit groen geschilderd. In de straat hangt op elke tweede boom zo’n vogelhuisje. Ik neem me voor om nog een extra vogelhuisje in mijn tuin op te hangen. Daar wordt namelijk al druk bezichtigd.
Sorry vogels.
2 februari 2018
DINOSAURUSNEK
‘Ik ben de weg kwijt,’ zegt de man, ‘kom ik daar weer bij de groene route uit?’
Het bier en de griep van de vorige dag zaten nog in mijn hoofd. Ik had wat brood geroosterd en een sinaasappel gegeten. En toen vond ik dat ik naar buiten moest.
Ik had hem al zien aankomen. Hij was de tweede mens die ik die ochtend zag. Eerst was er de hardloopster die mij met donkere heupen en zwabbervoeten tegemoet kwam. Van dichtbij bleek ze ouder dan van veraf.
‘Hoi!, zei ze niet erg overtuigend. Ik keek haar aan en dacht aan een mountainbiketocht door de Strubben. Slingeren, hobbelen, trappen, remmen. Vandaag even niet, mijn lichaam was er nog niet aan toe.
Hij draagt een groot blauw trainingspak met de broek in zijn schoenen. Op zijn hoofd een muts met een omgerolde rand. We lopen elkaar tegen het lijf op het verhoogde pad van de stille knijp naar de bosweg. We stappen over de takken en glibberen langs de fietssporen die hier niet horen. Bij de omgevallen boom met de vreemde bocht in de stam die lijkt op een dinosaurusnek wacht hij op mij. Je kunt hier alleen passeren als je over de stam stapt, op de schuine rand van het pad, en je goed vasthoudt aan de enige tak die nog aan de stam zit. Omdat hier al heel veel mensen zijn gepasseerd is deze tak heel glad geworden.
‘Meneer,’ zegt de man. ‘Moet ik dan die kant op?’ Hij wijst naar iets achter mij.
‘Ja, als u daar aan het eind rechts gaat, ziet u de paaltjes weer. De route gaat daar steeds rechtdoor. Aan het eind wordt het nat en moet u over het pad laveren om niet uit te glijden. Dan steekt u een sloot over en slingert u door het bos. Dat is een heel mooi stukje.’
‘Aha, u kent de route.’
‘Ja, ik woon hier vlakbij. Ik ben dol op de Strubben en de Kniphorst. Elke keer is het hier weer anders. Als u de lange route neemt gaat u ook over de hei. Dat is heel mooi. Vroeger was het hier allemaal hei. Het bos is door de mensen gemaakt. Omdat de schapen hier niet meer mochten lopen.’
De man kijkt mij even doordringend aan. Zijn ogen glinsteren achter zijn dikke montuur.
‘Ja, ik ben verkeerd gelopen. Ik moest daarlangs maar nu ben ik opeens hier.’
‘Veel plezier meneer. Geniet ervan!’
‘Dank u wel!’
29 januari 2018
‘Ik ben de weg kwijt,’ zegt de man, ‘kom ik daar weer bij de groene route uit?’
Het bier en de griep van de vorige dag zaten nog in mijn hoofd. Ik had wat brood geroosterd en een sinaasappel gegeten. En toen vond ik dat ik naar buiten moest.
Ik had hem al zien aankomen. Hij was de tweede mens die ik die ochtend zag. Eerst was er de hardloopster die mij met donkere heupen en zwabbervoeten tegemoet kwam. Van dichtbij bleek ze ouder dan van veraf.
‘Hoi!, zei ze niet erg overtuigend. Ik keek haar aan en dacht aan een mountainbiketocht door de Strubben. Slingeren, hobbelen, trappen, remmen. Vandaag even niet, mijn lichaam was er nog niet aan toe.
Hij draagt een groot blauw trainingspak met de broek in zijn schoenen. Op zijn hoofd een muts met een omgerolde rand. We lopen elkaar tegen het lijf op het verhoogde pad van de stille knijp naar de bosweg. We stappen over de takken en glibberen langs de fietssporen die hier niet horen. Bij de omgevallen boom met de vreemde bocht in de stam die lijkt op een dinosaurusnek wacht hij op mij. Je kunt hier alleen passeren als je over de stam stapt, op de schuine rand van het pad, en je goed vasthoudt aan de enige tak die nog aan de stam zit. Omdat hier al heel veel mensen zijn gepasseerd is deze tak heel glad geworden.
‘Meneer,’ zegt de man. ‘Moet ik dan die kant op?’ Hij wijst naar iets achter mij.
‘Ja, als u daar aan het eind rechts gaat, ziet u de paaltjes weer. De route gaat daar steeds rechtdoor. Aan het eind wordt het nat en moet u over het pad laveren om niet uit te glijden. Dan steekt u een sloot over en slingert u door het bos. Dat is een heel mooi stukje.’
‘Aha, u kent de route.’
‘Ja, ik woon hier vlakbij. Ik ben dol op de Strubben en de Kniphorst. Elke keer is het hier weer anders. Als u de lange route neemt gaat u ook over de hei. Dat is heel mooi. Vroeger was het hier allemaal hei. Het bos is door de mensen gemaakt. Omdat de schapen hier niet meer mochten lopen.’
De man kijkt mij even doordringend aan. Zijn ogen glinsteren achter zijn dikke montuur.
‘Ja, ik ben verkeerd gelopen. Ik moest daarlangs maar nu ben ik opeens hier.’
‘Veel plezier meneer. Geniet ervan!’
‘Dank u wel!’
29 januari 2018
M
Als je verhuist ontdek je hoeveel spullen je hebt. Teveel dus. Het huis waar ik nu woon is niet groter dan het vorige huis. Daar is het ook niet op gekozen. Maar het heeft een studeerkamer. Voorheen behielp ik mij in een bovenkamertje achter een grote plank die op twee kastjes lag. Ik zat op een bureaustoel die op de schuine vloer weggleed en zocht naar mijn boeken die zich op drie plekken in huis bevonden. Nu is alles in één kamer beland.
Ook mijn cd’s. En dat zijn er veel. Niet alleen die van mij, ook die van haar. Zij is net zo’n verzamelaar als ik ben. Ons verleden kunnen we vertellen door onze eigen muziek chronologisch te rangschikken. Heeft u wel eens gehoord van Considering Lily en Martyn Joseph? Of van I Spy en Danielle Spencer?
Eerst heb ik de boeken uitgezocht. Ik zette ze op volgorde. Alfabetisch deze keer. Verdeeld over literatuur, filosofie, Rusland, tuinen en reizen. Daarna waren de cd’s aan de beurt. Ze stonden in wankele stapels op de grond. Ik ging op de grond zitten en begon ze te sorteren. Links klassiek, rechts pop. De cd’s rechts legde ik op alfabetische stapels. Voor het eerst had ik al haar cd’s in handen. Allemaal, stuk voor stuk. Die avond vroeg ik haar naar die onbekende namen. Wie zijn dat?
Wat ook opviel was dat wij samen een voorkeur voor één letter hadden. Net als bij de boeken. Daar zijn de auteurs wiens namen beginnen met de G en de M sterk in de meerderheid. Dan moet je ook niet alles van Sandor Marai kopen, zegt zij dan. En die dikke pillen van Mysliwski, Geert Mak, of Thomas Mann.
Toen alle cd’s in stapels op de grond lagen, was er één stapel bij die hoog wankelde. Het waren de muzikanten met een M voor hun naam. Mercury, Morrison, Muse, Midnight Oil, Mullins. En zo kan ik een hele alinea vullen. Maar dat doe ik niet. Dat is ons muziekgeheim.
Toch vraag ik me af waarom die letter M overal opduikt. Zal mijn achternaam mij stiekem beïnvloeden? Ik weet het niet. Hopelijk is het toeval. Ik heb tenslotte ook alles van Gunther Grass. En van Arvo Part. Daar zit geen M in.
22 januari 2018
Als je verhuist ontdek je hoeveel spullen je hebt. Teveel dus. Het huis waar ik nu woon is niet groter dan het vorige huis. Daar is het ook niet op gekozen. Maar het heeft een studeerkamer. Voorheen behielp ik mij in een bovenkamertje achter een grote plank die op twee kastjes lag. Ik zat op een bureaustoel die op de schuine vloer weggleed en zocht naar mijn boeken die zich op drie plekken in huis bevonden. Nu is alles in één kamer beland.
Ook mijn cd’s. En dat zijn er veel. Niet alleen die van mij, ook die van haar. Zij is net zo’n verzamelaar als ik ben. Ons verleden kunnen we vertellen door onze eigen muziek chronologisch te rangschikken. Heeft u wel eens gehoord van Considering Lily en Martyn Joseph? Of van I Spy en Danielle Spencer?
Eerst heb ik de boeken uitgezocht. Ik zette ze op volgorde. Alfabetisch deze keer. Verdeeld over literatuur, filosofie, Rusland, tuinen en reizen. Daarna waren de cd’s aan de beurt. Ze stonden in wankele stapels op de grond. Ik ging op de grond zitten en begon ze te sorteren. Links klassiek, rechts pop. De cd’s rechts legde ik op alfabetische stapels. Voor het eerst had ik al haar cd’s in handen. Allemaal, stuk voor stuk. Die avond vroeg ik haar naar die onbekende namen. Wie zijn dat?
Wat ook opviel was dat wij samen een voorkeur voor één letter hadden. Net als bij de boeken. Daar zijn de auteurs wiens namen beginnen met de G en de M sterk in de meerderheid. Dan moet je ook niet alles van Sandor Marai kopen, zegt zij dan. En die dikke pillen van Mysliwski, Geert Mak, of Thomas Mann.
Toen alle cd’s in stapels op de grond lagen, was er één stapel bij die hoog wankelde. Het waren de muzikanten met een M voor hun naam. Mercury, Morrison, Muse, Midnight Oil, Mullins. En zo kan ik een hele alinea vullen. Maar dat doe ik niet. Dat is ons muziekgeheim.
Toch vraag ik me af waarom die letter M overal opduikt. Zal mijn achternaam mij stiekem beïnvloeden? Ik weet het niet. Hopelijk is het toeval. Ik heb tenslotte ook alles van Gunther Grass. En van Arvo Part. Daar zit geen M in.
22 januari 2018
HENRY'S BAR
Ik ging naar Duitsland om Amerikaanse kunst te zien. In Emden hangt het broertje van de tentoonstelling ‘American Dream’ die nu in Assen te zien is. Volgens de omschrijving zou hier veel meer Amerikaanse kunst hangen dan in het Drents Museum.
Op station Groningen arriveerde een witte dubbeldekker. De bus reed in plaats van de trein omdat een schip lang geleden de brug bij Wiener kapot had gevaren. Hij was te laat. De chauffeur stopte de buik van de bus vol met Duitse koffers en keek mij boos aan toen ik hem vroeg of ik bij hem kon inchecken. ‘Dat had u bij de treinen moeten doen.’
De chauffeur laveerde soepel over de snelweg, en bracht mij hobbelend op de Autobahn snel in Leer. Daar nam ik een glimmende trein naar Emden waarin de conducteur mij glimlachend verwelkomde. Na een koude wandeling belandde ik bij Henry’s Bar voor koffie. Henry’s Bar is de buurman van de Kunsthalle.
Binnen zat het vol en ik zocht de ingang. Ik probeerde de wanden die allemaal van glas waren maar er was geen entree. Uiteindelijk zag ik een bord dat mij binnen nodigde. Het leidde mij door een stenen entree waar het naar verzorgingshuis rook. Onder een kapstok stonden een rollator en een wandelstok. Links zag ik een beigebruine lege gang vol deuren die kamers suggereerde. Rechts ging ik de bar binnen.
Daar was het goed. Een koeling vol Kuchen zoals alleen de Duitsers die maken. Weg met de appeltaart! Welkom Henry-Choco-torte! Ik bestelde een grote koffie en die chocoladetaart en keek om mij heen. Vier van de acht tafels waren bezet. Twee door een groot gezelschap. Het ene presenteerde zich direct aan mij. Het waren zeven of acht Nederlandse vrouwen van rond de dertig. Ze hadden zich breeduit rond twee tafels gepositioneerd en kletsten alsof ze allemaal hun hoorapparaat uit hadden staan. De naam Tynaarlo kwam voorbij, niet in goed daglicht. De serveerster moest omlopen toen ze mijn koffie kwam brengen.
Aan twee andere tafels zaten zes Duitse oma’s en één heer. Ze hadden zich klein gemaakt aan hun aan elkaar geschoven tafels. Stuk voor stuk hadden ze makkelijk haar en bijpassende kleren. Stil aten ze hun volle borden leeg en dronken ze gezonde thee. Met hun buurvrouw bespraken ze het plezier en de problemen van hun kleinkinderen.
Ik at langzaam van mijn taart en probeerde niet op te vallen.
15 januari 2018
Ik ging naar Duitsland om Amerikaanse kunst te zien. In Emden hangt het broertje van de tentoonstelling ‘American Dream’ die nu in Assen te zien is. Volgens de omschrijving zou hier veel meer Amerikaanse kunst hangen dan in het Drents Museum.
Op station Groningen arriveerde een witte dubbeldekker. De bus reed in plaats van de trein omdat een schip lang geleden de brug bij Wiener kapot had gevaren. Hij was te laat. De chauffeur stopte de buik van de bus vol met Duitse koffers en keek mij boos aan toen ik hem vroeg of ik bij hem kon inchecken. ‘Dat had u bij de treinen moeten doen.’
De chauffeur laveerde soepel over de snelweg, en bracht mij hobbelend op de Autobahn snel in Leer. Daar nam ik een glimmende trein naar Emden waarin de conducteur mij glimlachend verwelkomde. Na een koude wandeling belandde ik bij Henry’s Bar voor koffie. Henry’s Bar is de buurman van de Kunsthalle.
Binnen zat het vol en ik zocht de ingang. Ik probeerde de wanden die allemaal van glas waren maar er was geen entree. Uiteindelijk zag ik een bord dat mij binnen nodigde. Het leidde mij door een stenen entree waar het naar verzorgingshuis rook. Onder een kapstok stonden een rollator en een wandelstok. Links zag ik een beigebruine lege gang vol deuren die kamers suggereerde. Rechts ging ik de bar binnen.
Daar was het goed. Een koeling vol Kuchen zoals alleen de Duitsers die maken. Weg met de appeltaart! Welkom Henry-Choco-torte! Ik bestelde een grote koffie en die chocoladetaart en keek om mij heen. Vier van de acht tafels waren bezet. Twee door een groot gezelschap. Het ene presenteerde zich direct aan mij. Het waren zeven of acht Nederlandse vrouwen van rond de dertig. Ze hadden zich breeduit rond twee tafels gepositioneerd en kletsten alsof ze allemaal hun hoorapparaat uit hadden staan. De naam Tynaarlo kwam voorbij, niet in goed daglicht. De serveerster moest omlopen toen ze mijn koffie kwam brengen.
Aan twee andere tafels zaten zes Duitse oma’s en één heer. Ze hadden zich klein gemaakt aan hun aan elkaar geschoven tafels. Stuk voor stuk hadden ze makkelijk haar en bijpassende kleren. Stil aten ze hun volle borden leeg en dronken ze gezonde thee. Met hun buurvrouw bespraken ze het plezier en de problemen van hun kleinkinderen.
Ik at langzaam van mijn taart en probeerde niet op te vallen.
15 januari 2018
TOM BOONEN-BOCHT
Ik zie hem door de bomen op mij afkomen. Hij rijdt op een grote zwarte herenfiets, zo een die je opa vroeger had. Op een of andere manier denk ik toch niet aan een oude fiets, hij rijdt veel te makkelijk, het kost hem met zijn lange lijf geen enkele moeite.
Hij heeft een grote grijze muts op die net te groot is voor zijn hoofd. Hij komt bijna over zijn wenkbrauwen. Toch staat die hem wel, hij past precies bij zijn nonchalante studentenoutfit van spijkerbroek, zwartgeel jack en onopvallende schoenen.
Zojuist heb ik de TomBoonen-bocht ingestuurd. Bij Oudemolen het fietspad naar Taarlo op. Tegenover de boerderij die al heel lang te koop staat en waar de gordijnen sneller verkleuren dan het bord van de makelaar. Alle opvallende bochten in Drenthe krijgen van mij een naam. Ze doen mij allemaal ergens aan herinneren. Dit is de zoveelste bocht in de Ronde van Vlaanderen. Drie slingers en een weg die steeds smaller wordt. Je moet er altijd remmen, door de bomen lijkt de bocht scherper dan hij is. En op de laatste bocht het fietspad in ligt altijd zand, alsof de sloot ernaast regelmatig overstroomt. Natuurlijk heb je hier ook altijd tegenwind.
Hij kijkt op zijn mobiel. Dan kijkt hij op, recht in mijn ogen, door de bomen heen. Daarna kijkt hij weer op zijn scherm en stuurt hij de tweede bocht in.
Ik stuur ook die bocht in en leg mijn vinger op de rem. Hij waaiert breed uit, zijn blik op zijn scherm, zijn muts op zijn ogen.
‘Hallo,’ zeg ik halfluid.
Hij kijkt verschrikt op en stuurt van mij weg met een grote zwaai. Hoog op zijn fiets passeert hij mij, terwijl ik mij verder over mijn stuur buig. Intussen gaat zijn hoofd weer naar zijn mobiel. ‘Sorry,’ hoor ik hem nog zeggen. Dan is hij weg.
Ik rem voor het zand op het begin van het fietspad. De paarden in de wei ernaast kijken mij geamuseerd aan en buigen daarna hun hoofd naar het gras onder hun voeten. Ik trap harder en ga op weg naar de slingerbochten voor Taarlo.
8 januari 2018
Ik zie hem door de bomen op mij afkomen. Hij rijdt op een grote zwarte herenfiets, zo een die je opa vroeger had. Op een of andere manier denk ik toch niet aan een oude fiets, hij rijdt veel te makkelijk, het kost hem met zijn lange lijf geen enkele moeite.
Hij heeft een grote grijze muts op die net te groot is voor zijn hoofd. Hij komt bijna over zijn wenkbrauwen. Toch staat die hem wel, hij past precies bij zijn nonchalante studentenoutfit van spijkerbroek, zwartgeel jack en onopvallende schoenen.
Zojuist heb ik de TomBoonen-bocht ingestuurd. Bij Oudemolen het fietspad naar Taarlo op. Tegenover de boerderij die al heel lang te koop staat en waar de gordijnen sneller verkleuren dan het bord van de makelaar. Alle opvallende bochten in Drenthe krijgen van mij een naam. Ze doen mij allemaal ergens aan herinneren. Dit is de zoveelste bocht in de Ronde van Vlaanderen. Drie slingers en een weg die steeds smaller wordt. Je moet er altijd remmen, door de bomen lijkt de bocht scherper dan hij is. En op de laatste bocht het fietspad in ligt altijd zand, alsof de sloot ernaast regelmatig overstroomt. Natuurlijk heb je hier ook altijd tegenwind.
Hij kijkt op zijn mobiel. Dan kijkt hij op, recht in mijn ogen, door de bomen heen. Daarna kijkt hij weer op zijn scherm en stuurt hij de tweede bocht in.
Ik stuur ook die bocht in en leg mijn vinger op de rem. Hij waaiert breed uit, zijn blik op zijn scherm, zijn muts op zijn ogen.
‘Hallo,’ zeg ik halfluid.
Hij kijkt verschrikt op en stuurt van mij weg met een grote zwaai. Hoog op zijn fiets passeert hij mij, terwijl ik mij verder over mijn stuur buig. Intussen gaat zijn hoofd weer naar zijn mobiel. ‘Sorry,’ hoor ik hem nog zeggen. Dan is hij weg.
Ik rem voor het zand op het begin van het fietspad. De paarden in de wei ernaast kijken mij geamuseerd aan en buigen daarna hun hoofd naar het gras onder hun voeten. Ik trap harder en ga op weg naar de slingerbochten voor Taarlo.
8 januari 2018
CREDO
Om 5 uur in de ochtend is het stil in huis. Ik lig klaarwakker in bed en hoor de regen tikken op het dakraam. Het klinkt alsof er kleine ijsballetjes uit de lucht vallen. Ze tintelen van plezier en doen mij denken aan de nieuwe dag die voor mij ligt.
Ik weet dat ik toch niet meer slaap en ik sta op. Even kijk ik langs het gordijn naar buiten. Daar zie ik een lichte plek op de grond. Het is geen sneeuw. Het is het licht van de lantaarnpaal. Op mijn tenen loop ik naar beneden, bang om mijn jochie wakker te maken. Hij slaapt onder het grote licht in zijn kamer. Kamertje, zoals hij zelf zegt.
Ik zet water op, pak twee boterhammen uit de vriezer en poets mijn tanden. Dan eet en drink ik. Frambozenthee, brood, abrikozenjam, hagelslag. Loom lig ik in de blauwe stoel en denk ik aan het leven van Ivan Boenin. Wat maakt hem zo anders dan Paustovski? Beiden schrijven over het Russische land en het eenvoudige leven. Maar Boenin heeft het nooit over de politiek, de oorlogen, de gevechten. Hij beschreef het alledaagse, het tragische, het gewone leven in het kleine Rusland. Provinciaals zouden wij het noemen, of Drents.
De middelste gordijnen doe ik open. Schuin tegenover brandt licht. Bertha rookt haar eerste sigaret, ik zie een oranje lichtje optrekken en doven in haar deuropening. Alsof ze de geur zelf niet binnen wil. Daarnaast baadt het huis van de krantenman in vol licht. Hij rijdt heen en weer op zijn brommer en brengt het nieuws rond. Verder is het donker.
Ik zet muziek op en hoor even later het Credo van Arvo Part in mijn oren schallen, zuchten en tokkelen. En ik lees Mitja’s liefde van Boenin. Van deze combinatie krijg ik tranen in mijn ogen. Dit is de vroege, stille ochtend waard. De onmogelijke tragiek van Mitja die zijn stadse vriendin verliest zodra hij naar het platteland vertrekt wordt vergezeld door de tragische heldenmoed van de Baltische burgers. Iedereen gelooft in mogelijkheden, niemand wil zich overgeven aan de ellende en de wanhoop van de tragiek. Het ongeluk is altijd voor anderen bestemd, hopen zij.
Even heb ik zin om te huilen en ik speel het Credo nog een keer af.
2 januari 2018
Om 5 uur in de ochtend is het stil in huis. Ik lig klaarwakker in bed en hoor de regen tikken op het dakraam. Het klinkt alsof er kleine ijsballetjes uit de lucht vallen. Ze tintelen van plezier en doen mij denken aan de nieuwe dag die voor mij ligt.
Ik weet dat ik toch niet meer slaap en ik sta op. Even kijk ik langs het gordijn naar buiten. Daar zie ik een lichte plek op de grond. Het is geen sneeuw. Het is het licht van de lantaarnpaal. Op mijn tenen loop ik naar beneden, bang om mijn jochie wakker te maken. Hij slaapt onder het grote licht in zijn kamer. Kamertje, zoals hij zelf zegt.
Ik zet water op, pak twee boterhammen uit de vriezer en poets mijn tanden. Dan eet en drink ik. Frambozenthee, brood, abrikozenjam, hagelslag. Loom lig ik in de blauwe stoel en denk ik aan het leven van Ivan Boenin. Wat maakt hem zo anders dan Paustovski? Beiden schrijven over het Russische land en het eenvoudige leven. Maar Boenin heeft het nooit over de politiek, de oorlogen, de gevechten. Hij beschreef het alledaagse, het tragische, het gewone leven in het kleine Rusland. Provinciaals zouden wij het noemen, of Drents.
De middelste gordijnen doe ik open. Schuin tegenover brandt licht. Bertha rookt haar eerste sigaret, ik zie een oranje lichtje optrekken en doven in haar deuropening. Alsof ze de geur zelf niet binnen wil. Daarnaast baadt het huis van de krantenman in vol licht. Hij rijdt heen en weer op zijn brommer en brengt het nieuws rond. Verder is het donker.
Ik zet muziek op en hoor even later het Credo van Arvo Part in mijn oren schallen, zuchten en tokkelen. En ik lees Mitja’s liefde van Boenin. Van deze combinatie krijg ik tranen in mijn ogen. Dit is de vroege, stille ochtend waard. De onmogelijke tragiek van Mitja die zijn stadse vriendin verliest zodra hij naar het platteland vertrekt wordt vergezeld door de tragische heldenmoed van de Baltische burgers. Iedereen gelooft in mogelijkheden, niemand wil zich overgeven aan de ellende en de wanhoop van de tragiek. Het ongeluk is altijd voor anderen bestemd, hopen zij.
Even heb ik zin om te huilen en ik speel het Credo nog een keer af.
2 januari 2018
STILLE KNIJP
Het pad loopt langs het kerkhof waar boven de heg het Mariahoofd van vrouwe Kniphorst steekt. Ze vouwt haar handen in extase en houdt haar ogen in aanbidding gesloten. Wie haar de namen Maria en Magdalena heeft meegegeven is door de beeldhouwer goed begrepen. In het dagelijkse leven heette ze Lena of zoiets.
De zandweg buigt links door het bos en daar ligt het hele dorp voor mij. Dit is de moderne kant met grote huizen waar de campers en de boodschappenauto’s rond de huizen staan. Je zou bijna aan illegale bewoning gaan denken. Over honderden jaren gaan de kunstschilders met hun digitale kwasten misschien wel aan deze kant van het dorp zitten.
Vlak voor de asfaltweg ga ik rechts. In de sporen op de grond ontdek ik verse strepen van een mountainbike, tussen alle voetstappen en fietssporen die allemaal dezelfde kant op gaan. Ik glibber over de modder en weet dat heel veel anderen voor mij hetzelfde hebben gedaan. Tegen de bosrand verscholen ligt een zwarte schuur met een nederig dak. Hier loopt de Strubbenroute die negen kilometer lang over de hei en door het bos slingert. Langs grafheuvels en karrensporen, over duinen en onder eeuwenoude gebroken bomen door.
Ik stop bij de stille knijp. De deur van de zwarte schuur staat open en binnen is het warm. Tegen de achterwand is een muur gebouwd van karren vol kachelhout, daarnaast staat de kachel te snorren. Links is een bar waarnaast de kleine lampjes van een kerstboom twinkelen. Ook de bar is van hout, net als de blikken van de twee oude mannen die er aan hangen. Even kijken ze mij aan. Ze beginnen bij mijn voeten. Wandelschoenen: mis. Ruitbroek: fout. Donker jack: oké. Bril: nou nou. Zwarte pet: mwah.
Ik ga zitten en daar is de barkeeper. ‘Een biertje graag,’ zeg ik. Ik kijk naar de mannen. ‘Willen jullie ook wat?’ ‘En jij,’ vraag ik aan de barmeid. ‘Ja, lekker!’ roepen ze in koor. Dan staan de mannen op. Ik krijg een schouderklop. Ze slaan hard voor hun leeftijd. ‘Ik ben Riekus!’ roept de ene. ‘En ik ben Martin,’ zegt de andere. ‘Wie wonen vlak bie oe.’
We gaan zitten en klinken. De glazen glimmen in het kleine licht. Gelukkig nieuwjaar!
24 december 2017
Het pad loopt langs het kerkhof waar boven de heg het Mariahoofd van vrouwe Kniphorst steekt. Ze vouwt haar handen in extase en houdt haar ogen in aanbidding gesloten. Wie haar de namen Maria en Magdalena heeft meegegeven is door de beeldhouwer goed begrepen. In het dagelijkse leven heette ze Lena of zoiets.
De zandweg buigt links door het bos en daar ligt het hele dorp voor mij. Dit is de moderne kant met grote huizen waar de campers en de boodschappenauto’s rond de huizen staan. Je zou bijna aan illegale bewoning gaan denken. Over honderden jaren gaan de kunstschilders met hun digitale kwasten misschien wel aan deze kant van het dorp zitten.
Vlak voor de asfaltweg ga ik rechts. In de sporen op de grond ontdek ik verse strepen van een mountainbike, tussen alle voetstappen en fietssporen die allemaal dezelfde kant op gaan. Ik glibber over de modder en weet dat heel veel anderen voor mij hetzelfde hebben gedaan. Tegen de bosrand verscholen ligt een zwarte schuur met een nederig dak. Hier loopt de Strubbenroute die negen kilometer lang over de hei en door het bos slingert. Langs grafheuvels en karrensporen, over duinen en onder eeuwenoude gebroken bomen door.
Ik stop bij de stille knijp. De deur van de zwarte schuur staat open en binnen is het warm. Tegen de achterwand is een muur gebouwd van karren vol kachelhout, daarnaast staat de kachel te snorren. Links is een bar waarnaast de kleine lampjes van een kerstboom twinkelen. Ook de bar is van hout, net als de blikken van de twee oude mannen die er aan hangen. Even kijken ze mij aan. Ze beginnen bij mijn voeten. Wandelschoenen: mis. Ruitbroek: fout. Donker jack: oké. Bril: nou nou. Zwarte pet: mwah.
Ik ga zitten en daar is de barkeeper. ‘Een biertje graag,’ zeg ik. Ik kijk naar de mannen. ‘Willen jullie ook wat?’ ‘En jij,’ vraag ik aan de barmeid. ‘Ja, lekker!’ roepen ze in koor. Dan staan de mannen op. Ik krijg een schouderklop. Ze slaan hard voor hun leeftijd. ‘Ik ben Riekus!’ roept de ene. ‘En ik ben Martin,’ zegt de andere. ‘Wie wonen vlak bie oe.’
We gaan zitten en klinken. De glazen glimmen in het kleine licht. Gelukkig nieuwjaar!
24 december 2017
WOLFGANG MATTHEUER
In de Fundatie in Zwolle hangt het werk van een dode kunstenaar. Hij komt uit een land dat niet meer bestaat, de DDR. Zijn zelfportret toont een kleine kalende man met een bol gezicht en rustige ogen. De typische ambtenaar die decennia zijn werk doet op het kantoor van de partij. Hij past naadloos in de fotoreeksen van Jan Banning die ook in de Fundatie te zien zijn. Je kunt hem zo achter één van die bureaus in die verre communistische partijkantoren zetten. Een onverzettelijke.
Zo is hij ook als schilder. Als jongeman heeft hij nog haar boven op zijn hoofd en een moderne grote bril. Maar zijn blik is altijd peinzend en onverzettelijk, dromend, onderzoekend. Dat is ook zijn werk. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, mijn kindertijd, geeft hij zijn kijk op het leven achter het ijzeren gordijn. In het Duitsland dat wij nog steeds verfoeien en ook zo goed denken te kennen. Heuvelachtige landschappen waar je nooit de horizon ziet, hekken en schuttingen die het uitzicht belemmeren, snelwegen die de hoop op een bestemming brengen. Het zijn werelden die niet zijn wat wij willen dat zij zijn.
Het alledaagse leven in de DDR bekritiseert hij met een zachte stem, vrolijke kleuren en onmogelijke vergezichten. In zijn beelden lopen Sisyphus en Icarus vaak rond. De mannen die het onmogelijke moesten doen. De aarde omhoog rollen, naar de zon vliegen. Het wenselijke bleek een droom. Sisyphus laat boven aan de berg zijn steen/aardbol los en kan onderaan weer opnieuw beginnen. Icarus komt te dicht bij de zon en de was van zijn veren aan zijn armen smelt. Ze vallen allebei hard op hun rug. Hulpeloos liggen ze langs de weg terwijl de burger als massatoerist langs marcheert. Met maskers, speelgoed en zonnewensen.
Wie is hier nu de gek? De burger of de heerser? Stel dat ze het allebei zijn... Jij en ik... U en mij… Ga kijken in Zwolle.
19 december 2017
In de Fundatie in Zwolle hangt het werk van een dode kunstenaar. Hij komt uit een land dat niet meer bestaat, de DDR. Zijn zelfportret toont een kleine kalende man met een bol gezicht en rustige ogen. De typische ambtenaar die decennia zijn werk doet op het kantoor van de partij. Hij past naadloos in de fotoreeksen van Jan Banning die ook in de Fundatie te zien zijn. Je kunt hem zo achter één van die bureaus in die verre communistische partijkantoren zetten. Een onverzettelijke.
Zo is hij ook als schilder. Als jongeman heeft hij nog haar boven op zijn hoofd en een moderne grote bril. Maar zijn blik is altijd peinzend en onverzettelijk, dromend, onderzoekend. Dat is ook zijn werk. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, mijn kindertijd, geeft hij zijn kijk op het leven achter het ijzeren gordijn. In het Duitsland dat wij nog steeds verfoeien en ook zo goed denken te kennen. Heuvelachtige landschappen waar je nooit de horizon ziet, hekken en schuttingen die het uitzicht belemmeren, snelwegen die de hoop op een bestemming brengen. Het zijn werelden die niet zijn wat wij willen dat zij zijn.
Het alledaagse leven in de DDR bekritiseert hij met een zachte stem, vrolijke kleuren en onmogelijke vergezichten. In zijn beelden lopen Sisyphus en Icarus vaak rond. De mannen die het onmogelijke moesten doen. De aarde omhoog rollen, naar de zon vliegen. Het wenselijke bleek een droom. Sisyphus laat boven aan de berg zijn steen/aardbol los en kan onderaan weer opnieuw beginnen. Icarus komt te dicht bij de zon en de was van zijn veren aan zijn armen smelt. Ze vallen allebei hard op hun rug. Hulpeloos liggen ze langs de weg terwijl de burger als massatoerist langs marcheert. Met maskers, speelgoed en zonnewensen.
Wie is hier nu de gek? De burger of de heerser? Stel dat ze het allebei zijn... Jij en ik... U en mij… Ga kijken in Zwolle.
19 december 2017
DRUPPELS
Mannen met stoffige haren lopen door mijn huis. De ene ziet er halverwege de dag uit alsof hij uit Pompeï komt. De andere draagt een muts die steeds grijzer wordt. Ze verbouwen de badkamer.
Ik zit in mijn studeerkamer en probeer te werken terwijl boven mijn hoofd het geluid van mokerslagen klinkt. Ik voel alles om mij heen bewegen en ik vraag me af hoe sterk dit huis is. Ik heb geen idee. Het lijkt het oudste huis in de straat. Het is gemetseld uit rode steentjes, met een dak van versleten dakpannen die groen zien. Niet van jaloezie vanwege het grote huis van de buurman met een warm rieten dak. Nee, de hoge bomen in de straat laten wel eens wat vallen.
Ik zit achter mijn computer en ik schrijf. Mooi, dacht ik, als die mannen hier twee weken bezig zijn, dan kan ik heel veel schrijven. Ik kan toch nergens heen.
Boven klinkt een bonk. Daarna twee mokerslagen. Ik kijk omhoog maar ik zie gelukkig niks. Dan buig ik mij weer over Ivan Boenin en lees een van zijn korte verhalen. Ik kan die drie bladzijden niet onthouden en ik begin opnieuw.
Bonk! gaat het weer. De vloer trilt. Ik kijk weer omhoog. Daarna begin ik opnieuw aan Boenin.
Die middag kijk ik naar de vloer van de kamer. Het mooie groene hout is bestempeld met stofvoetstappen. Je kunt precies hun routes volgen. Koffie aan de eettafel, toiletbezoek achter in huis, soms een vraag aan mij in de studeerkamer. Ik kuch van het stof in de lucht.
Dweilen, denk ik. Zodra ze weg zijn.
In gedachten voer ik het werkje vast uit. Waar zal ik beginnen? Ik kijk naar de grond. Daar ligt water. Ik pak een doek en veeg het op. Dan zie ik dat de leren bank glimt. Op het verkleurde witte leer liggen bruine plasjes. Ik veeg ze weg en kijk omhoog. Druppels! Aan het plafond hangen druppels!
‘Mannen!’ Roep ik. ‘Het lekt!’
Ze horen niets.
Ik loop naar boven en vertel hen wat ik heb gezien.
‘O, we hebben net de verwarming weggehaald en daarbij is wat water uit de buizen gestroomd. Maar dat hebben we opgeveegd hoor. Dat stelt niks voor. Er kan wat water geknoeid zijn. Dat zien we morgen wel.’
Op mijn tenen kan ik net bij het plafond. Ik veeg de druppels weg en richt een leeslamp op het plafond. Zo blijf ik de hele avond zitten.
12 december 2017
Mannen met stoffige haren lopen door mijn huis. De ene ziet er halverwege de dag uit alsof hij uit Pompeï komt. De andere draagt een muts die steeds grijzer wordt. Ze verbouwen de badkamer.
Ik zit in mijn studeerkamer en probeer te werken terwijl boven mijn hoofd het geluid van mokerslagen klinkt. Ik voel alles om mij heen bewegen en ik vraag me af hoe sterk dit huis is. Ik heb geen idee. Het lijkt het oudste huis in de straat. Het is gemetseld uit rode steentjes, met een dak van versleten dakpannen die groen zien. Niet van jaloezie vanwege het grote huis van de buurman met een warm rieten dak. Nee, de hoge bomen in de straat laten wel eens wat vallen.
Ik zit achter mijn computer en ik schrijf. Mooi, dacht ik, als die mannen hier twee weken bezig zijn, dan kan ik heel veel schrijven. Ik kan toch nergens heen.
Boven klinkt een bonk. Daarna twee mokerslagen. Ik kijk omhoog maar ik zie gelukkig niks. Dan buig ik mij weer over Ivan Boenin en lees een van zijn korte verhalen. Ik kan die drie bladzijden niet onthouden en ik begin opnieuw.
Bonk! gaat het weer. De vloer trilt. Ik kijk weer omhoog. Daarna begin ik opnieuw aan Boenin.
Die middag kijk ik naar de vloer van de kamer. Het mooie groene hout is bestempeld met stofvoetstappen. Je kunt precies hun routes volgen. Koffie aan de eettafel, toiletbezoek achter in huis, soms een vraag aan mij in de studeerkamer. Ik kuch van het stof in de lucht.
Dweilen, denk ik. Zodra ze weg zijn.
In gedachten voer ik het werkje vast uit. Waar zal ik beginnen? Ik kijk naar de grond. Daar ligt water. Ik pak een doek en veeg het op. Dan zie ik dat de leren bank glimt. Op het verkleurde witte leer liggen bruine plasjes. Ik veeg ze weg en kijk omhoog. Druppels! Aan het plafond hangen druppels!
‘Mannen!’ Roep ik. ‘Het lekt!’
Ze horen niets.
Ik loop naar boven en vertel hen wat ik heb gezien.
‘O, we hebben net de verwarming weggehaald en daarbij is wat water uit de buizen gestroomd. Maar dat hebben we opgeveegd hoor. Dat stelt niks voor. Er kan wat water geknoeid zijn. Dat zien we morgen wel.’
Op mijn tenen kan ik net bij het plafond. Ik veeg de druppels weg en richt een leeslamp op het plafond. Zo blijf ik de hele avond zitten.
12 december 2017
BROERTJE
Als ik in Zwolle over de singel loop, word ik bekeken. Door drie meisjes tegelijk. Wanneer ik de deur opendoe gaat er een belletje terwijl achter mij een bus voorbijrijdt. Automatisch kijk ik om. -Ra-ra-, stond dat er echt op?
Het zwartgeklede meisje komt mij tegemoet. Ik vraag of ze tijd voor mij heeft. Zij neemt mijn jas aan en wijst mij een stoel terwijl ze vraagt of ik koffie of thee wil. Ik kies voor zwarte koffie met suiker.
Als ik in de kappersstoel zit, komt een klein meisje op mij af. Ze vouwt mijn kraag om en doet mij een cape aan. ‘Uw jasje mag niet vies worden, natuurlijk,’ zijn haar eerste woorden.
Ik beaam het. Intussen vraagt zij wat ik met mijn haar wil. Korter natuurlijk. Nadat ze heeft gevraagd wanneer ik voor het laatst bij de kapper was, meet ze de hoeveelheid af te knippen haar op. Ik ga akkoord en zij begint te knippen. Zwijgend, met een blik opzij. Daar zet kapster glittertrui een vrouw vol zilverpapier op een massagestoel onder een droogkap. Ook hoor ik een mannenstem.
Ze praat met afgewend hoofd. ‘Bent u vrij vandaag? Of komt u even tussen het werk door?’
‘Zeg maar jij hoor.’ En ik vertel over mijn plannen voor die dag. Kunst, lunch, belangrijke afspraak. Ze reageert verheugd. ‘Oh! Dan moet je er wel mooi uitzien. Waar gaat het over?’
‘Ik wil een opdracht binnenhalen. En dan wil ik er wel netjes uitzien. Daarom dacht ik: even naar de kapper.’
Achter mij klinkt weer de mannenstem. Hij heeft het over mondkapjes en besmetting. Zij begint over haar broertje van negen. Dat lag in het ziekenhuis. Operatie, narcose, heel veel tanden en kiezen verwijderd. Het jochie heeft nu tandartsangst. Ik ook.
‘Toen hij bijkwam, zei hij heel lief: “Krijg ik nu wel een cadeautje van Sinterklaas?” Maar hij gelooft er helemaal niet meer in!’
Kriebelend werkt ze mijn bakkebaarden bij en vraagt of ze mijn wenkbrauwen ook moet doen. Dan denk Ik altijd aan Ruud Lubbers. Met een spiegel loopt ze een rondje achterlangs mijn hoofd. Ik ga niet akkoord en zij kort de zijkanten verder in. Ze vertelt wie er allemaal bij waren toen haar broertje uit de uitslaapkamer kwam.
‘Maar mijn broertje gelooft helemaal niet meer in Sinterklaas. Al een paar jaar niet meer.’
5 december 2017
Als ik in Zwolle over de singel loop, word ik bekeken. Door drie meisjes tegelijk. Wanneer ik de deur opendoe gaat er een belletje terwijl achter mij een bus voorbijrijdt. Automatisch kijk ik om. -Ra-ra-, stond dat er echt op?
Het zwartgeklede meisje komt mij tegemoet. Ik vraag of ze tijd voor mij heeft. Zij neemt mijn jas aan en wijst mij een stoel terwijl ze vraagt of ik koffie of thee wil. Ik kies voor zwarte koffie met suiker.
Als ik in de kappersstoel zit, komt een klein meisje op mij af. Ze vouwt mijn kraag om en doet mij een cape aan. ‘Uw jasje mag niet vies worden, natuurlijk,’ zijn haar eerste woorden.
Ik beaam het. Intussen vraagt zij wat ik met mijn haar wil. Korter natuurlijk. Nadat ze heeft gevraagd wanneer ik voor het laatst bij de kapper was, meet ze de hoeveelheid af te knippen haar op. Ik ga akkoord en zij begint te knippen. Zwijgend, met een blik opzij. Daar zet kapster glittertrui een vrouw vol zilverpapier op een massagestoel onder een droogkap. Ook hoor ik een mannenstem.
Ze praat met afgewend hoofd. ‘Bent u vrij vandaag? Of komt u even tussen het werk door?’
‘Zeg maar jij hoor.’ En ik vertel over mijn plannen voor die dag. Kunst, lunch, belangrijke afspraak. Ze reageert verheugd. ‘Oh! Dan moet je er wel mooi uitzien. Waar gaat het over?’
‘Ik wil een opdracht binnenhalen. En dan wil ik er wel netjes uitzien. Daarom dacht ik: even naar de kapper.’
Achter mij klinkt weer de mannenstem. Hij heeft het over mondkapjes en besmetting. Zij begint over haar broertje van negen. Dat lag in het ziekenhuis. Operatie, narcose, heel veel tanden en kiezen verwijderd. Het jochie heeft nu tandartsangst. Ik ook.
‘Toen hij bijkwam, zei hij heel lief: “Krijg ik nu wel een cadeautje van Sinterklaas?” Maar hij gelooft er helemaal niet meer in!’
Kriebelend werkt ze mijn bakkebaarden bij en vraagt of ze mijn wenkbrauwen ook moet doen. Dan denk Ik altijd aan Ruud Lubbers. Met een spiegel loopt ze een rondje achterlangs mijn hoofd. Ik ga niet akkoord en zij kort de zijkanten verder in. Ze vertelt wie er allemaal bij waren toen haar broertje uit de uitslaapkamer kwam.
‘Maar mijn broertje gelooft helemaal niet meer in Sinterklaas. Al een paar jaar niet meer.’
5 december 2017
OCHTENDCONCERT
Ik woon in een straat vol prachtige, hoge eikenbomen. En mijn overbuurvrouw heeft een bladblazer. Zaterdagochtend om negen uur begint zij aan het grasveld naast haar huis. Langzaam loopt ze over het gras, ze komt moeilijk vooruit. Met soepele bewegingen van haar pols laat ze de bladblazer van links naar rechts gaan. Het blad wordt op een dikke rij naar de linkerkant geblazen. Het wordt een steeds dikker tapijt. Af en toe bukt ze om een laatste blaadje op te rapen. Als ik passeer en mijn hand opsteek ziet zij mij niet. Ze hoort mij ook niet.
De volgende morgen moet ik de muziek harder zetten. De overbuurvrouw heeft haar zoons op bezoek gekregen. De kaalhoofdige mannen blazen een ochtendconcert waar mijn Bachcantate niet tegenop kan. Vannacht heeft het hard geregend. De helft van het schoongeblazen grasveld van de buurvrouw is bespikkeld met nieuw gevallen blad. Een van de twee mannen probeert of hij de blaadjes zo in zijn aanhanger kan blazen. Dat lukt niet, hij moet scheppen. Zijn hele lichaam zucht.
Die middag pak ik een bezem en veeg voor de vorm wat blaadjes op een hoop. Gisteravond liep er een egeltje door mijn tuin. Ik liet het aan mijn zoontje zien. Toen ik een paar jaar oud was mocht ik een schoteltje melk voor het egeltje neerzetten. Nu mag dat niet meer, ze gaan er dood aan, zegt men. Maar ik maak een schuilhoop voor hem. Een stapel bladeren waar hij kan wegkruipen tegen de kou.
Genietend kijk ik door mijn tuin. De bollen zitten in de grond, het blad beschermt de bodem, en de heg begint te groeien. Ik groet de buurvrouwen die lachend langslopen. Zij vegen elke week het blad rond hun huis bij elkaar en stoppen het in grote puinzakken. Die hijsen ze op een plat karretje waarmee zij twee straten verder rijden om het blad elders op een grote hoop te gooien. Tijdens dat vegen en wegbrengen kijken zij met een lach in het rond en zingen zij een lied. Ze groeten alle voorbijgangers en soms maken zij een praatje. Zij hebben hun eigen concert.
20 november 2017
Ik woon in een straat vol prachtige, hoge eikenbomen. En mijn overbuurvrouw heeft een bladblazer. Zaterdagochtend om negen uur begint zij aan het grasveld naast haar huis. Langzaam loopt ze over het gras, ze komt moeilijk vooruit. Met soepele bewegingen van haar pols laat ze de bladblazer van links naar rechts gaan. Het blad wordt op een dikke rij naar de linkerkant geblazen. Het wordt een steeds dikker tapijt. Af en toe bukt ze om een laatste blaadje op te rapen. Als ik passeer en mijn hand opsteek ziet zij mij niet. Ze hoort mij ook niet.
De volgende morgen moet ik de muziek harder zetten. De overbuurvrouw heeft haar zoons op bezoek gekregen. De kaalhoofdige mannen blazen een ochtendconcert waar mijn Bachcantate niet tegenop kan. Vannacht heeft het hard geregend. De helft van het schoongeblazen grasveld van de buurvrouw is bespikkeld met nieuw gevallen blad. Een van de twee mannen probeert of hij de blaadjes zo in zijn aanhanger kan blazen. Dat lukt niet, hij moet scheppen. Zijn hele lichaam zucht.
Die middag pak ik een bezem en veeg voor de vorm wat blaadjes op een hoop. Gisteravond liep er een egeltje door mijn tuin. Ik liet het aan mijn zoontje zien. Toen ik een paar jaar oud was mocht ik een schoteltje melk voor het egeltje neerzetten. Nu mag dat niet meer, ze gaan er dood aan, zegt men. Maar ik maak een schuilhoop voor hem. Een stapel bladeren waar hij kan wegkruipen tegen de kou.
Genietend kijk ik door mijn tuin. De bollen zitten in de grond, het blad beschermt de bodem, en de heg begint te groeien. Ik groet de buurvrouwen die lachend langslopen. Zij vegen elke week het blad rond hun huis bij elkaar en stoppen het in grote puinzakken. Die hijsen ze op een plat karretje waarmee zij twee straten verder rijden om het blad elders op een grote hoop te gooien. Tijdens dat vegen en wegbrengen kijken zij met een lach in het rond en zingen zij een lied. Ze groeten alle voorbijgangers en soms maken zij een praatje. Zij hebben hun eigen concert.
20 november 2017
KLOKKENLUIDER
Hij zet zijn fiets niet tegen de toren aan, straks trillen de stenen nog en beschadigt zijn fiets. Hij is er trots op, het is het oude stalen ros van zijn vader. Het zwarte gevaarte waarop hij iedere ochtend zijn schoffel en hark bond om naar de tuin te gaan.
Met de grote sleutel maakt hij de deur los, de eeuwenoude scharnieren piepen in hun hengsels als hij de deur langzaam openduwt. Hij heeft altijd weer een gevoel van eerbied als hij hier naar binnen loopt, juist als hij alleen is. De duisternis van het portaal, en daarachter de heiligheid van de gewelfde zaal.
Twee trappen op en dan het deurtje losmaken met de kleine sleutel. In het ronde kamertje hangt het touw. Verder zijn er alleen een nis met een hoog raampje en een rechte stoel met een rieten zitting. Aan de muur hangen de instructies die hij uit zijn hoofd kent. Voor de eerste keer had hij er een foto van gemaakt, voordat hij thuis vertrok las hij ze altijd door.
Hij maakt het touw los en kijkt op zijn horloge. Zullen de boeren hier echt op zitten te wachten? En de schoolkinderen? Overal in de omgeving zijn de wekkers al gegaan, warrige hoofden zijn de douche ingestapt, ruige wangen hebben een scheerapparaat gevoeld. Hij rilt. Het is hier altijd kil.
Acht uur. Hij gaat aan het touw hangen en laat de bel luiden. Bim-bam! Hij trekt weer. En nog een keer. Bim-bam! Hij gaat ver voorbij de acht. De ochtend moet aangekondigd worden. De mensen moeten aan het werk. Kantoor en school wachten. Na twaalf keer hijgt hij even uit. Daarna gaat hij nog een keer.
Probeer de slagen zo strak mogelijk achter elkaar te laten klinken, stond er op het briefje. Het lukt hem nooit. Er zit altijd een ander ritme in.
Als afsluiting laat hij de klok acht keer slaan. Beheerst, de slagen iets langzamer dan daarvoor. Acht beierende roepen sturen iedereen op pad. Hij gaat zo meteen naar de slagerij. Er moet weer een rund uitgebeend worden.
Op dat moment vertrekken er van het erf van Boer twee gele trekkers. De voorste draagt een ploeg. De andere trekt een aanhanger. Ze rijden een stuk bermgras kapot voordat hun dag ook is begonnen.
14 november 2017
Hij zet zijn fiets niet tegen de toren aan, straks trillen de stenen nog en beschadigt zijn fiets. Hij is er trots op, het is het oude stalen ros van zijn vader. Het zwarte gevaarte waarop hij iedere ochtend zijn schoffel en hark bond om naar de tuin te gaan.
Met de grote sleutel maakt hij de deur los, de eeuwenoude scharnieren piepen in hun hengsels als hij de deur langzaam openduwt. Hij heeft altijd weer een gevoel van eerbied als hij hier naar binnen loopt, juist als hij alleen is. De duisternis van het portaal, en daarachter de heiligheid van de gewelfde zaal.
Twee trappen op en dan het deurtje losmaken met de kleine sleutel. In het ronde kamertje hangt het touw. Verder zijn er alleen een nis met een hoog raampje en een rechte stoel met een rieten zitting. Aan de muur hangen de instructies die hij uit zijn hoofd kent. Voor de eerste keer had hij er een foto van gemaakt, voordat hij thuis vertrok las hij ze altijd door.
Hij maakt het touw los en kijkt op zijn horloge. Zullen de boeren hier echt op zitten te wachten? En de schoolkinderen? Overal in de omgeving zijn de wekkers al gegaan, warrige hoofden zijn de douche ingestapt, ruige wangen hebben een scheerapparaat gevoeld. Hij rilt. Het is hier altijd kil.
Acht uur. Hij gaat aan het touw hangen en laat de bel luiden. Bim-bam! Hij trekt weer. En nog een keer. Bim-bam! Hij gaat ver voorbij de acht. De ochtend moet aangekondigd worden. De mensen moeten aan het werk. Kantoor en school wachten. Na twaalf keer hijgt hij even uit. Daarna gaat hij nog een keer.
Probeer de slagen zo strak mogelijk achter elkaar te laten klinken, stond er op het briefje. Het lukt hem nooit. Er zit altijd een ander ritme in.
Als afsluiting laat hij de klok acht keer slaan. Beheerst, de slagen iets langzamer dan daarvoor. Acht beierende roepen sturen iedereen op pad. Hij gaat zo meteen naar de slagerij. Er moet weer een rund uitgebeend worden.
Op dat moment vertrekken er van het erf van Boer twee gele trekkers. De voorste draagt een ploeg. De andere trekt een aanhanger. Ze rijden een stuk bermgras kapot voordat hun dag ook is begonnen.
14 november 2017
NACHTGELUIDEN
De brommer van de krantenbezorger wil niet meer starten. Het opstarten ontaardt in een hoestbui die niet wil ophouden. Hij blaft en het kucht de vroege ochtend aan elkaar. Het is vijf uur in de nacht. Dan hoor ik altijd de brievenbus klepperen.
In mijn vorige huis stond ik soms om zeven uur op straat. Daar kon de krantenbezorger zijn bed niet uitkomen. Hier hoor ik dag en nacht het vrolijke gejank van een brommertje. Het lijkt wel of de kranten de hele nacht arriveren. Daar zoeft hij weer voorbij, zijn fietstassen fladderen in de wind.
In de nacht hoor je alle geluiden goed. Het is hier heel stil. Soms denk ik dat er iemand voor de deur staat maar dan is het mijn hart dat ik hoor kloppen. Gelukkig heb ik dat op tijd door dat ik niet op hoef te staan.
Een paar nachten geleden gilde mijn zoontje. Hij was uit bed gevallen. Zo’n klein jochie in zo’n groot bed ook. Samen met al zijn knuffels en zijn treinen lijkt het heel wat, maar eigenlijk stelt het niks voor.
Even later hoorde ik weer een bonk. Ik zat meteen rechtop. Begint nu de periode van het uit bed vallen? Vroeger had je daar tuigjes voor, ik werd gewoon vastgebonden. Ik hoorde zijn stem echter niet, het geluid kwam van buiten. Het klonk als een schuifdeur die dicht werd gedaan. Het busje dat de kranten brengt, zei ik tegen mijzelf. In gedachten zag ik een paar huizen verder een iets te dikke man met stapels kranten sjouwen.
Ik ging liggen en probeerde weer te slapen. De man in mijn hoofd ging maar door met het dichtgooien van
de schuifdeur van zijn busje. Intussen stond er een hele rij busjes in de straat. Eén voor de krant, één voor
het dagblad, één voor het suffertje, één voor de reclame.
Toen ik nog eens luisterde bleek het geluid van de andere kant te komen. Ik dacht aan de langgerekte stapel suikerbieten langs de weg. Bewonderend had ik ernaar gekeken. Zoveel bieten uit zo’n stuk grond? Zoveel suiker voor alle koekjes, taarten en snoepjes? In mijn hoofd zag ik de loonwerkers in het donker bij felle lichten hoog in hun wagens en tractors zitten. Ik dacht aan appeltaart en de suikerbiet die viel.
Ik draaide me om en sliep in. De volgende ochtend lag de krant op de mat en was de hoop suikerbieten verdwenen. Verder was het stil in het dorp.
3 november 2017
De brommer van de krantenbezorger wil niet meer starten. Het opstarten ontaardt in een hoestbui die niet wil ophouden. Hij blaft en het kucht de vroege ochtend aan elkaar. Het is vijf uur in de nacht. Dan hoor ik altijd de brievenbus klepperen.
In mijn vorige huis stond ik soms om zeven uur op straat. Daar kon de krantenbezorger zijn bed niet uitkomen. Hier hoor ik dag en nacht het vrolijke gejank van een brommertje. Het lijkt wel of de kranten de hele nacht arriveren. Daar zoeft hij weer voorbij, zijn fietstassen fladderen in de wind.
In de nacht hoor je alle geluiden goed. Het is hier heel stil. Soms denk ik dat er iemand voor de deur staat maar dan is het mijn hart dat ik hoor kloppen. Gelukkig heb ik dat op tijd door dat ik niet op hoef te staan.
Een paar nachten geleden gilde mijn zoontje. Hij was uit bed gevallen. Zo’n klein jochie in zo’n groot bed ook. Samen met al zijn knuffels en zijn treinen lijkt het heel wat, maar eigenlijk stelt het niks voor.
Even later hoorde ik weer een bonk. Ik zat meteen rechtop. Begint nu de periode van het uit bed vallen? Vroeger had je daar tuigjes voor, ik werd gewoon vastgebonden. Ik hoorde zijn stem echter niet, het geluid kwam van buiten. Het klonk als een schuifdeur die dicht werd gedaan. Het busje dat de kranten brengt, zei ik tegen mijzelf. In gedachten zag ik een paar huizen verder een iets te dikke man met stapels kranten sjouwen.
Ik ging liggen en probeerde weer te slapen. De man in mijn hoofd ging maar door met het dichtgooien van
de schuifdeur van zijn busje. Intussen stond er een hele rij busjes in de straat. Eén voor de krant, één voor
het dagblad, één voor het suffertje, één voor de reclame.
Toen ik nog eens luisterde bleek het geluid van de andere kant te komen. Ik dacht aan de langgerekte stapel suikerbieten langs de weg. Bewonderend had ik ernaar gekeken. Zoveel bieten uit zo’n stuk grond? Zoveel suiker voor alle koekjes, taarten en snoepjes? In mijn hoofd zag ik de loonwerkers in het donker bij felle lichten hoog in hun wagens en tractors zitten. Ik dacht aan appeltaart en de suikerbiet die viel.
Ik draaide me om en sliep in. De volgende ochtend lag de krant op de mat en was de hoop suikerbieten verdwenen. Verder was het stil in het dorp.
3 november 2017
HUISKAMERCONCERT
De zandweg is donker. Een verkeersregelaar met een zaklantaarn is het laatste licht dat ik zie. In de verte straalt een huis vol kerstverlichting. Ik struikel over een kuil in de weg. Snel trek ik mijn voet op, straks heb ik een natte sok.
Binnen droog ik mijn bril af. Daar staan een piano en een kruk. In een hoek een half drumstel. Mensen roezemoezen. Overal staan allerlei stoelen. We gaan zitten. Loes zingt het eerste liedje en ik klap beleefd. De woorden van Toon komen er moeizaam uit. Haar lippen zitten vast maar het liedje zit haar gegoten.
Als ze ‘Englishman in New York’ zingt sta ik weer in het Stedelijk. Gisteren nog zag ik dit schilderij van Malevich met de vis, de pollepel, de bushalte en de kaars. Niemand kan het werk uitleggen, alle symbolen hebben een dubbele betekenis.
De drummer schuift aan. Met een onschuldige lach op zijn gladde gezicht begeleidt en ontregelt hij de boel. Zijn blik trekt naar de pianist die in diepe concentratie zijn noten speelt, zijn gladde hoofd met baard buigt diep over de toetsen.
Het eerste liedje na de pauze is van de pianist. Een onschuldig verhaal over een kind dat met de gele trein op reis gaat. De woorden rijmen toevallig en ik dwaal weg. Op mijn twaalfde was ik heer en meester van het spoor. Ik reisde naar Amersfoort, Apeldoorn en Maastricht. Dan valt de bom: de onschuldige trein staat op het spoor, kranten voor de ramen, mensen met wonden. Opeens is elke noot raak, elk woord scherp, elke vergelijking niet onschuldig. Mijn hart bonkt en mijn geest verscherpt. Ik ben benieuwd naar dat schilderijtje over de Molukken.
De bezoekers klappen en stapelen de stoelen op. Ze drinken nog een biertje en een glaasje wijn. Ik loop over de zandweg terug. Met een lichtje. Nu zie ik al die kuilen waar ik in kan trappen. En dat doe ik ook.
Een natte voet en een kapotte paraplu brengen mij naar de auto.
30 oktober 2017
De zandweg is donker. Een verkeersregelaar met een zaklantaarn is het laatste licht dat ik zie. In de verte straalt een huis vol kerstverlichting. Ik struikel over een kuil in de weg. Snel trek ik mijn voet op, straks heb ik een natte sok.
Binnen droog ik mijn bril af. Daar staan een piano en een kruk. In een hoek een half drumstel. Mensen roezemoezen. Overal staan allerlei stoelen. We gaan zitten. Loes zingt het eerste liedje en ik klap beleefd. De woorden van Toon komen er moeizaam uit. Haar lippen zitten vast maar het liedje zit haar gegoten.
Als ze ‘Englishman in New York’ zingt sta ik weer in het Stedelijk. Gisteren nog zag ik dit schilderij van Malevich met de vis, de pollepel, de bushalte en de kaars. Niemand kan het werk uitleggen, alle symbolen hebben een dubbele betekenis.
De drummer schuift aan. Met een onschuldige lach op zijn gladde gezicht begeleidt en ontregelt hij de boel. Zijn blik trekt naar de pianist die in diepe concentratie zijn noten speelt, zijn gladde hoofd met baard buigt diep over de toetsen.
Het eerste liedje na de pauze is van de pianist. Een onschuldig verhaal over een kind dat met de gele trein op reis gaat. De woorden rijmen toevallig en ik dwaal weg. Op mijn twaalfde was ik heer en meester van het spoor. Ik reisde naar Amersfoort, Apeldoorn en Maastricht. Dan valt de bom: de onschuldige trein staat op het spoor, kranten voor de ramen, mensen met wonden. Opeens is elke noot raak, elk woord scherp, elke vergelijking niet onschuldig. Mijn hart bonkt en mijn geest verscherpt. Ik ben benieuwd naar dat schilderijtje over de Molukken.
De bezoekers klappen en stapelen de stoelen op. Ze drinken nog een biertje en een glaasje wijn. Ik loop over de zandweg terug. Met een lichtje. Nu zie ik al die kuilen waar ik in kan trappen. En dat doe ik ook.
Een natte voet en een kapotte paraplu brengen mij naar de auto.
30 oktober 2017
BOS
Ik loop. Het bos is hier oneindig. De rijen bomen strekken zich uit voor zover ik het kan zien. Aan het einde van het pad komen ze steeds dichter bij elkaar. En als ik daar kom is dat ook zo.
Vanochtend ben ik even voor acht uur de deur uitgelopen. Mijn huisgenoten had ik eerder uitgezwaaid. Zij vertrokken in het donker naar plaatsen waar andere mensen zijn. Een half uur later deed ik wat ik altijd deed. Ik trok mijn schoenen aan en zette mijn pet op. Met een banaan in mijn hand zette ik de plastic container langs de straat. Het ritme van oranje deksels glom flauw in het licht van de lantaarnpalen.
Ik ben op weg naar mijn werk, zou ik zeggen als ik iemand tegenkwam die mij vroeg waarom ik zo vroeg een wandeling maakte. Ik heb mijn kantoor aan huis, al durf ik het niet zo te noemen. Ik werk gewoon aan de keukentafel.
Bij de zwarte schuur die vol staat met karren brandhout ga ik het bos in. Het pad slingert langs een sloot die leeg begint en vol water eindigt. Links is een veld dat de boer met een grote tractor heeft leeggehaald; de bandensporen zijn de enige getuigen. En rechts begint het bos.
Dit is echt bos. Ik zie bomen, takken, wortels, gras, bomen, paddenstoelen, bomen. Ik hoor alleen mijn ademhaling en mijn voetstappen. Ik haal diep adem. Het is stil. Dan begint een vogel te zingen in het bos naast mij. Andere vogels vallen in, het lijkt hun niet te deren dat het regent en waait; het geluid waait door de bomen alsof ze vol plezier van tak op tak springen.
Het pad slingert, de bomen buigen, een windvlaag duwt dunne regen in mijn gezicht, en ik glibber over het natte pad. Smalle droge paadjes slingeren langs de verkeerde kant van de bomen. Het is een eeuwenoude gewoonte: als het bestaande pad onbegaanbaar is dan ga je er gewoon naast lopen of rijden. De karrensporen van lang geleden vinden we zo nog naast elkaar in dit bos.
Hier kan ik uren dwalen. Ik zie allemaal paadjes die ik in wil gaan, maar ik heb nu geen zin om te verdwalen. Maar dit is mijn bos.
24 oktober 2017
Ik loop. Het bos is hier oneindig. De rijen bomen strekken zich uit voor zover ik het kan zien. Aan het einde van het pad komen ze steeds dichter bij elkaar. En als ik daar kom is dat ook zo.
Vanochtend ben ik even voor acht uur de deur uitgelopen. Mijn huisgenoten had ik eerder uitgezwaaid. Zij vertrokken in het donker naar plaatsen waar andere mensen zijn. Een half uur later deed ik wat ik altijd deed. Ik trok mijn schoenen aan en zette mijn pet op. Met een banaan in mijn hand zette ik de plastic container langs de straat. Het ritme van oranje deksels glom flauw in het licht van de lantaarnpalen.
Ik ben op weg naar mijn werk, zou ik zeggen als ik iemand tegenkwam die mij vroeg waarom ik zo vroeg een wandeling maakte. Ik heb mijn kantoor aan huis, al durf ik het niet zo te noemen. Ik werk gewoon aan de keukentafel.
Bij de zwarte schuur die vol staat met karren brandhout ga ik het bos in. Het pad slingert langs een sloot die leeg begint en vol water eindigt. Links is een veld dat de boer met een grote tractor heeft leeggehaald; de bandensporen zijn de enige getuigen. En rechts begint het bos.
Dit is echt bos. Ik zie bomen, takken, wortels, gras, bomen, paddenstoelen, bomen. Ik hoor alleen mijn ademhaling en mijn voetstappen. Ik haal diep adem. Het is stil. Dan begint een vogel te zingen in het bos naast mij. Andere vogels vallen in, het lijkt hun niet te deren dat het regent en waait; het geluid waait door de bomen alsof ze vol plezier van tak op tak springen.
Het pad slingert, de bomen buigen, een windvlaag duwt dunne regen in mijn gezicht, en ik glibber over het natte pad. Smalle droge paadjes slingeren langs de verkeerde kant van de bomen. Het is een eeuwenoude gewoonte: als het bestaande pad onbegaanbaar is dan ga je er gewoon naast lopen of rijden. De karrensporen van lang geleden vinden we zo nog naast elkaar in dit bos.
Hier kan ik uren dwalen. Ik zie allemaal paadjes die ik in wil gaan, maar ik heb nu geen zin om te verdwalen. Maar dit is mijn bos.
24 oktober 2017
LICHAAMSTAAL
‘Nee! Ik wil niet naar Lieke! Ik wil niet. We gaan naar Groningen, werken met mama.’
Hij zit nog achter op de fiets en stampt al met zijn voeten. Ik maak zijn riemen los terwijl hij probeert ze weer vast te maken. Zijn voeten stoten tegen alles van het fietsstoeltje aan als ik hem eruit til.
‘Nee! Ik wil niet naar Lieke!’
Hij klampt zich aan mij vast en kijkt met een boos gezicht naar de grond. Zijn petje verbergt zijn emoties, maar zijn lichaam niet. Zijn schouders hangen, zijn benen slungelen, zijn hoofd buigt en zijn handen friemelen aan alles wat ik aanraak.
‘Ik ben leeg,’ zei hij vanochtend. ‘Ik hoef niet te plassen.’
Toch zette ik hem op het potje. Er kwam niets.
Even later voerde ik hem pap. ‘Ik wil een boterham,’ had hij boven gezegd.
‘Nee, die krijg je in het weekend. We eten nu pap.’
Alleen als ik het in zijn mond stop, gaat het op. Nadat ik me eerst heel druk heb gemaakt. Bij mij gaat er niemand de deur uit zonder gegeten te hebben. Uiteindelijk eet hij alles op.
‘Ik ben nat,’ zei hij opeens.
‘Snel op het potje dan,’ zei zij.
Hij liet zich van zijn stoel zakken en strompelde wijdbeens naar de po. Hij plaste en kreeg een droge broek aan. Daarna zwaaiden wij haar uit en ging hij nog even met zijn tractors. Daarna liep hij vrolijk mee naar de fiets. Onderweg vroegen wij ons af wie er bij Lieke zou zijn.
Stokstijf blijft hij bij haar voor de deur staan. Ik loop naar binnen en laat hem staan. Lieke pakt hem op en praat tegen hem. Dan rukt hij zich los en rent naar mij toe. Op mijn schoot krijgt hij een kus.
‘Papa moet werken,’ zeggen we allebei tegelijk. Hij buigt zijn hoofd en een traan rolt over zijn wang. Hij heeft zijn petje nog steeds op.
Een uur later krijg ik een appje. Hij zit op een hobbelpaard, omringd door zijn vriendjes en vriendinnetjes.
‘Het is alweer goed,’ schrijft Lieke.
12 oktober 2017
‘Nee! Ik wil niet naar Lieke! Ik wil niet. We gaan naar Groningen, werken met mama.’
Hij zit nog achter op de fiets en stampt al met zijn voeten. Ik maak zijn riemen los terwijl hij probeert ze weer vast te maken. Zijn voeten stoten tegen alles van het fietsstoeltje aan als ik hem eruit til.
‘Nee! Ik wil niet naar Lieke!’
Hij klampt zich aan mij vast en kijkt met een boos gezicht naar de grond. Zijn petje verbergt zijn emoties, maar zijn lichaam niet. Zijn schouders hangen, zijn benen slungelen, zijn hoofd buigt en zijn handen friemelen aan alles wat ik aanraak.
‘Ik ben leeg,’ zei hij vanochtend. ‘Ik hoef niet te plassen.’
Toch zette ik hem op het potje. Er kwam niets.
Even later voerde ik hem pap. ‘Ik wil een boterham,’ had hij boven gezegd.
‘Nee, die krijg je in het weekend. We eten nu pap.’
Alleen als ik het in zijn mond stop, gaat het op. Nadat ik me eerst heel druk heb gemaakt. Bij mij gaat er niemand de deur uit zonder gegeten te hebben. Uiteindelijk eet hij alles op.
‘Ik ben nat,’ zei hij opeens.
‘Snel op het potje dan,’ zei zij.
Hij liet zich van zijn stoel zakken en strompelde wijdbeens naar de po. Hij plaste en kreeg een droge broek aan. Daarna zwaaiden wij haar uit en ging hij nog even met zijn tractors. Daarna liep hij vrolijk mee naar de fiets. Onderweg vroegen wij ons af wie er bij Lieke zou zijn.
Stokstijf blijft hij bij haar voor de deur staan. Ik loop naar binnen en laat hem staan. Lieke pakt hem op en praat tegen hem. Dan rukt hij zich los en rent naar mij toe. Op mijn schoot krijgt hij een kus.
‘Papa moet werken,’ zeggen we allebei tegelijk. Hij buigt zijn hoofd en een traan rolt over zijn wang. Hij heeft zijn petje nog steeds op.
Een uur later krijg ik een appje. Hij zit op een hobbelpaard, omringd door zijn vriendjes en vriendinnetjes.
‘Het is alweer goed,’ schrijft Lieke.
12 oktober 2017
ZELFKNUFFEL
Ze staat tegenover de Kazerne te wachten op haar vriendin. Met een voet op het muurtje en een op de grond houdt ze haar jongensfiets in balans. Haar rugzak staat rechtop achterop. Als ze met een achterwaartse beenzwaai afstapt, ligt ze met fiets en al op straat.
Natuurlijk is ze verdiept in haar mobiel. Benieuwd naar wat er gisteravond en vannacht allemaal is toegevoegd aan haar tijdlijn. Het hoeven geen bijzondere dingen te zijn, als je maar wat vertelt. Zelf heeft ze haar nieuwste foto op Facebook gezet. -Ik en mijn nieuwe sjaal-. De likes stromen binnen. Ik zou een tranentrekkende smiley sturen.
Ze heeft hem nu ook om. Hij is warm en lang. Boven haar strakke spijkerbroek en haar dunne jasje draagt ze hem als een trofee. Lekker om haar hals gewikkeld, ruim genoeg zodat ze er haar mond en neus in kan verstoppen. Dat doet ze deze ochtend ook. Het mist en overal hangen witte spinnenwebben in de lucht.
Even kijkt ze achterom, dan duwt ze haar neus weer onder.
Op het fietspad passeren andere scholieren en op de stoep lopen de busgangers. Even verderop, aan de andere kant van de oprit, staan twee jongens. Jongetjes, zou Femke zeggen. Ze dragen blauwe spijkerbroeken en dichtgeritste jacks.
Op de stoep loopt het meisje dat ze hier elke ochtend ziet. Sterke benen, open jas, handtas, sjaal. Ze heeft hem los over haar rug gegooid. Met grote stappen haast ze zich voor de volgende bus.
Achter haar wordt gebeld. Nu is Femke er echt. Ze had al geappt. Met een voet zet ze zich af en rijdt ze achter haar aan. Femke kijkt op haar mobiel en kan de jongentjes voor haar die ook weggaan net ontwijken.
De jongens roepen wat maar zij heeft haar oortjes nog in.
Bij de bushalte staat een jongen. Hij is lang en draagt een broek die net te kort is. Boven korte witte sokken en blote enkels. Zijn jack is donkerrood en staat open. Om zijn nek hangt een lange zwarte sjaal los die tot aan zijn knieën komt. Hij staat wijdbeens en kijkt hen uitdagend aan. De sjaal heeft rafels. Als ze hem voorbij zijn moeten ze lachen Zo hard dat ze even met hun sturen tegen elkaar aankomen.
‘Waarom heeft iedereen opeens een sjaal om,’ vraagt Femke.
‘Gewoon, dan kan je jezelf knuffelen.’
5 oktober 2017
Ze staat tegenover de Kazerne te wachten op haar vriendin. Met een voet op het muurtje en een op de grond houdt ze haar jongensfiets in balans. Haar rugzak staat rechtop achterop. Als ze met een achterwaartse beenzwaai afstapt, ligt ze met fiets en al op straat.
Natuurlijk is ze verdiept in haar mobiel. Benieuwd naar wat er gisteravond en vannacht allemaal is toegevoegd aan haar tijdlijn. Het hoeven geen bijzondere dingen te zijn, als je maar wat vertelt. Zelf heeft ze haar nieuwste foto op Facebook gezet. -Ik en mijn nieuwe sjaal-. De likes stromen binnen. Ik zou een tranentrekkende smiley sturen.
Ze heeft hem nu ook om. Hij is warm en lang. Boven haar strakke spijkerbroek en haar dunne jasje draagt ze hem als een trofee. Lekker om haar hals gewikkeld, ruim genoeg zodat ze er haar mond en neus in kan verstoppen. Dat doet ze deze ochtend ook. Het mist en overal hangen witte spinnenwebben in de lucht.
Even kijkt ze achterom, dan duwt ze haar neus weer onder.
Op het fietspad passeren andere scholieren en op de stoep lopen de busgangers. Even verderop, aan de andere kant van de oprit, staan twee jongens. Jongetjes, zou Femke zeggen. Ze dragen blauwe spijkerbroeken en dichtgeritste jacks.
Op de stoep loopt het meisje dat ze hier elke ochtend ziet. Sterke benen, open jas, handtas, sjaal. Ze heeft hem los over haar rug gegooid. Met grote stappen haast ze zich voor de volgende bus.
Achter haar wordt gebeld. Nu is Femke er echt. Ze had al geappt. Met een voet zet ze zich af en rijdt ze achter haar aan. Femke kijkt op haar mobiel en kan de jongentjes voor haar die ook weggaan net ontwijken.
De jongens roepen wat maar zij heeft haar oortjes nog in.
Bij de bushalte staat een jongen. Hij is lang en draagt een broek die net te kort is. Boven korte witte sokken en blote enkels. Zijn jack is donkerrood en staat open. Om zijn nek hangt een lange zwarte sjaal los die tot aan zijn knieën komt. Hij staat wijdbeens en kijkt hen uitdagend aan. De sjaal heeft rafels. Als ze hem voorbij zijn moeten ze lachen Zo hard dat ze even met hun sturen tegen elkaar aankomen.
‘Waarom heeft iedereen opeens een sjaal om,’ vraagt Femke.
‘Gewoon, dan kan je jezelf knuffelen.’
5 oktober 2017
SEMS BLADBLAZER
Op een winderige ochtend fiets ik naar de bakker. Zojuist heb ik mijn jochie weggebracht. We reden in de zon weg, zagen twee regenbogen, werden nat. Bij de gastouder drogen we snel op. Ik moet werken, zeg ik, en dan ga ik weg.
Ik ben verslaafd aan appelkanjers. Het mag ook appeltaart zijn. Het bakwerk van de bakker is stukken lekkerder dan dat van de supermarkt. Ik neem daar alleen genoegen mee als ik in een zuinige bui ben. Als alles niets mag kosten. Dan koop ik derdehands boeken, draag ik dezelfde kleren twee dagen langer, en eet ik alles wat ik heb gekookt helemaal op.
Dat laatste is heel lastig aan een jochie van drie uit te leggen.
De glazen schuifdeur van de bakker staat open. Het doet nog steeds denken aan een kantoor. Gelukkig is er binnen niets veranderd. Nog steeds brood, nog steeds taart, nog steeds chocola. Ik word er hebberig van. Het is net als met de viswinkel in Bergen op Zoom. Daar ging ik naartoe voor een stukje verse zalm. Ik kwam naar buiten met roodbaars, salade, haring, en, o ja natuurlijk, twee stukken zalm.
Als ik oversteek bij de zebra bij de Brink klinkt er herrie aan de overkant. Er ratelt een machine. Door de nieuwe bomen heen zie ik Sem met een klein rugzakje op. In zijn ene hand houdt hij een grote buis vast. Met de andere hand houdt hij het rugzakje op zijn plaats. Hij staat erbij alsof hij bang is dat zijn hart eruit valt. Of hij zingt het Wilhelmus (en stemt dus CDA).
Hij blaast de bladeren van de buren weg, en daarna bij zijn eigen sportschool. Met groot geraas stuurt hij de bladeren in een lange streep richting de dierenwinkel. Daar gaan de deuren net open. De baas komt naar buiten en veegt zijn stoep met een bezem. Samen kijken we naar Sem. Hadden wij ook maar een bladblazer.
25 september 2017
Op een winderige ochtend fiets ik naar de bakker. Zojuist heb ik mijn jochie weggebracht. We reden in de zon weg, zagen twee regenbogen, werden nat. Bij de gastouder drogen we snel op. Ik moet werken, zeg ik, en dan ga ik weg.
Ik ben verslaafd aan appelkanjers. Het mag ook appeltaart zijn. Het bakwerk van de bakker is stukken lekkerder dan dat van de supermarkt. Ik neem daar alleen genoegen mee als ik in een zuinige bui ben. Als alles niets mag kosten. Dan koop ik derdehands boeken, draag ik dezelfde kleren twee dagen langer, en eet ik alles wat ik heb gekookt helemaal op.
Dat laatste is heel lastig aan een jochie van drie uit te leggen.
De glazen schuifdeur van de bakker staat open. Het doet nog steeds denken aan een kantoor. Gelukkig is er binnen niets veranderd. Nog steeds brood, nog steeds taart, nog steeds chocola. Ik word er hebberig van. Het is net als met de viswinkel in Bergen op Zoom. Daar ging ik naartoe voor een stukje verse zalm. Ik kwam naar buiten met roodbaars, salade, haring, en, o ja natuurlijk, twee stukken zalm.
Als ik oversteek bij de zebra bij de Brink klinkt er herrie aan de overkant. Er ratelt een machine. Door de nieuwe bomen heen zie ik Sem met een klein rugzakje op. In zijn ene hand houdt hij een grote buis vast. Met de andere hand houdt hij het rugzakje op zijn plaats. Hij staat erbij alsof hij bang is dat zijn hart eruit valt. Of hij zingt het Wilhelmus (en stemt dus CDA).
Hij blaast de bladeren van de buren weg, en daarna bij zijn eigen sportschool. Met groot geraas stuurt hij de bladeren in een lange streep richting de dierenwinkel. Daar gaan de deuren net open. De baas komt naar buiten en veegt zijn stoep met een bezem. Samen kijken we naar Sem. Hadden wij ook maar een bladblazer.
25 september 2017
MICHAEL REYNOLDS
In de Buitenplaats in Eelde is een tentoonstelling verlengd. Van een schilder van wie ik nog nooit gehoord heb. Hij is zo bekend dat de National Portrait Gallery in Londen hem vroeg een portret te schilderen van Bernard Haitink, de dirigent. Dat schilderij hangt niet in Eelde.
De schilder is de Engelse Michael Reynolds, een man met een gepensioneerdenbaardje en een bijpassend buikje. Met een minzame glimlach kijkt hij je op een paar schilderijen aan. Op de video op de bovenverdieping zie je hem aan het werk. Achteloos smeert hij wat verf op het pallet door elkaar, waarna hij het zonder te kijken ergens op het doek smeert. Een man in een leunstoel kijkt verveeld toe, hij is het model.
Deze man heeft de ogen die alle modellen bij Reynolds hebben. Een saaie blik, Britse norsigheid. Naast de trap hangen twee damesportretten naast elkaar. Net twee zussen: dezelfde zuinige mond, dezelfde droge ogen, dezelfde leeftijd. De ene heet Borsboom, de ander is Lady Something.
Zijn modellen lijken op elkaar. Net als de dames die hier met hun hun 65+vriendinnenclub op bezoek zijn. Ze hebben vooral oog voor hun mobiels en verhalen. Een oma belt luidruchtig met haar dochter: ‘Vinden jullie het dan niet erg om mij ’s avonds weer naar de trein te brengen?’
U moet zeker naar de schilderijen van Reynolds gaan kijken. Hij schilderde de prachtigste doeken. Zijn modellen lijken wel op elkaar, maar zijn achtergronden zijn uniek voortreffelijk. Hij was dol op geborduurde tafelkleden en op Japanse prenten.
Aan een muur hangen de portretten van drie naakte vrouwen. Drie ruggen, allemaal een onsje meer, hangwerk. Stop het in een jurk, een hoedje en een Engels dorpje. Waar ze op zitten is ware schoonheid. Drie mooie kleden, geel met blauwe bloemen, groen met rood. De vouwen zitten er nog in, je ziet elke rimpel van het kleed dat die ochtend uit de kast is gepakt, uitgevouwen en over een bank gelegd. Reynolds heeft alle moeite gedaan om elke geborduurde bloem, elke vouw, elke onregelmatigheid weer te geven.
Bij hem komen die kleden tot leven. Het is een genot om te zien. Kijk maar bij de fruitstillevens. Of naar de Kabuki-prenten achter de twee Italiaanse vrouwen in de hoek.
Ga snel naar Eelde, voor 1 oktober. En eet een lekker taartje bij de buren. De limoen cheesecake is heerlijk.
18 september 2017
In de Buitenplaats in Eelde is een tentoonstelling verlengd. Van een schilder van wie ik nog nooit gehoord heb. Hij is zo bekend dat de National Portrait Gallery in Londen hem vroeg een portret te schilderen van Bernard Haitink, de dirigent. Dat schilderij hangt niet in Eelde.
De schilder is de Engelse Michael Reynolds, een man met een gepensioneerdenbaardje en een bijpassend buikje. Met een minzame glimlach kijkt hij je op een paar schilderijen aan. Op de video op de bovenverdieping zie je hem aan het werk. Achteloos smeert hij wat verf op het pallet door elkaar, waarna hij het zonder te kijken ergens op het doek smeert. Een man in een leunstoel kijkt verveeld toe, hij is het model.
Deze man heeft de ogen die alle modellen bij Reynolds hebben. Een saaie blik, Britse norsigheid. Naast de trap hangen twee damesportretten naast elkaar. Net twee zussen: dezelfde zuinige mond, dezelfde droge ogen, dezelfde leeftijd. De ene heet Borsboom, de ander is Lady Something.
Zijn modellen lijken op elkaar. Net als de dames die hier met hun hun 65+vriendinnenclub op bezoek zijn. Ze hebben vooral oog voor hun mobiels en verhalen. Een oma belt luidruchtig met haar dochter: ‘Vinden jullie het dan niet erg om mij ’s avonds weer naar de trein te brengen?’
U moet zeker naar de schilderijen van Reynolds gaan kijken. Hij schilderde de prachtigste doeken. Zijn modellen lijken wel op elkaar, maar zijn achtergronden zijn uniek voortreffelijk. Hij was dol op geborduurde tafelkleden en op Japanse prenten.
Aan een muur hangen de portretten van drie naakte vrouwen. Drie ruggen, allemaal een onsje meer, hangwerk. Stop het in een jurk, een hoedje en een Engels dorpje. Waar ze op zitten is ware schoonheid. Drie mooie kleden, geel met blauwe bloemen, groen met rood. De vouwen zitten er nog in, je ziet elke rimpel van het kleed dat die ochtend uit de kast is gepakt, uitgevouwen en over een bank gelegd. Reynolds heeft alle moeite gedaan om elke geborduurde bloem, elke vouw, elke onregelmatigheid weer te geven.
Bij hem komen die kleden tot leven. Het is een genot om te zien. Kijk maar bij de fruitstillevens. Of naar de Kabuki-prenten achter de twee Italiaanse vrouwen in de hoek.
Ga snel naar Eelde, voor 1 oktober. En eet een lekker taartje bij de buren. De limoen cheesecake is heerlijk.
18 september 2017
ER KAN NOG EEN TREIN AANKOMEN
Als ik uit Vries wegfiets, is het fietspad druk. Iedereen wil ergens naartoe. Een dame op een elektrafiets, een jongen op een garagefiets, een meisje op een schoolfiets. De ambtenaren met lunchpauze lopen er tussendoor. Sommigen halen een broodje bij de supermarkt, anderen hebben hun thuissmeersels achter hun bureau opgegeten.
Na kilometers zwerven langs het bos, de brink, de hei, de weilanden en de oversteekplaatsen heb ik zin in een boterham op mijn eigen terras. Bruin brood met kaas. Stevig bruin brood, zonder watersmaak. Achter elkaar fietsen we langs de huizen, over het kanaal, langs de discotheek. Onder het viaduct van de snelweg kan ik het niet laten: ‘Oehoe, oehoe,’ roep ik. Mijn echo antwoordt afgemeten, op z’n Gronings. Hij klinkt niet zo mooi als de steen tegen de klok aan de voet van de toren van Vries.
In het dorp met de langzame bakkerswinkel is het stil. De weg baadt in de zon en de aap glijdt niet van zijn banaan. Ik kijk naar het monumentale bushokje dat niet stuk te krijgen is en stuur bij de bomen scherp naar links en meteen naar rechts. De herrie van scheurende auto’s is heel dichtbij. Een rotonde moet hier voor veel rust gaan zorgen. En veiligheid.
Dan gaan de auto’s in de remmen en zie ik in de verte de lichten van de spoorbomen knipperen. De trein van Groningen naar Assen komt langs. Of andersom. Die vliegt hier voorbij. Op naar het noorden.
Bij de slagbomen staat een politieagente met een fluitje in haar mond. Haar korte lengte compenseert ze met een felle toon en een corrigerend vingertje. De slagbomen willen niet meer omhoog. Om beurten mogen wij er omheen. Eerst slingeren de auto’s uit Zeegse zich erlangs. Dan mogen de fietsers. En masse storten wij ons op de opening over de rails. Achter mij hoor ik een tractor komen. Met zijn janktoon en een hobbelende grasmaaier aan de lippen houdt hij de lange rij auto’s op. Hij stopt even bij de parkeerplaats van het natuurgebied en laat zich door iedereen inhalen. Ook door mij.
In de tegenoverliggende rij staat een vrachtwagen met een oplegger. Ik vraag me af hoe die zich tussen de spoorbomen door zal wurmen. Laverend, heen en weer stekend, angstig uit de ramen kijkend en niet in de spiegels. Er kan nog een trein aankomen.
11 september 2017
Als ik uit Vries wegfiets, is het fietspad druk. Iedereen wil ergens naartoe. Een dame op een elektrafiets, een jongen op een garagefiets, een meisje op een schoolfiets. De ambtenaren met lunchpauze lopen er tussendoor. Sommigen halen een broodje bij de supermarkt, anderen hebben hun thuissmeersels achter hun bureau opgegeten.
Na kilometers zwerven langs het bos, de brink, de hei, de weilanden en de oversteekplaatsen heb ik zin in een boterham op mijn eigen terras. Bruin brood met kaas. Stevig bruin brood, zonder watersmaak. Achter elkaar fietsen we langs de huizen, over het kanaal, langs de discotheek. Onder het viaduct van de snelweg kan ik het niet laten: ‘Oehoe, oehoe,’ roep ik. Mijn echo antwoordt afgemeten, op z’n Gronings. Hij klinkt niet zo mooi als de steen tegen de klok aan de voet van de toren van Vries.
In het dorp met de langzame bakkerswinkel is het stil. De weg baadt in de zon en de aap glijdt niet van zijn banaan. Ik kijk naar het monumentale bushokje dat niet stuk te krijgen is en stuur bij de bomen scherp naar links en meteen naar rechts. De herrie van scheurende auto’s is heel dichtbij. Een rotonde moet hier voor veel rust gaan zorgen. En veiligheid.
Dan gaan de auto’s in de remmen en zie ik in de verte de lichten van de spoorbomen knipperen. De trein van Groningen naar Assen komt langs. Of andersom. Die vliegt hier voorbij. Op naar het noorden.
Bij de slagbomen staat een politieagente met een fluitje in haar mond. Haar korte lengte compenseert ze met een felle toon en een corrigerend vingertje. De slagbomen willen niet meer omhoog. Om beurten mogen wij er omheen. Eerst slingeren de auto’s uit Zeegse zich erlangs. Dan mogen de fietsers. En masse storten wij ons op de opening over de rails. Achter mij hoor ik een tractor komen. Met zijn janktoon en een hobbelende grasmaaier aan de lippen houdt hij de lange rij auto’s op. Hij stopt even bij de parkeerplaats van het natuurgebied en laat zich door iedereen inhalen. Ook door mij.
In de tegenoverliggende rij staat een vrachtwagen met een oplegger. Ik vraag me af hoe die zich tussen de spoorbomen door zal wurmen. Laverend, heen en weer stekend, angstig uit de ramen kijkend en niet in de spiegels. Er kan nog een trein aankomen.
11 september 2017
VERLANGEN
Als ik weer eens iets van Paustovskij lees, verlang ik naar het eenvoudige Russische land. Het landschap waarin bomen, land, horizon, een watertje en bloemen de dienst uitmaken. En soms een koe en een vrouw met een hoofddoek.
Op die plaatjes is het altijd zomer. De zon maakt de hemel lichtblauw en soms drijft een wolk langs. Het water en de wind brengen verkoeling, evenals de gedachte aan de wisseling van de seizoenen. Waar we nu op het zachte groene gras zitten, ligt over een paar maanden een pak sneeuw dat van geen wijken wil weten.
Als je zo’n landschap in gedachten neemt wil je op reis. Gelukkig hoef ik dan niet ver. Ik fiets gewoon naar Schipborg.
De Drentse Aa slingert met stille bochten door het land dat ooit een ijswal was. Grote schotsen stuwden zand en onmogelijk grote stenen voor zich uit die uiteindelijk zomaar ergens bleven liggen. Nu is het een land met ruig gras dat door niet-gevlekte koeien wordt gegeten.
Ik steek de brug over en zie de mensen op het terras meer aandacht voor hun gezelschap hebben dan voor het water dat voor hun neus de grond uit borrelt. Met kleine stroompjes stroomt het onder de brug door. Donkere libellen en juffers scheren laag over het bruine stille water.
De oever gaat steil omhoog en het land is een mengeling van groen gras, bruine staken en paarse bloemen. Het fietspad is zo smal dat je er je schouders af en toe moet intrekken. Het zand van het pad daarnaast is door duizenden voeten platgestampt. Links en rechtdoor verdwijnen de grote paden onder laaghangende oude bomen verdwijnen. Daarheen lopen de routes voor de fietsers, de wandelaars en de vakantiegangers die verlangen naar bestemming en afstand.
Rechts kronkelt een zandpad met aan één kant bomen langs een weide vol gele bloemen. Aan het einde van het pad duw ik een zwaar schuin hek open. Het kreunt met de diepe bas van een oeros met ongelijke gekromde horens. Een tunnel van groen bracht mij hier, waar aan het begin een routepaaltje naar Friesland stond.
Hier hoor ik alleen mijn eigen voetstappen en als ik stilsta mijn ademhaling en een auto op de weg naar Tynaarlo. Ik loop door het riet naar een onopvallend bruggetje dat hoog over de sloot heengaat. Ik ga op mijn buik liggen en kijk naar het water dat er langer over heeft gedaan om hier te komen dan ik. Dit is mijn Pilevo aan de Aa.
3 september 2017
Als ik weer eens iets van Paustovskij lees, verlang ik naar het eenvoudige Russische land. Het landschap waarin bomen, land, horizon, een watertje en bloemen de dienst uitmaken. En soms een koe en een vrouw met een hoofddoek.
Op die plaatjes is het altijd zomer. De zon maakt de hemel lichtblauw en soms drijft een wolk langs. Het water en de wind brengen verkoeling, evenals de gedachte aan de wisseling van de seizoenen. Waar we nu op het zachte groene gras zitten, ligt over een paar maanden een pak sneeuw dat van geen wijken wil weten.
Als je zo’n landschap in gedachten neemt wil je op reis. Gelukkig hoef ik dan niet ver. Ik fiets gewoon naar Schipborg.
De Drentse Aa slingert met stille bochten door het land dat ooit een ijswal was. Grote schotsen stuwden zand en onmogelijk grote stenen voor zich uit die uiteindelijk zomaar ergens bleven liggen. Nu is het een land met ruig gras dat door niet-gevlekte koeien wordt gegeten.
Ik steek de brug over en zie de mensen op het terras meer aandacht voor hun gezelschap hebben dan voor het water dat voor hun neus de grond uit borrelt. Met kleine stroompjes stroomt het onder de brug door. Donkere libellen en juffers scheren laag over het bruine stille water.
De oever gaat steil omhoog en het land is een mengeling van groen gras, bruine staken en paarse bloemen. Het fietspad is zo smal dat je er je schouders af en toe moet intrekken. Het zand van het pad daarnaast is door duizenden voeten platgestampt. Links en rechtdoor verdwijnen de grote paden onder laaghangende oude bomen verdwijnen. Daarheen lopen de routes voor de fietsers, de wandelaars en de vakantiegangers die verlangen naar bestemming en afstand.
Rechts kronkelt een zandpad met aan één kant bomen langs een weide vol gele bloemen. Aan het einde van het pad duw ik een zwaar schuin hek open. Het kreunt met de diepe bas van een oeros met ongelijke gekromde horens. Een tunnel van groen bracht mij hier, waar aan het begin een routepaaltje naar Friesland stond.
Hier hoor ik alleen mijn eigen voetstappen en als ik stilsta mijn ademhaling en een auto op de weg naar Tynaarlo. Ik loop door het riet naar een onopvallend bruggetje dat hoog over de sloot heengaat. Ik ga op mijn buik liggen en kijk naar het water dat er langer over heeft gedaan om hier te komen dan ik. Dit is mijn Pilevo aan de Aa.
3 september 2017
DRIE OOIEVAARS
Zaterdagavond acht uur hangen we uitgeput op de bank. De kleine jongen ligt eindelijk met een knuffeleendje tegen zijn neus aangedrukt in zijn grote bed. Soms roept hij ’s nachts luidkeels mijn naam. Dan zit hij verstrikt onder zijn grote-mensendekbed en kan hij de uitgang niet meer vinden.
‘Lieverd, ik wil morgenvroeg even gaan fietsen. Dat heb ik al vier weken niet gedaan. Al mijn sportieve voornemens zijn in de zomer verbrand en verregend.’
‘Dan ga ik daarna hardlopen. De 4Mijl komt in de buurt.’
De volgende morgen word ik wakker van de kat die bij het eerste ochtendgloren een wedstrijd met de haan drie huizen verderop doet. Op de klok is het kwart voor zeven. Door de straat raast een auto. Nachtbrakers? Kerkzoekers? Ik geef de kat en mijzelf te eten en hij rolt zich op in de gele stoel. Waarom slaapt hij nooit uit? Die middag vinden we een bevende muis op het nieuw gezaaide gras. Ik leg hem met een schepje in het bos.
Mijn mobiel zegt dat het buiten 11 graden is. Ik doe mouwstukken aan. Laat ik de racefiets nemen, zeg ik tegen mijzelf, daar heb ik al zolang niet opgezeten. Ik leg een briefje neer: “8 uur - ik ben fietsen – binnen 1,5 uur terug – X”.
Om tien over half acht rijd ik weg. Zowel op het fietspad als op de weg één passant die mij verbaasd aankijken. Over de stenen stuiter ik naar Zuidlaarderveen. Het gaat hard, ik voel de spieren in mijn bovenbenen aanspannen. Op de brug bij de Knijpe staat een busje met de deuren open. Ik verwacht een hengel.
De zon schijnt op mijn armen en benen en ik doe mijn mouwstukken naar beneden. Dat is te fris. Verder heb ik het warm. Nieuw-Annerveen, Eexterveen, Annerveensekanaal. Een jochie op weg naar voetbal schrikt als ik hem passeer. Hij kijkt mij met lodderogen aan. Dan wordt mijn weg versperd. Op de betonplaten die ’s winters altijd nat en glad zijn zitten twee donkere vogels. Ik stuif op ze af. Ze blijven zitten. Ik bel. Geen reactie. Nog vijf meter. Opeens heffen ze hun vleugels. Ze tillen hun poten op. Met een lome zwaai zwieren ze weg. In het land doet een stalker-ooievaar hetzelfde. Drie keer dezelfde bewegingen: vleugels, poten, zwenken, wegzweven.
Als ik thuiskom ligt het briefje nog op dezelfde plek. Ik verscheur het.
30 augustus 2017
Zaterdagavond acht uur hangen we uitgeput op de bank. De kleine jongen ligt eindelijk met een knuffeleendje tegen zijn neus aangedrukt in zijn grote bed. Soms roept hij ’s nachts luidkeels mijn naam. Dan zit hij verstrikt onder zijn grote-mensendekbed en kan hij de uitgang niet meer vinden.
‘Lieverd, ik wil morgenvroeg even gaan fietsen. Dat heb ik al vier weken niet gedaan. Al mijn sportieve voornemens zijn in de zomer verbrand en verregend.’
‘Dan ga ik daarna hardlopen. De 4Mijl komt in de buurt.’
De volgende morgen word ik wakker van de kat die bij het eerste ochtendgloren een wedstrijd met de haan drie huizen verderop doet. Op de klok is het kwart voor zeven. Door de straat raast een auto. Nachtbrakers? Kerkzoekers? Ik geef de kat en mijzelf te eten en hij rolt zich op in de gele stoel. Waarom slaapt hij nooit uit? Die middag vinden we een bevende muis op het nieuw gezaaide gras. Ik leg hem met een schepje in het bos.
Mijn mobiel zegt dat het buiten 11 graden is. Ik doe mouwstukken aan. Laat ik de racefiets nemen, zeg ik tegen mijzelf, daar heb ik al zolang niet opgezeten. Ik leg een briefje neer: “8 uur - ik ben fietsen – binnen 1,5 uur terug – X”.
Om tien over half acht rijd ik weg. Zowel op het fietspad als op de weg één passant die mij verbaasd aankijken. Over de stenen stuiter ik naar Zuidlaarderveen. Het gaat hard, ik voel de spieren in mijn bovenbenen aanspannen. Op de brug bij de Knijpe staat een busje met de deuren open. Ik verwacht een hengel.
De zon schijnt op mijn armen en benen en ik doe mijn mouwstukken naar beneden. Dat is te fris. Verder heb ik het warm. Nieuw-Annerveen, Eexterveen, Annerveensekanaal. Een jochie op weg naar voetbal schrikt als ik hem passeer. Hij kijkt mij met lodderogen aan. Dan wordt mijn weg versperd. Op de betonplaten die ’s winters altijd nat en glad zijn zitten twee donkere vogels. Ik stuif op ze af. Ze blijven zitten. Ik bel. Geen reactie. Nog vijf meter. Opeens heffen ze hun vleugels. Ze tillen hun poten op. Met een lome zwaai zwieren ze weg. In het land doet een stalker-ooievaar hetzelfde. Drie keer dezelfde bewegingen: vleugels, poten, zwenken, wegzweven.
Als ik thuiskom ligt het briefje nog op dezelfde plek. Ik verscheur het.
30 augustus 2017
BRAMENMANNETJES
‘De oogst is goed dit jaar hé,’ roep ik naar de mannen die op het pad staan. Ik heb zwarte vingers van het snoepen gekregen. En een zure mond. De laatste braam was nog niet rijp.
De mannen lijken even te bevriezen. Hun handen die begerig naar de donkere vruchten zijn uitgestoken blijven in de lucht hangen. Hun hoofden draaien zich tegelijk naar mij om. Vier wantrouwende ogen kijken mij aan. Een seconde is het stil. Dan zien ze mijn korte broek en komen ze weer in beweging.
‘Ja, ze zijn lekker hoor. Heb ie ze al geproefd?’
Ik toon ze mijn vingers. ‘Lekker hé!’
De ene man draagt een platte pet en een blauw werkjasje. Ooit ging hij er mee naar zijn werk. Nu draagt hij het als hij in de tuin gaat. Of naar de bramen. thuis moet hij het uitdoen als er bezoek komt. Zijn gezicht is het smalle gezicht van een oude man die teveel zon heeft gezien en steeds minder eet. Tanig, kan je zeggen. Oud, als je hem in z’n zondagse pak ziet.
Een dag later zie ik ze weer. Onder aan de dijk hebben ze hun fietsen achter een bosje gezet. Als ze mijn voetstappen hoog op het grind horen knerpen kijken ze op. Bevroren, geschrokken. Dan gaan hun geheven handen over in een zwaai.
Ik zwaai terug en denk aan haar lekkere bramenjam die elke ochtend de kers op de taart van mijn havermoutpap is.
24 augustus 2017
‘De oogst is goed dit jaar hé,’ roep ik naar de mannen die op het pad staan. Ik heb zwarte vingers van het snoepen gekregen. En een zure mond. De laatste braam was nog niet rijp.
De mannen lijken even te bevriezen. Hun handen die begerig naar de donkere vruchten zijn uitgestoken blijven in de lucht hangen. Hun hoofden draaien zich tegelijk naar mij om. Vier wantrouwende ogen kijken mij aan. Een seconde is het stil. Dan zien ze mijn korte broek en komen ze weer in beweging.
‘Ja, ze zijn lekker hoor. Heb ie ze al geproefd?’
Ik toon ze mijn vingers. ‘Lekker hé!’
De ene man draagt een platte pet en een blauw werkjasje. Ooit ging hij er mee naar zijn werk. Nu draagt hij het als hij in de tuin gaat. Of naar de bramen. thuis moet hij het uitdoen als er bezoek komt. Zijn gezicht is het smalle gezicht van een oude man die teveel zon heeft gezien en steeds minder eet. Tanig, kan je zeggen. Oud, als je hem in z’n zondagse pak ziet.
Een dag later zie ik ze weer. Onder aan de dijk hebben ze hun fietsen achter een bosje gezet. Als ze mijn voetstappen hoog op het grind horen knerpen kijken ze op. Bevroren, geschrokken. Dan gaan hun geheven handen over in een zwaai.
Ik zwaai terug en denk aan haar lekkere bramenjam die elke ochtend de kers op de taart van mijn havermoutpap is.
24 augustus 2017
MARINKA
Kip is dood. Ze is van haar poot gevallen en ligt met een opgetrokken been naast de voedertoren. Het grijze dier voelt stijf aan. Haar ogen zijn witte vensters die als rolluiken naar beneden zijn gedraaid. Er is niemand thuis. Ik schop zachtjes tegen het lijf en voel een stijve massa die niet van meegeven houdt.
Begraven, denk ik. Voordat iemand haar ziet of voordat er andere dieren ziek worden van haar aanwezigheid. Ze kan al een hele dag in dit hok liggen. Ik zie ze overdag wel rondscharrelen maar ik kijk tussendoor niet in het hok. Tellen doe ik alleen ’s avonds als ze op stok gaan. Acht moeten er zijn, en twee kleintjes in de paardentrailer die vol zit met hooi.
Waar kan ik haar begraven? Achter het konijnenhok is een stuk kale grond waar ik altijd de kippenstront gooi die ze in het nachthok laten vallen. Met moeite graaf ik een gat in de harde klei. Met slippers kan je geen kracht zetten op de spade. De kippen komen meehelpen. Zodra de grond openligt pikken ze naar alles wat leeft. Als ik Marinka erin leg gaan ze ijverig door. Niemand neemt zijn kam af, niemand zwijgt voor een moment.
Ik gooi het gat dicht en maak een provisorisch kruis van twee takjes en een blauw stuk plastic draad. Dan ben ik even stil. Als mijn jochie uit bed komt laat ik hem het graf zien. Hij kent de dood van het verhaal van Kikker. Eerst zijn we verdrietig, dan begraven we, daarna zijn we even stil en dan is het leven weer feest.
Als ik het baasje van Marinka app dat ze dood is, vertelt ze dat het dier al langer raar deed. Ja, ze poepte voor de deur. Op elke tegel van het terras. Elke dag weer. Net als de anderen. En ze liep telkens het huis in, samen met haar vriendinnen. Luid kakelend. Ze vraagt of ik haar in de moestuin onder de kersenbomen wil begraven. Dus doe ik de vorige twee alinea’s nog een keer over. Mijn zoontje rijdt intussen vrolijk rond op zijn tractor. Als ik klaar ben laat ik hem het nieuwe graf zien.
‘Het is feest,’ zegt hij. ‘Net als bij Kikker.’ Hij kijkt mij vrolijk aan. ‘Kikker is jarig, en ik ook!’ Hij haalt de k en de t door elkaar. Heel vaak.
17 augustus 2017
Kip is dood. Ze is van haar poot gevallen en ligt met een opgetrokken been naast de voedertoren. Het grijze dier voelt stijf aan. Haar ogen zijn witte vensters die als rolluiken naar beneden zijn gedraaid. Er is niemand thuis. Ik schop zachtjes tegen het lijf en voel een stijve massa die niet van meegeven houdt.
Begraven, denk ik. Voordat iemand haar ziet of voordat er andere dieren ziek worden van haar aanwezigheid. Ze kan al een hele dag in dit hok liggen. Ik zie ze overdag wel rondscharrelen maar ik kijk tussendoor niet in het hok. Tellen doe ik alleen ’s avonds als ze op stok gaan. Acht moeten er zijn, en twee kleintjes in de paardentrailer die vol zit met hooi.
Waar kan ik haar begraven? Achter het konijnenhok is een stuk kale grond waar ik altijd de kippenstront gooi die ze in het nachthok laten vallen. Met moeite graaf ik een gat in de harde klei. Met slippers kan je geen kracht zetten op de spade. De kippen komen meehelpen. Zodra de grond openligt pikken ze naar alles wat leeft. Als ik Marinka erin leg gaan ze ijverig door. Niemand neemt zijn kam af, niemand zwijgt voor een moment.
Ik gooi het gat dicht en maak een provisorisch kruis van twee takjes en een blauw stuk plastic draad. Dan ben ik even stil. Als mijn jochie uit bed komt laat ik hem het graf zien. Hij kent de dood van het verhaal van Kikker. Eerst zijn we verdrietig, dan begraven we, daarna zijn we even stil en dan is het leven weer feest.
Als ik het baasje van Marinka app dat ze dood is, vertelt ze dat het dier al langer raar deed. Ja, ze poepte voor de deur. Op elke tegel van het terras. Elke dag weer. Net als de anderen. En ze liep telkens het huis in, samen met haar vriendinnen. Luid kakelend. Ze vraagt of ik haar in de moestuin onder de kersenbomen wil begraven. Dus doe ik de vorige twee alinea’s nog een keer over. Mijn zoontje rijdt intussen vrolijk rond op zijn tractor. Als ik klaar ben laat ik hem het nieuwe graf zien.
‘Het is feest,’ zegt hij. ‘Net als bij Kikker.’ Hij kijkt mij vrolijk aan. ‘Kikker is jarig, en ik ook!’ Hij haalt de k en de t door elkaar. Heel vaak.
17 augustus 2017
GROF VUIL
Hoe meet je kubieke meters als je een televisiekastje, een staande lamp en een tafelblad bij elkaar zet? De gemeente vraagt vijfentwintig euro per kubieke meter voor het grof vuil. Wat zal ik kwijt zijn?
De losse spullen vouw ik op en stop ik in een leeg kastje. De tafelbladen zet ik schuin omhoog met een paar vervallen planken er tegenaan. Ergens past nog een kleine televisie tussen. Nu lijkt het lang niet zoveel als toen het gisteravond uit de schuur kwam.
Als je gaat verhuizen kom je er pas achter hoeveel spullen je in zeven jaar hebt verzameld. In een schuur waarvan je ooit zei: daar kan mooi de auto in als het vriest. We vulden hem met alles wat we over hadden toen we het huis inrichtten. En dat was veel. Toen ons jochie werd geboren kwam er nog een voorraad cassettebandjes, lp’s en kinderboeken uit een ongebruikte slaapkamer bij.
De man die een verhuisofferte kwam maken verschoot van kleur toen hij de schuur van binnen zag. Hij begon over een vrachtwagen met trailer. Ik was juist blij dat hij zo leeg was. De dozen had ik enkele weken eerder netjes opgestapeld, de spullen op een hoop gelegd en de fietsen naast elkaar gezet. ‘Een derde gaat er nog vanaf,’ had ik hem gezegd. De offerte was te hoog.
We ruimen op en tonen elkaar ons verleden. Zij reed lang geleden in de stad op haar rode fietsje naar haar werk. Hij reed zo lekker. Nu is het een vintage Gazelle met breekbare buizen. Ik vertel over de schemerlamp waarmee ik door mijn stadje liep. Hij stond buiten bij een winkel met fluor uitverkoopplakkaten. Ik nam de lamp op mijn schouder en liep ermee over het Vlaamse marktplein. Daar at ik elke zomer mossels op Zeeuwse wijze, met een wit biertje.
Het tafelblad dat ik zeven jaar geleden uit de keiharde sporthalvloer van de woonkamer maakte is nog steeds niet te tillen. Net als de doormidden gezaagde bureautafel staat hij al jaren in de weg. Elk jaar pak ik die een paar keer op en zet ze ergens anders neer.
U begrijpt wel: die auto heeft nooit in de schuur gestaan. Zelfs alle fietsen pasten er niet in. Mijn racefiets stond net als op mijn Leidse studeerkamer naast mijn bed. Ik sliep sportend, of sportte slapend.
Er stopt een auto langs de weg. Een grote man belt aan. Hij draagt een basketbalhemd en witte badstof sokken in badslippers. Of hij wat mee mag nemen. Hij peutert een televisietje, een rolkoffer en een plank uit de stapel. Dat zal schelen in de kosten.
10 augustus 2017
Hoe meet je kubieke meters als je een televisiekastje, een staande lamp en een tafelblad bij elkaar zet? De gemeente vraagt vijfentwintig euro per kubieke meter voor het grof vuil. Wat zal ik kwijt zijn?
De losse spullen vouw ik op en stop ik in een leeg kastje. De tafelbladen zet ik schuin omhoog met een paar vervallen planken er tegenaan. Ergens past nog een kleine televisie tussen. Nu lijkt het lang niet zoveel als toen het gisteravond uit de schuur kwam.
Als je gaat verhuizen kom je er pas achter hoeveel spullen je in zeven jaar hebt verzameld. In een schuur waarvan je ooit zei: daar kan mooi de auto in als het vriest. We vulden hem met alles wat we over hadden toen we het huis inrichtten. En dat was veel. Toen ons jochie werd geboren kwam er nog een voorraad cassettebandjes, lp’s en kinderboeken uit een ongebruikte slaapkamer bij.
De man die een verhuisofferte kwam maken verschoot van kleur toen hij de schuur van binnen zag. Hij begon over een vrachtwagen met trailer. Ik was juist blij dat hij zo leeg was. De dozen had ik enkele weken eerder netjes opgestapeld, de spullen op een hoop gelegd en de fietsen naast elkaar gezet. ‘Een derde gaat er nog vanaf,’ had ik hem gezegd. De offerte was te hoog.
We ruimen op en tonen elkaar ons verleden. Zij reed lang geleden in de stad op haar rode fietsje naar haar werk. Hij reed zo lekker. Nu is het een vintage Gazelle met breekbare buizen. Ik vertel over de schemerlamp waarmee ik door mijn stadje liep. Hij stond buiten bij een winkel met fluor uitverkoopplakkaten. Ik nam de lamp op mijn schouder en liep ermee over het Vlaamse marktplein. Daar at ik elke zomer mossels op Zeeuwse wijze, met een wit biertje.
Het tafelblad dat ik zeven jaar geleden uit de keiharde sporthalvloer van de woonkamer maakte is nog steeds niet te tillen. Net als de doormidden gezaagde bureautafel staat hij al jaren in de weg. Elk jaar pak ik die een paar keer op en zet ze ergens anders neer.
U begrijpt wel: die auto heeft nooit in de schuur gestaan. Zelfs alle fietsen pasten er niet in. Mijn racefiets stond net als op mijn Leidse studeerkamer naast mijn bed. Ik sliep sportend, of sportte slapend.
Er stopt een auto langs de weg. Een grote man belt aan. Hij draagt een basketbalhemd en witte badstof sokken in badslippers. Of hij wat mee mag nemen. Hij peutert een televisietje, een rolkoffer en een plank uit de stapel. Dat zal schelen in de kosten.
10 augustus 2017
FIETS4DAAGSE
‘Zullen we een kopje koffie doen?’ vraagt ze hem. ‘We hebben al zo’n eind gefietst.’
Hij kijkt naar de gevel van café Hingstman en zucht; had hij vannacht maar beter geslapen. De gedachte dat ze vandaag gingen fietsen hield hem uit zijn slaap. Hij voelde zijn hart slaan. Het leek hem veel te hard te gaan. Eigenlijk had hij zijn hartslag moeten tellen, maar hij kon liggend op zijn rug niet op de wekker kijken.
‘Nou, vooruit.’
Hij hijst zijn zwarte joggingbroek hoog op en stopt zijn witgele polo erin. De broek is door het vele wassen een soepele sweat pants geworden, als hij dat woord kende. De strepen van zijn polo zijn in die jaren steeds meer op elkaar gaan lijken. Zij mag geen nieuwe van hem kopen.
Ze zetten hun fietsen op slot en pakken tegelijk hun fotocamera. Met geheven handen maken ze foto’s: van het café, van het routebordje, van de fietsen. Zijn fiets staat er wat gebogen bij. Alleen de merknaam is hetzelfde als die van de fiets van zijn vrouw. Zij heeft een paar jaar geleden een nieuwe Batavus gekocht. Een helblauwe. Een meisjesfiets, had de fietsenmaker gezegd, die wordt veel voor school gebruikt.
Zij vond de kleur prachtig. Vrolijke kleuren passen bij haar. Ook vandaag glimmen haar roze bloesje en het grijze haar van plezier en netheid. Net zo keurig als de slanke driekwart beige broek. Ze lacht, zoals altijd.
‘Ga eens voor dat bordje staan, dan maak ik een foto van jou.’
Zij poseert onder het blauwe bordje -Oude norgerweg- en de gele vierhoek -Norg- met de dikke pijl. Hij heft zijn armen. Klik. Daarna veegt hij met zijn zakdoek het zweet uit zijn ogen en van zijn voorhoofd.
‘Goed zo.’
Hij duwt zijn grote bril recht en pakt de vierkante fietstas van zijn oude trouwe fiets met de dunne buizen, het omhooggestoken zadel, en de metalen handremmen. De fietsenmaker zei dat zijn fiets aan vervanging toe was: hij had een lang leven achter de rug. Maar hij zou hem weer eens nakijken. En alles doet het weer.
Hij hijst zijn broek weer op en steekt met opgetrokken schouders en gebogen hoofd de weg over. Op het terras blijft hij staan. Achter hem zet een rij scootmobielen zich slingerend in beweging. Hij kijkt ze na.
‘Dit tafeltje? Of is dat teveel in de zon?’
3 augustus 2017
‘Zullen we een kopje koffie doen?’ vraagt ze hem. ‘We hebben al zo’n eind gefietst.’
Hij kijkt naar de gevel van café Hingstman en zucht; had hij vannacht maar beter geslapen. De gedachte dat ze vandaag gingen fietsen hield hem uit zijn slaap. Hij voelde zijn hart slaan. Het leek hem veel te hard te gaan. Eigenlijk had hij zijn hartslag moeten tellen, maar hij kon liggend op zijn rug niet op de wekker kijken.
‘Nou, vooruit.’
Hij hijst zijn zwarte joggingbroek hoog op en stopt zijn witgele polo erin. De broek is door het vele wassen een soepele sweat pants geworden, als hij dat woord kende. De strepen van zijn polo zijn in die jaren steeds meer op elkaar gaan lijken. Zij mag geen nieuwe van hem kopen.
Ze zetten hun fietsen op slot en pakken tegelijk hun fotocamera. Met geheven handen maken ze foto’s: van het café, van het routebordje, van de fietsen. Zijn fiets staat er wat gebogen bij. Alleen de merknaam is hetzelfde als die van de fiets van zijn vrouw. Zij heeft een paar jaar geleden een nieuwe Batavus gekocht. Een helblauwe. Een meisjesfiets, had de fietsenmaker gezegd, die wordt veel voor school gebruikt.
Zij vond de kleur prachtig. Vrolijke kleuren passen bij haar. Ook vandaag glimmen haar roze bloesje en het grijze haar van plezier en netheid. Net zo keurig als de slanke driekwart beige broek. Ze lacht, zoals altijd.
‘Ga eens voor dat bordje staan, dan maak ik een foto van jou.’
Zij poseert onder het blauwe bordje -Oude norgerweg- en de gele vierhoek -Norg- met de dikke pijl. Hij heft zijn armen. Klik. Daarna veegt hij met zijn zakdoek het zweet uit zijn ogen en van zijn voorhoofd.
‘Goed zo.’
Hij duwt zijn grote bril recht en pakt de vierkante fietstas van zijn oude trouwe fiets met de dunne buizen, het omhooggestoken zadel, en de metalen handremmen. De fietsenmaker zei dat zijn fiets aan vervanging toe was: hij had een lang leven achter de rug. Maar hij zou hem weer eens nakijken. En alles doet het weer.
Hij hijst zijn broek weer op en steekt met opgetrokken schouders en gebogen hoofd de weg over. Op het terras blijft hij staan. Achter hem zet een rij scootmobielen zich slingerend in beweging. Hij kijkt ze na.
‘Dit tafeltje? Of is dat teveel in de zon?’
3 augustus 2017
WATERBURCHT
Op hun elektrische fietsen rijden ze de ophaalbrug uit. Achter hen het grote stenen huis dat statig zijn verleden verzwijgt terwijl het op zijn niervormige verhoging uit het water opstijgt.
Rodger, Barthold en Reint gaan op mottenjacht. Als doorgewinterde vlinderliefhebbers hebben ze zich goed voorbereid. Ze hebben zich ingelezen, foto’s bekeken en strategieën uitgewisseld. Natuurlijk kwamen toen de sterke verhalen. Over de atalanta, de weerschijnvlinder, en de zeldzame ijsvogelvlinder.
De meisjes zijn thuisgebleven. Florentina moet nog van haar scheiding van Barthold bekomen.
‘Weten jullie dat hier in 1266 al een houten burcht stond?’ vraagt Reint zijn vrienden. ‘Toen was deze structuur er al. Een verhoogd eiland, een gracht van tien meter breed, en een versterkt huis op het eiland. En een brug om over het water te komen.
‘Dat is 750 jaar geleden,’ zegt Rodger. Hij rekent altijd snel. ‘Moet dat niet gevierd worden?’
‘Ja, de gemeente stond wel voor de deur. Ze wilden een of ander festivalletje hiernaar noemen. Ik heb ze een beetje geld gegeven.’
Ze moeten alle drie lachen. Rodger en Barthold weten waar Reint zijn geld vandaan heeft. De verkoop van die unieke vlinder heeft hem geen windeieren gelegd. In zijn schuur staan drie Franse Moustaches, de beste en mooiste ebikes van de wereld. Hij kan er veertig mee rijden.
‘Na die brand is een paar eeuwen later een stenen huis gebouwd op dit eiland. De eigenaar wilde ridder van Drenthe worden, daarmee had hij een belangrijke stem in de politiek van toen. Als je een burcht had, kon je al meedoen. Hij vroeg dus dat ridderschap aan maar het duurde lang voordat hij het kreeg. Uiteindelijk kreeg zijn zoon Reint het. Die werd ook ette van Drenthe, hij zat in de etstoel, daar maakten ze de regels en spraken ze recht. Ja, toen was er nog geen scheiding der machten.’
Ze slaan af en fietsen achter elkaar het veld in. Ze turen in de hitte van de middag de velden af. Links zijn het gras en rechts de bloemen. Een vliegtuig verstoort even de stilte. Met een grote zwaai naar links laat het de stilte achter zich.
Ze parkeren hun fietsen en lopen het veld in. Schepnetten in de hand. ‘Zien jullie ze daar. Ik zie er een heleboel gaan. Het is een perfecte dag voor vlindervangen. Misschien zien we het bleke zandoogje wel weer.’
27 juli 2017
Op hun elektrische fietsen rijden ze de ophaalbrug uit. Achter hen het grote stenen huis dat statig zijn verleden verzwijgt terwijl het op zijn niervormige verhoging uit het water opstijgt.
Rodger, Barthold en Reint gaan op mottenjacht. Als doorgewinterde vlinderliefhebbers hebben ze zich goed voorbereid. Ze hebben zich ingelezen, foto’s bekeken en strategieën uitgewisseld. Natuurlijk kwamen toen de sterke verhalen. Over de atalanta, de weerschijnvlinder, en de zeldzame ijsvogelvlinder.
De meisjes zijn thuisgebleven. Florentina moet nog van haar scheiding van Barthold bekomen.
‘Weten jullie dat hier in 1266 al een houten burcht stond?’ vraagt Reint zijn vrienden. ‘Toen was deze structuur er al. Een verhoogd eiland, een gracht van tien meter breed, en een versterkt huis op het eiland. En een brug om over het water te komen.
‘Dat is 750 jaar geleden,’ zegt Rodger. Hij rekent altijd snel. ‘Moet dat niet gevierd worden?’
‘Ja, de gemeente stond wel voor de deur. Ze wilden een of ander festivalletje hiernaar noemen. Ik heb ze een beetje geld gegeven.’
Ze moeten alle drie lachen. Rodger en Barthold weten waar Reint zijn geld vandaan heeft. De verkoop van die unieke vlinder heeft hem geen windeieren gelegd. In zijn schuur staan drie Franse Moustaches, de beste en mooiste ebikes van de wereld. Hij kan er veertig mee rijden.
‘Na die brand is een paar eeuwen later een stenen huis gebouwd op dit eiland. De eigenaar wilde ridder van Drenthe worden, daarmee had hij een belangrijke stem in de politiek van toen. Als je een burcht had, kon je al meedoen. Hij vroeg dus dat ridderschap aan maar het duurde lang voordat hij het kreeg. Uiteindelijk kreeg zijn zoon Reint het. Die werd ook ette van Drenthe, hij zat in de etstoel, daar maakten ze de regels en spraken ze recht. Ja, toen was er nog geen scheiding der machten.’
Ze slaan af en fietsen achter elkaar het veld in. Ze turen in de hitte van de middag de velden af. Links zijn het gras en rechts de bloemen. Een vliegtuig verstoort even de stilte. Met een grote zwaai naar links laat het de stilte achter zich.
Ze parkeren hun fietsen en lopen het veld in. Schepnetten in de hand. ‘Zien jullie ze daar. Ik zie er een heleboel gaan. Het is een perfecte dag voor vlindervangen. Misschien zien we het bleke zandoogje wel weer.’
27 juli 2017
MEISJE VAN YDE
Sanne is vanmorgen vroeg wakker geworden. Ze draait zich nog een keer om en trekt het dekbed omhoog zodat haar ogen weer in het donker komen. In de verte hoort ze een vliegtuigmotor bulderen.
‘Vakantiegangers,’ moppert haar moeder. ‘Die gaan maar naar Tenerife of Gran Canaria alsof het niets is. Daar hebben wij geen geld voor. Je mag een keer naar het zwembad en we kopen wel een ijsje. En verder ga je maar bessen plukken. Dan verdien je ook eens wat.’ Ze had nog een keer met haar hoofd geschud en met de theedoek over de tafel geveegd.
Er is vandaag iets bijzonders, bedenkt ze opeens. Wat had haar moeder gisteren verteld? Ze staat op en trekt de jurk aan die aan de kast hangt. Beneden is er niemand maar op het aanrecht ligt brood. Ze eet een boterham met chocopasta en staart naar haar telefoon. Geen appjes, haar vriendinnen slaapt nog.
Als ze naar buiten loopt, voelt ze haar rechtervoet slepen, ze moet rustig haar stappen zetten. Straks zal ze wel weer hoofdpijn krijgen. Buiten is het druk en overal lopen mensen. Uit de boxen die aan de bomen hangen klinkt muziek, net als bij de Zuidlaardermarkt.
En dan weet ze het weer. Het is feest! En zij heeft de hoofdrol. Wat moest ze ook al weer doen? Bij de grote tent op de Brink brandt een flink vuur. Daar vindt ze haar moeder. ‘Kom, Sanne, we moeten je voorbereiden. Kom maar mee.’
‘Kom zitten,’ zegt Grea, ‘we gaan je mooi maken.’ Ze slaat een doek om haar hals en scheert aan één kant van haar hoofd het rode haar af. Sanne maakt een selfie voor Instagram. Offerfeest, typt ze. ‘Kijk, ik heb een mooie ketting voor je gemaakt,’ zegt Grea. In haar hand houdt ze een soort broekriem. ‘Dat is gemaakt met een heel oude techniek, sprangen heet dat, dat is een soort vlechten. Ik heb geel, rood en zwart gebruikt, de kleuren van Yde. Mooi hé?’
Grea wikkelt de ketting drie keer om haar nek en maakt hem met een knoop vast onder haar linkeroor. ‘Zo, bijna klaar. Nu nog even dat gaatje. Als je nu je hoofd schuin houdt, zo, dan kan ik er makkelijk bij.’
Haar moeder pakt haar hand vast. ‘Het is zo voorbij Sanne, het doet maar even pijn.’
‘Oké mam.’ Ze houdt haar hoofd schuin en denkt aan Sjors. Gisteren was het heel leuk. Zal ze hem nog een keer zien?
20 juli 2017
Sanne is vanmorgen vroeg wakker geworden. Ze draait zich nog een keer om en trekt het dekbed omhoog zodat haar ogen weer in het donker komen. In de verte hoort ze een vliegtuigmotor bulderen.
‘Vakantiegangers,’ moppert haar moeder. ‘Die gaan maar naar Tenerife of Gran Canaria alsof het niets is. Daar hebben wij geen geld voor. Je mag een keer naar het zwembad en we kopen wel een ijsje. En verder ga je maar bessen plukken. Dan verdien je ook eens wat.’ Ze had nog een keer met haar hoofd geschud en met de theedoek over de tafel geveegd.
Er is vandaag iets bijzonders, bedenkt ze opeens. Wat had haar moeder gisteren verteld? Ze staat op en trekt de jurk aan die aan de kast hangt. Beneden is er niemand maar op het aanrecht ligt brood. Ze eet een boterham met chocopasta en staart naar haar telefoon. Geen appjes, haar vriendinnen slaapt nog.
Als ze naar buiten loopt, voelt ze haar rechtervoet slepen, ze moet rustig haar stappen zetten. Straks zal ze wel weer hoofdpijn krijgen. Buiten is het druk en overal lopen mensen. Uit de boxen die aan de bomen hangen klinkt muziek, net als bij de Zuidlaardermarkt.
En dan weet ze het weer. Het is feest! En zij heeft de hoofdrol. Wat moest ze ook al weer doen? Bij de grote tent op de Brink brandt een flink vuur. Daar vindt ze haar moeder. ‘Kom, Sanne, we moeten je voorbereiden. Kom maar mee.’
‘Kom zitten,’ zegt Grea, ‘we gaan je mooi maken.’ Ze slaat een doek om haar hals en scheert aan één kant van haar hoofd het rode haar af. Sanne maakt een selfie voor Instagram. Offerfeest, typt ze. ‘Kijk, ik heb een mooie ketting voor je gemaakt,’ zegt Grea. In haar hand houdt ze een soort broekriem. ‘Dat is gemaakt met een heel oude techniek, sprangen heet dat, dat is een soort vlechten. Ik heb geel, rood en zwart gebruikt, de kleuren van Yde. Mooi hé?’
Grea wikkelt de ketting drie keer om haar nek en maakt hem met een knoop vast onder haar linkeroor. ‘Zo, bijna klaar. Nu nog even dat gaatje. Als je nu je hoofd schuin houdt, zo, dan kan ik er makkelijk bij.’
Haar moeder pakt haar hand vast. ‘Het is zo voorbij Sanne, het doet maar even pijn.’
‘Oké mam.’ Ze houdt haar hoofd schuin en denkt aan Sjors. Gisteren was het heel leuk. Zal ze hem nog een keer zien?
20 juli 2017
KINDEREN VAN VRIES
De school gaat uit. Bert wacht op zijn kinderen. Een stroom uitgelaten jonkies danst en huppelt hem voorbij. Hij moet de neiging onderdrukken om ze niet te gaan tellen. Zijn voet tikt op de tegels van het schoolplein bij elk kind dat hij ziet.
‘Hoeveel kinderen denk je dat het zijn?’ vraagt hij aan de buurvrouw die met een rood hoofd komt aangefietst. Vlak voor zijn voeten remt ze met een piepend geluid.
‘Er zitten er honderddrieënvijftig op school,’ weet zij. Zij zit in de schoolraad. Zij is één van die ouders die zich druk maakt om het onderwijsniveau, om de integratie met de nieuwkomers, om het voorkomen van digitaal pesten, om goede contacten met het hele dorp. Zij is de perfecte schoolmoeder.
‘Doen jullie ook mee aan de avondvierdaagse? Vanavond lopen we langs de kerk. Daar vertellen ze wat over de geschiedenis. Er schijnen heel veel kinderen begraven te liggen van duizend jaar geleden. Iets met een enge ziekte of zo. Het hele dorp ging dood. Of alleen de kinderen. Ze schijnen allemaal een rode band om hun hoofd te hebben gehad. Ken jij dat verhaal?’
Bert schudt zijn hoofd en speurt in de kindermassa die langzaam dunner wordt. Waar blijven Pip en Tony? Ze hadden er al lang moeten zijn. Hij moet opschieten. Zo meteen zijn ze te laat voor het inenten. Zijn moeder belde en zei dat ze had gehoord dat de vaccins bijna op waren. Hij moest opschieten, meteen gaan, zei ze. Haar kleinkinderen mochten niet dood gaan aan die vreselijke ziekte.
‘Ik vind het zo mooi dat de avondvierdaagse zo soepel is, zegt zijn buurvrouw. ‘Je kunt vijf dagen meelopen maar na drie dagen krijg je al een medaille. Dan heb je al genoeg je best gedaan. Dat vind ik wel zo eerlijk. Je zal maar ziek worden.’
Ze zet haar fiets tegen het hek en gaat dicht tegen Bert aanstaan. ‘Ben jij niet bang dat die kinderen elkaar besmetten? Zoveel kinderen zo dicht bij elkaar. Er hoeft er maar één tussen te zitten die niet is ingeënt. Ze kunnen allemaal dood gaan. Door dat ene stomme kind dat niet van zijn ouders een prikje mag. Eén kind! Dat is vreselijk toch?’
Bert haalt zijn schouders op en kijkt haar even vluchtig aan. Dan ziet hij Pip en Tony aan komen rennen.
‘Dat gebeurt niet,’ zegt hij vlug. ‘Iedereen is ingeënt. Alle honderddrieënvijftig kinderen. Niemand gaat dood.’
13 juli 2017
De school gaat uit. Bert wacht op zijn kinderen. Een stroom uitgelaten jonkies danst en huppelt hem voorbij. Hij moet de neiging onderdrukken om ze niet te gaan tellen. Zijn voet tikt op de tegels van het schoolplein bij elk kind dat hij ziet.
‘Hoeveel kinderen denk je dat het zijn?’ vraagt hij aan de buurvrouw die met een rood hoofd komt aangefietst. Vlak voor zijn voeten remt ze met een piepend geluid.
‘Er zitten er honderddrieënvijftig op school,’ weet zij. Zij zit in de schoolraad. Zij is één van die ouders die zich druk maakt om het onderwijsniveau, om de integratie met de nieuwkomers, om het voorkomen van digitaal pesten, om goede contacten met het hele dorp. Zij is de perfecte schoolmoeder.
‘Doen jullie ook mee aan de avondvierdaagse? Vanavond lopen we langs de kerk. Daar vertellen ze wat over de geschiedenis. Er schijnen heel veel kinderen begraven te liggen van duizend jaar geleden. Iets met een enge ziekte of zo. Het hele dorp ging dood. Of alleen de kinderen. Ze schijnen allemaal een rode band om hun hoofd te hebben gehad. Ken jij dat verhaal?’
Bert schudt zijn hoofd en speurt in de kindermassa die langzaam dunner wordt. Waar blijven Pip en Tony? Ze hadden er al lang moeten zijn. Hij moet opschieten. Zo meteen zijn ze te laat voor het inenten. Zijn moeder belde en zei dat ze had gehoord dat de vaccins bijna op waren. Hij moest opschieten, meteen gaan, zei ze. Haar kleinkinderen mochten niet dood gaan aan die vreselijke ziekte.
‘Ik vind het zo mooi dat de avondvierdaagse zo soepel is, zegt zijn buurvrouw. ‘Je kunt vijf dagen meelopen maar na drie dagen krijg je al een medaille. Dan heb je al genoeg je best gedaan. Dat vind ik wel zo eerlijk. Je zal maar ziek worden.’
Ze zet haar fiets tegen het hek en gaat dicht tegen Bert aanstaan. ‘Ben jij niet bang dat die kinderen elkaar besmetten? Zoveel kinderen zo dicht bij elkaar. Er hoeft er maar één tussen te zitten die niet is ingeënt. Ze kunnen allemaal dood gaan. Door dat ene stomme kind dat niet van zijn ouders een prikje mag. Eén kind! Dat is vreselijk toch?’
Bert haalt zijn schouders op en kijkt haar even vluchtig aan. Dan ziet hij Pip en Tony aan komen rennen.
‘Dat gebeurt niet,’ zegt hij vlug. ‘Iedereen is ingeënt. Alle honderddrieënvijftig kinderen. Niemand gaat dood.’
13 juli 2017
HUNEBED
‘Mama, is het niet een beetje raar dat wij papa hier nu onder die grote stenen leggen terwijl wij zelf verder gaan? Hij ging altijd met ons me. Kunnen we hem niet gewoon meenemen? Hij kan toch op de bank in de camper liggen.’
Nu hij niet meer beweegt en zijn ogen voor altijd gesloten heeft, is het raar om je voor te stellen dat hij de gangmaker in het gezin was. Hij wist overal een oplossing voor. Hij stuurde hun nomadencamper.
‘Nee, Liselotte. We moeten hem achterlaten. Dit is nu alleen maar zijn lichaam en daar moet zijn geest uit. Hij gaat een reis maken en we weten niet waarheen. Daarom begraven we hem. Zo kunnen we hem alles meegeven wat hij nodig heeft. Geld, zijn mobiel, jouw tekeningen, kleren. Dat begraven we samen met hem.’
‘Waar gaat papa dan naartoe?’ vraagt het meisje.
‘Dat weet ik niet. Dat weet niemand. Misschien blijft hij wel heel dichtbij en komt hij ons achterna. Of hij gaat heel ver weg, naar Amerika of naar Rusland of zo. Hij kan overal heen waar ze hem maar nodig hebben.’
Ze stapelen de stenen. Liselotte bestuurt de drone die meer hefkracht heeft dan de beide vrouwen samen kunnen bedenken. Straks zullen ze weer verder gaan. Nooit langer dan drie dagen op dezelfde plek, zei hij altijd. Anders ben je een inwoner, een blijver. Wij zijn trekkers, wij reizen door het land. We doen een klus voor een paar dagen en van het verdiende geld leven we weer een paar weken. Zolang de robots ‘goeiemiddag’ niet verstaan, zijn wij nog altijd de slimsten.
Samen leggen ze de grote deksteen op de kleinere stenen. Daaronder hebben ze de kamers laten uitgraven. In de grote kamer ligt hij, in zijn nette kleren. Links en rechts van hem zijn meest persoonlijke spullen. In twee kleine kamers aan weerszijden van de gang die naar zijn kamer leidt liggen links zijn kleren, rechts zijn tablet en zijn schetsboeken.
Hij moet alles kunnen meenemen, heeft haar moeder tegen Liselotte gezegd. Je weet maar nooit wat hij in het volgende leven gaat doen. Wij hebben er toch niets meer aan. Liselotte heeft één ding als herinnering mogen houden. Dat werd zijn vulpen. Ze kon eigenlijk bijna niet schrijven, een spraaktablet ging haar beter af. Maar die pen wilde ze houden.
Samen hebben ze de ingang dichtgemaakt en daarna zijn ze boven op de grote steen gaan zitten. Daar hebben ze zijn lievelingslied gezongen: ‘Sluit je ogen.’ Daarna zijn ze met de camper verder gereden. In het oosten zocht iemand hersentijd. Vanavond zouden ze zijn graf registreren als nummer D1245.
6 juli 2017
‘Mama, is het niet een beetje raar dat wij papa hier nu onder die grote stenen leggen terwijl wij zelf verder gaan? Hij ging altijd met ons me. Kunnen we hem niet gewoon meenemen? Hij kan toch op de bank in de camper liggen.’
Nu hij niet meer beweegt en zijn ogen voor altijd gesloten heeft, is het raar om je voor te stellen dat hij de gangmaker in het gezin was. Hij wist overal een oplossing voor. Hij stuurde hun nomadencamper.
‘Nee, Liselotte. We moeten hem achterlaten. Dit is nu alleen maar zijn lichaam en daar moet zijn geest uit. Hij gaat een reis maken en we weten niet waarheen. Daarom begraven we hem. Zo kunnen we hem alles meegeven wat hij nodig heeft. Geld, zijn mobiel, jouw tekeningen, kleren. Dat begraven we samen met hem.’
‘Waar gaat papa dan naartoe?’ vraagt het meisje.
‘Dat weet ik niet. Dat weet niemand. Misschien blijft hij wel heel dichtbij en komt hij ons achterna. Of hij gaat heel ver weg, naar Amerika of naar Rusland of zo. Hij kan overal heen waar ze hem maar nodig hebben.’
Ze stapelen de stenen. Liselotte bestuurt de drone die meer hefkracht heeft dan de beide vrouwen samen kunnen bedenken. Straks zullen ze weer verder gaan. Nooit langer dan drie dagen op dezelfde plek, zei hij altijd. Anders ben je een inwoner, een blijver. Wij zijn trekkers, wij reizen door het land. We doen een klus voor een paar dagen en van het verdiende geld leven we weer een paar weken. Zolang de robots ‘goeiemiddag’ niet verstaan, zijn wij nog altijd de slimsten.
Samen leggen ze de grote deksteen op de kleinere stenen. Daaronder hebben ze de kamers laten uitgraven. In de grote kamer ligt hij, in zijn nette kleren. Links en rechts van hem zijn meest persoonlijke spullen. In twee kleine kamers aan weerszijden van de gang die naar zijn kamer leidt liggen links zijn kleren, rechts zijn tablet en zijn schetsboeken.
Hij moet alles kunnen meenemen, heeft haar moeder tegen Liselotte gezegd. Je weet maar nooit wat hij in het volgende leven gaat doen. Wij hebben er toch niets meer aan. Liselotte heeft één ding als herinnering mogen houden. Dat werd zijn vulpen. Ze kon eigenlijk bijna niet schrijven, een spraaktablet ging haar beter af. Maar die pen wilde ze houden.
Samen hebben ze de ingang dichtgemaakt en daarna zijn ze boven op de grote steen gaan zitten. Daar hebben ze zijn lievelingslied gezongen: ‘Sluit je ogen.’ Daarna zijn ze met de camper verder gereden. In het oosten zocht iemand hersentijd. Vanavond zouden ze zijn graf registreren als nummer D1245.
6 juli 2017
BEREND BOTJE
Hij vloog die keer via Kopenhagen. Toen hij op televisie had gezien dat de wachttijd van de rijen op Schiphol langer duurden dan zijn bustochtje naar airport Eelde, besloot hij de Randstad te mijden. Tallinn is ook geen Amsterdam. Maar je hebt er wel de zee, vanuit de binnenstad kijk je over het water uit.
De laatste keer had hij opgekeken hoe groot die cruiseschepen waren geworden. Ze staken boven de kerktorens van de stad uit. Daar zie je mij nooit in, had hij tegen Catharina gezegd, ik ben geen kuddedier.
In Zuidlaren had hij zich verveeld. Hij zwierf door het tochtige Laarwoud dat hij van een oudoom kreeg die het kocht om ridder van Drenthe te worden. Soms dacht hij dat hij de vleugels als kantoren kon verhuren. Elke week belde hij met de Grieken; ze hadden hem niet nodig, ze konden nu zelf hun problemen met de Turken oplossen. Hij leek alleen nog een belangrijke naam uit het verleden. Zijn onderscheidingen bleken verkleurd te zijn.
Het vliegveld van Tallinn doet hem aan Eelde denken. Startbaan, stationsgebouw, straat. In Kopenhagen was hij verdwaald, het blauwe vliegtuigje waar hij niet eens rechtop in kon staan parkeerde in een uithoek van het veelvleugelige gebouw dat hem aan Schiphol deed denken. Het was er zo nieuw en kaal dat hij tien minuten langs loopbanden moest lopen voordat hij koffie kon krijgen was.
Hij speurt naar zijn naam op de briefjes van de afhalers. Daar: Pjotr Geiden. Hij moet altijd lachen als hij dat leest. Zijn moeder noemde hem Sigi, zijn vader zei Lodi. Alleen in zijn thuisdorp kennen ze zijn ware naam.
Hoe staat het met de Russen? vraagt hij. Zijn ze nog steeds van plan om zich druk te maken om de Baltische staten en de Noordse landen? Of hebben ze alweer een andere vijand?
Vincent tovert een reeks cijfers tevoorschijn op het digibord. Even later is daar de grafiek waar hij naar op zoek is. Een stijgende lijn. De grensoverschrijdingen nemen toe. Elke dag steken meer onbekende schepen de internationale grenzen over. Militaire schepen. In Tallinn hebben ze nog geen middelen om die in de gaten te houden. Laat staan schepen om ze tegen te houden.
Ze bekijken de laatste tekeningen van het nieuwe schip. Het is zo groot dat het niet eens zou kunnen draaien op het Zuidlaardermeer. Het gaat de Reval heten, beslist hij. Het wordt zijn laatste schip, zijn laatste zeeslag.
29 juni 2017
Hij vloog die keer via Kopenhagen. Toen hij op televisie had gezien dat de wachttijd van de rijen op Schiphol langer duurden dan zijn bustochtje naar airport Eelde, besloot hij de Randstad te mijden. Tallinn is ook geen Amsterdam. Maar je hebt er wel de zee, vanuit de binnenstad kijk je over het water uit.
De laatste keer had hij opgekeken hoe groot die cruiseschepen waren geworden. Ze staken boven de kerktorens van de stad uit. Daar zie je mij nooit in, had hij tegen Catharina gezegd, ik ben geen kuddedier.
In Zuidlaren had hij zich verveeld. Hij zwierf door het tochtige Laarwoud dat hij van een oudoom kreeg die het kocht om ridder van Drenthe te worden. Soms dacht hij dat hij de vleugels als kantoren kon verhuren. Elke week belde hij met de Grieken; ze hadden hem niet nodig, ze konden nu zelf hun problemen met de Turken oplossen. Hij leek alleen nog een belangrijke naam uit het verleden. Zijn onderscheidingen bleken verkleurd te zijn.
Het vliegveld van Tallinn doet hem aan Eelde denken. Startbaan, stationsgebouw, straat. In Kopenhagen was hij verdwaald, het blauwe vliegtuigje waar hij niet eens rechtop in kon staan parkeerde in een uithoek van het veelvleugelige gebouw dat hem aan Schiphol deed denken. Het was er zo nieuw en kaal dat hij tien minuten langs loopbanden moest lopen voordat hij koffie kon krijgen was.
Hij speurt naar zijn naam op de briefjes van de afhalers. Daar: Pjotr Geiden. Hij moet altijd lachen als hij dat leest. Zijn moeder noemde hem Sigi, zijn vader zei Lodi. Alleen in zijn thuisdorp kennen ze zijn ware naam.
Hoe staat het met de Russen? vraagt hij. Zijn ze nog steeds van plan om zich druk te maken om de Baltische staten en de Noordse landen? Of hebben ze alweer een andere vijand?
Vincent tovert een reeks cijfers tevoorschijn op het digibord. Even later is daar de grafiek waar hij naar op zoek is. Een stijgende lijn. De grensoverschrijdingen nemen toe. Elke dag steken meer onbekende schepen de internationale grenzen over. Militaire schepen. In Tallinn hebben ze nog geen middelen om die in de gaten te houden. Laat staan schepen om ze tegen te houden.
Ze bekijken de laatste tekeningen van het nieuwe schip. Het is zo groot dat het niet eens zou kunnen draaien op het Zuidlaardermeer. Het gaat de Reval heten, beslist hij. Het wordt zijn laatste schip, zijn laatste zeeslag.
29 juni 2017
RIDDERS VAN BUNNE
Hartbert zet zijn motor uit en doet zijn helm af. Voor hem ligt een slingerende landweg waar tussen de bomen enkele oude boerderijen laag tegen de weg aan hangen. Aan de overkant staan enkele gloednieuwe huizen op ruime, kale percelen.
‘Mannen, we zijn er. Dit wordt ons nieuwe home. Nu we niet meer in Emmen welkom zijn gaan we in Bunne wonen. Hier is nog geld te halen, kijk maar, ze bouwen hier mooie huizen.’
Ze parkeren hun grote motoren op het grasveld naast de fabriek en pakken uit. Een uur later komt een man op hen toegelopen. Al langer drentelen er wat kinderen rond hun legerplaats. De man spreekt hen aan.
‘Hallo, ik ben Ludolf. Welkom in Bunne. Zoeken jullie een plek om te overnachten? Ik heb een mooi huis. En heel veel ruimte voor de motoren.’
Hartbert knijpt hem in de hand. ‘Wij zijn de Bundidos. Wij rijden motor en doen sociale projecten. Wij zamelen geld in en doen daarmee mooie dingen voor de mensen die dat nodig hebben. Daarmee zorgen wij dat de orde gehandhaafd blijft en dat Drenthe Drents blijft. Kunnen wij wat voor jullie betekenen?’
Ludolf vertelt van de gewonden die de vorige dag bij Donderslag zijn gevallen en de mannen willen meteen aan de slag. Ze zetten in zijn huis een hospitaal op en laten de gewonden daar naartoe brengen. Maria is meteen druk bezig. In haar witte shirt met het zwarte kruis ziet ze eruit als de eerste kruisridders.
Die avond houden ze een barbecue op het terrein van Ludolf. Bijna iedereen uit het dorp is aanwezig. Er wordt gelachen, gedronken, gezongen. Ook de leiders van Eelde en Vries zijn aanwezig. Met hen worden overeenkomsten gesloten. Geld en goed zijn hard nodig.
Als de mensen aan het eind van de avond vertrekken wordt hen met klem gevraagd een gift te geven voor het goede werk van de Bundidos. Hartbert heeft zijn twee grootste mannen bij de smalle uitgang van het terrein gezet. Hun tatoeages intimideren de meestal beschonken mensen. Die geven gul.
Enkele weken later hangt bij de meeste huizen een nieuwe vlag uit. Hij is eenvoudig wit met daarop een zwart kruis. Ook Bunne is veroverd, twitteren ze naar Utrecht.
22 juni 2017
Hartbert zet zijn motor uit en doet zijn helm af. Voor hem ligt een slingerende landweg waar tussen de bomen enkele oude boerderijen laag tegen de weg aan hangen. Aan de overkant staan enkele gloednieuwe huizen op ruime, kale percelen.
‘Mannen, we zijn er. Dit wordt ons nieuwe home. Nu we niet meer in Emmen welkom zijn gaan we in Bunne wonen. Hier is nog geld te halen, kijk maar, ze bouwen hier mooie huizen.’
Ze parkeren hun grote motoren op het grasveld naast de fabriek en pakken uit. Een uur later komt een man op hen toegelopen. Al langer drentelen er wat kinderen rond hun legerplaats. De man spreekt hen aan.
‘Hallo, ik ben Ludolf. Welkom in Bunne. Zoeken jullie een plek om te overnachten? Ik heb een mooi huis. En heel veel ruimte voor de motoren.’
Hartbert knijpt hem in de hand. ‘Wij zijn de Bundidos. Wij rijden motor en doen sociale projecten. Wij zamelen geld in en doen daarmee mooie dingen voor de mensen die dat nodig hebben. Daarmee zorgen wij dat de orde gehandhaafd blijft en dat Drenthe Drents blijft. Kunnen wij wat voor jullie betekenen?’
Ludolf vertelt van de gewonden die de vorige dag bij Donderslag zijn gevallen en de mannen willen meteen aan de slag. Ze zetten in zijn huis een hospitaal op en laten de gewonden daar naartoe brengen. Maria is meteen druk bezig. In haar witte shirt met het zwarte kruis ziet ze eruit als de eerste kruisridders.
Die avond houden ze een barbecue op het terrein van Ludolf. Bijna iedereen uit het dorp is aanwezig. Er wordt gelachen, gedronken, gezongen. Ook de leiders van Eelde en Vries zijn aanwezig. Met hen worden overeenkomsten gesloten. Geld en goed zijn hard nodig.
Als de mensen aan het eind van de avond vertrekken wordt hen met klem gevraagd een gift te geven voor het goede werk van de Bundidos. Hartbert heeft zijn twee grootste mannen bij de smalle uitgang van het terrein gezet. Hun tatoeages intimideren de meestal beschonken mensen. Die geven gul.
Enkele weken later hangt bij de meeste huizen een nieuwe vlag uit. Hij is eenvoudig wit met daarop een zwart kruis. Ook Bunne is veroverd, twitteren ze naar Utrecht.
22 juni 2017
BONIFATIUS
‘Ik wil nog één keer naar Friesland,’ zei de oude man. Zijn baard was nog altijd dezelfde: hip, lang, ruig. Hij was alleen wat grijzer geworden. Hij had thuis de beste baardtrimmers.
‘De Friezen, weet je dat zeker?’ vroeg Pepijn. Zijn assistent keek hem verwonderd aan. Snel tikte hij wat op zijn tablet.
‘Ze hebben jouw muziek daar nooit mooi gevonden. Als je nog perse een keer wilt optreden, ga dan naar Duitsland. Daar heb je een grote fanclub. Die zien je graag nog een keer spelen.’
De oude man draaide zich om en pakte een van de gitaren die achter hem op een rij stonden. Ze glommen van de goede verzorging en van het veelvuldige gebruik. Als Boni had hij ze op alle podia gebruikt.
‘Nee. In Duitsland hebben ze mij nu allemaal wel gehoord. Daar heb ik iedereen bereikt. Die hofmeier van een Carlo moeten ze maar zien te waarderen. Ik kan hem niet zien maar hij kan mijn verhaal heel goed vertellen. En anders Jantje Smit wel. Nee, we moeten naar Friesland.’
Zo zaten ze een week later in de toerbus. Pepijn had alles geregeld, inclusief de visa. De hele band ging mee. Een toer langs de elf steden was teveel om in zo’n korte tijd te regelen, maar die avond speelden ze in Dokkum.
Bij de grens moesten alle koffers open. Boni keek zuchtend toe hoe Pepijn een voor een zijn gitaarkoffers openmaakte.
‘Gekke mensenangst, meneer, wij houden niet van vreemde opvattingen,’ zei een man in uniform.
Als ze een van zijn gitaren oppakken om in de klankkast te kijken springt hij de bus uit. ‘Niet aankomen! Dat is kwetsbaar materiaal.’
‘Sorry meneer, wij doen alleen maar ons werk.’
En dan gaat alles heel snel. Boni loopt rood aan en voordat Pepijn hem in de bus kan duwen rent hij op de slagboom af. De oude man gaat er aan hangen en beweegt hem heen en weer. ‘Weg met die grenzen! Weg met die oude opvattingen! Weg met de keltiek!’ roept hij.
De boom breekt half af en blijft sip op de grond hangen. Uit een huisje komen drie gehelmde mannen aanrennen. In hun handen glimmen de nieuwe stroomstootwapens. ‘Liggen! Iedereen op de grond!’
Boni grijpt een gitaarkist en springt over de gevallen boom. Voor een rockende zeventiger kan hij heel hard lopen. De taser raakt hem hard op zijn rug. Hij valt op zijn hoofd. ‘Vrede voor iedereen,’ zijn de laatste woorden die uit zijn mond komen.
14 juni 2017
‘Ik wil nog één keer naar Friesland,’ zei de oude man. Zijn baard was nog altijd dezelfde: hip, lang, ruig. Hij was alleen wat grijzer geworden. Hij had thuis de beste baardtrimmers.
‘De Friezen, weet je dat zeker?’ vroeg Pepijn. Zijn assistent keek hem verwonderd aan. Snel tikte hij wat op zijn tablet.
‘Ze hebben jouw muziek daar nooit mooi gevonden. Als je nog perse een keer wilt optreden, ga dan naar Duitsland. Daar heb je een grote fanclub. Die zien je graag nog een keer spelen.’
De oude man draaide zich om en pakte een van de gitaren die achter hem op een rij stonden. Ze glommen van de goede verzorging en van het veelvuldige gebruik. Als Boni had hij ze op alle podia gebruikt.
‘Nee. In Duitsland hebben ze mij nu allemaal wel gehoord. Daar heb ik iedereen bereikt. Die hofmeier van een Carlo moeten ze maar zien te waarderen. Ik kan hem niet zien maar hij kan mijn verhaal heel goed vertellen. En anders Jantje Smit wel. Nee, we moeten naar Friesland.’
Zo zaten ze een week later in de toerbus. Pepijn had alles geregeld, inclusief de visa. De hele band ging mee. Een toer langs de elf steden was teveel om in zo’n korte tijd te regelen, maar die avond speelden ze in Dokkum.
Bij de grens moesten alle koffers open. Boni keek zuchtend toe hoe Pepijn een voor een zijn gitaarkoffers openmaakte.
‘Gekke mensenangst, meneer, wij houden niet van vreemde opvattingen,’ zei een man in uniform.
Als ze een van zijn gitaren oppakken om in de klankkast te kijken springt hij de bus uit. ‘Niet aankomen! Dat is kwetsbaar materiaal.’
‘Sorry meneer, wij doen alleen maar ons werk.’
En dan gaat alles heel snel. Boni loopt rood aan en voordat Pepijn hem in de bus kan duwen rent hij op de slagboom af. De oude man gaat er aan hangen en beweegt hem heen en weer. ‘Weg met die grenzen! Weg met die oude opvattingen! Weg met de keltiek!’ roept hij.
De boom breekt half af en blijft sip op de grond hangen. Uit een huisje komen drie gehelmde mannen aanrennen. In hun handen glimmen de nieuwe stroomstootwapens. ‘Liggen! Iedereen op de grond!’
Boni grijpt een gitaarkist en springt over de gevallen boom. Voor een rockende zeventiger kan hij heel hard lopen. De taser raakt hem hard op zijn rug. Hij valt op zijn hoofd. ‘Vrede voor iedereen,’ zijn de laatste woorden die uit zijn mond komen.
14 juni 2017
GREAT LIAO
Alleen al voor de vloerbedekking moet je erheen. Die vloer moet je zien. De kleuren en de vormen zijn overweldigend, het is of je ergens anders bent. Ik werd er zelfs duizelig van.
In het Drents Museum in Assen vind je nu de tentoonstelling over de Great Liao. Dit volk leefde ongeveer duizend jaar geleden in de buurt van China. Boven China ligt Rusland en daartussen ligt Mongolië. Mongolië is een leeg land. Woestijn, kaal land met wat harde struiken, lage heuvels en megamooie vergezichten. Alle Mongoliërs wonen in de hoofdstad met de mooiste naam: Ulaanbaatar. Ze zien eruit als een kleine pezige Chinees met toegeknepen ogen die zonder zadel hard rijdt op een klein paard.
In die streken zwierven overal volken rond. Met hun kuddes van schapen en paarden trokken zij door het land, achter het voedsel en drinken voor hun dieren aan. Wat ze verder nodig hadden kochten ze van andere volken of ze maakten het zelf. Op een gegeven moment besloot het volk van de Liao niet meer verder te trekken en vestigde zich op een vaste plek. Daar bouwden ze steden die ze versterkten.
De Liao waren sterk en slim. Het volk en het land werd steeds groter. Zo groot dat ze eigen koningen en prinsessen kregen. Die leidden een prachtig leven. Ze werden met veel eer begraven. De Liao begroeven ze in ondergrondse kamers en gaven hen heel goud, servies en paardentuig mee voor de lange reis naar het hiernamaals. Dit kochten ze van de Chinezen die dat weer van verder haalden.
Prinses C is de bekendste persoon van het Liao-volk. Zij overleed op haar zeventiende. Haar graf is nagebouwd in het museum. Samen met haar man kreeg zij zilveren laarzen en een gouden masker aangetrokken. De muren van de graftombe zijn prachtig beschilderd. Er wordt muziek gemaakt, gekookt en thee gedronken.
Deze duizend jaar oude grafschatten vind je nu in het Drents Museum. Voor de gelegenheid hebben ze de grote witte zaal als een oneindige woestijn ingericht. Met spiegels en een vloer die je doet denken dat er nooit een einde aan komt.
Ja, die vloer. Kon ik maar paardrijden. Dan gaf ik het de sporen. Het is net de woestijngrond. Oneindig ver, uitgestrekt, aanlokkelijk. Ik wil altijd weten wat er achter de volgende heuvel ligt. Ga kijken. Lees de verhalen, spring over de vloer en ga op reis. Sla de grafschatten desnoods over. Het echte verhaal van de Liao ligt op de grond en hangt aan de muren.
2 juni 2017
Alleen al voor de vloerbedekking moet je erheen. Die vloer moet je zien. De kleuren en de vormen zijn overweldigend, het is of je ergens anders bent. Ik werd er zelfs duizelig van.
In het Drents Museum in Assen vind je nu de tentoonstelling over de Great Liao. Dit volk leefde ongeveer duizend jaar geleden in de buurt van China. Boven China ligt Rusland en daartussen ligt Mongolië. Mongolië is een leeg land. Woestijn, kaal land met wat harde struiken, lage heuvels en megamooie vergezichten. Alle Mongoliërs wonen in de hoofdstad met de mooiste naam: Ulaanbaatar. Ze zien eruit als een kleine pezige Chinees met toegeknepen ogen die zonder zadel hard rijdt op een klein paard.
In die streken zwierven overal volken rond. Met hun kuddes van schapen en paarden trokken zij door het land, achter het voedsel en drinken voor hun dieren aan. Wat ze verder nodig hadden kochten ze van andere volken of ze maakten het zelf. Op een gegeven moment besloot het volk van de Liao niet meer verder te trekken en vestigde zich op een vaste plek. Daar bouwden ze steden die ze versterkten.
De Liao waren sterk en slim. Het volk en het land werd steeds groter. Zo groot dat ze eigen koningen en prinsessen kregen. Die leidden een prachtig leven. Ze werden met veel eer begraven. De Liao begroeven ze in ondergrondse kamers en gaven hen heel goud, servies en paardentuig mee voor de lange reis naar het hiernamaals. Dit kochten ze van de Chinezen die dat weer van verder haalden.
Prinses C is de bekendste persoon van het Liao-volk. Zij overleed op haar zeventiende. Haar graf is nagebouwd in het museum. Samen met haar man kreeg zij zilveren laarzen en een gouden masker aangetrokken. De muren van de graftombe zijn prachtig beschilderd. Er wordt muziek gemaakt, gekookt en thee gedronken.
Deze duizend jaar oude grafschatten vind je nu in het Drents Museum. Voor de gelegenheid hebben ze de grote witte zaal als een oneindige woestijn ingericht. Met spiegels en een vloer die je doet denken dat er nooit een einde aan komt.
Ja, die vloer. Kon ik maar paardrijden. Dan gaf ik het de sporen. Het is net de woestijngrond. Oneindig ver, uitgestrekt, aanlokkelijk. Ik wil altijd weten wat er achter de volgende heuvel ligt. Ga kijken. Lees de verhalen, spring over de vloer en ga op reis. Sla de grafschatten desnoods over. Het echte verhaal van de Liao ligt op de grond en hangt aan de muren.
2 juni 2017
VLIEGJES
De weg voor mij is leeg. Het is dinsdagmorgen en de enige levende wezens in de buurt zijn de koeien. Rechts van de weg staan ze in de wei. Alhoewel, de meeste zijn er bij gaan liggen. Loom kauwend met hun grote kaken vermalen ze het gras tot bruikbare voeding. Hun bolle ogen volgen mij als ik voorbij fiets. Ze zwijgen, vandaag hebben ze geen commentaar. Om hun nek dragen ze een ketting waarmee ze de stal binnen kunnen lopen en de melkmachine in werking stellen. Hun uiers stulpen bevallig onder hun grote lijven vandaan.
Ik vraag me af hoe ze daar komen. De boerderij met de stallen ligt in de verte voor mij. Tussen de koeienwei en de gebouwen ligt een wild stuk land waar je een koe niet doorheen stuurt. Er is geen pad te zien en ook geen hek dat open kan. Aan de andere kant van de weg loopt een koeienpad. Een smal zandpad vol hoefafdrukken met aan beide kanten een lijn van prikkeldraad. Dat pad loopt langs verschillende weilanden helemaal tot aan de boerderij. Vanavond zet de boer weer even de weg af en steken de koeien langzaam over om naar huis te gaan. Voorlopig liggen ze lekker in de zon.
Het is al warm. Ik moet veel drinken. Ik verheug me nu al op cappuccino en een stuk appeltaart in Zeijen. Ik weet nu nog niet dat het café dicht is. Zo meteen ben ik een uur onderweg. Daar bij de brug over de Grote Masloot grijp ik even in mijn achterzak om een reepje te pakken. Even langzamer fietsen en rustig kauwen. Het moeilijkste is om daarna weer alle papiersnippers terug te stoppen in mijn zak. Ik laat geen rommel achter. Het gooien met bidons en verpakkingen van de profwielrenners vind ik een zonde.
De weg loopt wat af en kruist de provinciale weg. Zelfs in de verte zie ik geen auto’s. Net zag ik wel een trekker met een volgeladen kar met hooi rijden. Die is alweer uit mijn blikveld verdwenen. Ik kan in een ruk de weg oversteken, zonder te remmen.
Ik hoor lichte tikken tegen mijn helm. Even kijk ik omhoog, wetend dat het niet waar is. De lucht is blauw en de zon verwarmt mijn nek. Op verschillende plekken onder mijn helm heeft het al gejeukt. Nu voel ik ook wat tegen mijn wangen tikken. Het geluid is bijna rustgevend. Het zijn vliegjes. Ik doe gauw mijn mond dicht. Ze zijn met heel veel. Zo meteen zijn ze weer voorbij.
24 mei 2017
De weg voor mij is leeg. Het is dinsdagmorgen en de enige levende wezens in de buurt zijn de koeien. Rechts van de weg staan ze in de wei. Alhoewel, de meeste zijn er bij gaan liggen. Loom kauwend met hun grote kaken vermalen ze het gras tot bruikbare voeding. Hun bolle ogen volgen mij als ik voorbij fiets. Ze zwijgen, vandaag hebben ze geen commentaar. Om hun nek dragen ze een ketting waarmee ze de stal binnen kunnen lopen en de melkmachine in werking stellen. Hun uiers stulpen bevallig onder hun grote lijven vandaan.
Ik vraag me af hoe ze daar komen. De boerderij met de stallen ligt in de verte voor mij. Tussen de koeienwei en de gebouwen ligt een wild stuk land waar je een koe niet doorheen stuurt. Er is geen pad te zien en ook geen hek dat open kan. Aan de andere kant van de weg loopt een koeienpad. Een smal zandpad vol hoefafdrukken met aan beide kanten een lijn van prikkeldraad. Dat pad loopt langs verschillende weilanden helemaal tot aan de boerderij. Vanavond zet de boer weer even de weg af en steken de koeien langzaam over om naar huis te gaan. Voorlopig liggen ze lekker in de zon.
Het is al warm. Ik moet veel drinken. Ik verheug me nu al op cappuccino en een stuk appeltaart in Zeijen. Ik weet nu nog niet dat het café dicht is. Zo meteen ben ik een uur onderweg. Daar bij de brug over de Grote Masloot grijp ik even in mijn achterzak om een reepje te pakken. Even langzamer fietsen en rustig kauwen. Het moeilijkste is om daarna weer alle papiersnippers terug te stoppen in mijn zak. Ik laat geen rommel achter. Het gooien met bidons en verpakkingen van de profwielrenners vind ik een zonde.
De weg loopt wat af en kruist de provinciale weg. Zelfs in de verte zie ik geen auto’s. Net zag ik wel een trekker met een volgeladen kar met hooi rijden. Die is alweer uit mijn blikveld verdwenen. Ik kan in een ruk de weg oversteken, zonder te remmen.
Ik hoor lichte tikken tegen mijn helm. Even kijk ik omhoog, wetend dat het niet waar is. De lucht is blauw en de zon verwarmt mijn nek. Op verschillende plekken onder mijn helm heeft het al gejeukt. Nu voel ik ook wat tegen mijn wangen tikken. Het geluid is bijna rustgevend. Het zijn vliegjes. Ik doe gauw mijn mond dicht. Ze zijn met heel veel. Zo meteen zijn ze weer voorbij.
24 mei 2017
VILNIUS
Vorige week was ik in Vilnius. Het was er koud. Een klein vliegtuig met grote flaporen bracht mij van Eelde naar Kopenhagen waar ik bijna verdwaalde. Daarna vloog ik met een volgepakt vliegtuig naar Vilnius waar het vliegveldgebouw op een treinstation lijkt. Ik stapte in een gele bus met harde rode stoeltjes die me bekend voorkwam en liet me afleveren bij het treinstation. Onderweg vroeg een man mij de weg in het Russisch.
Vilnius was de laatste van de drie hoofdsteden van de Baltische staten die ik bezocht. Eerder bekeek ik de Jugendstil van Riga en de waterkant van Tallinn. Ik was benieuwd wat Vilnius hieraan zou toevoegen. Natuurlijk hadden ze allemaal hun verhalen van Duitse en Russische bezettingen, Jodenvervolging en sovjetverzet. Vilnius zou een snel moderniserende stad zoals veel andere blijken te zijn.
Ik woonde een paar dagen in een appartement in de binnenstad. Daar keek ik uit op de wijk Uzupis, waar kunstenaars een vrijstaat hebben uitgeroepen. Elke dag kwamen scholieren daarvandaan de trappen opgelopen om naar het gymnasium te gaan dat naast mijn appartement lag. De jongens droegen pantalons met een vouw en de meisjes een groen geruit rokje. Ze liepen zoals Nederlandse jongeren naar school fietsen: onwillig, langzaam.
De binnenstad van Vilnius werd al snel een bekende plek voor mij. Ik herkende de straatjes en steegjes. Om bij mijn appartement te komen had ik twee mogelijkheden. De ene was een opgaande steeg die onder een poort door slingerde. De andere was een opengebroken weg vol hekken en kartonnen platen om overheen te lopen. De steeg was mijn favoriet, daar voelde ik mij ver van huis. Soms moest ik mij tegen de muur drukken om een SUV te laten passeren die iemand bij het gymnasium of de winkels wilde afzetten.
Het dichtstbijzijnde restaurant was Balzac. Ik liep er op een avond heen. Het lag aan de opengebroken straat. Samen met mijn boek was ik de enige gast. Ik at er fantastische vissoep en confit de canard. De ober die net als alle andere Litouwers in dit deel van de stad perfect Engels sprak adviseerde mij als dessert de tarte tatin. Die zou vers gebakken worden. Ik las intussen over het wrede lot van de Joden en hun vlucht naar Zuid-Afrika. De ober kwam met een bedrukt gezicht terug: de oven was kapot gegaan. Uiteindelijk at ik de meest lekkere crêpes Suzette van mijn leven.
Een tweede gast kwam binnen. Hij maakte herrie omdat niet alle wijn van de kaart aanwezig was. Ik betaalde met mijn pinpas, leve Europa, en liep naar huis. Er was niemand op straat.
19 mei 2017
Vorige week was ik in Vilnius. Het was er koud. Een klein vliegtuig met grote flaporen bracht mij van Eelde naar Kopenhagen waar ik bijna verdwaalde. Daarna vloog ik met een volgepakt vliegtuig naar Vilnius waar het vliegveldgebouw op een treinstation lijkt. Ik stapte in een gele bus met harde rode stoeltjes die me bekend voorkwam en liet me afleveren bij het treinstation. Onderweg vroeg een man mij de weg in het Russisch.
Vilnius was de laatste van de drie hoofdsteden van de Baltische staten die ik bezocht. Eerder bekeek ik de Jugendstil van Riga en de waterkant van Tallinn. Ik was benieuwd wat Vilnius hieraan zou toevoegen. Natuurlijk hadden ze allemaal hun verhalen van Duitse en Russische bezettingen, Jodenvervolging en sovjetverzet. Vilnius zou een snel moderniserende stad zoals veel andere blijken te zijn.
Ik woonde een paar dagen in een appartement in de binnenstad. Daar keek ik uit op de wijk Uzupis, waar kunstenaars een vrijstaat hebben uitgeroepen. Elke dag kwamen scholieren daarvandaan de trappen opgelopen om naar het gymnasium te gaan dat naast mijn appartement lag. De jongens droegen pantalons met een vouw en de meisjes een groen geruit rokje. Ze liepen zoals Nederlandse jongeren naar school fietsen: onwillig, langzaam.
De binnenstad van Vilnius werd al snel een bekende plek voor mij. Ik herkende de straatjes en steegjes. Om bij mijn appartement te komen had ik twee mogelijkheden. De ene was een opgaande steeg die onder een poort door slingerde. De andere was een opengebroken weg vol hekken en kartonnen platen om overheen te lopen. De steeg was mijn favoriet, daar voelde ik mij ver van huis. Soms moest ik mij tegen de muur drukken om een SUV te laten passeren die iemand bij het gymnasium of de winkels wilde afzetten.
Het dichtstbijzijnde restaurant was Balzac. Ik liep er op een avond heen. Het lag aan de opengebroken straat. Samen met mijn boek was ik de enige gast. Ik at er fantastische vissoep en confit de canard. De ober die net als alle andere Litouwers in dit deel van de stad perfect Engels sprak adviseerde mij als dessert de tarte tatin. Die zou vers gebakken worden. Ik las intussen over het wrede lot van de Joden en hun vlucht naar Zuid-Afrika. De ober kwam met een bedrukt gezicht terug: de oven was kapot gegaan. Uiteindelijk at ik de meest lekkere crêpes Suzette van mijn leven.
Een tweede gast kwam binnen. Hij maakte herrie omdat niet alle wijn van de kaart aanwezig was. Ik betaalde met mijn pinpas, leve Europa, en liep naar huis. Er was niemand op straat.
19 mei 2017
DRUSKININKAI
Vorige week was ik in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen, waarover een andere keer meer. Op de een na laatste dag van mijn reis stapte ik in een minibus naar het kuuroord Druskininkai. Dat ligt twee uur rijden van Vilnius vandaan, vlakbij de grens met Wit-Rusland.
Druskininkai betekent zout water. Ooit dronk iemand er water uit een bron dat smaakte naar de zee, die daar ver weg is. Deze persoon genas van zijn kwalen en vertelde dit aan iedereen. Zo kwam iemand op het idee om dat zoute water als medicijn te gaan verkopen. Tegenwoordig laat men dat vergezeld gaan van modderbaden, tuinslangdouches en mineralenscrubs.
Omdat de Baltische staten slechte spoorverbindingen kennen reist iedereen met de bus. Die rijden regelmatig tussen allerlei steden en dorpen. In mijn busje zaten vijf vrouwen van middelbare leeftijden. Ze stapten om de beurt uit langs de weg waar in de verte soms alleen een aantal houten huisjes was te zien. Ik werd meteen verliefd, niet op de dames, maar op de plekken waar ze woonden. Midden in de natuur, met een busverbinding met de hoofdstad. Buiten was het drie graden en onderweg werd de berm steeds witter. Dikke plakken sneeuw vielen van de bomen die samen uitgestrekte bossen vormden waartussen soms een dorp van houten huizen lag verscholen.
In Druskininkai had ik het dan ook koud. Bij het busstation werd ik eenzaam achtergelaten en ging ik op zoek naar de toeristeninformatie. Een man in een blauw skipak gaf mij allerlei folders over kuren. Over de kunst van Ciurlionis en van Lipchitz had hij niks. Terwijl Druskininkai hun geboorteplaats is. Zijn Engels was slechter dan het mijne. De enige man in het dorp die mij wel verstond vroeg ik naar een restaurant. Hij stuurde mij naar Sicilia, waar ze ook andere dingen dan pizza’s serveren. Het zou er druk zijn, zei hij, maar verder was er niets. Daar aangekomen keken drie middelbare scholieren verveeld uit het raam. Zij waren het personeel. Tegenover Sicilia stonden drie glazen kuurhotels, met naast de ingang een glimmend restaurant vol witgedekte tafeltjes waar ik zwijgend werd bediend. De champignonsoep was verrassend vers, de biefstuk perfect ‘rare’.
Na wat zoeken vond ik het museum van Ciurlionis. Vier houten huizen in een aangeveegde tuin vol bloeiende tulpen en narcissen. Met handgebaren kocht ik een kaartje. Alle musea in Litouwen kosten 1,80 euro. De kassadame wenkte mij te wachten en begon te bellen. Vier nummers, vier onverstaanbare gesprekken. Daarna stapte ze met een zucht op mij af. Ze drukte mij een papier in de hand waarop in het Engels de vier huizen van het museum stonden beschreven: Ontvangst, Wonen, Atelier, Schilderijen. Ze wees naar buiten en telde in Slavisch Engels tot vier. Geen rondleiding voor mij, begreep ik.
15 mei 2017
Vorige week was ik in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen, waarover een andere keer meer. Op de een na laatste dag van mijn reis stapte ik in een minibus naar het kuuroord Druskininkai. Dat ligt twee uur rijden van Vilnius vandaan, vlakbij de grens met Wit-Rusland.
Druskininkai betekent zout water. Ooit dronk iemand er water uit een bron dat smaakte naar de zee, die daar ver weg is. Deze persoon genas van zijn kwalen en vertelde dit aan iedereen. Zo kwam iemand op het idee om dat zoute water als medicijn te gaan verkopen. Tegenwoordig laat men dat vergezeld gaan van modderbaden, tuinslangdouches en mineralenscrubs.
Omdat de Baltische staten slechte spoorverbindingen kennen reist iedereen met de bus. Die rijden regelmatig tussen allerlei steden en dorpen. In mijn busje zaten vijf vrouwen van middelbare leeftijden. Ze stapten om de beurt uit langs de weg waar in de verte soms alleen een aantal houten huisjes was te zien. Ik werd meteen verliefd, niet op de dames, maar op de plekken waar ze woonden. Midden in de natuur, met een busverbinding met de hoofdstad. Buiten was het drie graden en onderweg werd de berm steeds witter. Dikke plakken sneeuw vielen van de bomen die samen uitgestrekte bossen vormden waartussen soms een dorp van houten huizen lag verscholen.
In Druskininkai had ik het dan ook koud. Bij het busstation werd ik eenzaam achtergelaten en ging ik op zoek naar de toeristeninformatie. Een man in een blauw skipak gaf mij allerlei folders over kuren. Over de kunst van Ciurlionis en van Lipchitz had hij niks. Terwijl Druskininkai hun geboorteplaats is. Zijn Engels was slechter dan het mijne. De enige man in het dorp die mij wel verstond vroeg ik naar een restaurant. Hij stuurde mij naar Sicilia, waar ze ook andere dingen dan pizza’s serveren. Het zou er druk zijn, zei hij, maar verder was er niets. Daar aangekomen keken drie middelbare scholieren verveeld uit het raam. Zij waren het personeel. Tegenover Sicilia stonden drie glazen kuurhotels, met naast de ingang een glimmend restaurant vol witgedekte tafeltjes waar ik zwijgend werd bediend. De champignonsoep was verrassend vers, de biefstuk perfect ‘rare’.
Na wat zoeken vond ik het museum van Ciurlionis. Vier houten huizen in een aangeveegde tuin vol bloeiende tulpen en narcissen. Met handgebaren kocht ik een kaartje. Alle musea in Litouwen kosten 1,80 euro. De kassadame wenkte mij te wachten en begon te bellen. Vier nummers, vier onverstaanbare gesprekken. Daarna stapte ze met een zucht op mij af. Ze drukte mij een papier in de hand waarop in het Engels de vier huizen van het museum stonden beschreven: Ontvangst, Wonen, Atelier, Schilderijen. Ze wees naar buiten en telde in Slavisch Engels tot vier. Geen rondleiding voor mij, begreep ik.
15 mei 2017
OUDE COEVORDERWEG
Achter mijn huis loopt een zandpad. Het pad heet naar de plaats waar het ooit heen leidde. Net zoals veel straten en wegen hier. Er is de weg naar Annen, de straat naar Groningen, en de weg naar Schipborg. Dit pad heet de Oude Coevorderweg. Het is een hobbelige zandweg die ooit heel ver ging. Vroeger reden hier de landheren en graven in hun karossen naar de volgende vesting in het Drentse land. Berend Botje, heer van Laarwoud, is vast wel eens in zijn karos van zijn zomerhuis naar het kasteel van Coevorden getrokken. Daar kon hij met zijn collega over de beste wapens en over goede wijnen praten.
Het zand dat nu op de weg ligt wordt regelmatig bijgewerkt. Elk voorjaar legt Tinus er een nieuwe laag op zodat de natte kuilen weer een tijdje droog blijven. Op zondagavond staat het zand vol met afdrukken van de schoenzolen van alle wandelaars die hier passeren. Fietssporen zie je niet, alleen de dokter laat hier zijn hond uit. Het autoverkeer gaat al heel lang over de weg die verderop ligt. De heerbaan van Groningen naar Coevorden loopt niet meer over de Hondsrug.
De Oude Coevorderweg houdt in het dorp ergens zomaar op. Van zandweg wordt het een slingerpad dat bij de scholen overgaat in een smal fietsspoor van uitgedroogd en kaal zand in een grasveld.
Aan de andere kant is de weg op de Brink weer zichtbaar gemaakt. In de nieuwe bestrating van rode stenen is een lange streep ouderwetse klinkers gelegd die het vervolg van de oude weg in herinnering brengen. De weg houdt op driekwart van de Brink zomaar op, vlakbij de poffertjeskraam. Hij komt niet bij de Stationsweg en ook niet bij Laarwoud. Als je hem doortrekt zit je in de bakkerij aan een historische appelkanjer.
De Brink is het centrum van het dorp. Een plein voor evenementen, markten en zo meer. Door de week is het een mooie parkeerplaats onder hoge bomen. De bezoekers van het hotel laten hier hun auto’s achter en trekken het land van de Drentse Aa in. Pas zag ik vier Duitsers die dan met hun eigen spullen deden. Hun fietsen waren een maat te klein en hun helmen hingen schuin op de hoofden. Ze reden op de stoep. Allemaal hadden ze een mandje achterop, de een voor boodschappen, de ander met een geruit kleedje voor de hond.
Ze keken nog even of hun auto’s goed stonden geparkeerd. Net als alle andere bezoekers hadden ze die in een rij midden op de Brink gezet. Op de parkeerstrook van oude klinkers stonden de wagens met buitenlandse en binnenlandse nummerborden stil naast elkaar. Niemand wist waar die klinkers anders voor waren.
5 mei 2017
Achter mijn huis loopt een zandpad. Het pad heet naar de plaats waar het ooit heen leidde. Net zoals veel straten en wegen hier. Er is de weg naar Annen, de straat naar Groningen, en de weg naar Schipborg. Dit pad heet de Oude Coevorderweg. Het is een hobbelige zandweg die ooit heel ver ging. Vroeger reden hier de landheren en graven in hun karossen naar de volgende vesting in het Drentse land. Berend Botje, heer van Laarwoud, is vast wel eens in zijn karos van zijn zomerhuis naar het kasteel van Coevorden getrokken. Daar kon hij met zijn collega over de beste wapens en over goede wijnen praten.
Het zand dat nu op de weg ligt wordt regelmatig bijgewerkt. Elk voorjaar legt Tinus er een nieuwe laag op zodat de natte kuilen weer een tijdje droog blijven. Op zondagavond staat het zand vol met afdrukken van de schoenzolen van alle wandelaars die hier passeren. Fietssporen zie je niet, alleen de dokter laat hier zijn hond uit. Het autoverkeer gaat al heel lang over de weg die verderop ligt. De heerbaan van Groningen naar Coevorden loopt niet meer over de Hondsrug.
De Oude Coevorderweg houdt in het dorp ergens zomaar op. Van zandweg wordt het een slingerpad dat bij de scholen overgaat in een smal fietsspoor van uitgedroogd en kaal zand in een grasveld.
Aan de andere kant is de weg op de Brink weer zichtbaar gemaakt. In de nieuwe bestrating van rode stenen is een lange streep ouderwetse klinkers gelegd die het vervolg van de oude weg in herinnering brengen. De weg houdt op driekwart van de Brink zomaar op, vlakbij de poffertjeskraam. Hij komt niet bij de Stationsweg en ook niet bij Laarwoud. Als je hem doortrekt zit je in de bakkerij aan een historische appelkanjer.
De Brink is het centrum van het dorp. Een plein voor evenementen, markten en zo meer. Door de week is het een mooie parkeerplaats onder hoge bomen. De bezoekers van het hotel laten hier hun auto’s achter en trekken het land van de Drentse Aa in. Pas zag ik vier Duitsers die dan met hun eigen spullen deden. Hun fietsen waren een maat te klein en hun helmen hingen schuin op de hoofden. Ze reden op de stoep. Allemaal hadden ze een mandje achterop, de een voor boodschappen, de ander met een geruit kleedje voor de hond.
Ze keken nog even of hun auto’s goed stonden geparkeerd. Net als alle andere bezoekers hadden ze die in een rij midden op de Brink gezet. Op de parkeerstrook van oude klinkers stonden de wagens met buitenlandse en binnenlandse nummerborden stil naast elkaar. Niemand wist waar die klinkers anders voor waren.
5 mei 2017
BIJ DE BUSHALTE
Tweeëntwintig minuten over zeven ren ik de deur uit. De bus gaat over één minuut. In vijftien stappen ben ik bij het glazen hokje waar altijd dezelfde jongen staat te wachten. Zijn pet zit achterstevoren op zijn hoofd. Verveeld kijkt hij op zijn telefoon.
Als de bushalte voor je huis is kom je altijd op het laatste moment. Dat is hetzelfde bij afspraken. Hoe dichterbij de afspraak is, hoe later je komt. Als de afspraak verder weg is, ga je altijd op tijd weg en ben je vaak te vroeg. Als het dichtbij is vertrek je op het laatste moment. Het is vijf minuten rijden, denk je dan. En dan ben je te laat.
Ik groet de jongen bij de bushalte. ‘Goedemorgen,’ zegt hij vriendelijk. Zijn accent kan ik niet thuisbrengen. Zijn stem struikelt over de letter r. We nemen elke ochtend dezelfde bus en stappen in Assen op dezelfde plek uit. Ik heb het opgezocht: hij gaat naar de internationale schakelklas.
De bus naar Assen is altijd een paar minuten te laat. Eerst komt de bus naar Annen. Allebei doen we een stap terug als de bus aankomt. Dan kan hij doorrijden. De wind waait door onze haren.
De donkerrode bus van lijn 51 stopt. Met een zucht gaat de deur open. De chauffeur kijkt naar buiten. De jongen staat het dichtst bij de deur. Hij doet een stap achteruit. Met een verlegen handbeweging en een flauwe lach laat hij mij voorgaan. Ik zeg ‘dankjewel’ en stap in. Dat gebeurt elke ochtend. Altijd, iedere keer. Zijn moeder heeft het er in gestampt: ‘in dit land laat je oudere mensen voorgaan’. Nou, dan ben ik maar een oudere man met pak en tas. Als hij in de bus zit bij zijn vrienden is hij een stoere jongen met een petje, sneakers, rugzakje en een hoodie. En enkelloze sokken.
Als we in Assen uitstappen is hij opgegaan in het stoere contact met zijn vrienden. Ze maken plezier in een onbekende taal en op dezelfde manier zoals ik vroeger naar school ging. Lachend, grappend, flirtend, roepend. Hij doet wat we allemaal willen doen: plezier maken, leren, spelen.
Ik ben benieuwd waar hij vandaan komt. Hij is de enige gekleurde jongen in mijn omgeving. Ik zou het hem kunnen vragen.
21 april 2017
Tweeëntwintig minuten over zeven ren ik de deur uit. De bus gaat over één minuut. In vijftien stappen ben ik bij het glazen hokje waar altijd dezelfde jongen staat te wachten. Zijn pet zit achterstevoren op zijn hoofd. Verveeld kijkt hij op zijn telefoon.
Als de bushalte voor je huis is kom je altijd op het laatste moment. Dat is hetzelfde bij afspraken. Hoe dichterbij de afspraak is, hoe later je komt. Als de afspraak verder weg is, ga je altijd op tijd weg en ben je vaak te vroeg. Als het dichtbij is vertrek je op het laatste moment. Het is vijf minuten rijden, denk je dan. En dan ben je te laat.
Ik groet de jongen bij de bushalte. ‘Goedemorgen,’ zegt hij vriendelijk. Zijn accent kan ik niet thuisbrengen. Zijn stem struikelt over de letter r. We nemen elke ochtend dezelfde bus en stappen in Assen op dezelfde plek uit. Ik heb het opgezocht: hij gaat naar de internationale schakelklas.
De bus naar Assen is altijd een paar minuten te laat. Eerst komt de bus naar Annen. Allebei doen we een stap terug als de bus aankomt. Dan kan hij doorrijden. De wind waait door onze haren.
De donkerrode bus van lijn 51 stopt. Met een zucht gaat de deur open. De chauffeur kijkt naar buiten. De jongen staat het dichtst bij de deur. Hij doet een stap achteruit. Met een verlegen handbeweging en een flauwe lach laat hij mij voorgaan. Ik zeg ‘dankjewel’ en stap in. Dat gebeurt elke ochtend. Altijd, iedere keer. Zijn moeder heeft het er in gestampt: ‘in dit land laat je oudere mensen voorgaan’. Nou, dan ben ik maar een oudere man met pak en tas. Als hij in de bus zit bij zijn vrienden is hij een stoere jongen met een petje, sneakers, rugzakje en een hoodie. En enkelloze sokken.
Als we in Assen uitstappen is hij opgegaan in het stoere contact met zijn vrienden. Ze maken plezier in een onbekende taal en op dezelfde manier zoals ik vroeger naar school ging. Lachend, grappend, flirtend, roepend. Hij doet wat we allemaal willen doen: plezier maken, leren, spelen.
Ik ben benieuwd waar hij vandaan komt. Hij is de enige gekleurde jongen in mijn omgeving. Ik zou het hem kunnen vragen.
21 april 2017
EEN STROOK
Over de es waait een koude wind. De lucht is blauw met vage wolkenflarden. Lange witte strepen van vliegtuigen lopen alle kanten op. Ze gaan van west naar oost en andersom. van Engeland naar Duitsland, van Schiphol naar Hamburg, van Eelde naar Kopenhagen. Ik ben jaloers op die strepen. Als het lente wordt wil ik op reis.
Verderop zoeven wat auto’s voorbij. Ik zie geen kieviten, geen kraaien, geen tractors, geen mensen. Vanochtend werd ik gewekt door vrolijk vogelgezang in mijn tuin. Ik hield mijn ogen dicht en probeerde aan de hand van de hoeveelheid geluid te raden of het al licht was. Toen ik mijn ogen opendeed was het nog donker. Ik ben opgestaan omdat de dag zo mooi klonk.
Op het land komen de eerste sprietjes boven. De boeren verbouwen hier mais, aardappelen, graan en bieten. Elk jaar op een andere plek. Die wisselteelt probeer ik in mijn moestuin ook toe te passen. Een paar weken geleden heb ik spinazie en wortels gezaaid. Onder het plastic komt alles mooi op. De wortels zien er uit als gras en de spinazie lijkt op het onkruid dat er deze winter groeide. Dikke grassprieten met elk twee kleine blaadjes.
Het land is voor een deel bewerkt. Rechts is geploegd en geëgd. Kleine smalle voren bieden plaats voor nieuw leven. Dit lijkt mij goed voor graan, dicht opeen gezaaid en groen opkomend als grassprieten die later geelbruin uitdrogen met een aar vol korrels. Toen de boer met zijn tractor van het land afreed heeft hij het allerlaatste bandenspoor weggewerkt. Twee stroken staan half haaks op het keurig bijeengeharkte vierkant. Als hippe verfstrepen op een leeg doek.
Links is het land onbewerkt. De bolling van het telkens opgehoogde land glimt groengrijs in de ochtendzon. De kleur verraadt een eerste vorm van leven. Er wil altijd wel wat groeien. Het is net je eigen tuin, er komt altijd wat op, juist als je niets doet. De buitenrand van het veld heeft één geploegde strook. De boer heeft een proefstukje gemaakt. Hij heeft eenn strook land bewerkt en klaar gemaakt voor zaaisel. Alsof hij zijn land wil markeren en zeggen: dit is van mij, kom er niet op, verboden voor konijnen en kieviten. Of hij wil kijken hoe de grond eruit ziet als hij hem heeft bewerkt. Of er genoeg leven in zit. Misschien gaat hij de wormen tellen.
Of de boer is na één rondje ploegen gewoon naar huis gegaan. Het was koffietijd en koud op de tractor, hij wilde naar zijn lieve vrouw toe.
13 april 2017
Over de es waait een koude wind. De lucht is blauw met vage wolkenflarden. Lange witte strepen van vliegtuigen lopen alle kanten op. Ze gaan van west naar oost en andersom. van Engeland naar Duitsland, van Schiphol naar Hamburg, van Eelde naar Kopenhagen. Ik ben jaloers op die strepen. Als het lente wordt wil ik op reis.
Verderop zoeven wat auto’s voorbij. Ik zie geen kieviten, geen kraaien, geen tractors, geen mensen. Vanochtend werd ik gewekt door vrolijk vogelgezang in mijn tuin. Ik hield mijn ogen dicht en probeerde aan de hand van de hoeveelheid geluid te raden of het al licht was. Toen ik mijn ogen opendeed was het nog donker. Ik ben opgestaan omdat de dag zo mooi klonk.
Op het land komen de eerste sprietjes boven. De boeren verbouwen hier mais, aardappelen, graan en bieten. Elk jaar op een andere plek. Die wisselteelt probeer ik in mijn moestuin ook toe te passen. Een paar weken geleden heb ik spinazie en wortels gezaaid. Onder het plastic komt alles mooi op. De wortels zien er uit als gras en de spinazie lijkt op het onkruid dat er deze winter groeide. Dikke grassprieten met elk twee kleine blaadjes.
Het land is voor een deel bewerkt. Rechts is geploegd en geëgd. Kleine smalle voren bieden plaats voor nieuw leven. Dit lijkt mij goed voor graan, dicht opeen gezaaid en groen opkomend als grassprieten die later geelbruin uitdrogen met een aar vol korrels. Toen de boer met zijn tractor van het land afreed heeft hij het allerlaatste bandenspoor weggewerkt. Twee stroken staan half haaks op het keurig bijeengeharkte vierkant. Als hippe verfstrepen op een leeg doek.
Links is het land onbewerkt. De bolling van het telkens opgehoogde land glimt groengrijs in de ochtendzon. De kleur verraadt een eerste vorm van leven. Er wil altijd wel wat groeien. Het is net je eigen tuin, er komt altijd wat op, juist als je niets doet. De buitenrand van het veld heeft één geploegde strook. De boer heeft een proefstukje gemaakt. Hij heeft eenn strook land bewerkt en klaar gemaakt voor zaaisel. Alsof hij zijn land wil markeren en zeggen: dit is van mij, kom er niet op, verboden voor konijnen en kieviten. Of hij wil kijken hoe de grond eruit ziet als hij hem heeft bewerkt. Of er genoeg leven in zit. Misschien gaat hij de wormen tellen.
Of de boer is na één rondje ploegen gewoon naar huis gegaan. Het was koffietijd en koud op de tractor, hij wilde naar zijn lieve vrouw toe.
13 april 2017
AMHERST
Paul Duquesne was een van de Franse commando’s die naar Drenthe werd gestuurd om te vechten voor de vrijheid. In de nacht van 9 april 1945 sprongen uit 46 vliegtuigen ruim 700 soldaten naar de grond. De Canadezen trokken over het land van Nijmegen naar Groningen om de Duitsers uit Nederland te verdrijven. De Franse commando’s hadden de opdracht om verwarring te zaaien en om belangrijke verkeersknooppunten en bruggen in handen te krijgen. Paul was een van de 33 parachutisten die in Drenthe sneuvelden.
Het was vies weer. Een dik wolkendek dwong de vliegtuigen om op grote hoogte te blijven en de luiken gingen al op 600 meter hoogte open. 700 mannen sprongen eruit, samen met ruim 200 containers met wapens en munitie. Nog eens 150 dummy-parachutes werden afgeworpen om de Duitsers de indruk te geven dat ze met heel veel waren. 18 bewapende jeeps die ook mee moesten bleven door een misverstand in Engeland achter. Ongeveer de helft van de parachutisten belandde ver van hun bestemming en enkele kwamen buiten de kaart terecht en moesten aan boeren de weg vragen.
Paul landt in de buurt van Zuidlaren en raakt met zijn eenheid in gevecht met de Duitsers. Ze weten te ontkomen. Maar de Duitsers zijn taaier dan gedacht en helemaal niet oorlogsmoe. Een aantal uur later raken de commando’s ingesloten op een boerderij. De Duitsers rukken op maar de Fransen weten te ontsnappen. De Duitsers zetten de achtervolging in. Paul wordt ingesloten en de soldaten richten hun geweren op hem. De Duitse officier beveelt hem zich over te geven. Als Elzasser kent hij die taal. Hij heeft er nooit zo van gehouden. Het blaffende commando bijt in zijn oren. Zijn wonden schrijnen.
In zijn hand houdt hij een handgranaat. ‘Neerleggen!’ brult de officier. Zijn helm is net te groot en zijn ogen zijn een mengeling van angst en macht. Op zijn revers springen de runen van de SS omhoog. Paul bukt langzaam en de ogen van de officier gaan plotseling wijd open. Paul gooit de granaat in de groep die voor hem staat en overal klinken schoten. Een mitrailleursalvo maakt een einde aan zijn leven. Als hij valt is hij er al niet meer. Net als sommige Duitsers uit de groep waartussen de granaat ontploft. Hij heeft gevochten voor de vrijheid.
Het laatste wat hij voor zich ziet is het gezicht van zijn moeder. Hoe ze hem kuste voor hij vertrok. ‘Je t aime,’ hoort hij haar nog zeggen. Naast haar staat zijn broer Michel. Nooit zal hij de blik in zijn ogen vergeten. Die kameraadschap die hij niet meer voelen kan.
In sommige dorpen worden de commando’s als bevrijders onthaald terwijl dat niet hun opdracht is. Ze zijn met te weinig en de Duitsers zijn veel sterker dan gedacht. Als in sommige dorpen de ondergrondse NSB-ers inrekent gaat het fout. In Diever doden de Duitsers tien burgers.
Vier dagen later is Zuidlaren bevrijd. Op 13 april 1945 rijden de Canadezen het dorp binnen.
7 april 2017
Paul Duquesne was een van de Franse commando’s die naar Drenthe werd gestuurd om te vechten voor de vrijheid. In de nacht van 9 april 1945 sprongen uit 46 vliegtuigen ruim 700 soldaten naar de grond. De Canadezen trokken over het land van Nijmegen naar Groningen om de Duitsers uit Nederland te verdrijven. De Franse commando’s hadden de opdracht om verwarring te zaaien en om belangrijke verkeersknooppunten en bruggen in handen te krijgen. Paul was een van de 33 parachutisten die in Drenthe sneuvelden.
Het was vies weer. Een dik wolkendek dwong de vliegtuigen om op grote hoogte te blijven en de luiken gingen al op 600 meter hoogte open. 700 mannen sprongen eruit, samen met ruim 200 containers met wapens en munitie. Nog eens 150 dummy-parachutes werden afgeworpen om de Duitsers de indruk te geven dat ze met heel veel waren. 18 bewapende jeeps die ook mee moesten bleven door een misverstand in Engeland achter. Ongeveer de helft van de parachutisten belandde ver van hun bestemming en enkele kwamen buiten de kaart terecht en moesten aan boeren de weg vragen.
Paul landt in de buurt van Zuidlaren en raakt met zijn eenheid in gevecht met de Duitsers. Ze weten te ontkomen. Maar de Duitsers zijn taaier dan gedacht en helemaal niet oorlogsmoe. Een aantal uur later raken de commando’s ingesloten op een boerderij. De Duitsers rukken op maar de Fransen weten te ontsnappen. De Duitsers zetten de achtervolging in. Paul wordt ingesloten en de soldaten richten hun geweren op hem. De Duitse officier beveelt hem zich over te geven. Als Elzasser kent hij die taal. Hij heeft er nooit zo van gehouden. Het blaffende commando bijt in zijn oren. Zijn wonden schrijnen.
In zijn hand houdt hij een handgranaat. ‘Neerleggen!’ brult de officier. Zijn helm is net te groot en zijn ogen zijn een mengeling van angst en macht. Op zijn revers springen de runen van de SS omhoog. Paul bukt langzaam en de ogen van de officier gaan plotseling wijd open. Paul gooit de granaat in de groep die voor hem staat en overal klinken schoten. Een mitrailleursalvo maakt een einde aan zijn leven. Als hij valt is hij er al niet meer. Net als sommige Duitsers uit de groep waartussen de granaat ontploft. Hij heeft gevochten voor de vrijheid.
Het laatste wat hij voor zich ziet is het gezicht van zijn moeder. Hoe ze hem kuste voor hij vertrok. ‘Je t aime,’ hoort hij haar nog zeggen. Naast haar staat zijn broer Michel. Nooit zal hij de blik in zijn ogen vergeten. Die kameraadschap die hij niet meer voelen kan.
In sommige dorpen worden de commando’s als bevrijders onthaald terwijl dat niet hun opdracht is. Ze zijn met te weinig en de Duitsers zijn veel sterker dan gedacht. Als in sommige dorpen de ondergrondse NSB-ers inrekent gaat het fout. In Diever doden de Duitsers tien burgers.
Vier dagen later is Zuidlaren bevrijd. Op 13 april 1945 rijden de Canadezen het dorp binnen.
7 april 2017
LACHEN MET BAAS
In het Groninger Museum verdringen de pensionado’s met parelkettingen en welvaartsbuiken zich voor de kassa’s. Rodin is in Stad. In de tentoonstelling staan twee mooie beelden. Op de zolder staart Adam met aardse spierbundels en dode ogen in het oneindige van het heelal. De zin ‘er zij licht’ is nog niet bij hem opgekomen. In de laatste zaal beneden staat het Bronzen Tijdperk in vijfvoud. Het is een gewone Fransman, naturel en zonder spierbundels. Het fijne gezicht met het gewone mensenlichaam in vijf soorten brons roept beschaving op. Hierbij vergeleken is de Denker een discuswerper die op zijn knieën moet bijkomen van een verkeerde worp.
Op de tussenverdieping presenteert de jonge Maarten Baas zijn ontwerpen. En dat is leuk! Waar je bij Rodin zoekt naar diepe betekenis, kijk ik bij Baas op een andere manier naar de gewone dingen om mij heen. Maarten Baas is bekend van de stoelen uit klei, fragiele poten en stokjes waar de vingerafdrukken in staan. Lampen en kasten die jouw kind tekent maar niet kan maken omdat ze uit elkaar vallen. Hij maakt ze, het kan dus echt. Een kast op twee dunne pootjes waarvan de helft heel ver naar rechts buiten de pootjes helt, blijft bij hem gewoon staan. Het is Nijntje-kunst: herkenbaar, leuk, en waar.
Het wordt echt leuk als je de klokkenzaal betreedt. Daar kom je in een andere tijd. Vijf staande klokken geven de tijd aan. De wijzerplaten zijn doorzichtig en daarachter zit een mannetje dat met een viltstift de tijd tekent. Elke minuut veegt hij de minutenwijzer uit en tekent hij een nieuwe wijzer. Hetzelfde doet hij met de urenwijzer. Als het hele uur is bereikt tikken twee van de vijf met een hamertje op een bel boven hun hoofd.
Dit is de tijd in zijn mooiste vorm. De tijd die wij maken, de uren die verdwijnen en de minuten die worden uitgewist. Als je een tijdje in deze zaal zit zie je nog veel meer over de tijd en gaat hij stil voorbij. Je vraagt je af van wie de tijd is, van mij of van jou. En is de tijd baas over mij, of ben ik de baas over de tijd? De mannetjes in de klokken moeten ergens een horloge hebben liggen dat hen opdraagt om elke keer de minutenwijzer uit te wissen. Ze tellen vast niet elke keer tot zestig. Of toch wel? Zouden de klokken daarom niet synchroon lopen?
Hier moet je heen. Dit is kunst waar je blij van wordt. Kunst zonder moeilijke woorden. Je kunt lachen met Maarten Baas.
31 maart 2017
In het Groninger Museum verdringen de pensionado’s met parelkettingen en welvaartsbuiken zich voor de kassa’s. Rodin is in Stad. In de tentoonstelling staan twee mooie beelden. Op de zolder staart Adam met aardse spierbundels en dode ogen in het oneindige van het heelal. De zin ‘er zij licht’ is nog niet bij hem opgekomen. In de laatste zaal beneden staat het Bronzen Tijdperk in vijfvoud. Het is een gewone Fransman, naturel en zonder spierbundels. Het fijne gezicht met het gewone mensenlichaam in vijf soorten brons roept beschaving op. Hierbij vergeleken is de Denker een discuswerper die op zijn knieën moet bijkomen van een verkeerde worp.
Op de tussenverdieping presenteert de jonge Maarten Baas zijn ontwerpen. En dat is leuk! Waar je bij Rodin zoekt naar diepe betekenis, kijk ik bij Baas op een andere manier naar de gewone dingen om mij heen. Maarten Baas is bekend van de stoelen uit klei, fragiele poten en stokjes waar de vingerafdrukken in staan. Lampen en kasten die jouw kind tekent maar niet kan maken omdat ze uit elkaar vallen. Hij maakt ze, het kan dus echt. Een kast op twee dunne pootjes waarvan de helft heel ver naar rechts buiten de pootjes helt, blijft bij hem gewoon staan. Het is Nijntje-kunst: herkenbaar, leuk, en waar.
Het wordt echt leuk als je de klokkenzaal betreedt. Daar kom je in een andere tijd. Vijf staande klokken geven de tijd aan. De wijzerplaten zijn doorzichtig en daarachter zit een mannetje dat met een viltstift de tijd tekent. Elke minuut veegt hij de minutenwijzer uit en tekent hij een nieuwe wijzer. Hetzelfde doet hij met de urenwijzer. Als het hele uur is bereikt tikken twee van de vijf met een hamertje op een bel boven hun hoofd.
Dit is de tijd in zijn mooiste vorm. De tijd die wij maken, de uren die verdwijnen en de minuten die worden uitgewist. Als je een tijdje in deze zaal zit zie je nog veel meer over de tijd en gaat hij stil voorbij. Je vraagt je af van wie de tijd is, van mij of van jou. En is de tijd baas over mij, of ben ik de baas over de tijd? De mannetjes in de klokken moeten ergens een horloge hebben liggen dat hen opdraagt om elke keer de minutenwijzer uit te wissen. Ze tellen vast niet elke keer tot zestig. Of toch wel? Zouden de klokken daarom niet synchroon lopen?
Hier moet je heen. Dit is kunst waar je blij van wordt. Kunst zonder moeilijke woorden. Je kunt lachen met Maarten Baas.
31 maart 2017
EEN KOMMA
Vanochtend bladerde ik de kranten door. Op zoek naar inspiratie voor een column. In de Oostermoer ging het over uitgeputte zonnesubsidies, voorleeskampioenen, dramatische verkiezingen en een bluesfestival. De Schakel eerde zijn overleden sportcolumnist die ons nog een keer naam herinnerde aan de uitdrukking ‘als…dan…’. En de waarnemend burgemeester schreef een verslag over zijn eerste weken in Aa en Hunze. Met veel zinnen beschreef hij zijn ervaringen alhier. Maar hij was even vergeten dat zijn teksten af en toe een komma of een punt nodig hebben. Misschien vergat hij even dat hij in het noorden was, de plek waar wij de tijd nemen om stil te zijn. Zodat wij aandacht kunnen hebben voor de natuur en voor de mensen om ons heen. Want alles hier is prachtig, zoals hij ook schrijft.
Dat is misschien wat ons en Drenthe onderscheidt van de Randstad en het westen, waar iedereen zoveel tegelijk wil doen, alles wil meemaken, elke mening wil beantwoorden. De noorderlingen houden hun mening makkelijk voor zich, kijk maar naar de problematiek van de aardbevingen en de gevolgen daarvan. Waarom is er nooit geschreven over de ruim 250 schademeldingen van de aardbeving met kerst tussen Zuidlaren en Annen? De foto’s uit Loppersum liegen er niet om. Afgebroken huizen, gestutte gevels, verdwenen winkels en zwijgende mensen. En toch houd van dat land. Ik ben dol op de zwijgzame dorpen in Noord-Groningen en de Veenkoloniën.
Als voormalige Leidenaar en Bergenaar verlang ik in mijn huisje in Zuidlaren wel eens naar de reuring van de stad. Dat er wat anders gebeurt dan alweer een langsrazende tractor, een cirkelende traumahelicopter, een voorlezende brandweerman of het geluid van een hakkende specht. Dan zoek ik naar kaarten voor het Concertgebouworkest, of naar een weekend onder de toren van de Hooglandse kerk. Maar ik blijf thuis. Het Concertgebouw moet maar even wachten, daar zijn teveel mensen. Ik heb het druk genoeg met genieten van het noorden. Ik luister naar de zingende vogels in het bosje achter mijn huis, ik staar naar het kronkelen van de Aa, en ik fiets over de zandwegen langs het Schipborgs Diep.
Vorige week reed ik daar weer. Ik was een uur onderweg en slingerde tussen Schipborg, Taarlo en Gasteren. Bij Schipborg passeerde ik een ruiter. We lachten naar elkaar. Daarna zag ik geen mens meer. Op het Gasterse veld raakte ik vast in de blubber. Ik hoorde het hijgen in mijn keel. Het andere geluid kwam van de vogels en de wind. Thuis heb ik mijn oren uitgepulkt. Het bleef stil. In mijn tuin hoorde ik een specht. Hij hakte een komma.
24 maart 2017
Vanochtend bladerde ik de kranten door. Op zoek naar inspiratie voor een column. In de Oostermoer ging het over uitgeputte zonnesubsidies, voorleeskampioenen, dramatische verkiezingen en een bluesfestival. De Schakel eerde zijn overleden sportcolumnist die ons nog een keer naam herinnerde aan de uitdrukking ‘als…dan…’. En de waarnemend burgemeester schreef een verslag over zijn eerste weken in Aa en Hunze. Met veel zinnen beschreef hij zijn ervaringen alhier. Maar hij was even vergeten dat zijn teksten af en toe een komma of een punt nodig hebben. Misschien vergat hij even dat hij in het noorden was, de plek waar wij de tijd nemen om stil te zijn. Zodat wij aandacht kunnen hebben voor de natuur en voor de mensen om ons heen. Want alles hier is prachtig, zoals hij ook schrijft.
Dat is misschien wat ons en Drenthe onderscheidt van de Randstad en het westen, waar iedereen zoveel tegelijk wil doen, alles wil meemaken, elke mening wil beantwoorden. De noorderlingen houden hun mening makkelijk voor zich, kijk maar naar de problematiek van de aardbevingen en de gevolgen daarvan. Waarom is er nooit geschreven over de ruim 250 schademeldingen van de aardbeving met kerst tussen Zuidlaren en Annen? De foto’s uit Loppersum liegen er niet om. Afgebroken huizen, gestutte gevels, verdwenen winkels en zwijgende mensen. En toch houd van dat land. Ik ben dol op de zwijgzame dorpen in Noord-Groningen en de Veenkoloniën.
Als voormalige Leidenaar en Bergenaar verlang ik in mijn huisje in Zuidlaren wel eens naar de reuring van de stad. Dat er wat anders gebeurt dan alweer een langsrazende tractor, een cirkelende traumahelicopter, een voorlezende brandweerman of het geluid van een hakkende specht. Dan zoek ik naar kaarten voor het Concertgebouworkest, of naar een weekend onder de toren van de Hooglandse kerk. Maar ik blijf thuis. Het Concertgebouw moet maar even wachten, daar zijn teveel mensen. Ik heb het druk genoeg met genieten van het noorden. Ik luister naar de zingende vogels in het bosje achter mijn huis, ik staar naar het kronkelen van de Aa, en ik fiets over de zandwegen langs het Schipborgs Diep.
Vorige week reed ik daar weer. Ik was een uur onderweg en slingerde tussen Schipborg, Taarlo en Gasteren. Bij Schipborg passeerde ik een ruiter. We lachten naar elkaar. Daarna zag ik geen mens meer. Op het Gasterse veld raakte ik vast in de blubber. Ik hoorde het hijgen in mijn keel. Het andere geluid kwam van de vogels en de wind. Thuis heb ik mijn oren uitgepulkt. Het bleef stil. In mijn tuin hoorde ik een specht. Hij hakte een komma.
24 maart 2017
FIETSSUGGESTIESTROOK
Op zijn witte racefiets draait hij het dorp Yde uit. De steentjes rond de brink gaan over in asfalt. Wat ooit zwart was is afgevlakt tot een grijze droge laag waarin barsten, kiezels, en boomwortels hun plek hebben gevonden.
Strak langs de weg ligt een boerderij diep in elkaar gedoken. Even verderop staat een woonhuis dat met een groot raam als een opengesperd oog op de weg uitkijkt. Op de oprit staat een vierkante Volvo vol modderspetters.
Boven hem is de lucht babyblauw. Het is alsof de zon en de wolken nog niet kunnen beslissen wie welk deel van de ruimte mag innemen. Over een poosje zal hij zijn mouwen opstropen om de zon zijn huid te laten verwarmen.
Een auto scheurt voorbij en zwenkt met een boog terug naar de rechter weghelft. Die had hij niet gehoord. Bij vier fietsers verderop doet de auto hetzelfde. Geen remlichten, het geluid van extra gas, een perfecte halve cirkel en dan stilte. De twee fietsers maken een slingerbeweging. Twee hoofden gaan naar links als ze de auto opeens horen. En dan gaan de sturen mee.
Links is de Kerkweg. Het mooie pad dat langs het graf van dat meisje voert. Het meisje dat geen lang leven heeft gehad maar wel een eeuwig lange herinnering. Terwijl hij de trappers rond laat gaan, probeert hij zich voor te stellen hoe het hier honderden jaren geleden was. Zandwegen, hutten, krachtige mensen, ruimte. Vlak land. Brood. Water. Vliegen.
Bij de Bijzaak moet hij even rillen. Het bos werpt een koude op die de zon nog niet aankan. Op de markt van melk en honing koopt hij bij hen altijd zijn jaarvoorraad lokale honing. Smaak en afweerstoffen. Gezondheid.
Buiten het dorp verdeelt het asfalt zich in tweeën. Grijs in het midden en een rode baan aan beide zijden. Een witte geblokte streep suggereert een afscheiding. Hij blijft op het grijze rijden. Het rode asfalt zit vol scheuren, kiezels en boomwortels. Het is een hobbelpad vol grint, goed voor lekke banden. Alsof er dertig jaar niets aan is gedaan.
Een auto scheurt voorbij. Hij voelt de staartwind trekken. Het is een kleine vrachtwagen met een open laadbak, wit met een groen logo. De auto zwenkt zo snel terug dat hij in de remmen moet knijpen. Hij hoort de klap eerder dan dat hij hem voelt. Zijn fiets ligt verwrongen op de grond en hij schuift op zijn achterste over het asfalt. De rest is geschiedenis. Over honderd jaar moet een reconstructie met zijn botten vertellen wie hij was.
Hij was zomaar iemand.
17 maart 2017
Op zijn witte racefiets draait hij het dorp Yde uit. De steentjes rond de brink gaan over in asfalt. Wat ooit zwart was is afgevlakt tot een grijze droge laag waarin barsten, kiezels, en boomwortels hun plek hebben gevonden.
Strak langs de weg ligt een boerderij diep in elkaar gedoken. Even verderop staat een woonhuis dat met een groot raam als een opengesperd oog op de weg uitkijkt. Op de oprit staat een vierkante Volvo vol modderspetters.
Boven hem is de lucht babyblauw. Het is alsof de zon en de wolken nog niet kunnen beslissen wie welk deel van de ruimte mag innemen. Over een poosje zal hij zijn mouwen opstropen om de zon zijn huid te laten verwarmen.
Een auto scheurt voorbij en zwenkt met een boog terug naar de rechter weghelft. Die had hij niet gehoord. Bij vier fietsers verderop doet de auto hetzelfde. Geen remlichten, het geluid van extra gas, een perfecte halve cirkel en dan stilte. De twee fietsers maken een slingerbeweging. Twee hoofden gaan naar links als ze de auto opeens horen. En dan gaan de sturen mee.
Links is de Kerkweg. Het mooie pad dat langs het graf van dat meisje voert. Het meisje dat geen lang leven heeft gehad maar wel een eeuwig lange herinnering. Terwijl hij de trappers rond laat gaan, probeert hij zich voor te stellen hoe het hier honderden jaren geleden was. Zandwegen, hutten, krachtige mensen, ruimte. Vlak land. Brood. Water. Vliegen.
Bij de Bijzaak moet hij even rillen. Het bos werpt een koude op die de zon nog niet aankan. Op de markt van melk en honing koopt hij bij hen altijd zijn jaarvoorraad lokale honing. Smaak en afweerstoffen. Gezondheid.
Buiten het dorp verdeelt het asfalt zich in tweeën. Grijs in het midden en een rode baan aan beide zijden. Een witte geblokte streep suggereert een afscheiding. Hij blijft op het grijze rijden. Het rode asfalt zit vol scheuren, kiezels en boomwortels. Het is een hobbelpad vol grint, goed voor lekke banden. Alsof er dertig jaar niets aan is gedaan.
Een auto scheurt voorbij. Hij voelt de staartwind trekken. Het is een kleine vrachtwagen met een open laadbak, wit met een groen logo. De auto zwenkt zo snel terug dat hij in de remmen moet knijpen. Hij hoort de klap eerder dan dat hij hem voelt. Zijn fiets ligt verwrongen op de grond en hij schuift op zijn achterste over het asfalt. De rest is geschiedenis. Over honderd jaar moet een reconstructie met zijn botten vertellen wie hij was.
Hij was zomaar iemand.
17 maart 2017
VIJFTIG BUNDER
‘We kunnen niet verder,’ zegt hij en blijft staan. Zijn kleine hoofd in de rode capuchon beweegt niet. Met een witte vinger wijst hij op het hek voor ons: prikkeldraad, palen en drie treden met een hoge stok.
‘Kijk, dat is een trapje, daarmee kunnen we over het hek klimmen. Wij mogen er wel langs, maar zo kunnen de koeien niet weglopen. Kom maar.’
Ik steek mijn hand uit. Met een schouderbeweging draait hij zich van mij af.
‘Ik wil zelf klimmen.’ Met grote stappen gaat hij over het trapje heen. Van de laatste trede springt hij net niet in een koeienvlaai. Voorzichtig, wil ik zeggen, maar ik houd mijn mond. Hij heeft laarzen aan en hij moet zelf maar ervaren wat het is om in andermans poep te stappen.
We slenteren over de uitgesleten paden tussen de kale bomen in de richting van de open vlakte. De koeien laten zich niet zien. Alleen hun drek en drollen liggen dik gezaaid op en langs het pad. Hun hoefafdrukken staan er naast. Ik laat mijn jochie de afdruk van een koeienhoef zien. Twee streepjes en twee rondjes. Gespleten, koosjer.
Hij wijst op de hopen poep langs en op het pad. ‘Dat moet Doortje opruimen,’ zegt hij. Doortje heeft een pony in haar Zeeuwse achtertuin en schept elke dag haar poep in de groene container. Ik leg uit dat deze poep wel door de regen in de grond trekt en niet in de container hoeft. Hij kijkt mij ongelovig aan en herhaalt zijn zin nog een keer.
Boven ons zingen de vogels het voorjaar vol. We zien merels, vinken en mezen door de lucht fladderen. Ze zweven van boom naar boom terwijl ze het hoogste lied fluiten. Er is beter weer op komst, tijd om eitjes te leggen, vertel ik. Thuis zal hij ongelovig naar het vogelhuisje aan de muur staren. ‘Daar kan geen vogel in,’ zegt hij. ‘Dat gat is te klein.’
Dan klinkt een sirene. Het geluid komt uit Noordlaren. Even later komt er nog een sirene bij. Dat is dichterbij. Midlaren. Het is weer eens de eerste maandag van de maand. Hoe moet ik hem dat uitleggen? Dan klinken de sirenes van Zuidlaren. Daar gebeurt alles een tiental seconden later, grotestradsfratsen.
In het aanpalende bos begint een grote vogel boos te gillen. Een tweede vogel valt hem bij. Samen proberen ze de sirenes te overstemmen. Metaal en kelen gillen om het hardst.
Wij gaan terug naar huis.
13 maart 2017
‘We kunnen niet verder,’ zegt hij en blijft staan. Zijn kleine hoofd in de rode capuchon beweegt niet. Met een witte vinger wijst hij op het hek voor ons: prikkeldraad, palen en drie treden met een hoge stok.
‘Kijk, dat is een trapje, daarmee kunnen we over het hek klimmen. Wij mogen er wel langs, maar zo kunnen de koeien niet weglopen. Kom maar.’
Ik steek mijn hand uit. Met een schouderbeweging draait hij zich van mij af.
‘Ik wil zelf klimmen.’ Met grote stappen gaat hij over het trapje heen. Van de laatste trede springt hij net niet in een koeienvlaai. Voorzichtig, wil ik zeggen, maar ik houd mijn mond. Hij heeft laarzen aan en hij moet zelf maar ervaren wat het is om in andermans poep te stappen.
We slenteren over de uitgesleten paden tussen de kale bomen in de richting van de open vlakte. De koeien laten zich niet zien. Alleen hun drek en drollen liggen dik gezaaid op en langs het pad. Hun hoefafdrukken staan er naast. Ik laat mijn jochie de afdruk van een koeienhoef zien. Twee streepjes en twee rondjes. Gespleten, koosjer.
Hij wijst op de hopen poep langs en op het pad. ‘Dat moet Doortje opruimen,’ zegt hij. Doortje heeft een pony in haar Zeeuwse achtertuin en schept elke dag haar poep in de groene container. Ik leg uit dat deze poep wel door de regen in de grond trekt en niet in de container hoeft. Hij kijkt mij ongelovig aan en herhaalt zijn zin nog een keer.
Boven ons zingen de vogels het voorjaar vol. We zien merels, vinken en mezen door de lucht fladderen. Ze zweven van boom naar boom terwijl ze het hoogste lied fluiten. Er is beter weer op komst, tijd om eitjes te leggen, vertel ik. Thuis zal hij ongelovig naar het vogelhuisje aan de muur staren. ‘Daar kan geen vogel in,’ zegt hij. ‘Dat gat is te klein.’
Dan klinkt een sirene. Het geluid komt uit Noordlaren. Even later komt er nog een sirene bij. Dat is dichterbij. Midlaren. Het is weer eens de eerste maandag van de maand. Hoe moet ik hem dat uitleggen? Dan klinken de sirenes van Zuidlaren. Daar gebeurt alles een tiental seconden later, grotestradsfratsen.
In het aanpalende bos begint een grote vogel boos te gillen. Een tweede vogel valt hem bij. Samen proberen ze de sirenes te overstemmen. Metaal en kelen gillen om het hardst.
Wij gaan terug naar huis.
13 maart 2017
FIJNE ZONDAG
’s Ochtends vroeg begin ik aan een pan met stoofvlees. Ik snijd het vlees en bak het met spekjes, wortel en ui. Voorzichtig laat ik het scherpe mes langs mijn vingers gaan.
Voordat ik het vlees sneed heb ik gefietst. De zwaarste mountainbiketocht van mijn leven. Op het Gasterenseveld was het bospad zo diep uitgesleten en vol regenwater gelopen dat mijn wiel ronddraaide terwijl ik stilstond. De hele rit reed ik met open mond. Na afloop zag ik op Strava dat mijn snelheid in pieken en dalen ging. Alsof er telkens iemand aan mijn fiets ging hangen. Dat ik heb gesport is genoeg voor een verder luie zondag. Na anderhalf uur actie mag ik de rest van de dag met slaperige ogen een boek lezen en ook nog lekker eten.
Bij het vlees giet ik bokbier en groentebouillon, daarna doe ik er kruiden bij: laurier, rozemarijn, tijm en oregano. ‘Wat ruikt dat lekker,’ zeggen mijn huisgenoten. ‘Nog drie uur wachten,’ zeg ik, ‘dan gaan we eten.’ Uit verveling nemen ze een rijstwafel. Ik lees de roman van Rowan Hisayo Buchanan: zij is Japans, Brits, Chinees en Amerikaans. In haar debuut schrijft ze prachtige zinnen en ondenkbare vergelijkingen.
Twee uur later snijd ik champignons en sjalotten fijn. Ik roer de groenten om in de pan en kijk uit het raam. Het is stil op straat.
‘Hebben jullie zin in stokbrood,’ vraag ik. ‘Ja lekker! Misschien hebben ze wel vers stokbrood.’
Ik fiets naar de winkel. Het is altijd raar om op een gewone fiets te zitten als je daarvoor op een passende mountainbike of racefiets hebt gezeten. Dat past niet, de fiets slobbert als een geleende overall om mijn lijf. Het glibbert als het geleende Agu-regenpak van je broer. In de winkel koop ik twee verse stokbroden, kruidenboter en camembert.
‘Fijne zondag!’ zegt de caissière tegen mij. ‘Fijne zondag,’ zeg ik terug. Ze lacht. De winkelaars om mij heen doen wat ze elke dag doen. Ze laden hun karretjes vol met rommel en gezonde dingen. Het stel bij de andere kassa waggelt met armen vol boodschappen de winkel uit.
De caissière zegt normaal altijd ‘fijne dag’. Het is nooit ‘fijne dinsdag’, of ‘fijne zaterdag’. Alleen vandaag laat ze weten wat voor dag het is. Het lijkt ook een speciale dag voor haar te zijn. Hij levert haar vast meer salaris op dan een gewone dag. Of ze vindt vandaag echt een fijne dag.
Thuis eten wij de beste stoof die ik in jaren heb gemaakt. ‘Mag ik nog een broodje?’ vraagt mijn zoontje telkens weer.
3 maart 2017
’s Ochtends vroeg begin ik aan een pan met stoofvlees. Ik snijd het vlees en bak het met spekjes, wortel en ui. Voorzichtig laat ik het scherpe mes langs mijn vingers gaan.
Voordat ik het vlees sneed heb ik gefietst. De zwaarste mountainbiketocht van mijn leven. Op het Gasterenseveld was het bospad zo diep uitgesleten en vol regenwater gelopen dat mijn wiel ronddraaide terwijl ik stilstond. De hele rit reed ik met open mond. Na afloop zag ik op Strava dat mijn snelheid in pieken en dalen ging. Alsof er telkens iemand aan mijn fiets ging hangen. Dat ik heb gesport is genoeg voor een verder luie zondag. Na anderhalf uur actie mag ik de rest van de dag met slaperige ogen een boek lezen en ook nog lekker eten.
Bij het vlees giet ik bokbier en groentebouillon, daarna doe ik er kruiden bij: laurier, rozemarijn, tijm en oregano. ‘Wat ruikt dat lekker,’ zeggen mijn huisgenoten. ‘Nog drie uur wachten,’ zeg ik, ‘dan gaan we eten.’ Uit verveling nemen ze een rijstwafel. Ik lees de roman van Rowan Hisayo Buchanan: zij is Japans, Brits, Chinees en Amerikaans. In haar debuut schrijft ze prachtige zinnen en ondenkbare vergelijkingen.
Twee uur later snijd ik champignons en sjalotten fijn. Ik roer de groenten om in de pan en kijk uit het raam. Het is stil op straat.
‘Hebben jullie zin in stokbrood,’ vraag ik. ‘Ja lekker! Misschien hebben ze wel vers stokbrood.’
Ik fiets naar de winkel. Het is altijd raar om op een gewone fiets te zitten als je daarvoor op een passende mountainbike of racefiets hebt gezeten. Dat past niet, de fiets slobbert als een geleende overall om mijn lijf. Het glibbert als het geleende Agu-regenpak van je broer. In de winkel koop ik twee verse stokbroden, kruidenboter en camembert.
‘Fijne zondag!’ zegt de caissière tegen mij. ‘Fijne zondag,’ zeg ik terug. Ze lacht. De winkelaars om mij heen doen wat ze elke dag doen. Ze laden hun karretjes vol met rommel en gezonde dingen. Het stel bij de andere kassa waggelt met armen vol boodschappen de winkel uit.
De caissière zegt normaal altijd ‘fijne dag’. Het is nooit ‘fijne dinsdag’, of ‘fijne zaterdag’. Alleen vandaag laat ze weten wat voor dag het is. Het lijkt ook een speciale dag voor haar te zijn. Hij levert haar vast meer salaris op dan een gewone dag. Of ze vindt vandaag echt een fijne dag.
Thuis eten wij de beste stoof die ik in jaren heb gemaakt. ‘Mag ik nog een broodje?’ vraagt mijn zoontje telkens weer.
3 maart 2017
DAG ERIC
Ik lees een krant nooit van voren naar achteren. Als ik het pak vers bedrukt papier voor mij leg blader ik heen en weer langs mijn favorieten. Zo heb ik in een half uur alle belangrijke items uit het nieuws verzameld en is mijn leeshonger gestild.
In de Volkskrant lees ik de voorpagina, scan ik het wielernieuws op de sportpagina en snel ik langs de koppen in de hoop dat er iets wordt verteld over Oost-Europa of internationale veiligheid. In de lokale kranten zoek ik altijd de columns op: Daniel in het Dagblad, Laura in de HS-krant, H.Z. in deze krant. En ik ben altijd nieuwsgierig of er een verhaal over mijn dorp of straat wordt verteld.
In de Schakel zoek ik altijd naar Eric. Net als Daniel sta je op een vaste plek. Met een foto die al jaren niet lijkt gewijzigd. Er zijn plekken waar je niet ouder wordt, of waar je dat zelf nog in de hand hebt. De jaren in Aa en Hunze zijn je niet in je lach gaan zitten. Van de willekeurig verzamelde foto’s op internet kan je nog zeggen dat het de schuld van de kapper is als het haar ergens wat dunner lijkt te worden.
Elke week vertel jij over jouw bezigheden als burgervader van 21 raadsleden, 35 dorpen, 12 hunebedden en 25242 burgers. Over carnaval en streektaal, over sport en literatuur, over jouw kinderen en die van anderen. Soms weet ik van elk dagdeel waar jij bent geweest.
Ik herinner me jouw opmerkingen over het hardlopen en hoe je de dingen dan even anders ziet. Over jouw eigen kinderen en die van alle dorpen die je helpen om even anders tegen het leven aan te kijken. De zaken vereenvoudigen, dat is waar jij wel voor openstaat. Je bent een burgemeester met de voeten in het zand, en dat alleen maar omdat wij in Drenthe geen klei hebben.
Onlangs heb ik overwogen om in Aa en Hunze te gaan wonen. De huizen zijn er mooi, de verhalen en de mensen ook. Het is er lekker gewoon, goedkoop en rustig. Maar er stond geen bushalte voor mijn favoriete huis, en ik ben te lui om elke dag dertien minuten te moeten fietsen. Ik ben namelijk een mooi-weer fietser.
Emmen is ver weg, ik ben er één keer in mijn leven geweest. Op mijn trouwdag. Mijn enige herinnering is dat het er waaide. Jij zult andere ervaringen hebben. Maak er wat moois van, en blijf luisteren naar de verhalen. Die zijn namelijk in heel Drenthe mooi.
27 februari 2017
Ik lees een krant nooit van voren naar achteren. Als ik het pak vers bedrukt papier voor mij leg blader ik heen en weer langs mijn favorieten. Zo heb ik in een half uur alle belangrijke items uit het nieuws verzameld en is mijn leeshonger gestild.
In de Volkskrant lees ik de voorpagina, scan ik het wielernieuws op de sportpagina en snel ik langs de koppen in de hoop dat er iets wordt verteld over Oost-Europa of internationale veiligheid. In de lokale kranten zoek ik altijd de columns op: Daniel in het Dagblad, Laura in de HS-krant, H.Z. in deze krant. En ik ben altijd nieuwsgierig of er een verhaal over mijn dorp of straat wordt verteld.
In de Schakel zoek ik altijd naar Eric. Net als Daniel sta je op een vaste plek. Met een foto die al jaren niet lijkt gewijzigd. Er zijn plekken waar je niet ouder wordt, of waar je dat zelf nog in de hand hebt. De jaren in Aa en Hunze zijn je niet in je lach gaan zitten. Van de willekeurig verzamelde foto’s op internet kan je nog zeggen dat het de schuld van de kapper is als het haar ergens wat dunner lijkt te worden.
Elke week vertel jij over jouw bezigheden als burgervader van 21 raadsleden, 35 dorpen, 12 hunebedden en 25242 burgers. Over carnaval en streektaal, over sport en literatuur, over jouw kinderen en die van anderen. Soms weet ik van elk dagdeel waar jij bent geweest.
Ik herinner me jouw opmerkingen over het hardlopen en hoe je de dingen dan even anders ziet. Over jouw eigen kinderen en die van alle dorpen die je helpen om even anders tegen het leven aan te kijken. De zaken vereenvoudigen, dat is waar jij wel voor openstaat. Je bent een burgemeester met de voeten in het zand, en dat alleen maar omdat wij in Drenthe geen klei hebben.
Onlangs heb ik overwogen om in Aa en Hunze te gaan wonen. De huizen zijn er mooi, de verhalen en de mensen ook. Het is er lekker gewoon, goedkoop en rustig. Maar er stond geen bushalte voor mijn favoriete huis, en ik ben te lui om elke dag dertien minuten te moeten fietsen. Ik ben namelijk een mooi-weer fietser.
Emmen is ver weg, ik ben er één keer in mijn leven geweest. Op mijn trouwdag. Mijn enige herinnering is dat het er waaide. Jij zult andere ervaringen hebben. Maak er wat moois van, en blijf luisteren naar de verhalen. Die zijn namelijk in heel Drenthe mooi.
27 februari 2017
MULTIFOCAAL
Op de middelbare school zat ik als verlegen jongetje graag achter in de klas voor mij uit te staren. Totdat ik bij de les werd geroepen en iets van het bord moest oplezen. De 3, 8 en 9 waren voor mij hetzelfde geworden. Ik stotterde en de klas lachte. Mijn eerste bril werd een blauwe.
Voor de zoveelste keer in mijn leven leek mijn bril aan vervanging toe. Mijn rechteroog zag het allemaal niet meer zo scherp. Daarom stapte ik bij de opticien binnen. Die nam alle tijd voor mij. Ze luisterde, ze legde uit, ze blies in mijn ogen en keek er langdurig in.
‘Ik zie het niet meer helemaal scherp,’ zei ik. ‘Mijn armen worden te kort. Ik weet niet meer hoe ik mijn boek moet vasthouden.’
Dat had ze vaker gehoord. Ze onderwierp mij aan een test vol letters, glaasjes, beter of slechter, en een rode en een groene R. Het resultaat leek heel veel op mijn oude bril. Het grote verschil was dat mijn nieuwe bril multifocaal werd. Niet zoals bij mijn grootouders met halvemaanvormige stukjes glas in het grote glas maar gewoon onzichtbaar, weggeslepen in het glas.
Ze legde het mij nog een keer uit. Er was multifocaal in drie prijzen. Ik koos de middelste variant en een week later liep ik met mijn nieuwe blauwe bril over straat. In mijn ooghoeken zag ik allerlei wazige bewegingen en de letters op de bus kon ik niet lezen.
‘U moet wel meer met uw hoofd bewegen,’ had ze gezegd. ‘De scherptes voor lezen en kijken gaan in elkaar over en daardoor kan het beeld soms wazig zijn.’ Ik knikte en zag haar daardoor van knap in lelijk veranderen. Toen ze weer knap werd raakte ik in de war.
Een week later ging ik naar haar terug. Bij het lezen moest ik mijn boek nog steeds in de lucht houden en ik was bijna in de verkeerde bus gestapt. Zij bestelde drie nieuwe glazen en een week later had ik een nieuwe bril voor het lezen. Na veel oefenen met het rollen van mijn ogen kon ik zonder hoofdschudden het hele oppervlak van de bladzijde scherp zien.
Met het laatste glas corrigeerde ze het busprobleem van mijn rechteroog. Daarna mocht ik niet meer terug komen. We zeiden goedendag en ik vertrok. Bij de deur liep ik bijna tegen de ruit. Zij hielp mij naar buiten en ik bedacht dat ik nu echt boven de vijfenveertig ben. Mijn opa droeg op die leeftijd een hoed en een driedelig kostuum. Ik heb alleen een blauwe bril.
17 februari 2017
Op de middelbare school zat ik als verlegen jongetje graag achter in de klas voor mij uit te staren. Totdat ik bij de les werd geroepen en iets van het bord moest oplezen. De 3, 8 en 9 waren voor mij hetzelfde geworden. Ik stotterde en de klas lachte. Mijn eerste bril werd een blauwe.
Voor de zoveelste keer in mijn leven leek mijn bril aan vervanging toe. Mijn rechteroog zag het allemaal niet meer zo scherp. Daarom stapte ik bij de opticien binnen. Die nam alle tijd voor mij. Ze luisterde, ze legde uit, ze blies in mijn ogen en keek er langdurig in.
‘Ik zie het niet meer helemaal scherp,’ zei ik. ‘Mijn armen worden te kort. Ik weet niet meer hoe ik mijn boek moet vasthouden.’
Dat had ze vaker gehoord. Ze onderwierp mij aan een test vol letters, glaasjes, beter of slechter, en een rode en een groene R. Het resultaat leek heel veel op mijn oude bril. Het grote verschil was dat mijn nieuwe bril multifocaal werd. Niet zoals bij mijn grootouders met halvemaanvormige stukjes glas in het grote glas maar gewoon onzichtbaar, weggeslepen in het glas.
Ze legde het mij nog een keer uit. Er was multifocaal in drie prijzen. Ik koos de middelste variant en een week later liep ik met mijn nieuwe blauwe bril over straat. In mijn ooghoeken zag ik allerlei wazige bewegingen en de letters op de bus kon ik niet lezen.
‘U moet wel meer met uw hoofd bewegen,’ had ze gezegd. ‘De scherptes voor lezen en kijken gaan in elkaar over en daardoor kan het beeld soms wazig zijn.’ Ik knikte en zag haar daardoor van knap in lelijk veranderen. Toen ze weer knap werd raakte ik in de war.
Een week later ging ik naar haar terug. Bij het lezen moest ik mijn boek nog steeds in de lucht houden en ik was bijna in de verkeerde bus gestapt. Zij bestelde drie nieuwe glazen en een week later had ik een nieuwe bril voor het lezen. Na veel oefenen met het rollen van mijn ogen kon ik zonder hoofdschudden het hele oppervlak van de bladzijde scherp zien.
Met het laatste glas corrigeerde ze het busprobleem van mijn rechteroog. Daarna mocht ik niet meer terug komen. We zeiden goedendag en ik vertrok. Bij de deur liep ik bijna tegen de ruit. Zij hielp mij naar buiten en ik bedacht dat ik nu echt boven de vijfenveertig ben. Mijn opa droeg op die leeftijd een hoed en een driedelig kostuum. Ik heb alleen een blauwe bril.
17 februari 2017
MEISJE VAN YDE
Sanne is vanmorgen vroeg wakker geworden. Ze draait zich nog een keer om en trekt het dekbed omhoog zodat haar ogen weer in het donker komen. In de verte hoort ze een vliegtuigmotor bulderen.
‘Vakantiegangers,’ zou haar moeder mopperen. ‘Die gaan maar naar Tenerife of Gran Canaria alsof het niets is. Daar hebben wij geen geld voor hoor. Je mag een keer naar het zwembad en we kopen wel een ijsje. En verder ga je maar bessen plukken. Dan verdien je ook eens wat.’ Ze had nog een keer met haar hoofd geschud en met de theedoek over de tafel geveegd.
Er is vandaag iets bijzonders, bedenkt ze opeens. Wat had haar moeder gisteren verteld? Ze staat op en trekt de jurk aan die aan de kast hangt. Beneden is er niemand maar op het aanrecht ligt brood. Ze eet een boterham met pasta en staart naar haar telefoon. Geen appjes, iedereen slaapt nog.
Als ze naar buiten loopt, voelt ze haar rechtervoet slepen, dat betekent meestal dat ze niet goed is uitgerust. Straks zal ze wel weer hoofdpijn krijgen. Buiten is het druk en overal lopen mensen. Uit de boxen die aan de bomen hangen klinkt muziek, net als bij de Zuidlaardermarkt.
En dan weet ze het weer. Het is feest! En zij heeft de hoofdrol. Wat moest ze ook al weer doen? Bij de grote tent op de Brink brandt een flink vuur. Daar vindt ze haar moeder. ‘Kom, Sanne, we moeten je voorbereiden. Kom maar mee.’
‘Kom zitten,’ zegt Grea, ‘we gaan je mooi maken.’ Ze slaat een doek om haar hals en scheert aan één kant van haar hoofd het rode haar af. Sanne maakt een selfie voor Instagram. Offerfeest, typt ze. ‘Kijk, ik heb een mooie ketting voor je gemaakt,’ zegt Grea. In haar hand houdt ze een soort broekriem. ‘Dat is gemaakt met een heel oude techniek, sprangen heet dat, dat is een soort vlechten. Ik heb geel, rood en zwart gebruikt, de kleuren van Yde. Mooi hé?’
Grea wikkelt de ketting drie keer om haar nek en maakt hem met een knoop vast onder haar linkeroor. ‘Zo, bijna klaar. Nu nog even dat gaatje. Als je nu je hoofd schuin houdt, zo, dan kan ik er makkelijk bij.’
Haar moeder pakt haar hand vast. ‘Het is zo voorbij Sanne, het doet maar even pijn.’
‘Oké mam.’ Ze houdt haar hoofd schuin en denkt aan Sjors. Gisteren was het heel leuk. Zal ze hem nog een keer zien?
10 februari 2017
Sanne is vanmorgen vroeg wakker geworden. Ze draait zich nog een keer om en trekt het dekbed omhoog zodat haar ogen weer in het donker komen. In de verte hoort ze een vliegtuigmotor bulderen.
‘Vakantiegangers,’ zou haar moeder mopperen. ‘Die gaan maar naar Tenerife of Gran Canaria alsof het niets is. Daar hebben wij geen geld voor hoor. Je mag een keer naar het zwembad en we kopen wel een ijsje. En verder ga je maar bessen plukken. Dan verdien je ook eens wat.’ Ze had nog een keer met haar hoofd geschud en met de theedoek over de tafel geveegd.
Er is vandaag iets bijzonders, bedenkt ze opeens. Wat had haar moeder gisteren verteld? Ze staat op en trekt de jurk aan die aan de kast hangt. Beneden is er niemand maar op het aanrecht ligt brood. Ze eet een boterham met pasta en staart naar haar telefoon. Geen appjes, iedereen slaapt nog.
Als ze naar buiten loopt, voelt ze haar rechtervoet slepen, dat betekent meestal dat ze niet goed is uitgerust. Straks zal ze wel weer hoofdpijn krijgen. Buiten is het druk en overal lopen mensen. Uit de boxen die aan de bomen hangen klinkt muziek, net als bij de Zuidlaardermarkt.
En dan weet ze het weer. Het is feest! En zij heeft de hoofdrol. Wat moest ze ook al weer doen? Bij de grote tent op de Brink brandt een flink vuur. Daar vindt ze haar moeder. ‘Kom, Sanne, we moeten je voorbereiden. Kom maar mee.’
‘Kom zitten,’ zegt Grea, ‘we gaan je mooi maken.’ Ze slaat een doek om haar hals en scheert aan één kant van haar hoofd het rode haar af. Sanne maakt een selfie voor Instagram. Offerfeest, typt ze. ‘Kijk, ik heb een mooie ketting voor je gemaakt,’ zegt Grea. In haar hand houdt ze een soort broekriem. ‘Dat is gemaakt met een heel oude techniek, sprangen heet dat, dat is een soort vlechten. Ik heb geel, rood en zwart gebruikt, de kleuren van Yde. Mooi hé?’
Grea wikkelt de ketting drie keer om haar nek en maakt hem met een knoop vast onder haar linkeroor. ‘Zo, bijna klaar. Nu nog even dat gaatje. Als je nu je hoofd schuin houdt, zo, dan kan ik er makkelijk bij.’
Haar moeder pakt haar hand vast. ‘Het is zo voorbij Sanne, het doet maar even pijn.’
‘Oké mam.’ Ze houdt haar hoofd schuin en denkt aan Sjors. Gisteren was het heel leuk. Zal ze hem nog een keer zien?
10 februari 2017
DE BAAS
We lopen op de lange oprit naar het gemeentehuis. Mijn paspoort is verlopen en ik heb een afspraak voor een nieuwe gemaakt. Mijn zoontje stapt op zijn laarsjes van het pad op het gras en terug, terwijl ik hem probeer uit te leggen waar wij zijn. ‘Kijk, dat is het gemeentehuis.’ Ik wijs naar het glazen gebouw met het witte dak dat laag boven het gras zweeft. Achter de ramen zitten mensen in hoge stoelen naar beeldschermen te staren, anderen lijken doelloos heen en weer te lopen.
‘Dat is het huis van de baas van de gemeente. Die noemen ze de burgemeester. En de burgemeester is de baas.’
Hij kijkt op. Zijn ogen glimmen onder zijn rode muts die ver over zijn witte haren is getrokken. ‘Ik ben ook de baas.’ Zijn stem gaat de hoogte in. ‘En papa is de baas.’ Hij stapt in een plas en stampt zijn laarzen nat.
Hij staat stil om even na te denken. Dan fronst hij altijd zijn ogen. ‘Mickey is niet de baas, nee.’ Hij voelt aan zijn jaszak, daar zit zijn Mickey Mouse poppetje in dat hij sinds kort overal mee naartoe neemt. In bed moet Mickey ook een slaapzak aan. Ik stop hem dan in een sok en leg het poppetje naast hem onder de dekens.
Binnen trekken we een nummertje, maken we een pasfoto en spelen we met legoblokken en een verweerde puzzel. Als een bel klinkt, haasten we ons naar loket 3.
‘Deze foto kan ik niet accepteren,’ zegt de ambtenaar. Ze kijkt opeens heel streng. Ik krijg een muntje en moet een nieuwe foto maken. Deze keer zonder bril, met mijn familiewallen prominent in beeld. Nu mag ik mijn vingerafdrukken geven. Mijn zoontje legt ook zijn vinger in de lezer en glimt bij de oplichtende rode lampjes. Ik bedenk een handtekening en betaal. Nog voordat de afgesproken tijd is aangebroken zijn we alweer klaar. We spelen nog even met de lego en de puzzels.
Intussen komt de burgemeester langs. Hij kijkt bazig voor zich uit en fluit een liedje. Met grote stappen gaat hij van de ene deur naar de andere deur en is hij weer verdwenen. Hij draagt een donker pak met een donker overhemd. Zoals ik hem ken van alle foto’s. Zijn broek is net te kort en hij draagt hoge bruine schoenen. Bazenschoenen.
3 februari 2017
We lopen op de lange oprit naar het gemeentehuis. Mijn paspoort is verlopen en ik heb een afspraak voor een nieuwe gemaakt. Mijn zoontje stapt op zijn laarsjes van het pad op het gras en terug, terwijl ik hem probeer uit te leggen waar wij zijn. ‘Kijk, dat is het gemeentehuis.’ Ik wijs naar het glazen gebouw met het witte dak dat laag boven het gras zweeft. Achter de ramen zitten mensen in hoge stoelen naar beeldschermen te staren, anderen lijken doelloos heen en weer te lopen.
‘Dat is het huis van de baas van de gemeente. Die noemen ze de burgemeester. En de burgemeester is de baas.’
Hij kijkt op. Zijn ogen glimmen onder zijn rode muts die ver over zijn witte haren is getrokken. ‘Ik ben ook de baas.’ Zijn stem gaat de hoogte in. ‘En papa is de baas.’ Hij stapt in een plas en stampt zijn laarzen nat.
Hij staat stil om even na te denken. Dan fronst hij altijd zijn ogen. ‘Mickey is niet de baas, nee.’ Hij voelt aan zijn jaszak, daar zit zijn Mickey Mouse poppetje in dat hij sinds kort overal mee naartoe neemt. In bed moet Mickey ook een slaapzak aan. Ik stop hem dan in een sok en leg het poppetje naast hem onder de dekens.
Binnen trekken we een nummertje, maken we een pasfoto en spelen we met legoblokken en een verweerde puzzel. Als een bel klinkt, haasten we ons naar loket 3.
‘Deze foto kan ik niet accepteren,’ zegt de ambtenaar. Ze kijkt opeens heel streng. Ik krijg een muntje en moet een nieuwe foto maken. Deze keer zonder bril, met mijn familiewallen prominent in beeld. Nu mag ik mijn vingerafdrukken geven. Mijn zoontje legt ook zijn vinger in de lezer en glimt bij de oplichtende rode lampjes. Ik bedenk een handtekening en betaal. Nog voordat de afgesproken tijd is aangebroken zijn we alweer klaar. We spelen nog even met de lego en de puzzels.
Intussen komt de burgemeester langs. Hij kijkt bazig voor zich uit en fluit een liedje. Met grote stappen gaat hij van de ene deur naar de andere deur en is hij weer verdwenen. Hij draagt een donker pak met een donker overhemd. Zoals ik hem ken van alle foto’s. Zijn broek is net te kort en hij draagt hoge bruine schoenen. Bazenschoenen.
3 februari 2017
WIJKAGENT
Ze heten Bert, Henk, Joop en Bert. Dat zijn echte mannennamen die passen bij de dorpen waar ze de rol van superoppasser spelen. Het woord wijkagent doet me denken aan een man in donkerblauw uniform die in het dorpscentrum rondloopt en iedereen vriendelijk groet. Als het nodig is zet hij zijn donkere pet recht, trekt hij aan zijn stropdas, strijkt hij zijn snor glad en spreekt hij met een donkere stem. ‘Wat dacht u dat u ging doen, jongeheer?’
Ik stel de vraag nu aan de wijkagent die in viervoud in de krant staat. ‘Wat gaat u doen, meneer?’
Ik woon nu zeven jaar in Zuidlaren en heb mijn wijkagent nog nooit gezien. Ben ik dan een goede burger? En is hij onzichtbaar? Misschien ben ik wel altijd op de verkeerde plaats. Bert is natuurlijk altijd in de buurt van de plek des onheils. En ik blijf daar ver vandaan. Zodra het donker wordt sluit ik de gordijnen van mijn huis en draai ik alle sloten dicht.
De wijkagent is de man die uw en mijn buurt veilig houdt. Met een schuin oog houdt hij Whatsapp in de gaten en checkt hij de buurtpreventie. Het is mooi dat buurtgenoten waakzaam voor elkaar zijn. Toen ik laatst van een kerstvakantie thuiskwam vertelden de buren dat er in de straat was ingebroken. Ik schrok. Gelukkig had de buurman op ons huis gelet.
Ook communiceert hij via Twitter. Er lijkt hier niet veel te gebeuren. Politie Tynaarlo is vooral bezig met het retweeten van berichten van het KNMI en van andere politiekorpsen. Code geel en vuurwerkbrandjes vormen het laatste nieuws.
Vroeger liep de wijkagent door het dorp, groette hij de winkeliers en loste hij een kleine ruzie op. Hij corrigeerde de kinderen als die te luidruchtig op straat speelden en nam zijn pet af als een belangrijk iemand langs kwam. Nu mag ik dat zelf doen: ik loop naar de winkel, ik groet de vrolijke meneer van de Bruna, ik omzeil de kinderen met hun Pokemon op de stoep en ik neem mijn pet af voor de draaiorgelman.
Als ik mijn wijkagent nodig heb bel ik een algemeen nummer. Ik vermoed dat ik dan via Driebergen, Drachten en Vries bij Bert uitkom. Het zou mooi zijn als ik met hem kon appen. Of facetimen. Dan maakt het ook niet uit of hij nu in Zuidlaarderveen, De Groeve, Midlaren of in Zuidlaren is. Hij is namelijk geen wijkagent, hij is dorpenagent. Hij is Superman. Als het nodig is, zal ik hem wel weten te vinden.
27 januari 2017
Ze heten Bert, Henk, Joop en Bert. Dat zijn echte mannennamen die passen bij de dorpen waar ze de rol van superoppasser spelen. Het woord wijkagent doet me denken aan een man in donkerblauw uniform die in het dorpscentrum rondloopt en iedereen vriendelijk groet. Als het nodig is zet hij zijn donkere pet recht, trekt hij aan zijn stropdas, strijkt hij zijn snor glad en spreekt hij met een donkere stem. ‘Wat dacht u dat u ging doen, jongeheer?’
Ik stel de vraag nu aan de wijkagent die in viervoud in de krant staat. ‘Wat gaat u doen, meneer?’
Ik woon nu zeven jaar in Zuidlaren en heb mijn wijkagent nog nooit gezien. Ben ik dan een goede burger? En is hij onzichtbaar? Misschien ben ik wel altijd op de verkeerde plaats. Bert is natuurlijk altijd in de buurt van de plek des onheils. En ik blijf daar ver vandaan. Zodra het donker wordt sluit ik de gordijnen van mijn huis en draai ik alle sloten dicht.
De wijkagent is de man die uw en mijn buurt veilig houdt. Met een schuin oog houdt hij Whatsapp in de gaten en checkt hij de buurtpreventie. Het is mooi dat buurtgenoten waakzaam voor elkaar zijn. Toen ik laatst van een kerstvakantie thuiskwam vertelden de buren dat er in de straat was ingebroken. Ik schrok. Gelukkig had de buurman op ons huis gelet.
Ook communiceert hij via Twitter. Er lijkt hier niet veel te gebeuren. Politie Tynaarlo is vooral bezig met het retweeten van berichten van het KNMI en van andere politiekorpsen. Code geel en vuurwerkbrandjes vormen het laatste nieuws.
Vroeger liep de wijkagent door het dorp, groette hij de winkeliers en loste hij een kleine ruzie op. Hij corrigeerde de kinderen als die te luidruchtig op straat speelden en nam zijn pet af als een belangrijk iemand langs kwam. Nu mag ik dat zelf doen: ik loop naar de winkel, ik groet de vrolijke meneer van de Bruna, ik omzeil de kinderen met hun Pokemon op de stoep en ik neem mijn pet af voor de draaiorgelman.
Als ik mijn wijkagent nodig heb bel ik een algemeen nummer. Ik vermoed dat ik dan via Driebergen, Drachten en Vries bij Bert uitkom. Het zou mooi zijn als ik met hem kon appen. Of facetimen. Dan maakt het ook niet uit of hij nu in Zuidlaarderveen, De Groeve, Midlaren of in Zuidlaren is. Hij is namelijk geen wijkagent, hij is dorpenagent. Hij is Superman. Als het nodig is, zal ik hem wel weten te vinden.
27 januari 2017
VOLKSTUIN
Ik heb een volkstuin. Hij ligt achter mijn huis. Toen wij daar zeven jaar geleden kwamen wonen hebben wij de grasvlakte verdeeld. Zij kreeg een stuk en ik kreeg een stuk. Haar gedeelte werd een kunstig ontworpen bloementuin en mijn deel werd een proefproject. Ik was nooit verder gekomen dan het zaaien van kruiden in een bakje in de vensterbank.
Nu doe ik elk jaar wat generaties voor mij als vanzelfsprekend deden. Het hele jaar verzamel ik compost. Alle etensresten gaan in een vat waar het heel heet in wordt. Er woont een muisje in, dat met een piepstemmetje wegrent als ik het deksel opendoe. In het voorjaar zaai ik de eerst dingen onder of achter glas. Er is niets zo mooi als het zien opkomen van je eigen zaaisels. Soms lig ik plat op de grond om te zien wat er in de grond gebeurt. Elke dag zie je weer iets nieuws: leven.
De eerste keer dat ik bonen plukte van mijn eigen plant was ik zo blij. Ik heb ze in een schaal op de tafel gezet en er de hele dag naar gekeken. En aan geroken. ’s Avonds heb ik de bonen gedopt en kort gekookt en gegeten met citroen en verse peterselie. Heerlijk.
Een paar dagen later stond de bonenplant te kwijnen in de tuin. Water geven hielp niet. Ik verving hem door bloemkool en sla. Hiervoor fietste ik naar de kweker in Noordlaren die zoveel plantjes heeft dat ik altijd teveel koop. Met volle fietstassen kwam ik thuis. Ik spitte de grond om, voegde genoeg compost toe en joeg de kat weg die een mooi gat zag.
Toen alles in de grond zat bedacht ik wat ik die avond zou eten. Ik dacht aan aardappelen die ik zelf uit de grond haalde en spinazie die ik zo van de plant afknipte. Ik werd blij. Als ik het even niet meer zie zitten pakte ik het boek ‘Met mest en vork’ van Alma Huisken. Zij schrijft zo mooi over haar buitenleven.
De PvdA heeft gelijk. Een volkstuin is goed voor je. Begin gewoon bij je eigen huis. Trek desnoods een paar stenen uit de voortuin en doe er goede grond en zaadjes in. Daar word je gewoon blij van.
20 januari 2017
Ik heb een volkstuin. Hij ligt achter mijn huis. Toen wij daar zeven jaar geleden kwamen wonen hebben wij de grasvlakte verdeeld. Zij kreeg een stuk en ik kreeg een stuk. Haar gedeelte werd een kunstig ontworpen bloementuin en mijn deel werd een proefproject. Ik was nooit verder gekomen dan het zaaien van kruiden in een bakje in de vensterbank.
Nu doe ik elk jaar wat generaties voor mij als vanzelfsprekend deden. Het hele jaar verzamel ik compost. Alle etensresten gaan in een vat waar het heel heet in wordt. Er woont een muisje in, dat met een piepstemmetje wegrent als ik het deksel opendoe. In het voorjaar zaai ik de eerst dingen onder of achter glas. Er is niets zo mooi als het zien opkomen van je eigen zaaisels. Soms lig ik plat op de grond om te zien wat er in de grond gebeurt. Elke dag zie je weer iets nieuws: leven.
De eerste keer dat ik bonen plukte van mijn eigen plant was ik zo blij. Ik heb ze in een schaal op de tafel gezet en er de hele dag naar gekeken. En aan geroken. ’s Avonds heb ik de bonen gedopt en kort gekookt en gegeten met citroen en verse peterselie. Heerlijk.
Een paar dagen later stond de bonenplant te kwijnen in de tuin. Water geven hielp niet. Ik verving hem door bloemkool en sla. Hiervoor fietste ik naar de kweker in Noordlaren die zoveel plantjes heeft dat ik altijd teveel koop. Met volle fietstassen kwam ik thuis. Ik spitte de grond om, voegde genoeg compost toe en joeg de kat weg die een mooi gat zag.
Toen alles in de grond zat bedacht ik wat ik die avond zou eten. Ik dacht aan aardappelen die ik zelf uit de grond haalde en spinazie die ik zo van de plant afknipte. Ik werd blij. Als ik het even niet meer zie zitten pakte ik het boek ‘Met mest en vork’ van Alma Huisken. Zij schrijft zo mooi over haar buitenleven.
De PvdA heeft gelijk. Een volkstuin is goed voor je. Begin gewoon bij je eigen huis. Trek desnoods een paar stenen uit de voortuin en doe er goede grond en zaadjes in. Daar word je gewoon blij van.
20 januari 2017
BLAUWE MAANDAG
Afgelopen maandag was het blauwe maandag. Volgens de krant die voor mij lag is dat de meest sombere dag van het jaar. Nadat we zoveel plezier hebben gemaakt met feestdagen, kerstvakantie en goede voornemens hebben we nu weer door dat het leven elke dag hetzelfde is. Dat het moeilijk is, onverbeterlijk moeilijk.
Al mijn goede voornemens zijn ook gestrand. Ze waren niet zo schokkend, ik wilde alleen regelmatiger gaan leven: gezonder, vriendelijker en rustiger. Daar is niets van terechtgekomen. Ik ben er somber van. Soms voel ik me al dik, depressief en moe. Heel moe.
Herkent u dat? Voel jij dat ook?
Maar joh, kop op! Het is pas de tweede week van januari. We hebben nog een heel jaar voor ons. Voor alles wat we willen is er nog voldoende tijd. Het jaar duurt nog heel lang, daar kan je somber van worden. Maar dat is juist heel prettig: er kan nog heel veel moois gebeuren. Het voorjaar en de zomer komen eraan. We kunnen naar buiten en er iets van maken.
Ik denk opeens dat ik dit jaar nog wel honderdvijftig keer kan sporten. Elke week drie keer op de fiets de natuur in. En dat ik elke ochtend vriendelijk kan zijn tegen mijn geliefden. Elke ochtend! En als ik elk weekend iets meer de tijd neem om niets te doen, om gewoon te genieten van wat er is, dan word ik vanzelf rustiger. Gewoon even op de bank zitten en toekijken hoe mijn huisgenoten zich vermaken, daar word ik heel blij van.
Als ik naar buiten kijk zie ik sneeuw. Afgelopen weekend rende ik met een slee over het land. Mijn zoontje drukte op een ingebeeld knopje en ik ging ervandoor. Al snel zei hij: ‘zelf doen.’ Toen mocht ik op de slee zitten en ging hij mij trekken. Ondertussen keek ik naar de sneeuw, de lucht en de bomen.
En toen zag ik het: de sneeuw was blauw! En blauw is helemaal geen sombere kleur. Het is zelfs mijn favoriete kleur. Al mijn overhemden zijn blauw. Het mooie is dat zwart en wit op hun mooist zijn, als je er een beetje blauw in ziet. Dan krijgt het kleurloze diepte, en dan krijg je gewoon zin om wat te gaan doen.
Ik ga wat doen. Doe jij mee?
16 januari 2017
Afgelopen maandag was het blauwe maandag. Volgens de krant die voor mij lag is dat de meest sombere dag van het jaar. Nadat we zoveel plezier hebben gemaakt met feestdagen, kerstvakantie en goede voornemens hebben we nu weer door dat het leven elke dag hetzelfde is. Dat het moeilijk is, onverbeterlijk moeilijk.
Al mijn goede voornemens zijn ook gestrand. Ze waren niet zo schokkend, ik wilde alleen regelmatiger gaan leven: gezonder, vriendelijker en rustiger. Daar is niets van terechtgekomen. Ik ben er somber van. Soms voel ik me al dik, depressief en moe. Heel moe.
Herkent u dat? Voel jij dat ook?
Maar joh, kop op! Het is pas de tweede week van januari. We hebben nog een heel jaar voor ons. Voor alles wat we willen is er nog voldoende tijd. Het jaar duurt nog heel lang, daar kan je somber van worden. Maar dat is juist heel prettig: er kan nog heel veel moois gebeuren. Het voorjaar en de zomer komen eraan. We kunnen naar buiten en er iets van maken.
Ik denk opeens dat ik dit jaar nog wel honderdvijftig keer kan sporten. Elke week drie keer op de fiets de natuur in. En dat ik elke ochtend vriendelijk kan zijn tegen mijn geliefden. Elke ochtend! En als ik elk weekend iets meer de tijd neem om niets te doen, om gewoon te genieten van wat er is, dan word ik vanzelf rustiger. Gewoon even op de bank zitten en toekijken hoe mijn huisgenoten zich vermaken, daar word ik heel blij van.
Als ik naar buiten kijk zie ik sneeuw. Afgelopen weekend rende ik met een slee over het land. Mijn zoontje drukte op een ingebeeld knopje en ik ging ervandoor. Al snel zei hij: ‘zelf doen.’ Toen mocht ik op de slee zitten en ging hij mij trekken. Ondertussen keek ik naar de sneeuw, de lucht en de bomen.
En toen zag ik het: de sneeuw was blauw! En blauw is helemaal geen sombere kleur. Het is zelfs mijn favoriete kleur. Al mijn overhemden zijn blauw. Het mooie is dat zwart en wit op hun mooist zijn, als je er een beetje blauw in ziet. Dan krijgt het kleurloze diepte, en dan krijg je gewoon zin om wat te gaan doen.
Ik ga wat doen. Doe jij mee?
16 januari 2017
TULPEN
Vorige week ging de kerstboom uit huis. We gooiden de ballen die we zes jaar niet hadden gebruikt weg en ik pakte de glazen engeltjes en mijn mini-matroesjka’s voorzichtig in. Het kerstkleed ging de wasmachine in en de tafels toonden weer hun kale hout.
De volgende ochtend voelde het in huis kil aan. Ik keek op de thermostaat. Ja, die stond net zo hoog als vorig jaar. Ik keek naar de ramen. Ja, die waren dicht. Ik keek in de boekenkast. Ja, ik had nog genoeg te lezen. Tenslotte keek ik in de koelkast. Daar lag kersteten in: zoet, vet, zwaar.
Ik wist even niet wat ik met dit nieuwe jaar aan moest.
Als ik het niet meer weet koop ik tulpen. In de supermarkt vind ik het vervelend om naar die plek achter de kassa te gaan waar ze staan weggestopt. Zijn bloemen zo onbelangrijk? Mijn boodschappen laat ik midden in de winkel staan, en opvallend loop ik naar het bloemenhoekje. Daar zoek ik wat ik hebben wil. Ik snap nooit waarom alleen de tulpen altijd een aanbieding hebben van twee bossen voor vijf euro. Zijn tien tulpen alleen te eenzaam?
Vandaag hebben ze roze tulpen en roodgele tulpen. Roze tulpen doen mij denken aan een mislukte bruiloft met twee appende geliefden die elkaar niet aankijken. En roodgeel is een kleur die niet bestaat. Waarom hebben ze niet gewoon gele tulpen en rode tulpen? Dan kan ik die door elkaar zetten. Ik houd van effen kleuren, tulpen moeten maar één kleur hebben, dan kan je ze mengen.
Ik wil tulpen omdat die mij aan het voorjaar doen denken. Aan de bollen die ik elk najaar in de grond stop, als voorbode van een zomer die nog een aantal maanden op zich laat wachten. Altijd kom ik wel ergens een trotse bollenverkoper uit het Westland tegen en zoek ik weer nieuwe kleuren en vormen uit. Elk jaar is het weer een verrassing wat er uit de grond komt. Maar als ze daar met hun kleurige bloemen op de wankele stelen staan te wiebelen ben ik blij.
Thuis zet ik de tulpen in één vaas, Ze passen alle twintig bij elkaar. Tevreden kijk ik rond. Het huis is weer gezellig, de kilte is verdwenen. Het is klaar voor het nieuwe jaar. Dan pak ik een boek.
7 januari 2017
Vorige week ging de kerstboom uit huis. We gooiden de ballen die we zes jaar niet hadden gebruikt weg en ik pakte de glazen engeltjes en mijn mini-matroesjka’s voorzichtig in. Het kerstkleed ging de wasmachine in en de tafels toonden weer hun kale hout.
De volgende ochtend voelde het in huis kil aan. Ik keek op de thermostaat. Ja, die stond net zo hoog als vorig jaar. Ik keek naar de ramen. Ja, die waren dicht. Ik keek in de boekenkast. Ja, ik had nog genoeg te lezen. Tenslotte keek ik in de koelkast. Daar lag kersteten in: zoet, vet, zwaar.
Ik wist even niet wat ik met dit nieuwe jaar aan moest.
Als ik het niet meer weet koop ik tulpen. In de supermarkt vind ik het vervelend om naar die plek achter de kassa te gaan waar ze staan weggestopt. Zijn bloemen zo onbelangrijk? Mijn boodschappen laat ik midden in de winkel staan, en opvallend loop ik naar het bloemenhoekje. Daar zoek ik wat ik hebben wil. Ik snap nooit waarom alleen de tulpen altijd een aanbieding hebben van twee bossen voor vijf euro. Zijn tien tulpen alleen te eenzaam?
Vandaag hebben ze roze tulpen en roodgele tulpen. Roze tulpen doen mij denken aan een mislukte bruiloft met twee appende geliefden die elkaar niet aankijken. En roodgeel is een kleur die niet bestaat. Waarom hebben ze niet gewoon gele tulpen en rode tulpen? Dan kan ik die door elkaar zetten. Ik houd van effen kleuren, tulpen moeten maar één kleur hebben, dan kan je ze mengen.
Ik wil tulpen omdat die mij aan het voorjaar doen denken. Aan de bollen die ik elk najaar in de grond stop, als voorbode van een zomer die nog een aantal maanden op zich laat wachten. Altijd kom ik wel ergens een trotse bollenverkoper uit het Westland tegen en zoek ik weer nieuwe kleuren en vormen uit. Elk jaar is het weer een verrassing wat er uit de grond komt. Maar als ze daar met hun kleurige bloemen op de wankele stelen staan te wiebelen ben ik blij.
Thuis zet ik de tulpen in één vaas, Ze passen alle twintig bij elkaar. Tevreden kijk ik rond. Het huis is weer gezellig, de kilte is verdwenen. Het is klaar voor het nieuwe jaar. Dan pak ik een boek.
7 januari 2017
BESTE WAGIF
Het was vlak voor Kerst dat ik van jouw verhaal hoorde. Het deed mij pijn. Overal zag ik de foto van jouw en jouw gezin en in gedachten zag ik een schaar die foto doorknippen. Iedereen kan zich wat voorstellen bij de afwezigheid van zijn geliefden, die mensen met wie je elke dag bezig bent een leven in te vullen. In het kerstverhaal moest het hele gezin vertrekken en zwervende langs verschillende landen zich schuilhouden voor vreemde machthebbers. Maar ze bleven bij elkaar. Uiteindelijk werd de zoon vermoord door de machthebbers van het Romeinse Rijk dat wij nu als heel geciviliseerd beschouwen.
Jij komt uit Azerbeidzjan, een land dat hoog op mijn lijstje staat om eens te bezoeken. Het ligt samen met bijvoorbeeld Armenië, Georgië en Oezbekistan op de grens van Oost en West, op de grens van christendom en islam, op de grens van Europa en Azië. Deze grens is voor mij de laatste jaren steeds vreemder geworden, steeds verder weg. Het lijkt wel of wij alleen maar steeds meer tegenstellingen zien terwijl die grenzen zo poreus zijn en wij overspoeld worden met de overeenkomsten.
De namen Azerbeidzjan, Bakoe en Kaspische Zee klinken mij als muziek in de oren. Konstatin Paustovskij heeft het leven daar zo mooi beschreven met idyllische zinnen in zijn autobiografie. Dat was nog niet zo lang geleden. In de tussentijd is veel veranderd. Groningen en Bakoe zijn heel groot geworden, conflicten zijn overal uit de hand gelopen en heersers zijn dictators geworden. Maar het land blijft prachtig, ondanks het leven daar. Het is net als met Frankrijk, waarvan veel noorderlingen zeggen: “Het is een prachtig land, alleen jammer van de Fransen die er wonen.”
Ik voel mij overal thuis.
Jij hebt de dienstplicht ontdoken omdat jij niet wilde vechten in het conflict rond Nagorno-Karabach waar veel Armenen wonen. Jij wilde geen partij kiezen. Voor jou als Azerbeidzjaan was jouw Armeense oma een geliefde. Geen tegenstander. En toen heb jij voor jezelf gekozen, je bent hierheen gevlucht. Tja, soldaat zijn in zo’n conflict stelt ook nog wat voor. Dat is wat anders dan mijn waardeloze dienstplicht in Eibergen, driehoog achter een computer zonder een vijand in de buurt.
Ik vind het heel dapper van je dat je alles hebt achtergelaten en naar de kilte hier bent gekomen. Van mij mag je blijven. Jij hoort bij je gezin: liefde kan en moet je niet scheiden. Samen met Ben Feringa ben jij mijn lokale held. Allebei hebben jullie een droom waargemaakt, een droom waar ik jaloers op ben. Blijf alsjeblieft bij ons.
1 januari 2017
Het was vlak voor Kerst dat ik van jouw verhaal hoorde. Het deed mij pijn. Overal zag ik de foto van jouw en jouw gezin en in gedachten zag ik een schaar die foto doorknippen. Iedereen kan zich wat voorstellen bij de afwezigheid van zijn geliefden, die mensen met wie je elke dag bezig bent een leven in te vullen. In het kerstverhaal moest het hele gezin vertrekken en zwervende langs verschillende landen zich schuilhouden voor vreemde machthebbers. Maar ze bleven bij elkaar. Uiteindelijk werd de zoon vermoord door de machthebbers van het Romeinse Rijk dat wij nu als heel geciviliseerd beschouwen.
Jij komt uit Azerbeidzjan, een land dat hoog op mijn lijstje staat om eens te bezoeken. Het ligt samen met bijvoorbeeld Armenië, Georgië en Oezbekistan op de grens van Oost en West, op de grens van christendom en islam, op de grens van Europa en Azië. Deze grens is voor mij de laatste jaren steeds vreemder geworden, steeds verder weg. Het lijkt wel of wij alleen maar steeds meer tegenstellingen zien terwijl die grenzen zo poreus zijn en wij overspoeld worden met de overeenkomsten.
De namen Azerbeidzjan, Bakoe en Kaspische Zee klinken mij als muziek in de oren. Konstatin Paustovskij heeft het leven daar zo mooi beschreven met idyllische zinnen in zijn autobiografie. Dat was nog niet zo lang geleden. In de tussentijd is veel veranderd. Groningen en Bakoe zijn heel groot geworden, conflicten zijn overal uit de hand gelopen en heersers zijn dictators geworden. Maar het land blijft prachtig, ondanks het leven daar. Het is net als met Frankrijk, waarvan veel noorderlingen zeggen: “Het is een prachtig land, alleen jammer van de Fransen die er wonen.”
Ik voel mij overal thuis.
Jij hebt de dienstplicht ontdoken omdat jij niet wilde vechten in het conflict rond Nagorno-Karabach waar veel Armenen wonen. Jij wilde geen partij kiezen. Voor jou als Azerbeidzjaan was jouw Armeense oma een geliefde. Geen tegenstander. En toen heb jij voor jezelf gekozen, je bent hierheen gevlucht. Tja, soldaat zijn in zo’n conflict stelt ook nog wat voor. Dat is wat anders dan mijn waardeloze dienstplicht in Eibergen, driehoog achter een computer zonder een vijand in de buurt.
Ik vind het heel dapper van je dat je alles hebt achtergelaten en naar de kilte hier bent gekomen. Van mij mag je blijven. Jij hoort bij je gezin: liefde kan en moet je niet scheiden. Samen met Ben Feringa ben jij mijn lokale held. Allebei hebben jullie een droom waargemaakt, een droom waar ik jaloers op ben. Blijf alsjeblieft bij ons.
1 januari 2017
Oud hooi
Aan het eind van de middag is alles weg. Paarden, hekken, mensen, leven. Op de brink verkopen de laatste kraamhouders hun planten voor spotprijzen. Thuis in de winkel zijn de planten niets meer waard, ze hebben door de kou geleden. Mensen scharrelen met grote tassen rond de groentekraam waar het laatste fruit door elkaar in kisten ligt. In de verte verdwijnt het laatste lied van het draaiorgel dat in slow motion op weg naar huis is.
De paardenbrink is weer een groen grasveld geworden met bomen en een volle dobbe. Het ruikt er nog naar de ochtend, naar hinnikende dieren, pratende mensen en handje-klappende handelaren. Mest en hooi zijn de achterblijvers, samen met het vertrapte gras wachten ze op betere tijden.
Een vrouw parkeert haar fiets waar vanochtend de paarden stonden. In de rij voor de balies die niets anders dan paal en touw zijn. Ze zet twee grote plastic boodschappentassen op de grond, vlak naast de op hopen geworpen plukken hooi die vanochtend als een feestontbijt voor de paarden uitgespreid lagen. Met twee handen woelt ze erin. Ze ruikt eraan, ze voelt en daarna kijkt ze om zich heen.
Ze gooit de hoop wat om en pakt een pluk uit het binnenste van de hoop. Droog hooi wil ze hebben. De pluk hooi stopt ze in één van de gele tassen. Nog een pluk, nog een pluk. Haar tas lijkt vol maar ze duwt het hooi goed aan en dan is er weer veel ruimte.
In de verte klinkt het laatste paardengehinnik en op de brink roept een late verkoper: 'bloemen, vier bossen voor vijf euro! Maak me los!'
Ze woelt weer in het hooi en ruikt aan een volgende pluk. Bah! Die legt ze terug. Ze kijkt weer om zich heen en pakt dan uit een andere hoop twee handen vol. Die stopt ze in de tas. Nog een pluk en dan is de tas vol.
Zo vult ze ook de andere tas. Bertus moet eten. En dit gooien ze anders maar weg. Hier doen ze niks meer mee. Niet toch? Met twee dikke tassen fietst ze weg. Slingerend, rondkijkend. Ze is breed beladen. Bertus kan er weer even tegen.
15 oktober 2015
De paardenbrink is weer een groen grasveld geworden met bomen en een volle dobbe. Het ruikt er nog naar de ochtend, naar hinnikende dieren, pratende mensen en handje-klappende handelaren. Mest en hooi zijn de achterblijvers, samen met het vertrapte gras wachten ze op betere tijden.
Een vrouw parkeert haar fiets waar vanochtend de paarden stonden. In de rij voor de balies die niets anders dan paal en touw zijn. Ze zet twee grote plastic boodschappentassen op de grond, vlak naast de op hopen geworpen plukken hooi die vanochtend als een feestontbijt voor de paarden uitgespreid lagen. Met twee handen woelt ze erin. Ze ruikt eraan, ze voelt en daarna kijkt ze om zich heen.
Ze gooit de hoop wat om en pakt een pluk uit het binnenste van de hoop. Droog hooi wil ze hebben. De pluk hooi stopt ze in één van de gele tassen. Nog een pluk, nog een pluk. Haar tas lijkt vol maar ze duwt het hooi goed aan en dan is er weer veel ruimte.
In de verte klinkt het laatste paardengehinnik en op de brink roept een late verkoper: 'bloemen, vier bossen voor vijf euro! Maak me los!'
Ze woelt weer in het hooi en ruikt aan een volgende pluk. Bah! Die legt ze terug. Ze kijkt weer om zich heen en pakt dan uit een andere hoop twee handen vol. Die stopt ze in de tas. Nog een pluk en dan is de tas vol.
Zo vult ze ook de andere tas. Bertus moet eten. En dit gooien ze anders maar weg. Hier doen ze niks meer mee. Niet toch? Met twee dikke tassen fietst ze weg. Slingerend, rondkijkend. Ze is breed beladen. Bertus kan er weer even tegen.
15 oktober 2015
Het is genoeg geweest
Op 22 oktober 2011 schreef ik mijn eerste column voor deze krant. Hij ging over paardenstront (sorry, vies woord!). Het waren de dagen van de Zuidlaardermarkt en als nieuwbakken Zuudlaarder moest ik de markt meemaken. Ik was om vijf uur opgestaan. Gewekt door een onophoudelijke stoet auto's die van elders naar hier kwam en mij mijn bed uit zoefde. In de tegengestelde richting zwalkten de laatste drinkers die de nacht intens hadden beleefd. Ze hadden het zien donker worden en weer zien oplichten. In de tussentijd hadden zij hun dromen waar beleefd.
Bang voor een paardentrap zwierf ik over de markt. Op zoek naar verhalen. Naar beelden die zich in mijn hoofd vastzetten en waar ik iets bij bedacht. Achter elk mens zat voor mij een werkelijkheid die er niet hoefde te zijn. Een verhaaltje. Ik zag wat jij niet zag.
Als jij mij tegenkwam kon je zomaar in één van mijn verhaaltjes figureren. Anoniem natuurlijk. Niemand kent Gezinus, of de man met één been, of mijn buurman. Of je nu over de begraafplaats liep, midden op de brink stond, of dat je op een dak in Donderen zat te niksen, ik bedacht er een verhaaltje bij.
Dit is mijn 200ste column. Vier jaar lang heb ik jou proberen te vermaken. Gewoon even niet met de dagelijkse dingen bezig zijn. Even lachen, even nadenken, even herkenning. Als het maar niet over die rotdag ging. Even niet denken aan alles wat je nog moest doen. Even afleiding.
Ik stop er voor een tijdje mee. Andere dingen vragen mijn aandacht. Hummel staat te trappelen van ongeduld en de bakker vraagt om klanten (hoera!). De blauwe polo van de burgemeester vraagt geen aandacht en de logeerbeer slaapt.
Ik ga even wat anders doen. Maar ik kom terug. Ik ga niet weer verhuizen. Ik blijf hier. Want ik blijf een Zuudlaarder. Betuwnaar, Leienaar, Bergenaar: het is genoeg geweest. In elke tongval klinkt dit weer zo anders.
Ga maar even wat anders doen. Lezen bijvoorbeeld. Zorg voor wat variatie. Koop eens een boek in de winkel zonder er lang over na te denken. Verras jezelf. Lees eens wat anders. Laura in de krant van Hoogezand. Of de gebundelde verhalen van L. H. Wiener. Tegen de tijd dat jij mij mist ben ik weer terug.
Tot ziens!
10 september 2015
Bang voor een paardentrap zwierf ik over de markt. Op zoek naar verhalen. Naar beelden die zich in mijn hoofd vastzetten en waar ik iets bij bedacht. Achter elk mens zat voor mij een werkelijkheid die er niet hoefde te zijn. Een verhaaltje. Ik zag wat jij niet zag.
Als jij mij tegenkwam kon je zomaar in één van mijn verhaaltjes figureren. Anoniem natuurlijk. Niemand kent Gezinus, of de man met één been, of mijn buurman. Of je nu over de begraafplaats liep, midden op de brink stond, of dat je op een dak in Donderen zat te niksen, ik bedacht er een verhaaltje bij.
Dit is mijn 200ste column. Vier jaar lang heb ik jou proberen te vermaken. Gewoon even niet met de dagelijkse dingen bezig zijn. Even lachen, even nadenken, even herkenning. Als het maar niet over die rotdag ging. Even niet denken aan alles wat je nog moest doen. Even afleiding.
Ik stop er voor een tijdje mee. Andere dingen vragen mijn aandacht. Hummel staat te trappelen van ongeduld en de bakker vraagt om klanten (hoera!). De blauwe polo van de burgemeester vraagt geen aandacht en de logeerbeer slaapt.
Ik ga even wat anders doen. Maar ik kom terug. Ik ga niet weer verhuizen. Ik blijf hier. Want ik blijf een Zuudlaarder. Betuwnaar, Leienaar, Bergenaar: het is genoeg geweest. In elke tongval klinkt dit weer zo anders.
Ga maar even wat anders doen. Lezen bijvoorbeeld. Zorg voor wat variatie. Koop eens een boek in de winkel zonder er lang over na te denken. Verras jezelf. Lees eens wat anders. Laura in de krant van Hoogezand. Of de gebundelde verhalen van L. H. Wiener. Tegen de tijd dat jij mij mist ben ik weer terug.
Tot ziens!
10 september 2015
Eén been
Hij komt uit de trein en stapt op zijn fiets. Klaar om naar zijn werk te gaan. Voor hem ligt een lange dag achter een bureau. De zoveelste. Zijn bureau heeft hij gisteren zomaar achtergelaten. De stapels papier scheef uitgewaaierd, het toetsenbord ertussen, de rekenmachine, de pen, het rode potlood, de kruimels. Nu stapt hij op zijn fiets die altijd bij hem is. Hij heeft een opgevouwen fiets. En een tas, en krukken.
Nadat hij heeft uitgecheckt – bliep – stopt hij zijn portemonnee in de tas op zijn rug. Met zijn krukken balanceert hij op de ongelijke tegels van het kleine stationsplein. Om hem heen lopen de mensen het station in en uit. Trap op, inchecken, trap af, uitchecken. Koffie mee. Snel, snel allemaal. Er klinken geen stemmen, alleen geluiden. Een trein piept, een taxi toetert, het stoplicht tikt.
De voorbijgangers werpen een blik op hem. Niemand groet hem. Iedereen ziet wat hij niet heeft. Zijn missende been is weggevouwen in een groene afgeknipte broekspijp.
Hij tilt de achterkant van zijn fiets op, even schudden en dan aanduwen. Het frame klikt vast. Ik kijk naar zijn trappers maar ik zie niet hoe het zit. Heeft hij één of twee trappers? En een toeclip om zijn voet mee vast te zetten? Om omhoog te kunnen trappen?
Zijn krukken hangt hij aan twee beugels terwijl hij op de fiets steunt. Eén beugel aan het stuur, één aan het zadel. Daar staat hij. Een fiets aan zijn handen, één voet op de grond en een tas op zijn rug. Waar is zijn andere voet? Gisteravond voelde hij hem jeuken. Maar er was niets om aan te krabben.
Hij leunt met twee handen op zijn fiets en schuift zijn tas terug op zijn rug. Hij kijkt niet op. Even steppen, op het zadel springen, voet op het pedaal. Fietsen op de mannenmanier. Deze man vertrekt anders. Hij springt weg. Als een kangoeroe zonder haast. Met lome sprongen verlaat hij op het station. Stampend met zijn voet en leunend op het hoge stuur van zijn uitgevouwen fiets vertrekt hij. Ergens buiten mijn blikveld zal hij op het zadel zien te komen.
Hij is op weg naar de facturen op zijn bureau. Naar een gewone dag. Hij heeft zin in koffie.
5 september 2015
Nadat hij heeft uitgecheckt – bliep – stopt hij zijn portemonnee in de tas op zijn rug. Met zijn krukken balanceert hij op de ongelijke tegels van het kleine stationsplein. Om hem heen lopen de mensen het station in en uit. Trap op, inchecken, trap af, uitchecken. Koffie mee. Snel, snel allemaal. Er klinken geen stemmen, alleen geluiden. Een trein piept, een taxi toetert, het stoplicht tikt.
De voorbijgangers werpen een blik op hem. Niemand groet hem. Iedereen ziet wat hij niet heeft. Zijn missende been is weggevouwen in een groene afgeknipte broekspijp.
Hij tilt de achterkant van zijn fiets op, even schudden en dan aanduwen. Het frame klikt vast. Ik kijk naar zijn trappers maar ik zie niet hoe het zit. Heeft hij één of twee trappers? En een toeclip om zijn voet mee vast te zetten? Om omhoog te kunnen trappen?
Zijn krukken hangt hij aan twee beugels terwijl hij op de fiets steunt. Eén beugel aan het stuur, één aan het zadel. Daar staat hij. Een fiets aan zijn handen, één voet op de grond en een tas op zijn rug. Waar is zijn andere voet? Gisteravond voelde hij hem jeuken. Maar er was niets om aan te krabben.
Hij leunt met twee handen op zijn fiets en schuift zijn tas terug op zijn rug. Hij kijkt niet op. Even steppen, op het zadel springen, voet op het pedaal. Fietsen op de mannenmanier. Deze man vertrekt anders. Hij springt weg. Als een kangoeroe zonder haast. Met lome sprongen verlaat hij op het station. Stampend met zijn voet en leunend op het hoge stuur van zijn uitgevouwen fiets vertrekt hij. Ergens buiten mijn blikveld zal hij op het zadel zien te komen.
Hij is op weg naar de facturen op zijn bureau. Naar een gewone dag. Hij heeft zin in koffie.
5 september 2015
Twee broers
'Moe'n wee der hier uut?' vraagt de man in het witte T-shirt als de trein voelbaar vertraagt. De woorden komen langzaam uit zijn dicht bij elkaar blijvende lippen. Hij heeft mij vriendelijk gegroet toen hij in Zwolle binnenkwam en is tegenover mij gaan zitten. Zijn kin is gladgeschoren, zijn bakkebaarden zijn kortgeknipt en zijn bril is schoongewassen.
'Hier' is station Lelystad, waarvan de komst net is omgeroepen. Naast hem heeft zijn broer zich met een aarzeling op de blauwe zitting laten zakken. De beide mannen bezitten dezelfde bril, dezelfde houding, dezelfde stemmen. Een gestreken T-shirt, een spijkerbroek met vouw, gymschoenen die glimmen van nieuwigheid. Uit hun monden komt een dorpse dialoog met langgerekte woorden.
'Ja, wel als wie naor Amsterdam moe'n,' zegt de man in het blauwe T-shirt. Hij is iets meer gedrongen, alles aan hem is iets krommer, iets steviger, iets meer geleefd. Zijn hoofd is rond en hangt wat ingezakt op zijn nek. Zijn bakkebaarden zijn ongeschoren, zijn kin is stoppelig. Maar hij heeft ook een nieuwe bril.
Ze stappen uit en blijven voor de deur van de trein staan. 'Waar moe'n wee hene?' Het perron is vol. Voor de deur van de trein kijken ze om zich heen. Er lopen twee rijen mensen tegen elkaar in en door elkaar heen. Waar de twee broers staan maken ze een kleine cirkel. Aan de andere kant van het perron stopt een gele trein met twee verdiepingen en rode banken.
Toen ze tegenover mij zaten bespraken ze de tijd tot aan de vakantie. 'Nog drei wek'n, dan ben 'k tien dage vrie.' Ja, nog drie weken. En dan? 'Wat doe jie danne in oe vakantie?' Geen antwoord. Ze praten over het leven van een collega dat ze niet begrijpen. Hoe doet hij dat toch: 40 uur werken en twintig betaald krijgen? Of was het andersom? De collega gaat naar Hongarije op vakantie en rijdt rond met een Slowaaks kenteken.
'Als zie 'em controleren, dan ben 'ie erbie. Dat ken toch niet. Wat heeft 'ie dan veur identiteitsbewijs?' vraagt de man in het blauwe T-shirt. Het laatste woord komt er lettergreep voor lettergreep uit. Zijn bril zakt telkens af, zijn neus is te smal. Hij heeft de neus van zijn broer. Die staart naar zijn mobiel. Hij heeft net geen Whatsapp gekregen. Hij doet gewoon wat iedereen doet.
31 augustus 2015
'Hier' is station Lelystad, waarvan de komst net is omgeroepen. Naast hem heeft zijn broer zich met een aarzeling op de blauwe zitting laten zakken. De beide mannen bezitten dezelfde bril, dezelfde houding, dezelfde stemmen. Een gestreken T-shirt, een spijkerbroek met vouw, gymschoenen die glimmen van nieuwigheid. Uit hun monden komt een dorpse dialoog met langgerekte woorden.
'Ja, wel als wie naor Amsterdam moe'n,' zegt de man in het blauwe T-shirt. Hij is iets meer gedrongen, alles aan hem is iets krommer, iets steviger, iets meer geleefd. Zijn hoofd is rond en hangt wat ingezakt op zijn nek. Zijn bakkebaarden zijn ongeschoren, zijn kin is stoppelig. Maar hij heeft ook een nieuwe bril.
Ze stappen uit en blijven voor de deur van de trein staan. 'Waar moe'n wee hene?' Het perron is vol. Voor de deur van de trein kijken ze om zich heen. Er lopen twee rijen mensen tegen elkaar in en door elkaar heen. Waar de twee broers staan maken ze een kleine cirkel. Aan de andere kant van het perron stopt een gele trein met twee verdiepingen en rode banken.
Toen ze tegenover mij zaten bespraken ze de tijd tot aan de vakantie. 'Nog drei wek'n, dan ben 'k tien dage vrie.' Ja, nog drie weken. En dan? 'Wat doe jie danne in oe vakantie?' Geen antwoord. Ze praten over het leven van een collega dat ze niet begrijpen. Hoe doet hij dat toch: 40 uur werken en twintig betaald krijgen? Of was het andersom? De collega gaat naar Hongarije op vakantie en rijdt rond met een Slowaaks kenteken.
'Als zie 'em controleren, dan ben 'ie erbie. Dat ken toch niet. Wat heeft 'ie dan veur identiteitsbewijs?' vraagt de man in het blauwe T-shirt. Het laatste woord komt er lettergreep voor lettergreep uit. Zijn bril zakt telkens af, zijn neus is te smal. Hij heeft de neus van zijn broer. Die staart naar zijn mobiel. Hij heeft net geen Whatsapp gekregen. Hij doet gewoon wat iedereen doet.
31 augustus 2015
Lieve Patrick
Ik stopte net een stuk zuurdesembrood in mijn mond op een Duits terras toen ik het nieuws hoorde. Je winkel moet dicht. De kranten zeggen dat je geld op is, en daarmee ook je brood. Dat lekkere zachte brood met die hemelse smaak.
Ik kwam altijd met de bakfiets naar jouw winkel. Daar ging ik een tijdje in een hoek zitten om de handel te bekijken. De lieve meisjes deden het altijd anders. Ze huppelden door de winkel. Sommigen zongen. Geurige graanbaksels werden ingeruild voor pincodes, kleurige gebakjes voor verfrommelde papiertjes, bruine koeken voor rammelende munten. Intussen werd het lijstje in mijn hoofd steeds langer.
Vanuit mijn hoekje las ik de namen van de broden en dacht ik aan een gedicht: spelt klinkt als een paarse passie/robuust kleurt het donker dubbel/goudblond straalt de zonnegloed/desem is een brood met passie.
Wat moet ik nu aan mijn zoontje geven als jouw brood er niet meer is? Brood eten is zijn eerste beroep. Vol overtuiging stopt hij de stukjes in zijn mond. Alles wat in zijn handen past, alles wat op zijn bordje ligt, alles wat in zijn mond past. Een korst in zijn mondhoek, boter op zijn lippen en zijn handen vol verfrommeld brood. En stralende ogen; brood wordt zijn eerste woord.
Ik moet bekennen dat ik wel eens vreemd ben gegaan. Dan wachtte ik tot woensdag als die ander weer eens speltbrood had. Of ik sjokte naar het slapende bakkertje waar de chocolade nooit opraakt. Eén keer nam ik brood mee uit de supermarkt. Verstopping, honger, gapen en ellende waren mijn deel. Mijn zoontje weigerde zijn boterham en mijn maag concurreerde met een varken.
Van jouw brood werd ik blij. Alsjeblieft! Vind snel weer een manier om mij en mijn dorp gezond brood te geven! Laat me niet te lang vreemd moeten gaan. Voorkom dat ik aan het fabrieksbrood moet. Red mij! En red jezelf! (En alle mooie meisjes uit de winkel.)
24 augustus 2015
Ik kwam altijd met de bakfiets naar jouw winkel. Daar ging ik een tijdje in een hoek zitten om de handel te bekijken. De lieve meisjes deden het altijd anders. Ze huppelden door de winkel. Sommigen zongen. Geurige graanbaksels werden ingeruild voor pincodes, kleurige gebakjes voor verfrommelde papiertjes, bruine koeken voor rammelende munten. Intussen werd het lijstje in mijn hoofd steeds langer.
Vanuit mijn hoekje las ik de namen van de broden en dacht ik aan een gedicht: spelt klinkt als een paarse passie/robuust kleurt het donker dubbel/goudblond straalt de zonnegloed/desem is een brood met passie.
Wat moet ik nu aan mijn zoontje geven als jouw brood er niet meer is? Brood eten is zijn eerste beroep. Vol overtuiging stopt hij de stukjes in zijn mond. Alles wat in zijn handen past, alles wat op zijn bordje ligt, alles wat in zijn mond past. Een korst in zijn mondhoek, boter op zijn lippen en zijn handen vol verfrommeld brood. En stralende ogen; brood wordt zijn eerste woord.
Ik moet bekennen dat ik wel eens vreemd ben gegaan. Dan wachtte ik tot woensdag als die ander weer eens speltbrood had. Of ik sjokte naar het slapende bakkertje waar de chocolade nooit opraakt. Eén keer nam ik brood mee uit de supermarkt. Verstopping, honger, gapen en ellende waren mijn deel. Mijn zoontje weigerde zijn boterham en mijn maag concurreerde met een varken.
Van jouw brood werd ik blij. Alsjeblieft! Vind snel weer een manier om mij en mijn dorp gezond brood te geven! Laat me niet te lang vreemd moeten gaan. Voorkom dat ik aan het fabrieksbrood moet. Red mij! En red jezelf! (En alle mooie meisjes uit de winkel.)
24 augustus 2015
Vier rode fietsen
'Nee, hier moeten we rechtdoor.' Jantina rolt haar fiets achteruit en stuurt hem naar rechts, naar de afslag met het zijweggetje dat verscholen ligt achter het ongemaaide gras. Maureen volgt haar moeder en stuurt ook haar fiets weg van de oversteek naar het fietspad links.
Het meisje stept met één voet zoals alleen elfjarige meisjes dat kunnen. Haar rode jurkje waait in de wind. 'Voorzichtig,' zegt Jantina. 'Wachten! Daar komt een auto aan. Je mag pas oversteken als ik het zeg.' Maureen stopt haar rode fiets recht naast die van haar moeder. Met één sandaal op de grond en één op de trapper kijkt ze haar moeder met open mond aan. Haar moeder staat in dezelfde houding, alleen zonder open mond. Boven hun hoofden ritselen de bladeren van een eeuwenoude boom.
'Nee, we moeten hier langs. Dit is het fietspad.' Bert rinkelt met zijn bel. Dezelfde bel als op de fietsen van Jantina en van Maureen zit. En op de fiets van zijn kleine Albert. Het zijn vier rode fietsen. Twee kleine en twee grote. Allemaal met dezelfde dikke ronde buizen en met de brede witte banden. Jantina heeft een volle fietstas achterop. Daar zitten de broodjes in. En twee flessen water.
'Kom Albert, blijf bij mij,' roept Bert naar de jongen die op een afstand achter hem is blijven staan. Tussen de hoge bomen van de Drentse dorpsbrink kijkt hij links en rechts. Links is de oversteek van het fietspad, daar staat zijn vader. De man die niet echt zijn vader is, zeggen ze op school. Hij lijkt helemaal niet op hem, roepen de jongens, hij heeft ander haar: vuurrood en met een harde slag.
Rechts staat zijn moeder van wie hij zijn sproeten heeft, net als zijn zusje dat altijd ruzie zoekt. 'Je moet over het fietspad,' roept hij en hij stuurt achter zijn vader aan. Maar als ze kunnen oversteken fietst zijn vader opeens de weg op, en niet het fietspad op. Met een grote boog volgt zijn vader zijn moeder en zijn zusje die de op de weg fietsen. Op de weg, waar auto's aankomen!
Hij roept het nog één keer: 'Je moet over het fietspad!' Dan fietst hij achter ze aan. Over de weg. Hij heeft geen keus. Het zijn tenslotte zijn vader en zijn moeder.
17 augustus 2015
Het meisje stept met één voet zoals alleen elfjarige meisjes dat kunnen. Haar rode jurkje waait in de wind. 'Voorzichtig,' zegt Jantina. 'Wachten! Daar komt een auto aan. Je mag pas oversteken als ik het zeg.' Maureen stopt haar rode fiets recht naast die van haar moeder. Met één sandaal op de grond en één op de trapper kijkt ze haar moeder met open mond aan. Haar moeder staat in dezelfde houding, alleen zonder open mond. Boven hun hoofden ritselen de bladeren van een eeuwenoude boom.
'Nee, we moeten hier langs. Dit is het fietspad.' Bert rinkelt met zijn bel. Dezelfde bel als op de fietsen van Jantina en van Maureen zit. En op de fiets van zijn kleine Albert. Het zijn vier rode fietsen. Twee kleine en twee grote. Allemaal met dezelfde dikke ronde buizen en met de brede witte banden. Jantina heeft een volle fietstas achterop. Daar zitten de broodjes in. En twee flessen water.
'Kom Albert, blijf bij mij,' roept Bert naar de jongen die op een afstand achter hem is blijven staan. Tussen de hoge bomen van de Drentse dorpsbrink kijkt hij links en rechts. Links is de oversteek van het fietspad, daar staat zijn vader. De man die niet echt zijn vader is, zeggen ze op school. Hij lijkt helemaal niet op hem, roepen de jongens, hij heeft ander haar: vuurrood en met een harde slag.
Rechts staat zijn moeder van wie hij zijn sproeten heeft, net als zijn zusje dat altijd ruzie zoekt. 'Je moet over het fietspad,' roept hij en hij stuurt achter zijn vader aan. Maar als ze kunnen oversteken fietst zijn vader opeens de weg op, en niet het fietspad op. Met een grote boog volgt zijn vader zijn moeder en zijn zusje die de op de weg fietsen. Op de weg, waar auto's aankomen!
Hij roept het nog één keer: 'Je moet over het fietspad!' Dan fietst hij achter ze aan. Over de weg. Hij heeft geen keus. Het zijn tenslotte zijn vader en zijn moeder.
17 augustus 2015
Stationsstraat, 8:55 uur
Ik loop de Stationsstraat in waar al lang geen trein meer is gestopt. Een bus wurmt zich als een pretparkslang langs terrassen, etalages en stoplichten. Kreunend hobbelt hij over een vluchtheuvel. Onder mijn arm heb ik een pakketje. Dat moet naar de autowinkel. Die zorgt ervoor dat het komt waar het moet zijn. Met snelle stappen ben ik van mijn huis naar de winkels gelopen. Mijn bus gaat over tien minuten.
Als ik door de straat loop, gaan de winkeldeuren één voor één open. Sloten worden rammelend ontgrendeld, rolluiken schuiven omhoog, reclameborden rollen naar buiten. De meeste winkeliers stappen met een glimlach naar buiten.
Bij de autowinkel veegt de eigenaar de ingang. Op de grond liggen stoffer, blik, bladeren, afval en plastic als een kunstig stilleven bij elkaar. De man groet mij hartelijk. Zijn grijze haar is strak achterover gekamd en hij ruikt naar mijn vaders aftershave. Hij houdt mijn pakje voor een digitale scanner. Die flikkert wat met blauw licht waarna de man een bonnetje uitschrijft. Ik krijg de doordruk van de bon mee. Als ik de deur uitloop knikt hij mij toe.
Bij de koffiewinkel zwaaien de deuren open. Een zingende vrouw komt naar buiten. Ze zwaait naar mij. Als een gediplomeerd meteoroloog bestudeert ze de wolken en het licht van de dag. Daarna weet ze alles over de drukte op haar terras vandaag. Met een bezem verjaagt ze het onrecht van haar terras waarna ze met een emmer sop de ramen, de stoelen en een vitrine te lijf gaat.
Ik loop door naar de volgende bushalte. Ik ben vroeg. Bij de winkels van de landelijke ketens is het donker en stil. Daar slapen ze uit. De optimistische winkeliers groeten mij allemaal met een lach. Ze neuriën, ze hebben muziek in hun hoofd.
Uit de wijd open deuren van de bakker geurt het verse brood de straat op. Het water loopt mij in de mond. Op het terras blaast een man met een bladblazer het vuil van zich af. Uit de naastgelegen drankwinkel komt de baas naar buiten. Met een bezem over zijn schouder. Met een goedmoedige glimlach veegt hij het vuil dat op zijn stoep belandt terug. Samen zingen ze een hooggestemd lied. Zij hebben zin in deze dag. Ik ook.
10 augustus 2015
Als ik door de straat loop, gaan de winkeldeuren één voor één open. Sloten worden rammelend ontgrendeld, rolluiken schuiven omhoog, reclameborden rollen naar buiten. De meeste winkeliers stappen met een glimlach naar buiten.
Bij de autowinkel veegt de eigenaar de ingang. Op de grond liggen stoffer, blik, bladeren, afval en plastic als een kunstig stilleven bij elkaar. De man groet mij hartelijk. Zijn grijze haar is strak achterover gekamd en hij ruikt naar mijn vaders aftershave. Hij houdt mijn pakje voor een digitale scanner. Die flikkert wat met blauw licht waarna de man een bonnetje uitschrijft. Ik krijg de doordruk van de bon mee. Als ik de deur uitloop knikt hij mij toe.
Bij de koffiewinkel zwaaien de deuren open. Een zingende vrouw komt naar buiten. Ze zwaait naar mij. Als een gediplomeerd meteoroloog bestudeert ze de wolken en het licht van de dag. Daarna weet ze alles over de drukte op haar terras vandaag. Met een bezem verjaagt ze het onrecht van haar terras waarna ze met een emmer sop de ramen, de stoelen en een vitrine te lijf gaat.
Ik loop door naar de volgende bushalte. Ik ben vroeg. Bij de winkels van de landelijke ketens is het donker en stil. Daar slapen ze uit. De optimistische winkeliers groeten mij allemaal met een lach. Ze neuriën, ze hebben muziek in hun hoofd.
Uit de wijd open deuren van de bakker geurt het verse brood de straat op. Het water loopt mij in de mond. Op het terras blaast een man met een bladblazer het vuil van zich af. Uit de naastgelegen drankwinkel komt de baas naar buiten. Met een bezem over zijn schouder. Met een goedmoedige glimlach veegt hij het vuil dat op zijn stoep belandt terug. Samen zingen ze een hooggestemd lied. Zij hebben zin in deze dag. Ik ook.
10 augustus 2015
Links
'Links rijden! Links rijden!', zegt haar gebiedende stem als we in Dover van de boot rijden. Zoals altijd blijft mevrouw TomTom vriendelijk, maar haar stem klinkt als van een schooljuffrouw. De hele reis zal ik haar imiteren.
Op de boot naar Dover wilde ik het volgende adres in de TomTom instellen: Bakersfield Road, Northiam, Sussex. Ik toets op -adres invoeren- en kies het land. Engeland kan op drie plekken staan: Engeland, nee. Groot-Brittannië, nee. Britain, ook niet. Nog even denk ik aan Verenigd Koninkrijk, maar ook dat bestaat niet op mijn scherm. Engeland is onvindbaar terwijl het pal voor mijn neus ligt. Ik heb de witte kliffen in het oog. Wel vind ik de volgende landen: Frankrijk, Nederland, België, Duitsland. En alle andere landen waar de Euro het betaalmiddel is.
Ik probeer de navigatie op mijn telefoon in te stellen. De WiFi op de boot is trager dan de overtocht. Als een blikken Engelse stem ons vertelt dat we met de lift naar het autodek moeten, zoekt mijn telefoon nog steeds naar zijn plek op zee.
We rijden Dover uit. 'Drive left!', roep ik bij elke rotonde en dat gaat goed. Iedereen doet het namelijk. Na vier rotondes heb ik pijn in mijn nek: rechts kijken kan ik niet. We gaan de M25 op, de snelweg naar Londen. Dat weet ik nog toen ik thuis de routes heb gegoogled. En dan ergens linksaf naar Northiam. Maar wáár moeten wij linksaf?
Bij de eerste afslag die lang genoeg is om de snelweg te verlaten slaan we af. Dit is Ashford, van de paarden en de hoeden. Na twee halve rotondes staan we voor een drukke McDonalds en met hekken beveiligde autoshowrooms. We parkeren en graven een kaart onder uit de koffer. Zijn schaal is net zo vaag als de regen die onzichtbaar uit de lucht valt.
Nu we weten waar we zijn, weten we ook waar we heen moeten. Van de laatste kilometers bij Northiam hebben we een gedegen beschrijving van de verhuurster ontvangen. Zij heeft elke boom, elk huis en elke afslag beschreven. En getekend. De tweede afslag bij hun boerderij is de onze, bij een leeggezaagde boom. Na een slingerende route over stukgesleten wegen staan we voor een hoog wit huis dat de komende week ons thuis zal zijn.
We weten weer waar we zijn.
31 juli 2015
Op de boot naar Dover wilde ik het volgende adres in de TomTom instellen: Bakersfield Road, Northiam, Sussex. Ik toets op -adres invoeren- en kies het land. Engeland kan op drie plekken staan: Engeland, nee. Groot-Brittannië, nee. Britain, ook niet. Nog even denk ik aan Verenigd Koninkrijk, maar ook dat bestaat niet op mijn scherm. Engeland is onvindbaar terwijl het pal voor mijn neus ligt. Ik heb de witte kliffen in het oog. Wel vind ik de volgende landen: Frankrijk, Nederland, België, Duitsland. En alle andere landen waar de Euro het betaalmiddel is.
Ik probeer de navigatie op mijn telefoon in te stellen. De WiFi op de boot is trager dan de overtocht. Als een blikken Engelse stem ons vertelt dat we met de lift naar het autodek moeten, zoekt mijn telefoon nog steeds naar zijn plek op zee.
We rijden Dover uit. 'Drive left!', roep ik bij elke rotonde en dat gaat goed. Iedereen doet het namelijk. Na vier rotondes heb ik pijn in mijn nek: rechts kijken kan ik niet. We gaan de M25 op, de snelweg naar Londen. Dat weet ik nog toen ik thuis de routes heb gegoogled. En dan ergens linksaf naar Northiam. Maar wáár moeten wij linksaf?
Bij de eerste afslag die lang genoeg is om de snelweg te verlaten slaan we af. Dit is Ashford, van de paarden en de hoeden. Na twee halve rotondes staan we voor een drukke McDonalds en met hekken beveiligde autoshowrooms. We parkeren en graven een kaart onder uit de koffer. Zijn schaal is net zo vaag als de regen die onzichtbaar uit de lucht valt.
Nu we weten waar we zijn, weten we ook waar we heen moeten. Van de laatste kilometers bij Northiam hebben we een gedegen beschrijving van de verhuurster ontvangen. Zij heeft elke boom, elk huis en elke afslag beschreven. En getekend. De tweede afslag bij hun boerderij is de onze, bij een leeggezaagde boom. Na een slingerende route over stukgesleten wegen staan we voor een hoog wit huis dat de komende week ons thuis zal zijn.
We weten weer waar we zijn.
31 juli 2015
Bij elkaar
Bij de bushalte op de brink wachten twee mensen op een bus. De eerste bus die komt is de lange bus naar het volgende dorp. Ze laten hem voorbijrijden.
'Kom, we gaan op stap,' zei ze vanochtend bij het ontbijt. Ze had twee eitjes gekookt, het was tenslotte vakantie.
'Zullen we wat leuks gaan doen,' had ze voorgesteld. Hij had gezwegen boven zijn tijdschrift en zij had dat als instemming ervaren.
Nu leunt hij tegen de rand van de bushalte. Spijkerbroek, bergschoenen, een blauwe ruitblouse met lange mouw. Zijn grijze borstelige haar is kortgeschoren. In zijn borstzak steekt een dubbelgevouwen A4. Alleen hij weet wat hij al drie dagen bij zich draagt.
'Het wordt vandaag tussen de 26 en 28 graden. Kleed je niet te dik aan,' had ze die morgen gezegd toen hij beneden kwam. Zij dacht aan blote benen, hij dacht aan zwijgen. Hij staart in de richting waar de bus vandaan moet komen.
Zij is gekleed in de meisjeskleding van tien jaar terug. Een roze T-shirt, een bloemenrokje met daaronder een witte legging, spillebenen in grijze gympen. Daartussen fleurige sokjes die niet gezien willen worden maar wel opvallen. Zij kijkt in de richting waar de bus vandaan moet komen.
De drukkende hitte van de vorige dag hangt in de lucht. Als een net geklede man met lange broek en leren schoenen langskomt, moet ze zuchten. Ambtenaar, wat heb jij het heet, denkt ze.
Zo staren ze samen naar de bus die er niet is. Naar waar hij vandaan moet komen. Hun blikken delen iets. Hun blikken verlangen ergens naar. Iets leuks doen, denkt hij. Wat heeft ze nu weer verzonnen?
Ze houden elkaar in de gaten. Zij kijkt langs hem heen. Ze ziet hoe hij staat en hij voelt in zijn ooghoeken hoe zij heen en weer drentelt; rondjes maakt. Zij grabbelt in haar tas. Heb ik alles wel bij mij? Waar zijn mijn sleutels? Waar is mijn buspas? Wat gaan we nu eigenlijk doen?
Ze blijven dicht bij elkaar. Vandaag hebben ze elkaar nodig. Juist vandaag. Zij wil vandaag wel eens wat anders doen. Niet naar dat terras in de stad. Lekker ver weg gaan, naar de volgende stad. Naar het museum bijvoorbeeld. Maar is dat ook gezellig voor hem?
23 juli 2015
'Kom, we gaan op stap,' zei ze vanochtend bij het ontbijt. Ze had twee eitjes gekookt, het was tenslotte vakantie.
'Zullen we wat leuks gaan doen,' had ze voorgesteld. Hij had gezwegen boven zijn tijdschrift en zij had dat als instemming ervaren.
Nu leunt hij tegen de rand van de bushalte. Spijkerbroek, bergschoenen, een blauwe ruitblouse met lange mouw. Zijn grijze borstelige haar is kortgeschoren. In zijn borstzak steekt een dubbelgevouwen A4. Alleen hij weet wat hij al drie dagen bij zich draagt.
'Het wordt vandaag tussen de 26 en 28 graden. Kleed je niet te dik aan,' had ze die morgen gezegd toen hij beneden kwam. Zij dacht aan blote benen, hij dacht aan zwijgen. Hij staart in de richting waar de bus vandaan moet komen.
Zij is gekleed in de meisjeskleding van tien jaar terug. Een roze T-shirt, een bloemenrokje met daaronder een witte legging, spillebenen in grijze gympen. Daartussen fleurige sokjes die niet gezien willen worden maar wel opvallen. Zij kijkt in de richting waar de bus vandaan moet komen.
De drukkende hitte van de vorige dag hangt in de lucht. Als een net geklede man met lange broek en leren schoenen langskomt, moet ze zuchten. Ambtenaar, wat heb jij het heet, denkt ze.
Zo staren ze samen naar de bus die er niet is. Naar waar hij vandaan moet komen. Hun blikken delen iets. Hun blikken verlangen ergens naar. Iets leuks doen, denkt hij. Wat heeft ze nu weer verzonnen?
Ze houden elkaar in de gaten. Zij kijkt langs hem heen. Ze ziet hoe hij staat en hij voelt in zijn ooghoeken hoe zij heen en weer drentelt; rondjes maakt. Zij grabbelt in haar tas. Heb ik alles wel bij mij? Waar zijn mijn sleutels? Waar is mijn buspas? Wat gaan we nu eigenlijk doen?
Ze blijven dicht bij elkaar. Vandaag hebben ze elkaar nodig. Juist vandaag. Zij wil vandaag wel eens wat anders doen. Niet naar dat terras in de stad. Lekker ver weg gaan, naar de volgende stad. Naar het museum bijvoorbeeld. Maar is dat ook gezellig voor hem?
23 juli 2015
Lichtjesroute
Met stijve stappen loopt hij de oprit af. Goedkeurend kijkt hij naar het donkergrijze grind. Hij heeft er een uur op geharkt. Op de voorkant van zijn grijze vest zijn de sporen van de vroege regen nog te zien. Strepen die vanzelf weggaan.
'Hanna, wij moeten toch wat doen hoor. Kijk maar, zelfs de familie Uil heeft een versiering.'
Aan de overkant van de weg hangt in een tuin een oranje doek tussen twee houten palen. Er is met zwarte lijnen een bizon op afgedrukt, getekend in de stijl van de grottenmens. Het huis daarnaast heeft eenzelfde doek met daarop een ander dier. Als je wat langer kijkt staat bij elk huis ook een tweedimensionale beker op een vierkant houten onderstel. Een ding uit de Stortenbekertijd.
'Ik heb net een rondje gefietst toen ik voor jou naar de bakker moest. Hierachter is het mooi. Daar is het heel kleurig. Er staat overal groot kindersnoep in bloempotten. Van die dingen waaraan je kunt likken, je weet wel.'
Hanna komt met een emmer water naar voren gelopen. Ze gaat bij elke stap iets door de knieën, bang om te knoeien. Ze heeft haar maandagmorgenschort aan, met bloemen en mouwen om vlekken te verbergen.
'Lolly's bedoel je. Die dingen heten lolly's.' Haar stem klinkt scherp, op school is ze altijd gewend geweest om hard te praten. Ze zet de emmer voor het voorraam neer en gooit met een beker water tegen de ruiten. Met de witte emaillen beker die haar moeder al had.
'Ach ja, lolly's. Dat is waar ook. Ze hadden ook lampen staan. Overal stonden ze. Op die lolly's, op poppen, op een bord met cijfers. Zelfs op een boom. Daar hadden ze een tl-buis onder gelegd.'
Hanna gooit nog steeds water tegen de ruiten. Buk. Schep. Sta. Gooi.
'Dat kunnen wij ook wel doen. Ik ga een lampje op de bizon zetten. En wat denk je van dit boompje, kan daar ook een lichtje op?'
Ze pakt de spons en boent het raam. Die vogelpoep moet er vanaf. Henk loopt naar achteren. Hij gaat de lampen zoeken. Hij heeft er nog wel een paar. Die moeten in de schuur liggen. Hij heeft wel een idee waar.
17 juli 2015
'Hanna, wij moeten toch wat doen hoor. Kijk maar, zelfs de familie Uil heeft een versiering.'
Aan de overkant van de weg hangt in een tuin een oranje doek tussen twee houten palen. Er is met zwarte lijnen een bizon op afgedrukt, getekend in de stijl van de grottenmens. Het huis daarnaast heeft eenzelfde doek met daarop een ander dier. Als je wat langer kijkt staat bij elk huis ook een tweedimensionale beker op een vierkant houten onderstel. Een ding uit de Stortenbekertijd.
'Ik heb net een rondje gefietst toen ik voor jou naar de bakker moest. Hierachter is het mooi. Daar is het heel kleurig. Er staat overal groot kindersnoep in bloempotten. Van die dingen waaraan je kunt likken, je weet wel.'
Hanna komt met een emmer water naar voren gelopen. Ze gaat bij elke stap iets door de knieën, bang om te knoeien. Ze heeft haar maandagmorgenschort aan, met bloemen en mouwen om vlekken te verbergen.
'Lolly's bedoel je. Die dingen heten lolly's.' Haar stem klinkt scherp, op school is ze altijd gewend geweest om hard te praten. Ze zet de emmer voor het voorraam neer en gooit met een beker water tegen de ruiten. Met de witte emaillen beker die haar moeder al had.
'Ach ja, lolly's. Dat is waar ook. Ze hadden ook lampen staan. Overal stonden ze. Op die lolly's, op poppen, op een bord met cijfers. Zelfs op een boom. Daar hadden ze een tl-buis onder gelegd.'
Hanna gooit nog steeds water tegen de ruiten. Buk. Schep. Sta. Gooi.
'Dat kunnen wij ook wel doen. Ik ga een lampje op de bizon zetten. En wat denk je van dit boompje, kan daar ook een lichtje op?'
Ze pakt de spons en boent het raam. Die vogelpoep moet er vanaf. Henk loopt naar achteren. Hij gaat de lampen zoeken. Hij heeft er nog wel een paar. Die moeten in de schuur liggen. Hij heeft wel een idee waar.
17 juli 2015
Door de erwtenvelden
Hij vergelijkt de gps in zijn ene hand met de kaart in zijn andere hand. Intussen vliegen zijn voeten over de grond. Dit hele stuk heeft hij net de andere kant opgelopen. Het papier deint in zijn hand. De kaart heeft hetzelfde heuvelige profiel als het veld.
Beckley is rechtdoor: drie velden door, langs een bosje, over een beekje, twee velden door en dan een slingerpad langs een heg dat uitkomt op een weg. Dat onthoudt hij niet. Maar de eerste drie velden tot aan het bosje wel.
De kaart kan weg. Het Sussex-grenspad moet hij verder kunnen vinden. Er staan pijlen op de hekken, Maar overal groeien er takken en bladeren voor.
Aan de rand van het veld zitten een man en een vrouw met een klein kind op de grond. Ze picknicken. Tussen hen ligt een grote kaart uitgespreid. Hij ziet kaas, brood en tomaten. In zijn maag knaagt iets, in zijn rugzak zitten alleen nog maar een paar repen. Opschieten dan, snel door naar de herberg van vanavond.
Hij loopt door de erwtenvelden en tilt zijn voeten hoog op. Het pad dat de boer met zijn tractor heeft gereden is vol gegroeid. De netelige planten zijn strikken die hem willen vangen. Overal zijn erwten. 's Ochtends bij het ontbijt op zijn bord, overdag in het veld, 's avonds bij de maaltijd. Zijn grote schoenen blijven in de planten haken.
Vanochtend liep hij om zeven uur door het eerste veld. Het was een graanveld. Diagonaal door het veld naar de onderste telegraafpaal, wees de route. Hij volgde braaf. Van de hooggelegen weg af, naar de schuin aflopende weg waar achter de heg een paar auto's zoefden. De twee wegen kruisten elkaar op het hoogste punt dat hij links liet liggen.
Eerst had hij het niet door. De vroege ochtend rook zo lekker. Een dag vol warmte lag voor hem. Een echte Engelse dag aan de zuidkust. Eerst kriebelde het aan zijn onderbenen. Zijn stappen werden zwaarder. Hij tilde zijn voeten hoog op en ontdekte toen dat de dauw hier een goede regenbui kan vervangen. Na twintig stappen waren zijn voeten nat. Dat heb ik weer, dacht hij, loop ik door mijn eten, begin ik te watervoeten.
Na twee velden moest hij stoppen en droge sokken aantrekken.
10 juli 2015
Beckley is rechtdoor: drie velden door, langs een bosje, over een beekje, twee velden door en dan een slingerpad langs een heg dat uitkomt op een weg. Dat onthoudt hij niet. Maar de eerste drie velden tot aan het bosje wel.
De kaart kan weg. Het Sussex-grenspad moet hij verder kunnen vinden. Er staan pijlen op de hekken, Maar overal groeien er takken en bladeren voor.
Aan de rand van het veld zitten een man en een vrouw met een klein kind op de grond. Ze picknicken. Tussen hen ligt een grote kaart uitgespreid. Hij ziet kaas, brood en tomaten. In zijn maag knaagt iets, in zijn rugzak zitten alleen nog maar een paar repen. Opschieten dan, snel door naar de herberg van vanavond.
Hij loopt door de erwtenvelden en tilt zijn voeten hoog op. Het pad dat de boer met zijn tractor heeft gereden is vol gegroeid. De netelige planten zijn strikken die hem willen vangen. Overal zijn erwten. 's Ochtends bij het ontbijt op zijn bord, overdag in het veld, 's avonds bij de maaltijd. Zijn grote schoenen blijven in de planten haken.
Vanochtend liep hij om zeven uur door het eerste veld. Het was een graanveld. Diagonaal door het veld naar de onderste telegraafpaal, wees de route. Hij volgde braaf. Van de hooggelegen weg af, naar de schuin aflopende weg waar achter de heg een paar auto's zoefden. De twee wegen kruisten elkaar op het hoogste punt dat hij links liet liggen.
Eerst had hij het niet door. De vroege ochtend rook zo lekker. Een dag vol warmte lag voor hem. Een echte Engelse dag aan de zuidkust. Eerst kriebelde het aan zijn onderbenen. Zijn stappen werden zwaarder. Hij tilde zijn voeten hoog op en ontdekte toen dat de dauw hier een goede regenbui kan vervangen. Na twintig stappen waren zijn voeten nat. Dat heb ik weer, dacht hij, loop ik door mijn eten, begin ik te watervoeten.
Na twee velden moest hij stoppen en droge sokken aantrekken.
10 juli 2015
Het sleuteltje
'Mag ik met jou mee? Die deur is dicht.'
Ze loopt op haar witte gympen over de brede gang waar links de lege vergaderzalen wachten op meningen over de dingen die er toe doen. Rechts doen ambtenaren achter dichte deuren en strakke muren het werk dat houdt van openbaarheid en getrouwheid. Die deuren zou ze open willen trekken, kijken wat daar gebeurt. Rondneuzen, vragen stellen.
Ze is teruggelopen nadat ze even aan de deur heeft gevoeld die bezoekers van werknemers scheidt. Met de andere hand deed ze haar haren goed. Haar pony kriebelde in haar ogen.
Een bezoeker bekijkt de witte banieren van de tentoonstelling. Architectuur in onze dorpen. Hij heeft net gelezen dat Laarwoud met opzet aan de kop van de Groningerstraat is gebouwd en dat het Noordersanatorium op een verhoging is gezet om het gebouw imposanter te laten lijken. Het huis waar hij is wil ook zo zijn. Het is niet voor de sier gebouwd, het heeft een functie. Dit is het huis waar je zonder prijs jouw welzijn koopt. Het glazen huis met witte vleugels in het groene gras.
'Altijd je sleuteltje bij. Anders kom je nergens naar binnen.'
Buiten staan de schapen op de tenen van hun hoeven, zij zoeken de lekkerste sprieten uit het gras. Ze wijzen elkaar de smaken aan: zacht gras, hard gras, oud gras, nieuw gras. De lammetjes verdringen zich voor de grote glazen ruit van de openbare zaal. Ze kijken naar alles wat daar niet gebeurt. Waarschijnlijk zien zij alleen hun spiegelbeelden.
De man met het sleuteltje draagt het ruitjesoverhemd van de failliete winkelketen van de Franse hoop. Samen met hordes overheidsdienaren zal hij op zoek moeten naar een ander uniform. Zal hij het wagen om de streep van de Spaanse investeerders tot regel te verheffen? Onder zijn andere arm houdt hij een stapel papieren in een overbekende map. Dat is zijn mening, die heeft hij altijd bij zich.
Zij moet hem nog vormen. Zij wil de wereld leren kennen. Zij houdt niet van regels. En niet van gesloten deuren. Met haar paardenstaart en haar grote ogen bekijkt zij de wereld alsof hij nieuw is. Het liefst staat zij bij de lammetjes voor de ruit. Kijken naar dat wat zij niet kent. En dat is er zoveel.
Hij is bijna veertig jaar in dienst en heeft de sleutel van de deur altijd bij zich.
6 juli 2015
Ze loopt op haar witte gympen over de brede gang waar links de lege vergaderzalen wachten op meningen over de dingen die er toe doen. Rechts doen ambtenaren achter dichte deuren en strakke muren het werk dat houdt van openbaarheid en getrouwheid. Die deuren zou ze open willen trekken, kijken wat daar gebeurt. Rondneuzen, vragen stellen.
Ze is teruggelopen nadat ze even aan de deur heeft gevoeld die bezoekers van werknemers scheidt. Met de andere hand deed ze haar haren goed. Haar pony kriebelde in haar ogen.
Een bezoeker bekijkt de witte banieren van de tentoonstelling. Architectuur in onze dorpen. Hij heeft net gelezen dat Laarwoud met opzet aan de kop van de Groningerstraat is gebouwd en dat het Noordersanatorium op een verhoging is gezet om het gebouw imposanter te laten lijken. Het huis waar hij is wil ook zo zijn. Het is niet voor de sier gebouwd, het heeft een functie. Dit is het huis waar je zonder prijs jouw welzijn koopt. Het glazen huis met witte vleugels in het groene gras.
'Altijd je sleuteltje bij. Anders kom je nergens naar binnen.'
Buiten staan de schapen op de tenen van hun hoeven, zij zoeken de lekkerste sprieten uit het gras. Ze wijzen elkaar de smaken aan: zacht gras, hard gras, oud gras, nieuw gras. De lammetjes verdringen zich voor de grote glazen ruit van de openbare zaal. Ze kijken naar alles wat daar niet gebeurt. Waarschijnlijk zien zij alleen hun spiegelbeelden.
De man met het sleuteltje draagt het ruitjesoverhemd van de failliete winkelketen van de Franse hoop. Samen met hordes overheidsdienaren zal hij op zoek moeten naar een ander uniform. Zal hij het wagen om de streep van de Spaanse investeerders tot regel te verheffen? Onder zijn andere arm houdt hij een stapel papieren in een overbekende map. Dat is zijn mening, die heeft hij altijd bij zich.
Zij moet hem nog vormen. Zij wil de wereld leren kennen. Zij houdt niet van regels. En niet van gesloten deuren. Met haar paardenstaart en haar grote ogen bekijkt zij de wereld alsof hij nieuw is. Het liefst staat zij bij de lammetjes voor de ruit. Kijken naar dat wat zij niet kent. En dat is er zoveel.
Hij is bijna veertig jaar in dienst en heeft de sleutel van de deur altijd bij zich.
6 juli 2015
Vlooienmarkt
Ze draait zich om. 'Rustig maar jongen, het duurt niet zo lang. Ik ben zo klaar.' Ze schudt even aan het hengsel van de kinderwagen waarin een ventje met wit haar rusteloos rondkijkt.
In haar hand houdt ze een theekopje. Gekleurde rozen op een witte ondergrond. Een model met een bol buikje, smalle taille en brede bovenrand. Aan het oor zit een puntje. Net als bij hem. Ze draait het kopje om.
'Nee meissie, dat is geen Royal China, maar het is er wel een zussie van. Dat is heel mooi spul. Het is de laatste die ik heb.'
De vrouw achter de kraam draagt een heuptas op een gebloemde broek. Haar buik beschermt de tas tegen inkijk. Haar rode haren heeft ze zelf geknipt.
'Henk!' roept ze naar de man in de kraam naast haar. 'Henk! Wil jij zo even op mijn spullen letten? Ik moet nog even naar de bloemen. Die zijn nu goedkoop.'
'Da's goed Mona,' zegt Henk. Hij neemt een slok uit een blikje.
Eveline wordt aangestoten. Ze ruikt de persoon die haar heeft geraakt. Zweet van de camping, geen zin om te douchen, geen zin in een wandeling in je ondergoed met een handdoek in je hand. Ze kijkt op. Een zwart T-shirt spant om een brede buik. Hij heeft een getatoeëerde arm, een mouwachtig stripverhaal. Zijn scheve voeten steken in vieze grote gympen.
Ze zet het kopje terug. Het past niet bij de rest van haar verzameling. Haar mooie kopjes staan samen in het theekastje van oma. De inhoud heeft haar zus bij de erfenis weggekaapt.
Ze kijkt nog een keer langs de spullen op de kraam. En weer naar haar jochie. Die kijkt met open mond naar de mensen om hem heen. Net op het terras leken alle mensen op zijn moeder. Hier zijn ze anders. Ze praten anders, ze kijken anders, ze lopen anders.
'Daar, dat houten paard. Mag ik dat even zien? Die, met die jockey erop.'
In Engeland zijn die veel waard, weet ze. Op de pet van de jockey staat een prijsje: 2 euro. Hij is nog heel, alles zit aan elkaar vast.
'Deze wil ik hebben,'zegt ze. Ze pakt haar portemonnee en kijkt even om.
'Wat heb jij nou?' vraagt ze aan haar jochie. Er stroomt bloed uit een kras op zijn wang. Ze kijkt op. Wie heeft dat gedaan?
24 juni 2015
In haar hand houdt ze een theekopje. Gekleurde rozen op een witte ondergrond. Een model met een bol buikje, smalle taille en brede bovenrand. Aan het oor zit een puntje. Net als bij hem. Ze draait het kopje om.
'Nee meissie, dat is geen Royal China, maar het is er wel een zussie van. Dat is heel mooi spul. Het is de laatste die ik heb.'
De vrouw achter de kraam draagt een heuptas op een gebloemde broek. Haar buik beschermt de tas tegen inkijk. Haar rode haren heeft ze zelf geknipt.
'Henk!' roept ze naar de man in de kraam naast haar. 'Henk! Wil jij zo even op mijn spullen letten? Ik moet nog even naar de bloemen. Die zijn nu goedkoop.'
'Da's goed Mona,' zegt Henk. Hij neemt een slok uit een blikje.
Eveline wordt aangestoten. Ze ruikt de persoon die haar heeft geraakt. Zweet van de camping, geen zin om te douchen, geen zin in een wandeling in je ondergoed met een handdoek in je hand. Ze kijkt op. Een zwart T-shirt spant om een brede buik. Hij heeft een getatoeëerde arm, een mouwachtig stripverhaal. Zijn scheve voeten steken in vieze grote gympen.
Ze zet het kopje terug. Het past niet bij de rest van haar verzameling. Haar mooie kopjes staan samen in het theekastje van oma. De inhoud heeft haar zus bij de erfenis weggekaapt.
Ze kijkt nog een keer langs de spullen op de kraam. En weer naar haar jochie. Die kijkt met open mond naar de mensen om hem heen. Net op het terras leken alle mensen op zijn moeder. Hier zijn ze anders. Ze praten anders, ze kijken anders, ze lopen anders.
'Daar, dat houten paard. Mag ik dat even zien? Die, met die jockey erop.'
In Engeland zijn die veel waard, weet ze. Op de pet van de jockey staat een prijsje: 2 euro. Hij is nog heel, alles zit aan elkaar vast.
'Deze wil ik hebben,'zegt ze. Ze pakt haar portemonnee en kijkt even om.
'Wat heb jij nou?' vraagt ze aan haar jochie. Er stroomt bloed uit een kras op zijn wang. Ze kijkt op. Wie heeft dat gedaan?
24 juni 2015
Iets leuks doen
'Hè ja, laten we iets leuks gaan doen,' zegt Maartje tegen haar twee mannen. 'Het wordt mooi weer vandaag, laten we buiten wat gaan doen.'
Ze heeft haar strakke spijkerbroek aangetrokken samen met een gebloemde top die ruim over haar lichaam valt. Het montuur van haar bril glimt in het vroege zonlicht dat schuin door de ramen van de opgeruimde woonkamer valt.
'Wat gaan we dan doen?' vraagt de kleine jongen. Hij zit op de grond tussen zijn auto's. Ze staan in een grote rij naast elkaar opgesteld, klaar voor de start van de wedstrijd.
'Zullen we gaan ontbijten bij de bakker en dan verder bedenken wat we willen. Ik heb wel zin in een lekker broodje.'
Even later zitten ze in de auto en parkeert de vader die nog niet gesproken heeft vlak voor de achterdeur van de bakker. Op het brinkje springen vogels heen en weer tussen de bomen en spelen een paar kinderen rond een schrale schommel.
'Mag ik mijn iPad mee?' zegt de jongen.
'Ja hoor,' zegt zijn vader. 'Dat doe ik ook.'
Ze kijkt op bij zijn eerste woorden die droog uit zijn gestoppelde gezicht komen.
'Bij het raam, ik wil bij het raam.' De kleine jongen rent binnen naar de grote tafel die in het licht van deze mooie dag staat te glimmen. De stapel kranten die erop ligt, schuift hij opzij. Hij legt zijn iPad voor zich neer en tikt op het scherm. Zijn vader doet hetzelfde. Maartje zit rechtop en kijkt om zich heen. Ze ruikt koffie.
'Het is druk,' zegt ze. 'Gezellig. Waar hebben jullie zin in?'
De stemmen die ze hoort komen niet van haar mannen. Ze hebben zich vermengd met de bediening. Het koffieapparaat raast. Melk wordt schuim. Theewater kookt met een grote wolk.
Ze pakt de kaart. Een Drents ontbijt bestaat uit brood, suikerbrood, Zuidlaarder bol, pistolet, boter, jam, kaas, worst, sap en koffie. Ze leest het voor aan de mannen van wie ze de ogen niet kan zien.
'Hé papa, heeft Ajax weer verloren?'
'Ik denk dat ik dat neem. Willen jullie dat ook?'
'Doe maar wat,' zegt de man. Hij kijkt niet op.
Ze zucht en bestelt. Daarna pakt ze haar mobiel. Ze klikt op Facebook. Wat zal Marieke aan het doen zijn?
17 juni 2015
Ze heeft haar strakke spijkerbroek aangetrokken samen met een gebloemde top die ruim over haar lichaam valt. Het montuur van haar bril glimt in het vroege zonlicht dat schuin door de ramen van de opgeruimde woonkamer valt.
'Wat gaan we dan doen?' vraagt de kleine jongen. Hij zit op de grond tussen zijn auto's. Ze staan in een grote rij naast elkaar opgesteld, klaar voor de start van de wedstrijd.
'Zullen we gaan ontbijten bij de bakker en dan verder bedenken wat we willen. Ik heb wel zin in een lekker broodje.'
Even later zitten ze in de auto en parkeert de vader die nog niet gesproken heeft vlak voor de achterdeur van de bakker. Op het brinkje springen vogels heen en weer tussen de bomen en spelen een paar kinderen rond een schrale schommel.
'Mag ik mijn iPad mee?' zegt de jongen.
'Ja hoor,' zegt zijn vader. 'Dat doe ik ook.'
Ze kijkt op bij zijn eerste woorden die droog uit zijn gestoppelde gezicht komen.
'Bij het raam, ik wil bij het raam.' De kleine jongen rent binnen naar de grote tafel die in het licht van deze mooie dag staat te glimmen. De stapel kranten die erop ligt, schuift hij opzij. Hij legt zijn iPad voor zich neer en tikt op het scherm. Zijn vader doet hetzelfde. Maartje zit rechtop en kijkt om zich heen. Ze ruikt koffie.
'Het is druk,' zegt ze. 'Gezellig. Waar hebben jullie zin in?'
De stemmen die ze hoort komen niet van haar mannen. Ze hebben zich vermengd met de bediening. Het koffieapparaat raast. Melk wordt schuim. Theewater kookt met een grote wolk.
Ze pakt de kaart. Een Drents ontbijt bestaat uit brood, suikerbrood, Zuidlaarder bol, pistolet, boter, jam, kaas, worst, sap en koffie. Ze leest het voor aan de mannen van wie ze de ogen niet kan zien.
'Hé papa, heeft Ajax weer verloren?'
'Ik denk dat ik dat neem. Willen jullie dat ook?'
'Doe maar wat,' zegt de man. Hij kijkt niet op.
Ze zucht en bestelt. Daarna pakt ze haar mobiel. Ze klikt op Facebook. Wat zal Marieke aan het doen zijn?
17 juni 2015
Uitgecheckt
-U bent in- of uitgecheckt- zegt het ov-chippaaltje.
Ik sta op station Bussum-Zuid. Ik ben trap af en trap op gerend. -Bliep-, zei mijn ov-chipkaart, en ik rende verder.
Op een rij ingezakte stoeptegels staan een paar mensen. Een stel ouderen met een vrije reisdag, een conducteur zonder tas en een paar scholieren met scheve schoenen.
Een conducteur! Ben ik nu ingecheckt? In mijn hoofd hoor ik de donkere bliep.
Ik loop naar het gele paaltje en houd mijn kaart ervoor. In de verte komt de trein aanrijden, hij leunt zwaar in de bocht.
Bliep, zegt het paaltje op een neutrale toon. Ik buk om op het schermpje te kijken. -U bent in- of uitgecheckt-, lees ik in kleine zwarte letters. Het grijze scherm is verder leeg. Ik hoop op een boodschap die mij gerust stelt. Een smiley misschien.
Ik kijk op. Het perron wordt snel voller. De trein is bij het begin van het perron waar een bocht in zit. Ik kijk langs de mensen. Daar is de conducteur. Hij kijkt mijn kant op.
Opnieuw houd ik mijn kaart voor het geelgekopte paaltje. -Bliep, u bent in- of uitgecheckt-.
Wat is het nou? Wat ben ik nu? Hoor ik in de trein of erbuiten? Boosheid neemt bezit van mij. De boetes voor reizen zonder geldig vervoersbewijs schijnen hoog te zijn.
De wielen van de trein piepen op de rails. Met een lange gil stopt hij vlak voor mijn neus. Zijn blauwe kop ziet er niet aanlokkelijk uit. Binnen is het kaal en kil: tl-licht, harde banken, geen toiletten.
In mijn hoofd heb ik tot zestig geteld. Eén minuut. Dan is het geheugen van het paaltje vast weer bijgewerkt en kan hij mij de juiste boodschap vertellen. De mensen stappen intussen in en de conducteur doet wat conducteurs altijd doen. In de deuropening gaan staan en de mensen op het perron observeren. Hij kijkt mij aan en ik houd mijn kaart voor het paaltje.
-Bliep! U bent in- of uitgecheckt-. Ik stap de trein in en de deuren gaan dicht.
De conducteur doet de laatste deur dicht en loopt de eerste klas in. Hij spreekt een man aan. Mijn hartslag stijgt. Wat moet ik zeggen? De conducteur gaat zitten en praat verder met de man. Hij blijft zitten. Tot aan het eindpunt van de trein zal hij alleen maar bij elke station opstaan om te fluiten en de deuren te sluiten.
Mijn hartslag daalt. Tot aan Amersfoort zit ik goed.
10 juni 2015
Ik sta op station Bussum-Zuid. Ik ben trap af en trap op gerend. -Bliep-, zei mijn ov-chipkaart, en ik rende verder.
Op een rij ingezakte stoeptegels staan een paar mensen. Een stel ouderen met een vrije reisdag, een conducteur zonder tas en een paar scholieren met scheve schoenen.
Een conducteur! Ben ik nu ingecheckt? In mijn hoofd hoor ik de donkere bliep.
Ik loop naar het gele paaltje en houd mijn kaart ervoor. In de verte komt de trein aanrijden, hij leunt zwaar in de bocht.
Bliep, zegt het paaltje op een neutrale toon. Ik buk om op het schermpje te kijken. -U bent in- of uitgecheckt-, lees ik in kleine zwarte letters. Het grijze scherm is verder leeg. Ik hoop op een boodschap die mij gerust stelt. Een smiley misschien.
Ik kijk op. Het perron wordt snel voller. De trein is bij het begin van het perron waar een bocht in zit. Ik kijk langs de mensen. Daar is de conducteur. Hij kijkt mijn kant op.
Opnieuw houd ik mijn kaart voor het geelgekopte paaltje. -Bliep, u bent in- of uitgecheckt-.
Wat is het nou? Wat ben ik nu? Hoor ik in de trein of erbuiten? Boosheid neemt bezit van mij. De boetes voor reizen zonder geldig vervoersbewijs schijnen hoog te zijn.
De wielen van de trein piepen op de rails. Met een lange gil stopt hij vlak voor mijn neus. Zijn blauwe kop ziet er niet aanlokkelijk uit. Binnen is het kaal en kil: tl-licht, harde banken, geen toiletten.
In mijn hoofd heb ik tot zestig geteld. Eén minuut. Dan is het geheugen van het paaltje vast weer bijgewerkt en kan hij mij de juiste boodschap vertellen. De mensen stappen intussen in en de conducteur doet wat conducteurs altijd doen. In de deuropening gaan staan en de mensen op het perron observeren. Hij kijkt mij aan en ik houd mijn kaart voor het paaltje.
-Bliep! U bent in- of uitgecheckt-. Ik stap de trein in en de deuren gaan dicht.
De conducteur doet de laatste deur dicht en loopt de eerste klas in. Hij spreekt een man aan. Mijn hartslag stijgt. Wat moet ik zeggen? De conducteur gaat zitten en praat verder met de man. Hij blijft zitten. Tot aan het eindpunt van de trein zal hij alleen maar bij elke station opstaan om te fluiten en de deuren te sluiten.
Mijn hartslag daalt. Tot aan Amersfoort zit ik goed.
10 juni 2015
Scriptierace
Ik sta in een grijze lift waar veel
mensen in kunnen. Mijn handen rusten op het kleurloze handvat van een
winkelwagentje. In mijn wagentje ligt een stapel papier. Een aan
elkaar geniet document met een lichtblauwe voorkant. -Vechtpartij der
Klassen- staat op de voorkant.
De lift is vol. Om mij heen staan jonge mensen met winkelwagentjes. Iedereen heeft alleen maar papieren in zijn wagentje liggen. Bij de deuren van de lift staan twee mannen met ruige rode baarden. Er staat één vrouw naast. Een ongenaakbaar wezen met make-up, opgestoken haar en hoge hakken.
Op het bordje van de lift zie ik de verdiepingen voorbij komen. -1.Tandheelkunde-, -2.Geografie, Sociologie-. Bij de 3 staat -Studentenadministratie-. De rest kan ik niet lezen, één van de baardmannen gaat ervoor staan.
Het is 10 juni. Ik moet mijn scriptie inleveren.
De lift stopt. De deuren schuiven open. -Studentenadministratie- galmt een blikken vrouwenstem. De baardmannen schuiven op. Naar binnen. Naar ons toe. Ze sluiten ons in. Ik moet eruit!!
In mijn hoofd neem ik een aanloop. Ik duw mijn karretje uit alle macht naar voren. Ik rijd tegen de vrouw aan die mij boos aankijkt. Ze heeft lippen om te zoenen. Maar nu even niet.
Ik duw haar opzij en neem nog iemand mee. Er staat nu nog één baardman tussen mij en de deur. Hij draagt een geelbruin houthakkershemd. Wijdbeens en met zijn armen over elkaar kijkt hij mij aan. Zijn armen zijn dikker dan mijn benen. Als ik een kabouter was, liep ik onder hem door.
We kijken elkaar aan. Ik buk en neem een aanloop. Hij zet zich schrap om het wagentje op te vangen. Volgens de regels mag hij het niet vastpakken. Dan doe ik mijn truc. Ik doe één stap met het karretje en laat het dan staan. Ik grijp mijn scriptie van de metalen ruitbodem en ik gooi het langs zijn hoofd de gang op.
In de lift klinkt een bel. Ik doe één stap naar links en twee naar voren. Terwijl de deuren dichtgaan, glip ik er nog net doorheen. Ik ben er! Applaus!
Voor mij is de balie van de afstudeeradministratie waar de oude dame zit. Naast haar staan een paar mensen waarvan ik er één herken als mijn afstudeerdocent. Ze klappen in hun handen. 'Kom verder,' zegt de oude dame. 'Het is u gelukt. U bent de eerste. Lever uw scriptie hier maar in.'
8 juni 2015
De lift is vol. Om mij heen staan jonge mensen met winkelwagentjes. Iedereen heeft alleen maar papieren in zijn wagentje liggen. Bij de deuren van de lift staan twee mannen met ruige rode baarden. Er staat één vrouw naast. Een ongenaakbaar wezen met make-up, opgestoken haar en hoge hakken.
Op het bordje van de lift zie ik de verdiepingen voorbij komen. -1.Tandheelkunde-, -2.Geografie, Sociologie-. Bij de 3 staat -Studentenadministratie-. De rest kan ik niet lezen, één van de baardmannen gaat ervoor staan.
Het is 10 juni. Ik moet mijn scriptie inleveren.
De lift stopt. De deuren schuiven open. -Studentenadministratie- galmt een blikken vrouwenstem. De baardmannen schuiven op. Naar binnen. Naar ons toe. Ze sluiten ons in. Ik moet eruit!!
In mijn hoofd neem ik een aanloop. Ik duw mijn karretje uit alle macht naar voren. Ik rijd tegen de vrouw aan die mij boos aankijkt. Ze heeft lippen om te zoenen. Maar nu even niet.
Ik duw haar opzij en neem nog iemand mee. Er staat nu nog één baardman tussen mij en de deur. Hij draagt een geelbruin houthakkershemd. Wijdbeens en met zijn armen over elkaar kijkt hij mij aan. Zijn armen zijn dikker dan mijn benen. Als ik een kabouter was, liep ik onder hem door.
We kijken elkaar aan. Ik buk en neem een aanloop. Hij zet zich schrap om het wagentje op te vangen. Volgens de regels mag hij het niet vastpakken. Dan doe ik mijn truc. Ik doe één stap met het karretje en laat het dan staan. Ik grijp mijn scriptie van de metalen ruitbodem en ik gooi het langs zijn hoofd de gang op.
In de lift klinkt een bel. Ik doe één stap naar links en twee naar voren. Terwijl de deuren dichtgaan, glip ik er nog net doorheen. Ik ben er! Applaus!
Voor mij is de balie van de afstudeeradministratie waar de oude dame zit. Naast haar staan een paar mensen waarvan ik er één herken als mijn afstudeerdocent. Ze klappen in hun handen. 'Kom verder,' zegt de oude dame. 'Het is u gelukt. U bent de eerste. Lever uw scriptie hier maar in.'
8 juni 2015
Op jacht
Hij laat zich omvallen. Snel! Achter
zijn prooi aan: hij laat het zwarte beest niet ontsnappen!
Hij laat zijn hoofd met het witte haar zacht op de grond vallen. Bukken, laag blijven. Voorzichtig, stoot je niet aan het hout!
Snel tijgert hij in de richting van de vlek in de zon die zijn brede stralen over de grond stuurt. Tussen de bomen door is het vroege licht fel aan zijn ogen. Hij knijpt ze wat toe. Niet te dicht, dan ziet hij niets meer.
'Grrrauww', klinkt er uit de linkerhoek. Daar, achter die planten moet hij zijn! Hij draait zich om en trekt zich aan zijn handen vooruit. Laag blijven! Op zijn buik schuift hij over het hout. Eén voet steekt in de lucht en met de andere voet duwt hij zich vooruit. Het droge hout is perfect om zich aan zijn handen vooruit te slepen.
Nagels krassen tegen planken. Verderop zoeven twee auto's voorbij. Even kijkt hij op, dan gaat hij verder. In de lucht zingen vogels hun lied. Op handen en knieën zit hij in de open vlakte. Waar is het beestje?
Bij de opening zit het zwarte dier. Trillende snorharen en een rusteloos zwaaiende staart. Het is een oudje. Hij kan wel twintig keer zo oud zijn als hijzelf. Met zichtbare nagels spant het dier zijn lijf. Hij gaat weer liggen en trekt zich vooruit. Tot bij de staart van het dier. Als hij zich plat op de grond laat zakken en zijn handen uitstrekt om hem te grijpen springt het dier over hem heen. Mis!
Snel draait hij zich om. Het dier blijft staan. Zijn besnorde bekje hangt vlak boven zijn hoofd. 'Miauw!', klinkt het vlak boven zijn gezicht. Zijn jonge ogen kijken weerloos in de heldere kijkers van het roofdier. Zijn zachte kinderlichaam ligt hulpeloos op de grond. Het oude dier rekt zich uit. Met één sprong gaat het over hem heen.
Snel! Omdraaien, rollen, grijpen!
Mis! Weer mis!
Hij heeft nog niet geleerd te vloeken. Het dier loopt een rondje om hem heen terwijl hij als een zeehond op het droge rondjes draait. Op zijn buik met de benen in de lucht. Zijn handen roffelen op het hout en zijn ogen volgen het dier dat het na drie cirkels opeens genoeg vindt. Het gaat in een hoek zitten. Stijf tegen de muur aan.
De jongen draait zich om en kruipt naar zijn huisje. Hopelijk zit er nog melk in de fles.
1 juni 2015
Hij laat zijn hoofd met het witte haar zacht op de grond vallen. Bukken, laag blijven. Voorzichtig, stoot je niet aan het hout!
Snel tijgert hij in de richting van de vlek in de zon die zijn brede stralen over de grond stuurt. Tussen de bomen door is het vroege licht fel aan zijn ogen. Hij knijpt ze wat toe. Niet te dicht, dan ziet hij niets meer.
'Grrrauww', klinkt er uit de linkerhoek. Daar, achter die planten moet hij zijn! Hij draait zich om en trekt zich aan zijn handen vooruit. Laag blijven! Op zijn buik schuift hij over het hout. Eén voet steekt in de lucht en met de andere voet duwt hij zich vooruit. Het droge hout is perfect om zich aan zijn handen vooruit te slepen.
Nagels krassen tegen planken. Verderop zoeven twee auto's voorbij. Even kijkt hij op, dan gaat hij verder. In de lucht zingen vogels hun lied. Op handen en knieën zit hij in de open vlakte. Waar is het beestje?
Bij de opening zit het zwarte dier. Trillende snorharen en een rusteloos zwaaiende staart. Het is een oudje. Hij kan wel twintig keer zo oud zijn als hijzelf. Met zichtbare nagels spant het dier zijn lijf. Hij gaat weer liggen en trekt zich vooruit. Tot bij de staart van het dier. Als hij zich plat op de grond laat zakken en zijn handen uitstrekt om hem te grijpen springt het dier over hem heen. Mis!
Snel draait hij zich om. Het dier blijft staan. Zijn besnorde bekje hangt vlak boven zijn hoofd. 'Miauw!', klinkt het vlak boven zijn gezicht. Zijn jonge ogen kijken weerloos in de heldere kijkers van het roofdier. Zijn zachte kinderlichaam ligt hulpeloos op de grond. Het oude dier rekt zich uit. Met één sprong gaat het over hem heen.
Snel! Omdraaien, rollen, grijpen!
Mis! Weer mis!
Hij heeft nog niet geleerd te vloeken. Het dier loopt een rondje om hem heen terwijl hij als een zeehond op het droge rondjes draait. Op zijn buik met de benen in de lucht. Zijn handen roffelen op het hout en zijn ogen volgen het dier dat het na drie cirkels opeens genoeg vindt. Het gaat in een hoek zitten. Stijf tegen de muur aan.
De jongen draait zich om en kruipt naar zijn huisje. Hopelijk zit er nog melk in de fles.
1 juni 2015
Tandeloze tafel
In
de achterkamer zitten de broers en zussen rond de tafel. Allemaal
vieren ze deze maand hun vijfenzeventigste verjaardag. Sommigen een
paar jaar meer, anderen een paar jaar minder. Het nakomertje is net
met pensioen gegaan. Zij heeft haar vrijheid afgelopen maandag
gevierd met een fietstocht met een oud-collega. Van hier naar daar,
een broodje op een terras, en vol elektriciteit weer naar huis.
Bij haar op schoot zit de jongste van het stel. In een rood geruit bloesje lijkt hij heel wat meer mens dan hij is. Op zijn negen maanden jonge hoofd heeft hij net zo veel haar als de mannen rond de tafel. Die knikken met gebruinde hoofden en vertellen elkaar de verhalen van vroeger.
'Weet je nog? Toen de meester...? Ja, was dat zo? Of was het toch iets anders? Nee, het zat zo...'
De glimmende ogen van het jochie gaan rond, zijn blik gaat van gezicht naar gezicht en iedereen glimt terug. Van zijn opa zijn er opeens twee. Twee mannen met hetzelfde haar, hetzelfde bruine voorhoofd, dezelfde lach en dezelfde stem. Om beurten kijkt hij hen aan. Als de een wegloopt kijkt hij hem na en weer terug naar zijn echte opa. Hoe kan die nu hier én daar zijn? De mannen kijken terug, ze zien zichzelf weer. In korte broek op het voetbalveld.
Opa vertelt over zijn diensttijd. 'In Bergen op Zoom lag ik in een stadspaleis. Soldaatje spelen in een Vlaamse binnenstad, maar frieten waren toen een luxe. Bij mijn opkomst stonden we in de rij. Kleren, dokter, tandarts.'
'Tandarts?'
'Ja-ah, tandarts. Iedereen die een kunstgebit heeft: uittreden, zei de sergeant. Een derde van het peloton stapte opzij. Jullie hoeven niet naar de tandarts. Jullie gaan nu je gebit ontsmetten, zei de sergeant. Dat waren de jaren zestig.'
Het jochie lacht zijn kaken bloot. Hij heeft al weken last van kwijl, luieruitslag en bijten op zijn vingers. Net als een enkeling rond de tafel eet hij zonder tanden. Alles vergaat als je het lang genoeg in je mond houdt. Ook vis, ook groente, ook friet.
Rond de tafel wordt de oude politiek met tandeloze heftigheid besproken. Het is niet meer wat het is geweest. Jesse is het idool van een andere generatie. Misschien van de kleine jongen. Deze mensen gaan al snel over op de heerlijkheden van het leven. Vakantie! Zeven weken in de caravan. Rondreizen. Ze hebben er zin in. Ze zien altijd nieuwigheden in het leven. Gewoon, op een andere plek.
Het jochie steekt zijn handjes in de lucht. Hij rekt zich uit. Nee, hij zwaait. 'Kijk, dat doet hij voor het eerst. Daag, opa! Daag, oma!'
25 mei 2015
Bij haar op schoot zit de jongste van het stel. In een rood geruit bloesje lijkt hij heel wat meer mens dan hij is. Op zijn negen maanden jonge hoofd heeft hij net zo veel haar als de mannen rond de tafel. Die knikken met gebruinde hoofden en vertellen elkaar de verhalen van vroeger.
'Weet je nog? Toen de meester...? Ja, was dat zo? Of was het toch iets anders? Nee, het zat zo...'
De glimmende ogen van het jochie gaan rond, zijn blik gaat van gezicht naar gezicht en iedereen glimt terug. Van zijn opa zijn er opeens twee. Twee mannen met hetzelfde haar, hetzelfde bruine voorhoofd, dezelfde lach en dezelfde stem. Om beurten kijkt hij hen aan. Als de een wegloopt kijkt hij hem na en weer terug naar zijn echte opa. Hoe kan die nu hier én daar zijn? De mannen kijken terug, ze zien zichzelf weer. In korte broek op het voetbalveld.
Opa vertelt over zijn diensttijd. 'In Bergen op Zoom lag ik in een stadspaleis. Soldaatje spelen in een Vlaamse binnenstad, maar frieten waren toen een luxe. Bij mijn opkomst stonden we in de rij. Kleren, dokter, tandarts.'
'Tandarts?'
'Ja-ah, tandarts. Iedereen die een kunstgebit heeft: uittreden, zei de sergeant. Een derde van het peloton stapte opzij. Jullie hoeven niet naar de tandarts. Jullie gaan nu je gebit ontsmetten, zei de sergeant. Dat waren de jaren zestig.'
Het jochie lacht zijn kaken bloot. Hij heeft al weken last van kwijl, luieruitslag en bijten op zijn vingers. Net als een enkeling rond de tafel eet hij zonder tanden. Alles vergaat als je het lang genoeg in je mond houdt. Ook vis, ook groente, ook friet.
Rond de tafel wordt de oude politiek met tandeloze heftigheid besproken. Het is niet meer wat het is geweest. Jesse is het idool van een andere generatie. Misschien van de kleine jongen. Deze mensen gaan al snel over op de heerlijkheden van het leven. Vakantie! Zeven weken in de caravan. Rondreizen. Ze hebben er zin in. Ze zien altijd nieuwigheden in het leven. Gewoon, op een andere plek.
Het jochie steekt zijn handjes in de lucht. Hij rekt zich uit. Nee, hij zwaait. 'Kijk, dat doet hij voor het eerst. Daag, opa! Daag, oma!'
25 mei 2015
Bikkels
Naast
de achterdeur van mijn huis gaapt een gat in de grond. In het gat
steken de uiteinden van twee grijze buizen uit het zand. Uit de buis
die uit de muur komt hangt een stuk wc-papier hangt. Een halve meter
verder strekken tientallen boomworteltjes zich uit de
tegenoverliggende buis die met een bocht naar de straat loopt. In het
gat hoopt bruin water zich op. 'Gouden regen,' vertelt de buurman.
'Die wortels groeien overal doorheen, die gaan niet opzij voor een
rioolpijp.'
Met tien man staan wij in het gat te kijken. De hele straat denkt mee. Iedereen vertelt over zijn verstoppingen. Ik hoor Drents, Gronings, Fries en Zuidlaars. Mijn Leidse R komt er niet tussen.
'Ik kan hem uitgraven,' zegt mijn buurman. 'Ik heb een kraantje.' Hij heeft een baard van zeven dagen. Als kersverse papa kijkt hij met verantwoordelijke ogen de wereld in. Hij lijkt een paar jaar te hebben overgeslagen. Naast een bouwhuis heeft hij nu ook een vrouw en kind.
'Het is we een heel eind hoor,' zegt de buurman rechts. Hij heeft zijn riool vorig jaar met blote handen opgegraven. Nog steeds borstelt hij zijn nagels. Even later springt hij op zijn fiets en laat hij een sleutel van zijn huis bijmaken zodat ik 's nachts niet in het bos hoef te plassen.
Die avond om kwart over zes komt de buurman met het kraantje de oprit opgraven. Hij heeft een andere buurman meegenomen. Die heeft de torso van een stierenvechter. Met blote handen trekt hij de stenen uit de straat.
'Wat verwachten jullie van mij?' vraag ik als de stenen en het witte en bruine zand door de lucht vliegen. 'Ach, om acht uur een kopje koffie is wel lekker.' Ik sluip weg op mijn blotevoetenslippers. Bang dat ik een teen stoot aan een steen. Binnen zoek ik het koffiezetapparaat op.
De volgende dag legt de rioolman meters nieuwe pijp in mijn oprit en die avond leggen mijn buurmannen het zand en de stenen weer terug. 'Nu moet je vegen,' zeggen ze drie keer tegen mij.
Nu veeg ik elke dag mijn oprit als ode aan mijn buurmannen. De ene dag voor de buurman met zijn kraantje dat net niet door de schuttingdeur past, de andere dag voor de buurman met zijn grote handen, de derde dag voor de buurman met de sleutel. Deze laatste deed die nacht de deur op het nachtslot. Zoals elke nacht. Ik heb hem niet uit bed gebeld. Ik had een gat in de grond.
18 mei 2015
Met tien man staan wij in het gat te kijken. De hele straat denkt mee. Iedereen vertelt over zijn verstoppingen. Ik hoor Drents, Gronings, Fries en Zuidlaars. Mijn Leidse R komt er niet tussen.
'Ik kan hem uitgraven,' zegt mijn buurman. 'Ik heb een kraantje.' Hij heeft een baard van zeven dagen. Als kersverse papa kijkt hij met verantwoordelijke ogen de wereld in. Hij lijkt een paar jaar te hebben overgeslagen. Naast een bouwhuis heeft hij nu ook een vrouw en kind.
'Het is we een heel eind hoor,' zegt de buurman rechts. Hij heeft zijn riool vorig jaar met blote handen opgegraven. Nog steeds borstelt hij zijn nagels. Even later springt hij op zijn fiets en laat hij een sleutel van zijn huis bijmaken zodat ik 's nachts niet in het bos hoef te plassen.
Die avond om kwart over zes komt de buurman met het kraantje de oprit opgraven. Hij heeft een andere buurman meegenomen. Die heeft de torso van een stierenvechter. Met blote handen trekt hij de stenen uit de straat.
'Wat verwachten jullie van mij?' vraag ik als de stenen en het witte en bruine zand door de lucht vliegen. 'Ach, om acht uur een kopje koffie is wel lekker.' Ik sluip weg op mijn blotevoetenslippers. Bang dat ik een teen stoot aan een steen. Binnen zoek ik het koffiezetapparaat op.
De volgende dag legt de rioolman meters nieuwe pijp in mijn oprit en die avond leggen mijn buurmannen het zand en de stenen weer terug. 'Nu moet je vegen,' zeggen ze drie keer tegen mij.
Nu veeg ik elke dag mijn oprit als ode aan mijn buurmannen. De ene dag voor de buurman met zijn kraantje dat net niet door de schuttingdeur past, de andere dag voor de buurman met zijn grote handen, de derde dag voor de buurman met de sleutel. Deze laatste deed die nacht de deur op het nachtslot. Zoals elke nacht. Ik heb hem niet uit bed gebeld. Ik had een gat in de grond.
18 mei 2015
Met een boekje
Als
ik op zondagmorgen om half zes wakker word, lacht de dag mij toe. Om
mij heen is het stil. Naast mij klinkt tevreden gesnurk en buiten
zingen de vogels op volle kracht. Aan hun toon hoor ik dat de zon
schijnt. Met blijde riedels overstemmen ze elkaar. In mijn halfslaap
hoorde ik er een huilende baby in, een blaffende hond en piepende
banden.
Voor mij liggen een heleboel uren waarin ik niets moet. Uren waarin ik zelfs van alles mag. Ik kan me nog tien keer omdraaien en ik kan vrolijk opstaan. Deze vrije dag heeft zich in mij genesteld als een teek in de nek van mijn kat. Je komt er niet zomaar vanaf.
Door het gipsdunne wandje van de slaapkamer hoor ik mijn zoontje zingen. De dag lacht hem ook toe. Zijn negen maanden oude stemmetje klinkt als muziek. Het is een dreuntoon van plezier. Hij is blij. Gisteravond is hij rond zeven uur op mijn schoot met de speen van de fles in zijn mond in slaap gevallen. Hij heeft niet eens doorgehad dat ik hem naar boven bracht en in zijn bed stopte.
Vannacht heeft hij zich twee keer even alleen gevoeld en gehuild. Ik heb hem om één uur weer ingestopt en zijn speen gegeven en een uur later deed mijn lief hetzelfde. Zij moest voor hem zingen. Zij kan dat 's nachts. Ook 's nachts zingt zij fantastisch.
Zonder hem te zien weet ik hoe hij erbij ligt. Op zijn buik, dwars in zijn bed en met zijn neus tegen de spijlen. De deken ligt misschien nog half over hem heen. Met zijn wijsvinger bevoelt hij zijn matras met de gaatjes terwijl hij elk gevoel luid becommentarieert.
Ik bedenk wat ik vandaag ga doen. Niks, neem ik me voor. Vandaag ben ik vrij, vandaag is een rustdag.
Ik sta op, doe de jongen in bad waar hij de dag nat spettert. En mij ook. Daarna ontbijten we met een fles warme melk en een warme croissant. We bekijken elke hap die bij de ander de mond in gaat. Ik veeg mijn jochies kin af en hij wijst op een kruimel die aan mijn lip blijft hangen.
De jongen gaat op de grond met een blokkendoos spelen. Hij zingt alweer. Ik ga in een hoekje zitten. Met een boekje. Ik heb zin in een goed verhaal.
11 mei 2015
Voor mij liggen een heleboel uren waarin ik niets moet. Uren waarin ik zelfs van alles mag. Ik kan me nog tien keer omdraaien en ik kan vrolijk opstaan. Deze vrije dag heeft zich in mij genesteld als een teek in de nek van mijn kat. Je komt er niet zomaar vanaf.
Door het gipsdunne wandje van de slaapkamer hoor ik mijn zoontje zingen. De dag lacht hem ook toe. Zijn negen maanden oude stemmetje klinkt als muziek. Het is een dreuntoon van plezier. Hij is blij. Gisteravond is hij rond zeven uur op mijn schoot met de speen van de fles in zijn mond in slaap gevallen. Hij heeft niet eens doorgehad dat ik hem naar boven bracht en in zijn bed stopte.
Vannacht heeft hij zich twee keer even alleen gevoeld en gehuild. Ik heb hem om één uur weer ingestopt en zijn speen gegeven en een uur later deed mijn lief hetzelfde. Zij moest voor hem zingen. Zij kan dat 's nachts. Ook 's nachts zingt zij fantastisch.
Zonder hem te zien weet ik hoe hij erbij ligt. Op zijn buik, dwars in zijn bed en met zijn neus tegen de spijlen. De deken ligt misschien nog half over hem heen. Met zijn wijsvinger bevoelt hij zijn matras met de gaatjes terwijl hij elk gevoel luid becommentarieert.
Ik bedenk wat ik vandaag ga doen. Niks, neem ik me voor. Vandaag ben ik vrij, vandaag is een rustdag.
Ik sta op, doe de jongen in bad waar hij de dag nat spettert. En mij ook. Daarna ontbijten we met een fles warme melk en een warme croissant. We bekijken elke hap die bij de ander de mond in gaat. Ik veeg mijn jochies kin af en hij wijst op een kruimel die aan mijn lip blijft hangen.
De jongen gaat op de grond met een blokkendoos spelen. Hij zingt alweer. Ik ga in een hoekje zitten. Met een boekje. Ik heb zin in een goed verhaal.
11 mei 2015
24 kilometer
'Het gaat regenen, meneer de notaris.
Ik zou maar een paraplu meenemen.' Het kleine mannetje kijkt de man
in het nette pak met scherpe ogen aan. 'U moet een eind fietsen hoor.
Het zijn een heleboel kilometers.'
Lammert is de activist van het dorp. De kerk, de gehandicapten, de scouting en de molen profiteren elke dag van zijn welverdiende pensioen. Nu hij niet meer hoeft te solderen op Dennenoord heeft hij alle tijd om de ander te helpen. De notaris ziet hem elke dag langsfietsen. Aan zijn uiterlijk kan hij zien wat hij die dag gaat doen. Een fietskar met een ladder, boerenklompen en een schoffel, met een passagier op de duofiets. Lammert fietst altijd voorbij.
'Zo,' zegt een vrouw met groot wit haar die naast Lammert is komen staan. 'Ik zeg net tegen Bea, meneer notaris moet zich wel warm aankleden. Het kan koud zijn.'
Die ochtend heeft hij zijn oude fiets uit de schuur gepakt, zijn statige zwarte herenrijwiel met het grote stuur. Voor het eerst had hij gehoopt dat er een elektrische fiets achter de deur stond. Ze willen dat hij 22 kilometer gaat fietsen om de lengte van een rij vlaggetjes te controleren. Hij, de notaris, omdat de servanten een wereldrecord willen breken.
Hij kijkt naar zijn schoenen, ze zijn gepoetst maar de neuzen spiegelen niet. Hij ziet de vouw in zijn broek en denkt aan zijn rode das. Hij had hem niet om hoeven doen.
Met een druk op de knop van zijn fietscomputer rijdt hij weg. Begin bij 0. Het apparaatje is speciaal voor vandaag aangeschaft. Als hij met de dokter en de dominee uit fietsen gaat, malen ze slechts om de zielen van het dorp. 'Niet omkijken, niet nadenken, gewoon trappen,' heeft zijn vrouw gezegd. 'Je komt altijd weer thuis.' Achter hem piept een rij fietsen, de servanten volgen hem. Ze houden hem in de gaten. Hun wereldrecord levert goed geld op.
De route is makkelijk. Volg de vlaggetjes. Ze wapperen vrolijk in de lucht. Huisvlijt, knippen, plakken, in de juiste volgorde leggen, pijn in je schouder, denkt hij. Op zijn fietscomputer staat 4,1 kilometer.
'Meneer notaris, u moet hier even over het gras, anders mist u een stukje,' zegt Lammert als ze bij kilometer 16,35 zijn. Hij gaat voorop, door de tuin van de kazerne. Achter hem glijdt één van de servanten uit.
Na twee uur zijn ze terug bij de kerk. Het is gelukt, heeft hij gezegd toen ze de 18 kilometer voorbij waren. Het getal van 24,293 kilometer houdt hij nog even voor zich. Net als de laatste halve meter.
4 mei 2015
Lammert is de activist van het dorp. De kerk, de gehandicapten, de scouting en de molen profiteren elke dag van zijn welverdiende pensioen. Nu hij niet meer hoeft te solderen op Dennenoord heeft hij alle tijd om de ander te helpen. De notaris ziet hem elke dag langsfietsen. Aan zijn uiterlijk kan hij zien wat hij die dag gaat doen. Een fietskar met een ladder, boerenklompen en een schoffel, met een passagier op de duofiets. Lammert fietst altijd voorbij.
'Zo,' zegt een vrouw met groot wit haar die naast Lammert is komen staan. 'Ik zeg net tegen Bea, meneer notaris moet zich wel warm aankleden. Het kan koud zijn.'
Die ochtend heeft hij zijn oude fiets uit de schuur gepakt, zijn statige zwarte herenrijwiel met het grote stuur. Voor het eerst had hij gehoopt dat er een elektrische fiets achter de deur stond. Ze willen dat hij 22 kilometer gaat fietsen om de lengte van een rij vlaggetjes te controleren. Hij, de notaris, omdat de servanten een wereldrecord willen breken.
Hij kijkt naar zijn schoenen, ze zijn gepoetst maar de neuzen spiegelen niet. Hij ziet de vouw in zijn broek en denkt aan zijn rode das. Hij had hem niet om hoeven doen.
Met een druk op de knop van zijn fietscomputer rijdt hij weg. Begin bij 0. Het apparaatje is speciaal voor vandaag aangeschaft. Als hij met de dokter en de dominee uit fietsen gaat, malen ze slechts om de zielen van het dorp. 'Niet omkijken, niet nadenken, gewoon trappen,' heeft zijn vrouw gezegd. 'Je komt altijd weer thuis.' Achter hem piept een rij fietsen, de servanten volgen hem. Ze houden hem in de gaten. Hun wereldrecord levert goed geld op.
De route is makkelijk. Volg de vlaggetjes. Ze wapperen vrolijk in de lucht. Huisvlijt, knippen, plakken, in de juiste volgorde leggen, pijn in je schouder, denkt hij. Op zijn fietscomputer staat 4,1 kilometer.
'Meneer notaris, u moet hier even over het gras, anders mist u een stukje,' zegt Lammert als ze bij kilometer 16,35 zijn. Hij gaat voorop, door de tuin van de kazerne. Achter hem glijdt één van de servanten uit.
Na twee uur zijn ze terug bij de kerk. Het is gelukt, heeft hij gezegd toen ze de 18 kilometer voorbij waren. Het getal van 24,293 kilometer houdt hij nog even voor zich. Net als de laatste halve meter.
4 mei 2015
Jonge wiet
'Vijf
euro, meer heb ik niet.'
De jongen houdt zijn fiets met de stang tussen zijn benen overeind en haalt uit zijn kontzak een briefje. Vijf euro, dat is het geld waar hij het mee moet doen, zei zijn vader vanochtend.
'Nee, meer krijg je echt niet,' lachte die toen hij zijn portemonnee dichtdeed. 'Voor de rest ga je maar werken.'
'Maar ik ben nog te jong om te werken. Geen enkel bedrijf neemt iemand van zestien aan. En trouwens,' voegde hij eraan toe terwijl hij het vijfje in zijn zak stopte, 'ik moet naar school van jou. Ik heb helemaal geen tijd om te werken.'
De jongen aan wie hij het geld geeft heeft licht gekleurd haar. Je kunt het zowel geel als wit noemen. Boven aan zijn achterhoofd hangt een staartje en daaronder is zijn haar kaalgeschoren. De jongen rijdt weg op zijn grote skateboard en steekt de weg over. Hij springt behendig op de stoep en is dan verdwenen.
Roland wacht. Onder de poort van de kazerne is het koud. Hij schuift zijn scooter vooruit zodat hij in de zon staat. De grond bij het groene hek ligt vol peuken. Die gasten van de kantoren hier roken heel wat af, hij kan het zelfs ruiken. Hij strekt zijn gezicht naar de zon en ziet dat de witte wolken aan de blauwe lucht langzaam bewegen. Ze gaan met de richting van de weg mee. Hoog daarboven vliegt een speelgoedvliegtuig voor een dikke witte streep uit. Het vliegtuig gaat heel langzaam.
Hij hoort de wieltjes van het skateboard weer over de grond razen. De lichtharige jongen in zijn grote parka springt vlak voor hem van zijn board en houdt het ding met één voet tegen. Hij heeft glimmend nieuwe schoenen aan. In zijn hand houdt hij een klein zakje met een groene inhoud.
'Ging het makkelijk?'
'Ja hoor, ze vragen niks. Ik moest gewoon mijn paspoort laten zien.'
Hij pakt het zakje met de rolletjes gras aan. Het zakje is netjes afgesloten met zo'n rode sluitrand. Daar bestaat vast een mooi woord voor, dat moet hij eens googelen.
'Meer krijg je niet voor vijf euro. Dit is alles.'
Roland kijkt naar het zakje. En dan naar de jongen. Hij heeft pukkels. Zijn hele gezicht zit eronder.
'Hoe heet jij eigenlijk?'
'Noem mij maar Willem.'
Hij zegt er niet bij dat hij net een euro heeft verdiend.
27 april 2015
De jongen houdt zijn fiets met de stang tussen zijn benen overeind en haalt uit zijn kontzak een briefje. Vijf euro, dat is het geld waar hij het mee moet doen, zei zijn vader vanochtend.
'Nee, meer krijg je echt niet,' lachte die toen hij zijn portemonnee dichtdeed. 'Voor de rest ga je maar werken.'
'Maar ik ben nog te jong om te werken. Geen enkel bedrijf neemt iemand van zestien aan. En trouwens,' voegde hij eraan toe terwijl hij het vijfje in zijn zak stopte, 'ik moet naar school van jou. Ik heb helemaal geen tijd om te werken.'
De jongen aan wie hij het geld geeft heeft licht gekleurd haar. Je kunt het zowel geel als wit noemen. Boven aan zijn achterhoofd hangt een staartje en daaronder is zijn haar kaalgeschoren. De jongen rijdt weg op zijn grote skateboard en steekt de weg over. Hij springt behendig op de stoep en is dan verdwenen.
Roland wacht. Onder de poort van de kazerne is het koud. Hij schuift zijn scooter vooruit zodat hij in de zon staat. De grond bij het groene hek ligt vol peuken. Die gasten van de kantoren hier roken heel wat af, hij kan het zelfs ruiken. Hij strekt zijn gezicht naar de zon en ziet dat de witte wolken aan de blauwe lucht langzaam bewegen. Ze gaan met de richting van de weg mee. Hoog daarboven vliegt een speelgoedvliegtuig voor een dikke witte streep uit. Het vliegtuig gaat heel langzaam.
Hij hoort de wieltjes van het skateboard weer over de grond razen. De lichtharige jongen in zijn grote parka springt vlak voor hem van zijn board en houdt het ding met één voet tegen. Hij heeft glimmend nieuwe schoenen aan. In zijn hand houdt hij een klein zakje met een groene inhoud.
'Ging het makkelijk?'
'Ja hoor, ze vragen niks. Ik moest gewoon mijn paspoort laten zien.'
Hij pakt het zakje met de rolletjes gras aan. Het zakje is netjes afgesloten met zo'n rode sluitrand. Daar bestaat vast een mooi woord voor, dat moet hij eens googelen.
'Meer krijg je niet voor vijf euro. Dit is alles.'
Roland kijkt naar het zakje. En dan naar de jongen. Hij heeft pukkels. Zijn hele gezicht zit eronder.
'Hoe heet jij eigenlijk?'
'Noem mij maar Willem.'
Hij zegt er niet bij dat hij net een euro heeft verdiend.
27 april 2015
Sparrenlaan
De
deurbel galmt als een bronzen kerkklok. Giny sloft naar
de deur terwijl ze haar duster warm om zich heen trekt. Een onbekende
man in een broek met grote zwarte kniestukken staat voor de deur. Hij
heeft een natte scheiding.
'Goedemorgen mevrouw. Ik ben Aaldert de tuinman. Ik zie dat uw tuin om een voorjaarsbeurt verlegen zit. Kunnen wij u helpen?'
Ze schrikt20. Hoe weet die man waar zij al weken tegenaan hikt? 'Belt u over een kwartier nog eens aan. Dan ben ik aangekleed en kijk ik wat u voor mij kan doen.' Ze sluit de deur en kijkt de man na. Die steekt zijn duim op naar een man met dezelfde broek en hetzelfde haar.
Snel schiet ze haar tuinkleren aan: broek, jasje, dikke sokken, klompen.
Een kwartier later staat ze buiten en deelt ze haar bevelen uit. De dode planten weg, de grassen kort, die struik eruit, die twee takken van de boom af. De rozen doet ze zelf.
De man gaat aan het werk. Hij heeft mooi gereedschap en al snel ligt de tuin overhoop. De planten worden kort en daartussen stapelen de restanten van de winter zich op.
Giny is naar binnen gegaan en kijkt vanachter het keukenraam toe terwijl ze haar ontbijt eet. Een beetje yoghurt, een kiwi en kamillethee. De man heeft op zijn linkerarm een griezelige tatoeage. Een draak die een naam uitblaast. Ze bladert wat door een tuinblad en gaat naar buiten. Ze vraagt aan de man of het allemaal lukt. Hij lacht.
'Natuurlijk mevrouw, ik maak uw tuin weer heel mooi.' Ze herkent het accent niet. Het lijkt wel buitenlands. Of is het Fries? Zijn collega is aan de boom begonnen. Behendig zaagt hij de grote takken af.
Ze knipt lusteloos in de rozen. Boven de onderste drie of vier knoppen mogen alle takken eraf. Na een kwartier gaat ze weer naar binnen en bladert ze door de krant. Op de voorpagina adverteren twee hoveniers in kleur.
Om één uur gaat de bel. 'Mevrouw, wij gaan lunchen. Kunt u ons voor vanochtend betalen? Dan kunnen wij daarvan eten. Wij komen terug.'
Ze geeft hem honderd euro en hij gaat weg.
Aan het eind van de middag zit ze met een glas wijn op de bank. Henk komt later en de mannen zijn ook niet meer geweest. Misschien komen ze morgen. Ze moet maar afwachten, ze heeft geen telefoonnummer van ze. Ze weet niet meer precies wat de man zei: Vanmiddag? Straks? Later? Morgen?
Ze schenkt nog een glas in. De fles is opeens leeg. Ze staart naar buiten waar de boom zijn laatste takken naar de hemel heft. De uitgegraven planten liggen zielloos op hun zij.
Giny gaat op de bank liggen en doet haar ogen even dicht.
20 april 2015
'Goedemorgen mevrouw. Ik ben Aaldert de tuinman. Ik zie dat uw tuin om een voorjaarsbeurt verlegen zit. Kunnen wij u helpen?'
Ze schrikt20. Hoe weet die man waar zij al weken tegenaan hikt? 'Belt u over een kwartier nog eens aan. Dan ben ik aangekleed en kijk ik wat u voor mij kan doen.' Ze sluit de deur en kijkt de man na. Die steekt zijn duim op naar een man met dezelfde broek en hetzelfde haar.
Snel schiet ze haar tuinkleren aan: broek, jasje, dikke sokken, klompen.
Een kwartier later staat ze buiten en deelt ze haar bevelen uit. De dode planten weg, de grassen kort, die struik eruit, die twee takken van de boom af. De rozen doet ze zelf.
De man gaat aan het werk. Hij heeft mooi gereedschap en al snel ligt de tuin overhoop. De planten worden kort en daartussen stapelen de restanten van de winter zich op.
Giny is naar binnen gegaan en kijkt vanachter het keukenraam toe terwijl ze haar ontbijt eet. Een beetje yoghurt, een kiwi en kamillethee. De man heeft op zijn linkerarm een griezelige tatoeage. Een draak die een naam uitblaast. Ze bladert wat door een tuinblad en gaat naar buiten. Ze vraagt aan de man of het allemaal lukt. Hij lacht.
'Natuurlijk mevrouw, ik maak uw tuin weer heel mooi.' Ze herkent het accent niet. Het lijkt wel buitenlands. Of is het Fries? Zijn collega is aan de boom begonnen. Behendig zaagt hij de grote takken af.
Ze knipt lusteloos in de rozen. Boven de onderste drie of vier knoppen mogen alle takken eraf. Na een kwartier gaat ze weer naar binnen en bladert ze door de krant. Op de voorpagina adverteren twee hoveniers in kleur.
Om één uur gaat de bel. 'Mevrouw, wij gaan lunchen. Kunt u ons voor vanochtend betalen? Dan kunnen wij daarvan eten. Wij komen terug.'
Ze geeft hem honderd euro en hij gaat weg.
Aan het eind van de middag zit ze met een glas wijn op de bank. Henk komt later en de mannen zijn ook niet meer geweest. Misschien komen ze morgen. Ze moet maar afwachten, ze heeft geen telefoonnummer van ze. Ze weet niet meer precies wat de man zei: Vanmiddag? Straks? Later? Morgen?
Ze schenkt nog een glas in. De fles is opeens leeg. Ze staart naar buiten waar de boom zijn laatste takken naar de hemel heft. De uitgegraven planten liggen zielloos op hun zij.
Giny gaat op de bank liggen en doet haar ogen even dicht.
20 april 2015
In Gdansk
Ik
loop naar het winkelcentrum. Vannacht heb ik tijdens een slapeloos
moment ontdekt dat je daar goed kunt ontbijten. Beter dan in het
vreetschuurtje van mijn hotel waar je alles van het buffet wilt
proeven. Ik had net mijn bord volgeladen met brood, kaas, koek,
taart, worst, vis, boter, yoghurt en jam toen het meisje iets aan mij
vroeg. Ik verstond het woord 'omelet'. Ik zei ja. Ze ratelde nog een
keer. Ik verstond 'tomatoes' en ik zei nog een keer ja. De omelet had
de omvang van een Drentse pannenkoek.
In de straten rond het winkelcentrum zijn de mensen op weg naar werk of bakker. De huizen zijn volle woonkazernes in treurig bruin. Twee zestigers bekijken de motor van hun hoge fourwheeldrive. Het winkelcentrum met al zijn verdiepingen glanst. Beneden lokken koffietentjes met luie stoelen en volle vitrines.
Bij het winkelcentrum zit een vrouw op haar knieën. Ze draagt een strakke broek en een gewatteerd jack. Ze heeft een paardenstaartje. Haar leeftijd is de mijne. Ze kijkt me vragend aan en laat mij een onleesbaar bordje zien. Daarnaast houdt ze een leeg koffiebekertje. Ik grabbel in mijn zak. Daar vind ik munten. Ik geef haar zeven zloty. Ik schaam me. In mijn kontzak zit vijfhonderd zloty.
Binnen glimt het van glas en metaal. Ik zoek mijn koffietentje en bestel cappuccino, croissant en appeltaart. Zevenentwintig zloty: zeven euro. De barrista heeft drie cacao-blaadjes op mijn koffie gemaakt.
Mensen lopen langs sieraden, kleding, cadeaus, bloemen en eten. Ik denk meteen aan een cadeautje voor thuis. Een knuffelbeer voor hem, een jasje misschien; en een ring voor haar. Ik bekijk de mensen. Ze zijn allemaal jonger dan ik en hip gekleed. Een stel met twee baby's in wandelwagens bestelt koffie, broodjes en sap. Zij werken niet op donderdag.
In 1980 leefden ze hier op voedselbonnen. In 1920 ook. Het omaatje dat ik in de binnenstad tegenkwam zou hier huilend verdwalen. Het ging allemaal te snel. Haar hoofd hing horizontaal aan haar lijf. Ze droeg te grote schoenen en drie plastic zakjes.
Door alle luxe om mij heen wil ik geld uitgeven. Maar als ik even nadenk vind ik het zonde. Ik heb alles al. Ik kan wat beters met mijn geld doen. Ik neem me voor om elke dag langs de jonge vrouw te lopen. Ze krijgt elke dag alle munten die ik heb.
Die avond bestel ik geen dessert. Ik zit vol. Echt te vol.
13 april 2015
In de straten rond het winkelcentrum zijn de mensen op weg naar werk of bakker. De huizen zijn volle woonkazernes in treurig bruin. Twee zestigers bekijken de motor van hun hoge fourwheeldrive. Het winkelcentrum met al zijn verdiepingen glanst. Beneden lokken koffietentjes met luie stoelen en volle vitrines.
Bij het winkelcentrum zit een vrouw op haar knieën. Ze draagt een strakke broek en een gewatteerd jack. Ze heeft een paardenstaartje. Haar leeftijd is de mijne. Ze kijkt me vragend aan en laat mij een onleesbaar bordje zien. Daarnaast houdt ze een leeg koffiebekertje. Ik grabbel in mijn zak. Daar vind ik munten. Ik geef haar zeven zloty. Ik schaam me. In mijn kontzak zit vijfhonderd zloty.
Binnen glimt het van glas en metaal. Ik zoek mijn koffietentje en bestel cappuccino, croissant en appeltaart. Zevenentwintig zloty: zeven euro. De barrista heeft drie cacao-blaadjes op mijn koffie gemaakt.
Mensen lopen langs sieraden, kleding, cadeaus, bloemen en eten. Ik denk meteen aan een cadeautje voor thuis. Een knuffelbeer voor hem, een jasje misschien; en een ring voor haar. Ik bekijk de mensen. Ze zijn allemaal jonger dan ik en hip gekleed. Een stel met twee baby's in wandelwagens bestelt koffie, broodjes en sap. Zij werken niet op donderdag.
In 1980 leefden ze hier op voedselbonnen. In 1920 ook. Het omaatje dat ik in de binnenstad tegenkwam zou hier huilend verdwalen. Het ging allemaal te snel. Haar hoofd hing horizontaal aan haar lijf. Ze droeg te grote schoenen en drie plastic zakjes.
Door alle luxe om mij heen wil ik geld uitgeven. Maar als ik even nadenk vind ik het zonde. Ik heb alles al. Ik kan wat beters met mijn geld doen. Ik neem me voor om elke dag langs de jonge vrouw te lopen. Ze krijgt elke dag alle munten die ik heb.
Die avond bestel ik geen dessert. Ik zit vol. Echt te vol.
13 april 2015
Vanaf Eelde
Twee
hazen keuvelen met elkaar op het gras naast de startbaan waar zojuist
het paarse vliegtuig is geland. De brullende vogel heeft zich laten
uitrollen tot achter de bomen van het dorp en rijdt nu terug naar het
vliegveldgebouw. Daar stopt het en laat het zijn passagiers in een
lange rij uitstappen. Even later loop ik achter twee dames met gele
hesjes en hoge hakken naar het zwijgende gevaarte. Ik mag zelf mijn
stoel uitkiezen.
Er zijn geen andere vliegtuigen. In de lucht dreint de traumahelicopter.
Als we vertrekken houdt een buizerd een wedstrijdje met het rijdende vliegtuig, waarin honderd mensen niets begrijpen van het snelle Poolse Engels van de piloot en zijn personeel. Onderweg vangen we wel allemaal het woord turbulentie op.
De hazen rennen met een derde vriendje door het gras. Het vliegtuig is op nog geen tien meter afstand. De buizerd verliest het van het vliegtuig. Met een mooie duik zwaait hij af en gaat hij bij een vriendje op het hek zitten. Tegen het hek staan de fietsen van sommige passagiers vastgeketend.
Anderhalf uur geleden stapte ik thuis in de bus en werd ik voor het vliegveldgebouw afgezet. Terminal is hier geen passend woord. Misschien dat het Drents er wat voor weet. Ik loop naar binnen, drie meisjes controleren mijn ticket en de omvang van mijn tas waarna het volgende meisje mij maant om zoveel mogelijk kleren uit te trekken en op de lopende band van de security check te leggen. Van de mensen voor mij weet ze precies wie zijn schoenen moet uittrekken. 'In uw hakken zit een metalen strip, mevrouw,' zegt ze tegen een dame op cowboylaarzen.
Bij een werkloze mevrouw achter een kassa koop ik een flesje drinken. Tenslotte controleert één van de dames in de gele hesjes die mij later naar het vliegtuig brengen mijn ticket. Het is een verfrommeld A4-tje, zelf geprint en in vieren gevouwen. Ze scheurt er een stukje af.
De laatste tien minuten wacht ik samen met nog negenennegentig mensen voor een glazen wand. Buiten verjaagt een man in een gele auto de dieren van de startbaan. Hij schiet rook in de lucht maar als hij doorrijdt komen de hazen, de buizerds en de kraaien weer terug. Dit is hun plek.
Om mij heen klinkt luidruchtig Nederlands, beschaafd Duits en slissend Pools. Ik ben op weg naar Gdansk.
6 april 2015
Er zijn geen andere vliegtuigen. In de lucht dreint de traumahelicopter.
Als we vertrekken houdt een buizerd een wedstrijdje met het rijdende vliegtuig, waarin honderd mensen niets begrijpen van het snelle Poolse Engels van de piloot en zijn personeel. Onderweg vangen we wel allemaal het woord turbulentie op.
De hazen rennen met een derde vriendje door het gras. Het vliegtuig is op nog geen tien meter afstand. De buizerd verliest het van het vliegtuig. Met een mooie duik zwaait hij af en gaat hij bij een vriendje op het hek zitten. Tegen het hek staan de fietsen van sommige passagiers vastgeketend.
Anderhalf uur geleden stapte ik thuis in de bus en werd ik voor het vliegveldgebouw afgezet. Terminal is hier geen passend woord. Misschien dat het Drents er wat voor weet. Ik loop naar binnen, drie meisjes controleren mijn ticket en de omvang van mijn tas waarna het volgende meisje mij maant om zoveel mogelijk kleren uit te trekken en op de lopende band van de security check te leggen. Van de mensen voor mij weet ze precies wie zijn schoenen moet uittrekken. 'In uw hakken zit een metalen strip, mevrouw,' zegt ze tegen een dame op cowboylaarzen.
Bij een werkloze mevrouw achter een kassa koop ik een flesje drinken. Tenslotte controleert één van de dames in de gele hesjes die mij later naar het vliegtuig brengen mijn ticket. Het is een verfrommeld A4-tje, zelf geprint en in vieren gevouwen. Ze scheurt er een stukje af.
De laatste tien minuten wacht ik samen met nog negenennegentig mensen voor een glazen wand. Buiten verjaagt een man in een gele auto de dieren van de startbaan. Hij schiet rook in de lucht maar als hij doorrijdt komen de hazen, de buizerds en de kraaien weer terug. Dit is hun plek.
Om mij heen klinkt luidruchtig Nederlands, beschaafd Duits en slissend Pools. Ik ben op weg naar Gdansk.
6 april 2015
Waanzin
Op de brink is ze ook al niet. Waar is
ze dan wel?
Ik trek mijn kraag op en loop door. De wind is koud, hij probeert me te vermoorden.
Ik moet blijven lopen, anders kom ik haar nooit tegen. Naar de winkel dan, die is tenminste altijd open en ze hebben er koffie. Dat bocht van thuis is niet te zuipen.
Daar, is ze dat niet? Die vrouw met die rode jas. Ze heeft hetzelfde haar en dezelfde benen. Maar ze had geen rode jas aan toen ze wegging. Wat had ze eigenlijk aan vandaag?
Ik loop de winkel binnen. Als ze het hier nou warm maakten, bleef ik slapen. Maar ze laten het hier zo hard vriezen dat je handschoenen aan moet doen om de boodschappen te kunnen pakken.
Ik pak een winkelwagentje. Dan denken ze dat ik een klant ben. Verrek! Het wagentje zit vast met een ketting. Ik kijk hoe de oude mevrouw naast mij het doet. Ze stopt geld in het handvat en kijkt mij onplezierig aan. Zij wil me vermoorden! Ik draai me van haar af en stop mijn handen in mijn zakken, op zoek naar een munt.
Maar ik heb er geen. Dat weet ik al een week lang. Ik krijg van niemand geld, ik krijg alleen maar oud brood en fruit.
Intussen recht ik mijn rug. Klaar voor de klap. Zo'n oud mens kan toch niet zo hard slaan. Maar ik weiger om weg te lopen. Dit is ook mijn land. De ouderen hebben niet het alleenrecht in dit dorp. Dan hadden ze mij maar niet moeten binnenlaten.
In mijn zakken voel ik wat ik al drie weken voel. Mijn vingers betasten een veiligheidsspeld, drie tandenstokers, een pakje kauwgom, een plastic zakje en een klein gaatje.
Ik houd de hele tijd mijn vinger op dat gaatje. Dan kunnen ze niet bij mij naar binnen kijken.
De vrouw sjokt achter mij langs en ik hoor haar haar neus ophalen. Daarna spuugt ze op de grond. Net naast mijn schoenen die ik vanmorgen nog gepoetst heb met tandpasta.
Zorg goed voor je schoenen, zei ze voordat ze wegging. Ik zwaaide naar haar en hield mijn andere hand in mijn zak.
Van een stapel mandjes neem ik de bovenste. Ze zijn allemaal geel. Zij zou de grootste mand kiezen maar ik neem de kleinste. Ik heb niet veel nodig. Ik heb alleen haar nodig.
30 maart 2015
Ik trek mijn kraag op en loop door. De wind is koud, hij probeert me te vermoorden.
Ik moet blijven lopen, anders kom ik haar nooit tegen. Naar de winkel dan, die is tenminste altijd open en ze hebben er koffie. Dat bocht van thuis is niet te zuipen.
Daar, is ze dat niet? Die vrouw met die rode jas. Ze heeft hetzelfde haar en dezelfde benen. Maar ze had geen rode jas aan toen ze wegging. Wat had ze eigenlijk aan vandaag?
Ik loop de winkel binnen. Als ze het hier nou warm maakten, bleef ik slapen. Maar ze laten het hier zo hard vriezen dat je handschoenen aan moet doen om de boodschappen te kunnen pakken.
Ik pak een winkelwagentje. Dan denken ze dat ik een klant ben. Verrek! Het wagentje zit vast met een ketting. Ik kijk hoe de oude mevrouw naast mij het doet. Ze stopt geld in het handvat en kijkt mij onplezierig aan. Zij wil me vermoorden! Ik draai me van haar af en stop mijn handen in mijn zakken, op zoek naar een munt.
Maar ik heb er geen. Dat weet ik al een week lang. Ik krijg van niemand geld, ik krijg alleen maar oud brood en fruit.
Intussen recht ik mijn rug. Klaar voor de klap. Zo'n oud mens kan toch niet zo hard slaan. Maar ik weiger om weg te lopen. Dit is ook mijn land. De ouderen hebben niet het alleenrecht in dit dorp. Dan hadden ze mij maar niet moeten binnenlaten.
In mijn zakken voel ik wat ik al drie weken voel. Mijn vingers betasten een veiligheidsspeld, drie tandenstokers, een pakje kauwgom, een plastic zakje en een klein gaatje.
Ik houd de hele tijd mijn vinger op dat gaatje. Dan kunnen ze niet bij mij naar binnen kijken.
De vrouw sjokt achter mij langs en ik hoor haar haar neus ophalen. Daarna spuugt ze op de grond. Net naast mijn schoenen die ik vanmorgen nog gepoetst heb met tandpasta.
Zorg goed voor je schoenen, zei ze voordat ze wegging. Ik zwaaide naar haar en hield mijn andere hand in mijn zak.
Van een stapel mandjes neem ik de bovenste. Ze zijn allemaal geel. Zij zou de grootste mand kiezen maar ik neem de kleinste. Ik heb niet veel nodig. Ik heb alleen haar nodig.
30 maart 2015
Luiers
'Kom maar, dan pak ik de tas wel.'
De man geeft haar de tas die zij op het aanrecht zet. Naast de andere tassen. Hij zet het jochie met het stoeltje op de grond. Het jochie kijkt met grote ogen rond en lacht naar alles wat beweegt.
'Gisteren had hij een roze luier aan,' zegt de man. 'Die hebben wij niet. Wij hebben groene.'
'O, sorry, dan heb ik even niet opgelet. Het kan wel eens een keer misgaan. Ik zal er beter op letten.'
De man gaat weg en Maya zet de baby in de box. Die rolt meteen op zijn buik en lacht naar de bruine spijlen waar hij zijn neus bijna tegen stoot.
Maya loopt naar het aanrecht en haalt de tassen leeg. Ze maakt stapeltjes. Luiers, doekjes, flessen, potjes, kleertjes. Soort bij soort en kleur bij kleur. Vandaag heeft ze drie soorten luiers. Groene, roze en witte. De jongens krijgen geen roze luiers meer, schrijft ze op een briefje dat ze bovenop de roze luiers legt.
Het poeder van de flessenvoeding dat in drie potjes zit gooit ze in een grote pot waar ze een blauw deksel op doet. De lege potjes doet ze terug in de tassen.
'Wat zullen wij jou vandaag eens aantrekken?' zegt ze nadat ze de eerste baby een fles heeft gegeven. Ze verschoont hem met een roze luier. Dan trekt ze de rest van zijn kleertjes uit en doet hem een lichtblauw T-shirtje met een roze print aan. Op zijn hoofd doet ze een wit mutsje. Ze legt hem in het roze hemelbedje en hij draait zijn hoofdje opzij en valt in slaap.
De kleren van de slapende baby doet ze bij Stine aan die ze een banaan voert. Binnen tien minuten spuugt Stine de banaan over het gebreide vestje van de slapende Tom.
'Zie je wel. Je kleren zijn vies,' roept ze naar de deur van de slaapkamer. 'Je moest andere kleren aan.'
Zafira met haar donkere krullen zit in de loopstoel en schudt hard met haar hoofd.
'Nee, echt waar?' zegt Maya tegen haar. 'Wil je geen lekker eten? Laat ik eens kijken wat ik voor je heb.'
Ze speelt de hele dag met de kinderen, totdat ze allemaal elkaars kleren aan hebben gehad en elkaars eten hebben geproefd. De kinderen lachen om alles. Ze steken hun armen omhoog en ze slikken alles door.
Om drie uur kijkt Maya op de klok. 'Tijd om op te ruimen, Zafira's mama komt zo,' zegt ze. Maya veegt Zafira's mond schoon. 'Zo, nu ben jij weer jij. Hoe heet je ook alweer?'
Het kleine meisje lacht de lach van duizend en één verwisselingen.
Bij elke tas noemt ze een naam en dan stopt ze iets van een stapel erin. 'Geen roze voor Tom,' zegt ze als de bel gaat. Ze ritst de laatste tas dicht.
'Kom Zafira, je gaat naar huis.'
23 maart 2015
De man geeft haar de tas die zij op het aanrecht zet. Naast de andere tassen. Hij zet het jochie met het stoeltje op de grond. Het jochie kijkt met grote ogen rond en lacht naar alles wat beweegt.
'Gisteren had hij een roze luier aan,' zegt de man. 'Die hebben wij niet. Wij hebben groene.'
'O, sorry, dan heb ik even niet opgelet. Het kan wel eens een keer misgaan. Ik zal er beter op letten.'
De man gaat weg en Maya zet de baby in de box. Die rolt meteen op zijn buik en lacht naar de bruine spijlen waar hij zijn neus bijna tegen stoot.
Maya loopt naar het aanrecht en haalt de tassen leeg. Ze maakt stapeltjes. Luiers, doekjes, flessen, potjes, kleertjes. Soort bij soort en kleur bij kleur. Vandaag heeft ze drie soorten luiers. Groene, roze en witte. De jongens krijgen geen roze luiers meer, schrijft ze op een briefje dat ze bovenop de roze luiers legt.
Het poeder van de flessenvoeding dat in drie potjes zit gooit ze in een grote pot waar ze een blauw deksel op doet. De lege potjes doet ze terug in de tassen.
'Wat zullen wij jou vandaag eens aantrekken?' zegt ze nadat ze de eerste baby een fles heeft gegeven. Ze verschoont hem met een roze luier. Dan trekt ze de rest van zijn kleertjes uit en doet hem een lichtblauw T-shirtje met een roze print aan. Op zijn hoofd doet ze een wit mutsje. Ze legt hem in het roze hemelbedje en hij draait zijn hoofdje opzij en valt in slaap.
De kleren van de slapende baby doet ze bij Stine aan die ze een banaan voert. Binnen tien minuten spuugt Stine de banaan over het gebreide vestje van de slapende Tom.
'Zie je wel. Je kleren zijn vies,' roept ze naar de deur van de slaapkamer. 'Je moest andere kleren aan.'
Zafira met haar donkere krullen zit in de loopstoel en schudt hard met haar hoofd.
'Nee, echt waar?' zegt Maya tegen haar. 'Wil je geen lekker eten? Laat ik eens kijken wat ik voor je heb.'
Ze speelt de hele dag met de kinderen, totdat ze allemaal elkaars kleren aan hebben gehad en elkaars eten hebben geproefd. De kinderen lachen om alles. Ze steken hun armen omhoog en ze slikken alles door.
Om drie uur kijkt Maya op de klok. 'Tijd om op te ruimen, Zafira's mama komt zo,' zegt ze. Maya veegt Zafira's mond schoon. 'Zo, nu ben jij weer jij. Hoe heet je ook alweer?'
Het kleine meisje lacht de lach van duizend en één verwisselingen.
Bij elke tas noemt ze een naam en dan stopt ze iets van een stapel erin. 'Geen roze voor Tom,' zegt ze als de bel gaat. Ze ritst de laatste tas dicht.
'Kom Zafira, je gaat naar huis.'
23 maart 2015
Dokterstelefoon
Mijn
kleine jongen huilt. Zijn ogen zijn nat en zijn wangen hebben de
kleur van stevig opgewreven appels. Hij wil vanochtend niet drinken.
Twee flessen staan ongeleegd op tafel. Elke keer als ik de speen in
zijn mond stop, duwt hij hem er met zijn tong uit. Een bordje
appelmoes blieft hij vandaag niet.
Vannacht hebben we om beurten bij hem gezeten, voor hem gezongen en hem weer ingestopt.
Hij zat bij mij op schoot en keek mij met kleine ogen aan. Ik zong door, hetzelfde liedje kwam een uur lang uit mijn keel. Over het schaap, de slaap en het kindje. Ik knikkebolde. Hij viel in slaap en ik legde hem in bed. Het is opeens heel stil. Dan schieten zijn ogen open. Huilen! Nog een keer: knuffelen, zingen, slapen, in bed. En hij ook nog een keer: huilen, enzovoort.
De buren bellen en vragen of we hulp nodig hebben. Ik wimpel het af. Dit moet ik zelf kunnen. Ik kan alleen maar denken: wat moet hij zich rot voelen. Griep, pijn, slaap. En niet kunnen vertellen wat hij voelt. Uiteindelijk valt hij in slaap. Ik ook, nadat ik bedacht heb wat ik allemaal kan doen.
Twee keer niet drinken en een stevige koorts. Dan moet ik de dokter bellen, zegt het boekje. Hij neemt meteen op. 'Welkom bij de praktijk van huisarts Kaas,' zegt hij. 'Toets 1 voor spoed. Dan hoeft u niet te wachten.' Ik hoor hem een slok koffie nemen. 'Toets 2 voor recepten en toets 3 voor een van mijn handige assistenten. Vandaag is dat Lidya.' Nog een slok. 'Als u niets doet, krijgt u de assistent.'
Ik wacht op de assistent. Omdat ik lang moet wachten, komt de dokter weer aan de lijn. 'Jij bent de eerste beller, nog even wachten.' Op de achtergrond klinkt een televisie. Ik hoor iets over tarieven die omhoog moeten.
Hij vertelt me nog twee keer hetzelfde terwijl het tussendoor stil is en dan hoor ik hem roepen: 'Lidya, neem nou eens op. Frank is aan de lijn!'
Ik vertel haar over mijn jochie. Over zijn rode wangen, over zijn natte tranen en over zijn lege buik. Ik zwijg over mijn ijzeren keel en mijn lopende neus.
'Geef hem maar een zetpil,' zegt Lidya. 'Dan gaat hij wel slapen. En dat drinken komt wel. Blijf maar proberen. Hij krijgt vanzelf dorst.'
De dokter komt nog even aan de lijn. Hij slikt een laatste slok koffie weg. 'Je was de laatste beller. Bedankt dat je belde. Hopelijk niet tot ziens.'
16 maart 2015
Vannacht hebben we om beurten bij hem gezeten, voor hem gezongen en hem weer ingestopt.
Hij zat bij mij op schoot en keek mij met kleine ogen aan. Ik zong door, hetzelfde liedje kwam een uur lang uit mijn keel. Over het schaap, de slaap en het kindje. Ik knikkebolde. Hij viel in slaap en ik legde hem in bed. Het is opeens heel stil. Dan schieten zijn ogen open. Huilen! Nog een keer: knuffelen, zingen, slapen, in bed. En hij ook nog een keer: huilen, enzovoort.
De buren bellen en vragen of we hulp nodig hebben. Ik wimpel het af. Dit moet ik zelf kunnen. Ik kan alleen maar denken: wat moet hij zich rot voelen. Griep, pijn, slaap. En niet kunnen vertellen wat hij voelt. Uiteindelijk valt hij in slaap. Ik ook, nadat ik bedacht heb wat ik allemaal kan doen.
Twee keer niet drinken en een stevige koorts. Dan moet ik de dokter bellen, zegt het boekje. Hij neemt meteen op. 'Welkom bij de praktijk van huisarts Kaas,' zegt hij. 'Toets 1 voor spoed. Dan hoeft u niet te wachten.' Ik hoor hem een slok koffie nemen. 'Toets 2 voor recepten en toets 3 voor een van mijn handige assistenten. Vandaag is dat Lidya.' Nog een slok. 'Als u niets doet, krijgt u de assistent.'
Ik wacht op de assistent. Omdat ik lang moet wachten, komt de dokter weer aan de lijn. 'Jij bent de eerste beller, nog even wachten.' Op de achtergrond klinkt een televisie. Ik hoor iets over tarieven die omhoog moeten.
Hij vertelt me nog twee keer hetzelfde terwijl het tussendoor stil is en dan hoor ik hem roepen: 'Lidya, neem nou eens op. Frank is aan de lijn!'
Ik vertel haar over mijn jochie. Over zijn rode wangen, over zijn natte tranen en over zijn lege buik. Ik zwijg over mijn ijzeren keel en mijn lopende neus.
'Geef hem maar een zetpil,' zegt Lidya. 'Dan gaat hij wel slapen. En dat drinken komt wel. Blijf maar proberen. Hij krijgt vanzelf dorst.'
De dokter komt nog even aan de lijn. Hij slikt een laatste slok koffie weg. 'Je was de laatste beller. Bedankt dat je belde. Hopelijk niet tot ziens.'
16 maart 2015
Vinger uitsteken
'Zes
kadetjes en zes krentenbollen alstublieft.' Zijn buik hijgt, hij
heeft hard gefietst.
In zijn broekzak houdt hij het tientje vast dat mama hem heeft gegeven. Het kraakt tussen zijn vingers. 'Een nieuwe!' had hij geroepen toen hij voor haar de portemonnee had gehaald en zij hem het geld had gegeven.
Uitgebreid had hij het rode papiertje bekeken. De grote poort, de tien, de letters. 'Je moet het tegen het licht houden,' had mama gezegd. 'Dan zie je nog meer.' Daarna had ze zich omgedraaid en het dekbed over zich heen getrokken. 'Voorzichtig hè,' hoorde hij haar nog mompelen. Ze klonk heel ver weg.
Nu fietst hij terug naar huis. De straten zijn leeg. Hij duwt zijn neus diep in zijn sjaal. De zon schijnt door de kale bomen in zijn ogen. Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en duwt zijn schouders bij elkaar.
Straks lekker een kadetje met veel boter en hagelslag eten. Samen met mama en Jojanneke. En dan voetballen met zijn kleine zusje. Of misschien gaat mama wel iets leuks met hen doen.
Op de hoek van de straat staat een vrachtwagen. Een oplegger op een trekker. Een man laadt platte zakken uit voor de tuinwinkel tegenover hun huis. De winkel is nog niet open maar er staan wel zakken en planten buiten. Elke avond zetten de mensen van de winkel de planten van de verkooptafels op de grond onder de tafels. 'Dan vinden de dieven ze niet,' heeft mama een keer gezegd.
De laadklep van de vrachtwagen gaat piepend omhoog. De man staat er bovenop. Hij heeft een kabel in zijn hand. 'Hoi,' roept Jonas tegen hem. De man steekt zijn hand op.
De neus van de vrachtwagen staat vlak voor de oprit van zijn huis. De straat is leeg, alleen op de stoep aan de overkant loopt. Hij draagt een grijze pet.
Jonas klemt de zak met broodjes in zijn hand en steekt hem snel uit. Even maar, maar toch, hij heeft hem uitgestoken. Zoals mama heeft gezegd: 'Altijd je hand uitsteken.' Hij kijkt ook snel achterom. Naar de vrachtwagen. Verder komt hij niet. Hij ziet niets. Hij rijdt de oprit op, netjes langs mama's auto.
Hij is er weer. Het is gelukt. Hij kan tegen mama zeggen dat hij goed heeft uitgekeken. En dat hij zijn vinger heeft uitgestoken.
9 maart 2015
In zijn broekzak houdt hij het tientje vast dat mama hem heeft gegeven. Het kraakt tussen zijn vingers. 'Een nieuwe!' had hij geroepen toen hij voor haar de portemonnee had gehaald en zij hem het geld had gegeven.
Uitgebreid had hij het rode papiertje bekeken. De grote poort, de tien, de letters. 'Je moet het tegen het licht houden,' had mama gezegd. 'Dan zie je nog meer.' Daarna had ze zich omgedraaid en het dekbed over zich heen getrokken. 'Voorzichtig hè,' hoorde hij haar nog mompelen. Ze klonk heel ver weg.
Nu fietst hij terug naar huis. De straten zijn leeg. Hij duwt zijn neus diep in zijn sjaal. De zon schijnt door de kale bomen in zijn ogen. Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en duwt zijn schouders bij elkaar.
Straks lekker een kadetje met veel boter en hagelslag eten. Samen met mama en Jojanneke. En dan voetballen met zijn kleine zusje. Of misschien gaat mama wel iets leuks met hen doen.
Op de hoek van de straat staat een vrachtwagen. Een oplegger op een trekker. Een man laadt platte zakken uit voor de tuinwinkel tegenover hun huis. De winkel is nog niet open maar er staan wel zakken en planten buiten. Elke avond zetten de mensen van de winkel de planten van de verkooptafels op de grond onder de tafels. 'Dan vinden de dieven ze niet,' heeft mama een keer gezegd.
De laadklep van de vrachtwagen gaat piepend omhoog. De man staat er bovenop. Hij heeft een kabel in zijn hand. 'Hoi,' roept Jonas tegen hem. De man steekt zijn hand op.
De neus van de vrachtwagen staat vlak voor de oprit van zijn huis. De straat is leeg, alleen op de stoep aan de overkant loopt. Hij draagt een grijze pet.
Jonas klemt de zak met broodjes in zijn hand en steekt hem snel uit. Even maar, maar toch, hij heeft hem uitgestoken. Zoals mama heeft gezegd: 'Altijd je hand uitsteken.' Hij kijkt ook snel achterom. Naar de vrachtwagen. Verder komt hij niet. Hij ziet niets. Hij rijdt de oprit op, netjes langs mama's auto.
Hij is er weer. Het is gelukt. Hij kan tegen mama zeggen dat hij goed heeft uitgekeken. En dat hij zijn vinger heeft uitgestoken.
9 maart 2015
Het hekje
'Geeft
acht!'
Dertien paar zwarte laarzen stampen op de vers gelegde rode steentjes van de dorpsbrink. Dertien paar handen in witte handschoenen omklemmen leeggeschoten geweren en dertien hoofden laten hun kinnen rijzen.
Boven hen beschermen de laatste oude bomen met hun verse bladeren de nieuwe stammetjes die tussen de vergeten koeienbalies zijn geplant. Versgroen en oudbruin bij elkaar.
Achter de soldaten maken brandweermannen en politieagenten dezelfde bewegingen. Houterig want ongewoon. De eersten met lege handen, de agenten met witte tressen op hun schouders. Het publiek kijkt zwijgend toe hoe twee breekbare mannen in met medailles behangen colbertjasjes worden begeleid door een aantal scholieren die kransen met zich meedragen. De oudere mensen voelen emoties.
Met stampende voeten verlaten ze de brink. Een motoragent houdt het verkeer stil. Ze volgen de stationsweg zonder station en slaan de weg naar het volgende dorp in. Voor de ingang van de begraafplaats houden ze halt.
De ingang is een smal en laag hekje in een lage bakstenen muur waarachter bomen en struiken op een verhoging groeien. Rechts van het hekje hangt een bosgroen bord waarop 'Commonwealth War Grave' staat.
De motoragent heeft zijn motor dwars op de weg gezet en loopt naar het hekje. Hij pakt het vast en duwt het naar achteren. Het hekje geeft niet mee. Het blijft waar het is. De agent duwt nog een keer en probeert het te bewegen. Er gebeurt niets.
Hij buigt zich over het hekje heen en kijkt tegen een plastic balk aan die op de achterzijde van het hekje is vastgeschroefd. De buitenkant van de balk is met twee grote schroeven in het muurtje vastgezet. Zes schroeven en een geelpaars balkje. De agent sjort een keer aan het balkje maar het geeft niet mee. Het hekje gaat niet open.
Hij kijkt samen met de oplettende mensen over het hekje heen en ziet het graf waarvoor ze gekomen zijn drie meter verder op. De zandsteen glimt in de zon. Als hij rechtdoor kijkt ziet hij vijfentwintig meter verderop de poort in de heg. Dat is de andere ingang, een zwart metalen hek in een hoge beukenhaag langs een zandweg. Dan moeten ze daar maar heen.
'Rechtsomkeert!' klinkt het even later. Even later stampen negenendertig paar voeten en een aantal ongepoetste schoenen de zandweg op.
2 maart 2015
Dertien paar zwarte laarzen stampen op de vers gelegde rode steentjes van de dorpsbrink. Dertien paar handen in witte handschoenen omklemmen leeggeschoten geweren en dertien hoofden laten hun kinnen rijzen.
Boven hen beschermen de laatste oude bomen met hun verse bladeren de nieuwe stammetjes die tussen de vergeten koeienbalies zijn geplant. Versgroen en oudbruin bij elkaar.
Achter de soldaten maken brandweermannen en politieagenten dezelfde bewegingen. Houterig want ongewoon. De eersten met lege handen, de agenten met witte tressen op hun schouders. Het publiek kijkt zwijgend toe hoe twee breekbare mannen in met medailles behangen colbertjasjes worden begeleid door een aantal scholieren die kransen met zich meedragen. De oudere mensen voelen emoties.
Met stampende voeten verlaten ze de brink. Een motoragent houdt het verkeer stil. Ze volgen de stationsweg zonder station en slaan de weg naar het volgende dorp in. Voor de ingang van de begraafplaats houden ze halt.
De ingang is een smal en laag hekje in een lage bakstenen muur waarachter bomen en struiken op een verhoging groeien. Rechts van het hekje hangt een bosgroen bord waarop 'Commonwealth War Grave' staat.
De motoragent heeft zijn motor dwars op de weg gezet en loopt naar het hekje. Hij pakt het vast en duwt het naar achteren. Het hekje geeft niet mee. Het blijft waar het is. De agent duwt nog een keer en probeert het te bewegen. Er gebeurt niets.
Hij buigt zich over het hekje heen en kijkt tegen een plastic balk aan die op de achterzijde van het hekje is vastgeschroefd. De buitenkant van de balk is met twee grote schroeven in het muurtje vastgezet. Zes schroeven en een geelpaars balkje. De agent sjort een keer aan het balkje maar het geeft niet mee. Het hekje gaat niet open.
Hij kijkt samen met de oplettende mensen over het hekje heen en ziet het graf waarvoor ze gekomen zijn drie meter verder op. De zandsteen glimt in de zon. Als hij rechtdoor kijkt ziet hij vijfentwintig meter verderop de poort in de heg. Dat is de andere ingang, een zwart metalen hek in een hoge beukenhaag langs een zandweg. Dan moeten ze daar maar heen.
'Rechtsomkeert!' klinkt het even later. Even later stampen negenendertig paar voeten en een aantal ongepoetste schoenen de zandweg op.
2 maart 2015
Krokettenoverleg
'Wil
jij nog een notenreep, Leonie?' vraagt Oscar aan de vrouw naast hem.
'Nee,' zegt ze terwijl ze heur haar goed doet. 'Heb jij ook iets anders? Ik heb het niet zo op die kromme dingen.'
'Het volgende agendapunt,' bast Femmo. 'Punt veertien. Wat voor onderwerp krijgt de wagen volgend jaar? Brengen wij de politiek naar het carnaval of doen wij dat niet?'
'Doe mij maar een tomatensap,' fluistert Molgo. 'Dat is wel goed voor mij. Ik moet gezond op gewicht blijven. Dat heb ik onderzocht. Heb je ook wat nootjes?'
'In Bergen op Zoom doen ze dat al jaren,' zegt Gezinus. En met succes, ze komen er van boven de rivieren naar kijken. Elk jaar weer. De NS zet extra treinen in. Ik heb daar de wethouder als een levensgrote pop door de straten zien gaan. En die heeft het niet slecht gedaan. Hij is heel lang wethouder geweest.'
Hij wrijft over zijn kin. 'Ahum. Hanneke, wil je mij de kroketten even doorgeven.' Zijn stem is gedaald en hij buigt zijn hoofd een beetje. De punten van zijn snor zijn gaan hangen.
'Natuurlijk, aan mijn vriend ter rechterzijde geef ik graag de kroketten door.'
Een zilveren schaaltje met rokende in frituurvet gebakken ragout in een korst van panade gaat de tafel rond.
'Probeer eens een humuswrap,' zegt Oscar. Hij tilt een papieren schaal op waarop een paar waterbloempannenkoekjes gevuld met gepureerde aubergine en kikkererwten liggen weggedoken. 'Die heb ik zelf gemaakt.'
'Nou, vooruit,' zegt Berend. 'Dat wil ik wel eens proberen.'
Hij pakt een wrap van de schaal en legt hem naast zich neer.
'Wat is er van die wethouder geworden?' vraagt hij aan Gezinus.
'Hij is dertien jaar wethouder geweest en heeft zelfs een straat naar hem vernoemd gekregen. Hij deed het goed, zijn partij was de grootste in de raad. Zijn bedrijf is intussen alleen failliet gegaan.'
Berend pakt een kroket van de schaal die voor hem langs gaat. In twee happen werkt hij hem naar binnen.
'Wat voor bedrijf had hij?'
'Hij deed iets met catering. Geloof ik.'
'Hihi,' lacht Hanneke. 'Hij wilde zeker op de gezonde toer.'
Met haar gezonde tanden bijt ze in de kroket. 'Oei, die is heet.'
23 februari 2015
'Nee,' zegt ze terwijl ze heur haar goed doet. 'Heb jij ook iets anders? Ik heb het niet zo op die kromme dingen.'
'Het volgende agendapunt,' bast Femmo. 'Punt veertien. Wat voor onderwerp krijgt de wagen volgend jaar? Brengen wij de politiek naar het carnaval of doen wij dat niet?'
'Doe mij maar een tomatensap,' fluistert Molgo. 'Dat is wel goed voor mij. Ik moet gezond op gewicht blijven. Dat heb ik onderzocht. Heb je ook wat nootjes?'
'In Bergen op Zoom doen ze dat al jaren,' zegt Gezinus. En met succes, ze komen er van boven de rivieren naar kijken. Elk jaar weer. De NS zet extra treinen in. Ik heb daar de wethouder als een levensgrote pop door de straten zien gaan. En die heeft het niet slecht gedaan. Hij is heel lang wethouder geweest.'
Hij wrijft over zijn kin. 'Ahum. Hanneke, wil je mij de kroketten even doorgeven.' Zijn stem is gedaald en hij buigt zijn hoofd een beetje. De punten van zijn snor zijn gaan hangen.
'Natuurlijk, aan mijn vriend ter rechterzijde geef ik graag de kroketten door.'
Een zilveren schaaltje met rokende in frituurvet gebakken ragout in een korst van panade gaat de tafel rond.
'Probeer eens een humuswrap,' zegt Oscar. Hij tilt een papieren schaal op waarop een paar waterbloempannenkoekjes gevuld met gepureerde aubergine en kikkererwten liggen weggedoken. 'Die heb ik zelf gemaakt.'
'Nou, vooruit,' zegt Berend. 'Dat wil ik wel eens proberen.'
Hij pakt een wrap van de schaal en legt hem naast zich neer.
'Wat is er van die wethouder geworden?' vraagt hij aan Gezinus.
'Hij is dertien jaar wethouder geweest en heeft zelfs een straat naar hem vernoemd gekregen. Hij deed het goed, zijn partij was de grootste in de raad. Zijn bedrijf is intussen alleen failliet gegaan.'
Berend pakt een kroket van de schaal die voor hem langs gaat. In twee happen werkt hij hem naar binnen.
'Wat voor bedrijf had hij?'
'Hij deed iets met catering. Geloof ik.'
'Hihi,' lacht Hanneke. 'Hij wilde zeker op de gezonde toer.'
Met haar gezonde tanden bijt ze in de kroket. 'Oei, die is heet.'
23 februari 2015
Valentijn
Buiten
schijnt de zon langs de kale bomen in de huizen. Binnen hebben de
mensen net hun ogen opengedaan. In het oosten hangt een oranje streep
van wolken boven de lichtgevende bal die van ver weg zijn hitte naar
de aarde werpt. Aan zijn onderkant drijft een rij grijze wolken als
herinnering aan een paar vergeten sneeuwbuien.
'Ik ruik het voorjaar, liefste,' zegt de man die opgewekt het huis binnen stapt. Hij draagt een witte fietshelm en een strakke zwarte broek. Zijn gezicht heeft rode konen en het puntje van zijn neus is rood. Hij draagt een knalgeel jack.
'Het voorjaar, doe niet zo raar,' zegt zij. 'Het is veertien februari, het is midden in de winter. Als ik vroeg was opgestaan had ik ruiten van de auto moeten krabben.'
Ze zit op een stoel voor het keukenraam met haar gezicht in de zon. In haar haren zitten de ongeordende krullen van een lange nacht slaap. Ze draagt een zwarte ochtendjas die veel te groot is.
'Ik reed in het bos langs de Aa en daar waren ze fiks aan het snoeien. Alle lage bosjes waren weg. Je keek overal dwars doorheen. Boer dertien was ook bezig, hij had een hele grote motorzaag in zijn handen.'
Hij geeft haar een kus. Zij schuift haar haren achter haar oren en trekt aan haar pony. Het helblonde haar kleurt extra licht bij haar zonverwarmde gezicht.
'Overal staat oud papier. Dat moet ik even buiten zetten. We hebben zoveel.'
Hij trekt zijn bovenste laag kleren uit en doet een oud jack en hoge laarzen aan.
'Het leek net klei langs de Aa. Ze hebben er met een hoogwerker gereden. De brede banden hebben het pad aangestampt en een mooi spoor achtergelaten. Maar het bovenste laagje daarvan was glad. Net als klei. Ik gleed soms heel langzaam weg.'
Op zijn hoofd zet hij een zwarte pet.
'Het was heel zwaar. Ik stond drie keer stil omdat mijn hartslag te hoog was. Ik moest zo hard hijgen dat ik bijna geen adem meer kreeg. Maar het was zo lekker. Het is zulk mooi weer. We kunnen vanmiddag de tuin wel wat opruimen.'
Hij wacht niet op haar reactie en stapt naar buiten. In de schuur staan de dozen met oud papier schots en scheef op elkaar gestapeld naast de fietsen. Als hij ze heeft ingepakt en verzameld zijn het er negen. Twee dozen hebben een opdruk met kerstwensen. Hij rijdt ze met de kruiwagen naar de weg en maakt er een mooie stapel van naast de heg.
Op de lege plek in de schuur zet hij zijn fiets. Nu kan hij hem poetsen.
16 februari 2015
'Ik ruik het voorjaar, liefste,' zegt de man die opgewekt het huis binnen stapt. Hij draagt een witte fietshelm en een strakke zwarte broek. Zijn gezicht heeft rode konen en het puntje van zijn neus is rood. Hij draagt een knalgeel jack.
'Het voorjaar, doe niet zo raar,' zegt zij. 'Het is veertien februari, het is midden in de winter. Als ik vroeg was opgestaan had ik ruiten van de auto moeten krabben.'
Ze zit op een stoel voor het keukenraam met haar gezicht in de zon. In haar haren zitten de ongeordende krullen van een lange nacht slaap. Ze draagt een zwarte ochtendjas die veel te groot is.
'Ik reed in het bos langs de Aa en daar waren ze fiks aan het snoeien. Alle lage bosjes waren weg. Je keek overal dwars doorheen. Boer dertien was ook bezig, hij had een hele grote motorzaag in zijn handen.'
Hij geeft haar een kus. Zij schuift haar haren achter haar oren en trekt aan haar pony. Het helblonde haar kleurt extra licht bij haar zonverwarmde gezicht.
'Overal staat oud papier. Dat moet ik even buiten zetten. We hebben zoveel.'
Hij trekt zijn bovenste laag kleren uit en doet een oud jack en hoge laarzen aan.
'Het leek net klei langs de Aa. Ze hebben er met een hoogwerker gereden. De brede banden hebben het pad aangestampt en een mooi spoor achtergelaten. Maar het bovenste laagje daarvan was glad. Net als klei. Ik gleed soms heel langzaam weg.'
Op zijn hoofd zet hij een zwarte pet.
'Het was heel zwaar. Ik stond drie keer stil omdat mijn hartslag te hoog was. Ik moest zo hard hijgen dat ik bijna geen adem meer kreeg. Maar het was zo lekker. Het is zulk mooi weer. We kunnen vanmiddag de tuin wel wat opruimen.'
Hij wacht niet op haar reactie en stapt naar buiten. In de schuur staan de dozen met oud papier schots en scheef op elkaar gestapeld naast de fietsen. Als hij ze heeft ingepakt en verzameld zijn het er negen. Twee dozen hebben een opdruk met kerstwensen. Hij rijdt ze met de kruiwagen naar de weg en maakt er een mooie stapel van naast de heg.
Op de lege plek in de schuur zet hij zijn fiets. Nu kan hij hem poetsen.
16 februari 2015
NL Alert
Als
ik beladen met mijn jochie en een stapel kleren de trap af loop hoor
ik niets. Buiten is het zaterdagochtend en stil. Door de gordijnen
schijnt het licht van een oude sneeuwlaag. Op de weg rijden geen
auto's. Nadat ik mijn jochie in de box heb gelegd en alle dingen heb
gedaan die een man 's ochtends vroeg moet doen, zet ik theewater op.
Buiten is het nog steeds stil.
Mijn telefoon piept. Ik pak hem op en lees het volgende bericht van NL-Alert-07-02-2015-08-20: 'Het is spiegelglad bij u. Dringend advies om niet de weg op te gaan.'
Ik doe de gordijnen open en kijk naar buiten. Het is grijs. In de achtertuin kijken een aantal merels mismoedig naar de laatste sneeuw. Ik zal straks een appeltje voor ze schillen. In de voortuin staren een paar sneeuwklokjes bedeesd naar de zwarte grond. De twee grote bomen voor het huis laten hun takken zwart en droevig hangen. De weg glimt van de regen die midden in de nacht tegen de ramen roffelde. Alleen ik werd er wakker van.
Deze zaterdag voelt als een zondag. Een dag van stilte, rust en geen verplichtingen. Automatisch kijk ik in de kast naar een zak croissants. Die ligt er niet. Er is niets, er is niemand, het lijkt te vroeg voor de kerkgangers en de hardlopers. In de brievenbus zit geen krant.
Ik kijk nog een keer op mijn telefoon en zie dat het zaterdag 7 februari is. Op de radio klinkt stemmige muziek. Iets dat klinkt als de vespers van Rachmaninov. De ANWB sluit het nieuws af met de volgende mededeling: 'Als u onderweg strandt, stap dan niet uit de auto. Blijf binnen zitten.' Het weerbericht meldt code oranje voor onze provincie.
Mijn lief trekt haar naaldhakken aan en start de auto. Niets kan haar weerhouden van haar kappersbezoek. Ook als je strandt moet je haar goed zitten.
Ik kijk nog eens naar buiten. De weg glimt van de regen en er rijdt één auto langs. Langzaam en gewoon rechtdoor. Het fietspad en de weg onder de kazernepoort glimmen van de regen. Ik breng het plastic en het afval en het oud papier naar de schuur, daarna leeg ik de gft-bak op de composthoop. In de bocht naar de composthoop is het glad. Ik glij bijna uit. Drie koolmezen met wapperende gele veertjes lachen boven mijn hoofd.
9 februari 2015
Mijn telefoon piept. Ik pak hem op en lees het volgende bericht van NL-Alert-07-02-2015-08-20: 'Het is spiegelglad bij u. Dringend advies om niet de weg op te gaan.'
Ik doe de gordijnen open en kijk naar buiten. Het is grijs. In de achtertuin kijken een aantal merels mismoedig naar de laatste sneeuw. Ik zal straks een appeltje voor ze schillen. In de voortuin staren een paar sneeuwklokjes bedeesd naar de zwarte grond. De twee grote bomen voor het huis laten hun takken zwart en droevig hangen. De weg glimt van de regen die midden in de nacht tegen de ramen roffelde. Alleen ik werd er wakker van.
Deze zaterdag voelt als een zondag. Een dag van stilte, rust en geen verplichtingen. Automatisch kijk ik in de kast naar een zak croissants. Die ligt er niet. Er is niets, er is niemand, het lijkt te vroeg voor de kerkgangers en de hardlopers. In de brievenbus zit geen krant.
Ik kijk nog een keer op mijn telefoon en zie dat het zaterdag 7 februari is. Op de radio klinkt stemmige muziek. Iets dat klinkt als de vespers van Rachmaninov. De ANWB sluit het nieuws af met de volgende mededeling: 'Als u onderweg strandt, stap dan niet uit de auto. Blijf binnen zitten.' Het weerbericht meldt code oranje voor onze provincie.
Mijn lief trekt haar naaldhakken aan en start de auto. Niets kan haar weerhouden van haar kappersbezoek. Ook als je strandt moet je haar goed zitten.
Ik kijk nog eens naar buiten. De weg glimt van de regen en er rijdt één auto langs. Langzaam en gewoon rechtdoor. Het fietspad en de weg onder de kazernepoort glimmen van de regen. Ik breng het plastic en het afval en het oud papier naar de schuur, daarna leeg ik de gft-bak op de composthoop. In de bocht naar de composthoop is het glad. Ik glij bijna uit. Drie koolmezen met wapperende gele veertjes lachen boven mijn hoofd.
9 februari 2015
In het restaurant
'Lukt
het?' vraagt de vrouw achter hen als ze dwars door het grote
restaurant lopen.
'Nee,' zegt de jonge vrouw terwijl ze achterom kijkt. 'Ik loop met oma.'
Het restaurant is op deze zondagmiddag rustig bezet. Er loopt meer personeel rond dan dat er gasten aan de vele tafeltjes zitten. Elke keer schuift een zwart geklede ober door het beeld. De mooie jonge mensen die hier werken steken af bij het levensmoe publiek dat zich over de grote ruimte heeft verspreid. Van de stellen leest de man de krant of belt hij met een onzichtbaar iemand terwijl de vrouw met walging in haar ogen in een taartje prikt.
Voorop loopt Agnes met oma. Traag komen ze vooruit. Oma is bijna breder dan ze lang is. Leunend op haar stok en op de arm van haar kleindochter gaat ze langzaam vooruit. Agnes die net nog boos achterom keek wijst oma op een lange tafel met een wit kleed eroverheen.
'Daar oma, daar gaan we zitten.'
De kleindochter is in het zwart gekleed. Rokje, maillot, lage zwarte laarsjes met sterke hakken en een metalen beugel over de hiel. Met haar vrije hand schuift ze haar lange donkerblonde haren achter haar oor.
In het restaurant klinkt geen geroezemoes, alle geluid verdwijnt in het grote niets. Je hoort alleen de stemmen van de voorbijsnellende obers. Door de grote ruiten valt het licht van de besneeuwde dag vrij naar binnen. Daarachter zoeft een onhoorbare snelweg langs. Het parkeerterrein verraadt hoe groot het restaurant en het hotel werkelijk zijn. De verste parkeerders moeten vijf minuten lopen naar de ingang. Tussen de lijnen staan grote en kleine auto's geparkeerd. In een hoek staat de rode bus van de bezoekende voetbalclub.
Achter Agnes lopen de eerste gasten. Een zus? Een nicht? Een dochter? Zij heeft dezelfde neiging in haar houding als oma. In haar hand houdt ze twee bonbondozen van een goedkope supermarkt. De man naast haar draagt een vale spijkerbroek boven zomerse wandelschoenen. Zijn haren zijn verwaaid in de wind.
'Hier oma, hier gaan we zitten. Is deze stoel goed?'
Agnes helpt oma uit haar jas die een afgeleefd lichaam met hangende vormen verborgen heeft gehouden. De glimlach waarmee ze haar zus aankijkt heeft een omgekeerde vorm.
'Zo, ben jij hier ook.'
Oma gaat zitten en Agnes brengt de jassen weg.
3 februari 2015
'Nee,' zegt de jonge vrouw terwijl ze achterom kijkt. 'Ik loop met oma.'
Het restaurant is op deze zondagmiddag rustig bezet. Er loopt meer personeel rond dan dat er gasten aan de vele tafeltjes zitten. Elke keer schuift een zwart geklede ober door het beeld. De mooie jonge mensen die hier werken steken af bij het levensmoe publiek dat zich over de grote ruimte heeft verspreid. Van de stellen leest de man de krant of belt hij met een onzichtbaar iemand terwijl de vrouw met walging in haar ogen in een taartje prikt.
Voorop loopt Agnes met oma. Traag komen ze vooruit. Oma is bijna breder dan ze lang is. Leunend op haar stok en op de arm van haar kleindochter gaat ze langzaam vooruit. Agnes die net nog boos achterom keek wijst oma op een lange tafel met een wit kleed eroverheen.
'Daar oma, daar gaan we zitten.'
De kleindochter is in het zwart gekleed. Rokje, maillot, lage zwarte laarsjes met sterke hakken en een metalen beugel over de hiel. Met haar vrije hand schuift ze haar lange donkerblonde haren achter haar oor.
In het restaurant klinkt geen geroezemoes, alle geluid verdwijnt in het grote niets. Je hoort alleen de stemmen van de voorbijsnellende obers. Door de grote ruiten valt het licht van de besneeuwde dag vrij naar binnen. Daarachter zoeft een onhoorbare snelweg langs. Het parkeerterrein verraadt hoe groot het restaurant en het hotel werkelijk zijn. De verste parkeerders moeten vijf minuten lopen naar de ingang. Tussen de lijnen staan grote en kleine auto's geparkeerd. In een hoek staat de rode bus van de bezoekende voetbalclub.
Achter Agnes lopen de eerste gasten. Een zus? Een nicht? Een dochter? Zij heeft dezelfde neiging in haar houding als oma. In haar hand houdt ze twee bonbondozen van een goedkope supermarkt. De man naast haar draagt een vale spijkerbroek boven zomerse wandelschoenen. Zijn haren zijn verwaaid in de wind.
'Hier oma, hier gaan we zitten. Is deze stoel goed?'
Agnes helpt oma uit haar jas die een afgeleefd lichaam met hangende vormen verborgen heeft gehouden. De glimlach waarmee ze haar zus aankijkt heeft een omgekeerde vorm.
'Zo, ben jij hier ook.'
Oma gaat zitten en Agnes brengt de jassen weg.
3 februari 2015
Rollatorman
Midden
op de es schuifelt hij voort. Stap voor stap. Blik na blik. Voet voor
voet. Ademhaling na ademhaling. Zijn schoenen zijn te groot.
'Heb ik de deur wel goed dichtgedaan?'
Het heeft geen zin om terug te gaan. Tegen de tijd dat hij zich heeft omgedraaid, is zijn huisje al lang leeggehaald. Veel zit er ook niet in. Hij heeft alles weggegeven. Als er iemand mee geholpen is geeft hij het weg. Alles wat hij nog heeft is voor hem van waarde. Het zijn de dingen die hij gebruikt. Elke keer weer. Behalve haar oorbellen, hij ziet nog hoe zij voor de spiegel stond en ze met bevende handen in haar oren hing. Hij heeft ze goed verstopt.
Wat in zijn huis is, is alleen goed voor de kwajongens. Die hebben al eens de bank uit zijn tuin weggehaald. Gewoon voor de lol, hij heeft hem nooit meer teruggezien. Schavuiten zijn het. Vroeger deed hij dat ook. Met zijn kornuiten wisselde hij de bank om met de buren. Dat was lachen.
Even uitrusten, even uitblazen. Hij zet zijn rollator op de rem. Met een bevende hand zet hij zijn pet goed. Een koude wind blaast hem over het land tegemoet. Mest, leegte, ganzen. Dat is alles wat hij ziet.
In zijn lange donkere jas was hij een statige man. Nu buigt alles voorover. Zijn lichaam is niet meer wat het was. Maar zijn ogen zijn nog zijn ogen. Die kijken al zevenentachtig jaar met een schrandere blik de wereld in. Bedachtzaam. Ze zien alles, ondanks het vocht dat er steeds vaker in komt.
Nu sloft hij langzaam en krom langs het land. Tot aan de hoop aardappelen, verder niet. Daar keert hij om en gaat hij terug naar de warme kachel. De krant lezen en daarna zijn boek. Bij een lekker kopje koffie. Uit het makkelijke koffieapparaat dat zijn zoon bij hem achterliet.
Vorige week is hij helemaal tot de hoop suikerbieten gelopen. Hij kwam met trillende benen en handen thuis. Maar dat ging snel weg. Er was niets aan de hand, hij ging gewoon iets te ver.
Hij kijkt op. Mest, leegte, ganzen. Het land is leeg. De hopen aardappelen zijn weg en die van de suikerbieten ook. Alles verandert zo snel. Nu moet hij goed uitkijken dat hij niet te ver loopt. De wind is ook zo koud. Hij blaast hem zo in de neus.
'Laat ik maar terug gaan. Dan heb ik de wind in de rug. Dan ga ik vanzelf. Ik ga eens die lette mekkiette proberen.'
26 januari 2015
'Heb ik de deur wel goed dichtgedaan?'
Het heeft geen zin om terug te gaan. Tegen de tijd dat hij zich heeft omgedraaid, is zijn huisje al lang leeggehaald. Veel zit er ook niet in. Hij heeft alles weggegeven. Als er iemand mee geholpen is geeft hij het weg. Alles wat hij nog heeft is voor hem van waarde. Het zijn de dingen die hij gebruikt. Elke keer weer. Behalve haar oorbellen, hij ziet nog hoe zij voor de spiegel stond en ze met bevende handen in haar oren hing. Hij heeft ze goed verstopt.
Wat in zijn huis is, is alleen goed voor de kwajongens. Die hebben al eens de bank uit zijn tuin weggehaald. Gewoon voor de lol, hij heeft hem nooit meer teruggezien. Schavuiten zijn het. Vroeger deed hij dat ook. Met zijn kornuiten wisselde hij de bank om met de buren. Dat was lachen.
Even uitrusten, even uitblazen. Hij zet zijn rollator op de rem. Met een bevende hand zet hij zijn pet goed. Een koude wind blaast hem over het land tegemoet. Mest, leegte, ganzen. Dat is alles wat hij ziet.
In zijn lange donkere jas was hij een statige man. Nu buigt alles voorover. Zijn lichaam is niet meer wat het was. Maar zijn ogen zijn nog zijn ogen. Die kijken al zevenentachtig jaar met een schrandere blik de wereld in. Bedachtzaam. Ze zien alles, ondanks het vocht dat er steeds vaker in komt.
Nu sloft hij langzaam en krom langs het land. Tot aan de hoop aardappelen, verder niet. Daar keert hij om en gaat hij terug naar de warme kachel. De krant lezen en daarna zijn boek. Bij een lekker kopje koffie. Uit het makkelijke koffieapparaat dat zijn zoon bij hem achterliet.
Vorige week is hij helemaal tot de hoop suikerbieten gelopen. Hij kwam met trillende benen en handen thuis. Maar dat ging snel weg. Er was niets aan de hand, hij ging gewoon iets te ver.
Hij kijkt op. Mest, leegte, ganzen. Het land is leeg. De hopen aardappelen zijn weg en die van de suikerbieten ook. Alles verandert zo snel. Nu moet hij goed uitkijken dat hij niet te ver loopt. De wind is ook zo koud. Hij blaast hem zo in de neus.
'Laat ik maar terug gaan. Dan heb ik de wind in de rug. Dan ga ik vanzelf. Ik ga eens die lette mekkiette proberen.'
26 januari 2015
Rode ruiters
De
rode cavalerie is in Assen. Eindelijk kan ik het schilderij weer eens
zien. De afgelopen jaren was er altijd wel ergens in Nederland
Russische kunst te zien, maar het schilderij met de rode ruitertjes
was er nooit bij. Nu hangt het in het Drents Museum.
Ik zag het schilderij zo'n twintig jaar geleden in Wenen. Het hing daar net zo mooi als het nu in Assen hangt. Tegen een grote witte muur met allemaal leegte daar omheen. Het is het enige schilderij dat je naar zich toetrekt. Je moet het bekijken. Je wilt weten wat er gebeurt.
De tentoonstelling is geen standaardoverzicht van het werk van Malevich. Geen vliegende suprematisten, geen abstracte velden van wit op wit. Daarvoor kon je vorig jaar in Amsterdam terecht. Er hangt wel het zwarte vierkant met daarnaast een zwart kruis en een zwarte cirkel, drie symbolen van het goddelijke, het vervolmaakte. Zwart dat je naar zich toe zuigt.
In Assen hangen de laatste werken van Malevich. De schilderijen ie hij maakte tussen 1929 en zijn dood in 1935. Figuratief, afgebeelde figuren, herkenbare mensen. Boeren op het land, een maaiende vrouw, een timmerman, drie baadsters. Allemaal in dezelfde vrolijke kleuren: rood, wit, geel, blauw, groen. Vlakken en lijnen met weinig details. Soms een vinger of een teen, bijna nooit een gezicht.
De rode cavalerie is het enige schilderij met beweging. De ruiters rijden van rechts naar links. Vier man naast elkaar, drie groepen van vier rijen achter elkaar. Je kijkt ernaar en je vraagt je af waar ze heen gaan. In galop gaan de ruiters over een gestreept landschap dat heel Drents aandoet. Groene velden, bruine hei, blauwe beken en een beige zandpad. De lucht is witblauw van de hitte. Het zijn kleine rode ruiters, van dichtbij zie je dat ze allemaal hetzelfde zijn. Schuin over hun dravende paard gebogen dragen ze een rode lans met daaraan een rode vlag.
In alle andere schilderijen van Malevich staan de mensen stil. Iemand kijkt je aan. Hij wacht totdat jij wat doet. Achter hem wordt hard gewerkt. Het graan wordt gemaaid, het hout wordt gezaagd, het lichaam wordt gewassen bij de rivier. De enige beweging is een baard die beweegt in de wind.
Ik sta voor de rode cavalerie en kijk waar ze heen gaan. Ik wacht. Net als de figuren op de andere schilderijen van Malevich. Wat gebeurt er? Wat doe je? Hoe leef je? Maar er komt niets. Dit is het leven.
14 januari 2015
Ik zag het schilderij zo'n twintig jaar geleden in Wenen. Het hing daar net zo mooi als het nu in Assen hangt. Tegen een grote witte muur met allemaal leegte daar omheen. Het is het enige schilderij dat je naar zich toetrekt. Je moet het bekijken. Je wilt weten wat er gebeurt.
De tentoonstelling is geen standaardoverzicht van het werk van Malevich. Geen vliegende suprematisten, geen abstracte velden van wit op wit. Daarvoor kon je vorig jaar in Amsterdam terecht. Er hangt wel het zwarte vierkant met daarnaast een zwart kruis en een zwarte cirkel, drie symbolen van het goddelijke, het vervolmaakte. Zwart dat je naar zich toe zuigt.
In Assen hangen de laatste werken van Malevich. De schilderijen ie hij maakte tussen 1929 en zijn dood in 1935. Figuratief, afgebeelde figuren, herkenbare mensen. Boeren op het land, een maaiende vrouw, een timmerman, drie baadsters. Allemaal in dezelfde vrolijke kleuren: rood, wit, geel, blauw, groen. Vlakken en lijnen met weinig details. Soms een vinger of een teen, bijna nooit een gezicht.
De rode cavalerie is het enige schilderij met beweging. De ruiters rijden van rechts naar links. Vier man naast elkaar, drie groepen van vier rijen achter elkaar. Je kijkt ernaar en je vraagt je af waar ze heen gaan. In galop gaan de ruiters over een gestreept landschap dat heel Drents aandoet. Groene velden, bruine hei, blauwe beken en een beige zandpad. De lucht is witblauw van de hitte. Het zijn kleine rode ruiters, van dichtbij zie je dat ze allemaal hetzelfde zijn. Schuin over hun dravende paard gebogen dragen ze een rode lans met daaraan een rode vlag.
In alle andere schilderijen van Malevich staan de mensen stil. Iemand kijkt je aan. Hij wacht totdat jij wat doet. Achter hem wordt hard gewerkt. Het graan wordt gemaaid, het hout wordt gezaagd, het lichaam wordt gewassen bij de rivier. De enige beweging is een baard die beweegt in de wind.
Ik sta voor de rode cavalerie en kijk waar ze heen gaan. Ik wacht. Net als de figuren op de andere schilderijen van Malevich. Wat gebeurt er? Wat doe je? Hoe leef je? Maar er komt niets. Dit is het leven.
14 januari 2015
Ik ben Charlie
In
Parijs is een lieve man vermoord. Zijn naam is Charlie.
Ik ben Charlie. Jij bent Charlie. U bent Charlie.
Sem is Charlie. Marco is Charlie.
De lieve man dacht hardop na met een glimlach in zijn pen.
Marleen is Charlie. Peter is Charlie.
Nina is Charlie. Gezinus is Charlie. Bert is Charlie.
Twee geblinddoekte mannen konden die pen niet tolereren.
Frans is Charlie. Elly is Charlie. Erik is Charlie. Martin is Charlie.
Geert is Charlie. Mark is Charlie. Diederik is Charlie.
De mannen begrepen het woord satire niet.
Mathilde is Charlie. Bert is Charlie. Qeuax Qeuax is Charlie.
Bert is Charlie. Els is Charlie. Marcel is Charlie.
Satire verdedigt het vrije woord.
Frank is Charlie. Ageeth is Charlie. Menso is Charlie.
Mees is Charlie. Tuinman is Charlie.
Het vrije woord is mijn geloof. Ik ben gek op woorden.
Ik ben Charlie. Jaap is Charlie. Joop is Charlie.
Annet is Charlie. Luuk is Charlie. Levi is Charlie.
Woorden kunnen tolereren. Woorden moeten tolereren.
Jenny is Charlie. Joke is Charlie.
Nanno is Charlie. Gerard is Charlie.
Charlie heeft drie benen en een scheve neus.
Charlie is gek. Charlie is een bozige lachebek.
Satire laat je lachend naar het leven kijken.
Ali is Charlie. Indira is Charlie. Jozef is Charlie.
Satire hekelt. Satire spot. Satire jeukt.
Ik ben Charlie.
Charlie zit verstopt met appeltaart.
8 januari 2015
Ik ben Charlie. Jij bent Charlie. U bent Charlie.
Sem is Charlie. Marco is Charlie.
De lieve man dacht hardop na met een glimlach in zijn pen.
Marleen is Charlie. Peter is Charlie.
Nina is Charlie. Gezinus is Charlie. Bert is Charlie.
Twee geblinddoekte mannen konden die pen niet tolereren.
Frans is Charlie. Elly is Charlie. Erik is Charlie. Martin is Charlie.
Geert is Charlie. Mark is Charlie. Diederik is Charlie.
De mannen begrepen het woord satire niet.
Mathilde is Charlie. Bert is Charlie. Qeuax Qeuax is Charlie.
Bert is Charlie. Els is Charlie. Marcel is Charlie.
Satire verdedigt het vrije woord.
Frank is Charlie. Ageeth is Charlie. Menso is Charlie.
Mees is Charlie. Tuinman is Charlie.
Het vrije woord is mijn geloof. Ik ben gek op woorden.
Ik ben Charlie. Jaap is Charlie. Joop is Charlie.
Annet is Charlie. Luuk is Charlie. Levi is Charlie.
Woorden kunnen tolereren. Woorden moeten tolereren.
Jenny is Charlie. Joke is Charlie.
Nanno is Charlie. Gerard is Charlie.
Charlie heeft drie benen en een scheve neus.
Charlie is gek. Charlie is een bozige lachebek.
Satire laat je lachend naar het leven kijken.
Ali is Charlie. Indira is Charlie. Jozef is Charlie.
Satire hekelt. Satire spot. Satire jeukt.
Ik ben Charlie.
Charlie zit verstopt met appeltaart.
8 januari 2015
Dressoir
Ik
zit op mijn knieën voor het dressoir dat van haar oma is geweest.
Maar als ik het opendoe ruik ik haar opa. Sigaren, tabak. Zijn geuren
zijn lang geleden in het oude eikenhout gekropen. Het is de geur van
vroeger, toen mijn vader nog rookte, een sigaar op zondagmiddag. Na
de warme maaltijd: een zondagsdiner van extra kruimige aardappelen,
varkenshaas, sperziebonen en appelmoes. Daarna deelden we een pudding
in zes stukjes. Mijn moeder kreeg altijd een iets groter stuk.
Het dressoir is drie deuren breed. De lange plank op de bovenkant heeft een grote blanke vlek. Ik ben een knoeipot met planten water geven. Houtolie helpt niet. Het hout is zo oud, het wil niet meer, het zuigt alles op. Ik poets slechts voor de schijn en voor de geur.
Boven de halfhoge deur in het midden zit een lade. Vier bestekbakken boordevol messen, vorken en lepels. Oud zilverwerk dat niet meer glimt. Overal twee soorten van: twee motieven, één voor de dagelijkse maaltijd en één voor het zondagse feestmaal. Zes stuks elk, zware messen en vorken met lange tanden. De opscheplepels zijn het mooist, die hebben vleugels aan de zijkant, dan vallen de aardappelen en de tuinbonen er niet af.
Op een mooie dag dek ik de tafel met een wit tafelkleed en poets ik de wijnglazen op. Ik steek twee kaarsen aan en leg oma's bestek neer voor vier gangen. Dan liggen daar de honderd jaar oude messen naast de glimmende vorken en de gebutste lepels.
Ik ruim het dressoir op. Het is in vier jaar tijd een opslagplek voor overbodige dingen geworden. Een altijd lege Koreaanse tablet, grijzen stenen van een Grieks strand, de tekentang voor de kat en heel veel verschillende glazen kaarsenhouders.
Er staat ook een heel mooie theepot. Statig van vorm, de tuit in een vrolijke krul. Hij is beige van kleur en bedekt met rode bloemen. Er staan een bijpassende suikerpot en melkkan naast. Die past mooi bij de Engelse kopjes van mijn lief. Die gaan we gebruiken met feestdagen, dan smaakt de thee vast anders dan uit een rechte aluminium theepot.
Het dressoir is een plaats vol nostalgie en gebruiksmogelijkheden. Er staat ook een stapel bordjes in, van allemaal niet zoveel als van het bestek maar genoeg voor een feestmaal met twee. Beige met een goudkleurige rand, helemaal uit Tsjecho-Slowakije. Het zijn borden uit een niet bestaand land. Daar gaan we voortaan van eten, dan zijn we even meneer en mevrouw.
5 januari 2015
Het dressoir is drie deuren breed. De lange plank op de bovenkant heeft een grote blanke vlek. Ik ben een knoeipot met planten water geven. Houtolie helpt niet. Het hout is zo oud, het wil niet meer, het zuigt alles op. Ik poets slechts voor de schijn en voor de geur.
Boven de halfhoge deur in het midden zit een lade. Vier bestekbakken boordevol messen, vorken en lepels. Oud zilverwerk dat niet meer glimt. Overal twee soorten van: twee motieven, één voor de dagelijkse maaltijd en één voor het zondagse feestmaal. Zes stuks elk, zware messen en vorken met lange tanden. De opscheplepels zijn het mooist, die hebben vleugels aan de zijkant, dan vallen de aardappelen en de tuinbonen er niet af.
Op een mooie dag dek ik de tafel met een wit tafelkleed en poets ik de wijnglazen op. Ik steek twee kaarsen aan en leg oma's bestek neer voor vier gangen. Dan liggen daar de honderd jaar oude messen naast de glimmende vorken en de gebutste lepels.
Ik ruim het dressoir op. Het is in vier jaar tijd een opslagplek voor overbodige dingen geworden. Een altijd lege Koreaanse tablet, grijzen stenen van een Grieks strand, de tekentang voor de kat en heel veel verschillende glazen kaarsenhouders.
Er staat ook een heel mooie theepot. Statig van vorm, de tuit in een vrolijke krul. Hij is beige van kleur en bedekt met rode bloemen. Er staan een bijpassende suikerpot en melkkan naast. Die past mooi bij de Engelse kopjes van mijn lief. Die gaan we gebruiken met feestdagen, dan smaakt de thee vast anders dan uit een rechte aluminium theepot.
Het dressoir is een plaats vol nostalgie en gebruiksmogelijkheden. Er staat ook een stapel bordjes in, van allemaal niet zoveel als van het bestek maar genoeg voor een feestmaal met twee. Beige met een goudkleurige rand, helemaal uit Tsjecho-Slowakije. Het zijn borden uit een niet bestaand land. Daar gaan we voortaan van eten, dan zijn we even meneer en mevrouw.
5 januari 2015
Benzine
'Nieuwe
prijzen, nieuwe prijzen, alles gaat omlaag!' roept de man in het rode
jack. Hij loopt met grote stappen dwars over het terrein. Langs de
auto's, voorbij de glijbaan, langs de kiosk, over de vloeistofdichte
vloer en door het natte gras.
Het felle licht van de gele pomp geeft ook vanochtend de bomen hun glans, de huizen hun schijnsel en het fietspad zijn licht. Een vrouw op hoge hakken tankt har autootje vol. Om haar heen de geur van verse parfum. 'Niet roken, geen vuur,' staat er op een verweerd bordje.
De man heeft in zijn hand iets dat op een verlengsnoer lijkt. Een witte kabel en een stekkerdoos. Alsof hij een auto gaat opladen.
De vrouw slaat de deur van haar autootje dicht en rijdt na veel omkijken weg. Het is stil. De man stopt bij de hoge zuil waar de prijzen op staan en rommelt aan de zijkant van de zuil. Daarna gaat hij voor de zuil staan. In zijn hand heeft hij de witte stekkerdoos. Het snoer zit aan de zuil vast. Hij kijkt omhoog en de vijf van vijfenvijftig begint te bewegen. De vijf wordt een zes, een zeven, een acht. Negen, nul. Dan stopt hij. De benzine is zes cent goedkoper geworden.
Op de weg zoeven de auto's voorbij. Zij hebben een volle buik, zij hebben niets nodig.
Nu begint de acht van de achtenveertig van de lpg te draaien. Zeven, zes, vijf, vier, drie. Stop. Dit is goedkoop genoeg. De dieselprijs volgt daarna en daalt ook naar behoren. Zevenentwintig, zesentwintig, vijfentwintig, vierentwintig, drieëntwintig, tweeëntwintig. Stop.
De man in het rode jack doet een stap achteruit en vergelijkt de prijzen met zijn stekkerdoos. Daar staan dezelfde in. Eén vijftig, één drieënveertig, één tweeëntwintig. Daarmee moet hij het vandaag doen. Bij elke auto verdient hij een paar euro minder. Dat wordt vanavond geen vlees op tafel. Of er moeten meer auto's komen. Hij zal eens uitrekenen hoe dat zit, het is nu toch rustig. Maja kan wel op de kiosk letten.
Gelukkig heeft hij vorige week de oliebollenkar neergezet. Dat levert ook weer wat op. De auto's staan toch stil en de mensen lusten altijd wat als het koud is. En het ruikt zo lekker.
Hij haalt de stekker los en loopt terug. Bij de pompen blijft hij even staan en snuift hij de lucht op. Zo ruikt Maja niet, dat moet een mooie vrouw zijn geweest.
29 december 2014
Het felle licht van de gele pomp geeft ook vanochtend de bomen hun glans, de huizen hun schijnsel en het fietspad zijn licht. Een vrouw op hoge hakken tankt har autootje vol. Om haar heen de geur van verse parfum. 'Niet roken, geen vuur,' staat er op een verweerd bordje.
De man heeft in zijn hand iets dat op een verlengsnoer lijkt. Een witte kabel en een stekkerdoos. Alsof hij een auto gaat opladen.
De vrouw slaat de deur van haar autootje dicht en rijdt na veel omkijken weg. Het is stil. De man stopt bij de hoge zuil waar de prijzen op staan en rommelt aan de zijkant van de zuil. Daarna gaat hij voor de zuil staan. In zijn hand heeft hij de witte stekkerdoos. Het snoer zit aan de zuil vast. Hij kijkt omhoog en de vijf van vijfenvijftig begint te bewegen. De vijf wordt een zes, een zeven, een acht. Negen, nul. Dan stopt hij. De benzine is zes cent goedkoper geworden.
Op de weg zoeven de auto's voorbij. Zij hebben een volle buik, zij hebben niets nodig.
Nu begint de acht van de achtenveertig van de lpg te draaien. Zeven, zes, vijf, vier, drie. Stop. Dit is goedkoop genoeg. De dieselprijs volgt daarna en daalt ook naar behoren. Zevenentwintig, zesentwintig, vijfentwintig, vierentwintig, drieëntwintig, tweeëntwintig. Stop.
De man in het rode jack doet een stap achteruit en vergelijkt de prijzen met zijn stekkerdoos. Daar staan dezelfde in. Eén vijftig, één drieënveertig, één tweeëntwintig. Daarmee moet hij het vandaag doen. Bij elke auto verdient hij een paar euro minder. Dat wordt vanavond geen vlees op tafel. Of er moeten meer auto's komen. Hij zal eens uitrekenen hoe dat zit, het is nu toch rustig. Maja kan wel op de kiosk letten.
Gelukkig heeft hij vorige week de oliebollenkar neergezet. Dat levert ook weer wat op. De auto's staan toch stil en de mensen lusten altijd wat als het koud is. En het ruikt zo lekker.
Hij haalt de stekker los en loopt terug. Bij de pompen blijft hij even staan en snuift hij de lucht op. Zo ruikt Maja niet, dat moet een mooie vrouw zijn geweest.
29 december 2014
Poppo en Engel
De
boerderij staat op de kruising van de weg die het dorp uitgaat. De
akkers ervoor wachten op warmere tijden, links is de manege en rechts
de enige flat van het dorp. Drie verdiepingen, niet hoger dan het
kerkdak.
Voor de ramen van de boerderij hangen vitrages die een lang leven achter de rug hebben. Samen met de bewoners vormen ze de volgende generatie van een goede familie. Ze zijn nog van plan om heel lang door te gaan. Net als de hoge bomen, het vilten gras en de verkleurde broeikas in de tuin.
Achter het gordijn brandt de lamp. Poppo is opgestaan uit zijn stoel en heeft de zwarte schakelaar omgedraaid. De tafel baadt in het licht van de gloeilamp die al heel lang meegaat. Engel komt uit de keuken, in één hand zijn stok, in de andere het tafelkleed. Hij legt het kleed op tafel.
'Laat mij dat toch doen, broer,' bromt Poppo. 'Ik kan zonder stok naar de kamer lopen.'
Als ze op een zomeravond naast elkaar op de bank voor het huis zitten, is er altijd wel een voorbijganger die zegt dat hij dubbel ziet. Tweelingmannen, samen 174 jaar, twee stokken, bruine pantalons met een verweesde vouw. De brillenglazen van Engel zijn iets groter. Hun hoofden staan scheef op hun romp, bij allebei naar rechts, alsof ze een plaatje op zijn zij bekijken.
Poppo draagt een blauw jasje met grote revers, net als gisteren. Engel heeft zijn bruine jasje en de rode trui aan. Hij is wat kouwig. Eén punt van het boord van zijn overhemd steekt over de rand van de trui heen als een geheime richtingaanwijzer. Links, dat is mijn beste hand.
Poppo heeft de pan met aardappels en boontjes uit de keuken gehaald. Het kan best bij elkaar in één pan koken, vindt hij. Daarna haalt hij de gebakken worstjes en de appelmoes. 'Dit is de laatste moes van de grunneger kroon van vorig jaar, nu hebben we alleen nog moes van de winkel.'
Ze gaan zitten en kijken naar de klok. Twee voor twaalf. Ze wachten. Als de klok met twaalf zilveren tingels heeft geslagen zeggen ze 'eet smakelijk.' Ze eten hun borden met trage bewegingen leeg. Met een lepel schrapen ze de restjes uit de pan en van hun bord. Daarna komt de vla erin. Met een beetje yoghurt voor Engel. Anders vindt hij het te zoet.
'Ga jij maar eerst je rondje doen,' zegt Poppo tegen Engel. 'Dan kan ik even alleen zijn.' Hij gaat in zijn stoel zitten en kijkt uit het raam. Daar waait een blad van een boom voorbij.
22 december 2014
Voor de ramen van de boerderij hangen vitrages die een lang leven achter de rug hebben. Samen met de bewoners vormen ze de volgende generatie van een goede familie. Ze zijn nog van plan om heel lang door te gaan. Net als de hoge bomen, het vilten gras en de verkleurde broeikas in de tuin.
Achter het gordijn brandt de lamp. Poppo is opgestaan uit zijn stoel en heeft de zwarte schakelaar omgedraaid. De tafel baadt in het licht van de gloeilamp die al heel lang meegaat. Engel komt uit de keuken, in één hand zijn stok, in de andere het tafelkleed. Hij legt het kleed op tafel.
'Laat mij dat toch doen, broer,' bromt Poppo. 'Ik kan zonder stok naar de kamer lopen.'
Als ze op een zomeravond naast elkaar op de bank voor het huis zitten, is er altijd wel een voorbijganger die zegt dat hij dubbel ziet. Tweelingmannen, samen 174 jaar, twee stokken, bruine pantalons met een verweesde vouw. De brillenglazen van Engel zijn iets groter. Hun hoofden staan scheef op hun romp, bij allebei naar rechts, alsof ze een plaatje op zijn zij bekijken.
Poppo draagt een blauw jasje met grote revers, net als gisteren. Engel heeft zijn bruine jasje en de rode trui aan. Hij is wat kouwig. Eén punt van het boord van zijn overhemd steekt over de rand van de trui heen als een geheime richtingaanwijzer. Links, dat is mijn beste hand.
Poppo heeft de pan met aardappels en boontjes uit de keuken gehaald. Het kan best bij elkaar in één pan koken, vindt hij. Daarna haalt hij de gebakken worstjes en de appelmoes. 'Dit is de laatste moes van de grunneger kroon van vorig jaar, nu hebben we alleen nog moes van de winkel.'
Ze gaan zitten en kijken naar de klok. Twee voor twaalf. Ze wachten. Als de klok met twaalf zilveren tingels heeft geslagen zeggen ze 'eet smakelijk.' Ze eten hun borden met trage bewegingen leeg. Met een lepel schrapen ze de restjes uit de pan en van hun bord. Daarna komt de vla erin. Met een beetje yoghurt voor Engel. Anders vindt hij het te zoet.
'Ga jij maar eerst je rondje doen,' zegt Poppo tegen Engel. 'Dan kan ik even alleen zijn.' Hij gaat in zijn stoel zitten en kijkt uit het raam. Daar waait een blad van een boom voorbij.
22 december 2014
Lange sprieten
Vanochtend
zijn ze heel traag uit de nacht gekomen. Stap voor stap en loei na
loei hebben ze de plek verlaten waar ze dicht op elkaar het donker
hebben aangestaard. De jonkies in het midden. Nu krijgen ze nog de
bescherming van hun moeders.
Tante met de witte streep op haar rug is als eerste uit de groep gestapt. Tijd voor vers gras, meiden, loeide ze, kom op. Langzaam liep ze van de groep weg. Haar kont in de wind. Op haar grove bruine vacht ging af en toe een pluk omhoog waar de ochtendkou haar vel bereikte. Als antwoord rilde haar hele lijf.
De dames en de drie mannen hebben zich over de wei verspreid. Ze zijn door de sloot gelopen en hebben nu natte donkerbruine poten. Ze buigen zich over het gras en happen van de grassprieten op de kale grond. Een hap, een stap, een hap. Eén van de jonkies eet niet, hij loopt door.
De kinderen zijn de dag begonnen met een lekkere warme slok melk. Daarmee worden ze weer herinnerd aan hun geboorte. Hoe ze licht zagen, op de grond vielen en nat bibberden van de kou. De warme moedertong die je schoon likte. Op bibberende poten waggelde je door de wei. En dan die eerste melk: warme zaligheid. Je dronk net zolang totdat je moeder wegliep.
De jonge stier loopt tot aan het hek dat de wei scheidt van de weg over de es. Uit een groepje schoolmeisjes dat langs fietst klinken gilletjes. De lucht ruikt naar verrotting: zuur, nat, vies. Links liggen de bieten onder witte zeilen. Rechts zijn de aardappelen opgehoopt.
Het hek bestaat uit houten palen waar prikkeldraad tussen is gespannen. Drie rijen: één op kophoogte, één op kniehoogte en nog één daartussenin. Eergisteren kon hij er in de hoek links langs, nu gaat hij het rechts proberen. Hij stapt op het prikkeldraad af, stopt en kijkt achterom. Zijn familie is nog niet halverwege. Ze schuifelen in slagorde door de wei. Een hap, een stap, een hap. Niemand kijkt.
Met zijn hoef trapt hij tegen de middelste draad. Net als eergisteren vliegt die zo los. Hij bukt onder de bovenste draad door en stapt tegelijk over de onderste draad. Even kriebelt het op zijn rug. Nu staat hij op het gras dat hij wel lekker vindt. Lange sprieten, lekker vochtig, een groene berm vol. Hij bukt zijn kop en slaat zijn tong er omheen. Hap, hap, hap.
Hij kijkt niet op als de meisjes harder gillen.
17 december 2014
Tante met de witte streep op haar rug is als eerste uit de groep gestapt. Tijd voor vers gras, meiden, loeide ze, kom op. Langzaam liep ze van de groep weg. Haar kont in de wind. Op haar grove bruine vacht ging af en toe een pluk omhoog waar de ochtendkou haar vel bereikte. Als antwoord rilde haar hele lijf.
De dames en de drie mannen hebben zich over de wei verspreid. Ze zijn door de sloot gelopen en hebben nu natte donkerbruine poten. Ze buigen zich over het gras en happen van de grassprieten op de kale grond. Een hap, een stap, een hap. Eén van de jonkies eet niet, hij loopt door.
De kinderen zijn de dag begonnen met een lekkere warme slok melk. Daarmee worden ze weer herinnerd aan hun geboorte. Hoe ze licht zagen, op de grond vielen en nat bibberden van de kou. De warme moedertong die je schoon likte. Op bibberende poten waggelde je door de wei. En dan die eerste melk: warme zaligheid. Je dronk net zolang totdat je moeder wegliep.
De jonge stier loopt tot aan het hek dat de wei scheidt van de weg over de es. Uit een groepje schoolmeisjes dat langs fietst klinken gilletjes. De lucht ruikt naar verrotting: zuur, nat, vies. Links liggen de bieten onder witte zeilen. Rechts zijn de aardappelen opgehoopt.
Het hek bestaat uit houten palen waar prikkeldraad tussen is gespannen. Drie rijen: één op kophoogte, één op kniehoogte en nog één daartussenin. Eergisteren kon hij er in de hoek links langs, nu gaat hij het rechts proberen. Hij stapt op het prikkeldraad af, stopt en kijkt achterom. Zijn familie is nog niet halverwege. Ze schuifelen in slagorde door de wei. Een hap, een stap, een hap. Niemand kijkt.
Met zijn hoef trapt hij tegen de middelste draad. Net als eergisteren vliegt die zo los. Hij bukt onder de bovenste draad door en stapt tegelijk over de onderste draad. Even kriebelt het op zijn rug. Nu staat hij op het gras dat hij wel lekker vindt. Lange sprieten, lekker vochtig, een groene berm vol. Hij bukt zijn kop en slaat zijn tong er omheen. Hap, hap, hap.
Hij kijkt niet op als de meisjes harder gillen.
17 december 2014
Bradley
Voor
mij ligt blauw water. Golven met zwartgrijze pieken slaan tegen de
oever aan. Het water heeft de feestloze kleur van de lucht
aangenomen. Er is een smalle brug. Achter mij hoor ik een fietsbel:
kling, kling; kling, kling. Het zal toch niet weer die verdraaide
Wiggins zijn. Zojuist stond ik met hem voor een spoorwegovergang. Een
treintje van twee stukken met een motor middenin tuft voorbij. Het heeft dezelfde kleuren als de spoorboom die hier nog niet lang hangt
en glimt in het late licht.
De weg over het spoor loopt in een bolling, onder de spoorboom gaat de weg omhoog, het spoor is het hoogste punt en daarachter gaat het weer omlaag. Van de mensen aan de andere kant kan je de voeten niet zien.
Ik moet wachten en kijk naar het niets dat voorbijkomt. Links loopt het spoor in een scheve bocht weg en rechts ligt het lege stoeptegelperron van Trinitallidorp.
Hij stopt met piepende remmen naast mij. Zijn rode voorband raakte de spoorboom net niet. 'Hi, I am Bradley. Do you like my bicycle?'
Ik kijk ernaar en zie een blauwe achterband, een zwart zadel en een geelgroen frame.
'Would you like to buy my medals?' Hij grabbelt in de achterzak van zijn witte trui en toont mij een harige hand met daarop een goudkleurige plak.
De spoorboom gaat omhoog en ik spring op de pedalen. Ik fiets weg, kaarsrechtop op mijn zwarte herenfiets met drie versnellingen. Even later is het weer stil om mij heen. Dwars over de weg rent een konijn.
En nu is er voor mij water en een brug. En achter mij klingelt iets.
Ik leg mijn fiets voorzichtig in het gras, ik heb er maar één, en ik loop de brug op. Het brugdek is steil en gemaakt van smalle zwarte planken. Ze liggen overdwars en je ziet het water daaronder er tussendoor. De golven spugen natte spetters in mijn gezicht.
Zodra ik op de brug ben, komt hij in beweging. Hij drijft af. Als ik omkijk, zie ik achter mij een golvende watervlakte en daarachter verdwijnt de plek waar ik mijn fiets heb neergelegd. Het gezicht van de man die erbij staat herken ik niet. Hij draagt een witte trui.
De brug wiebelt en ik zak door mijn knieën. De reling die ik vastgrijp voelt koud aan. Het is donker metaal. Ik haal diep adem en doe mijn ogen dicht voordat ik mij achterover laat vallen. Het water is warm, net als het water direct aan het strand. Als ik grond onder mijn voeten voel laat ik de brug los. Met een broek zwaar van het water kruip ik een onzichtbare kant op. Ik voel zand onder mijn handen.
Als ik mijn ogen opendoe, is er niets te zien. Op mijn buik ligt een deken en om mij heen hoor ik de ademhalingen van mijn geliefden.
10 december 2014
De weg over het spoor loopt in een bolling, onder de spoorboom gaat de weg omhoog, het spoor is het hoogste punt en daarachter gaat het weer omlaag. Van de mensen aan de andere kant kan je de voeten niet zien.
Ik moet wachten en kijk naar het niets dat voorbijkomt. Links loopt het spoor in een scheve bocht weg en rechts ligt het lege stoeptegelperron van Trinitallidorp.
Hij stopt met piepende remmen naast mij. Zijn rode voorband raakte de spoorboom net niet. 'Hi, I am Bradley. Do you like my bicycle?'
Ik kijk ernaar en zie een blauwe achterband, een zwart zadel en een geelgroen frame.
'Would you like to buy my medals?' Hij grabbelt in de achterzak van zijn witte trui en toont mij een harige hand met daarop een goudkleurige plak.
De spoorboom gaat omhoog en ik spring op de pedalen. Ik fiets weg, kaarsrechtop op mijn zwarte herenfiets met drie versnellingen. Even later is het weer stil om mij heen. Dwars over de weg rent een konijn.
En nu is er voor mij water en een brug. En achter mij klingelt iets.
Ik leg mijn fiets voorzichtig in het gras, ik heb er maar één, en ik loop de brug op. Het brugdek is steil en gemaakt van smalle zwarte planken. Ze liggen overdwars en je ziet het water daaronder er tussendoor. De golven spugen natte spetters in mijn gezicht.
Zodra ik op de brug ben, komt hij in beweging. Hij drijft af. Als ik omkijk, zie ik achter mij een golvende watervlakte en daarachter verdwijnt de plek waar ik mijn fiets heb neergelegd. Het gezicht van de man die erbij staat herken ik niet. Hij draagt een witte trui.
De brug wiebelt en ik zak door mijn knieën. De reling die ik vastgrijp voelt koud aan. Het is donker metaal. Ik haal diep adem en doe mijn ogen dicht voordat ik mij achterover laat vallen. Het water is warm, net als het water direct aan het strand. Als ik grond onder mijn voeten voel laat ik de brug los. Met een broek zwaar van het water kruip ik een onzichtbare kant op. Ik voel zand onder mijn handen.
Als ik mijn ogen opendoe, is er niets te zien. Op mijn buik ligt een deken en om mij heen hoor ik de ademhalingen van mijn geliefden.
10 december 2014
Babyzwemmen
Ik
ben bang voor water, ik houd niet van zwemmen. Maar zij heeft mij
over de streep getrokken. 'Hier kan je babyzwemmen, dat is zo leuk,'
heeft zij gezegd. Daarom ben ik net met het jochie en haar door een
ontsmettende waterbak gestapt.
We zitten in een lauwwarm zwembad van twintig centimeter diep. De bodem is gemaakt van harde grijze stenen die in lage muurtjes zijn doorgetrokken. Daar leun ik tegenaan met het jochie met grote ogen op mijn schoot. In het midden van het badje is een zandbak en een speelpleintje. Verderop zijn nog veel meer zwembaden. En mensen.
Het jochie klampt zich aan mij vast, met zijn kleine handjes knijpt hij hard in mijn vel. Te hard voor een baby van drieënhalve maand. Sinds kort zeg ik zijn leeftijd daarom niet meer in weken.
Het water jeukt aan mijn voeten, mijn hete-thee-brandvlekken van drie jaar geleden voelen alles. Als het jochie water in mijn neus spat, brandt het in mijn keel. Als kind kreeg ik daar buikpijn van en deed ik niet mee aan schoolzwemmen. In de zesde klas heeft de hardvochtige meester P nog geprobeerd mij aan het zwemmen te krijgen. Tevergeefs.
Ik laat het jochie drijven. Hij draagt een blauwe waterafstotende luier. Op zijn rug drijft hij door het water. Zijn haartjes drijven als een halo rond zijn hoofd. Met grote ogen kijkt hij naar het hoge plafond van het zwemparadijs waar boomblaadjes in de kunstmatige wind bewegen. Hij ziet alles wat beweegt en hoort gillende kinderen, stromend water, kleddervoetstappen en de gong die het golfslagbad aankondigt.
Al snel laat hij één arm los en begint hij met zijn beentjes te trappen. Ik laat hem drijven en beweeg hem van links naar rechts. Ik zal hem eens zwemmen leren. Hij begint te gillen, kleine kreetjes van plezier komen uit zijn mond waar soms een beetje water inkomt. Af en toe laat hij zich op zijn zij vallen en gaat hij bijna kopje onder. Hij geniet.
Even verderop zit een moeder. Haar benen doen denken aan sinaasappelbavarois. Ze speelt met een meisje in een badpakje. Haar man staat naast haar. Hij probeert zijn buik in te houden. Het lukt hem niet, hij kan langer onder water.
Met mijn hand onder mijn jochies hoofd laat ik hem cirkels draaien. Hij doet een perfecte rugslag en drijft onder mijn knieën door. Hij gilt en we lachen samen totdat ik er pijn in mijn mond van heb. Hij niet, hij gaat door.
26 november 2014
We zitten in een lauwwarm zwembad van twintig centimeter diep. De bodem is gemaakt van harde grijze stenen die in lage muurtjes zijn doorgetrokken. Daar leun ik tegenaan met het jochie met grote ogen op mijn schoot. In het midden van het badje is een zandbak en een speelpleintje. Verderop zijn nog veel meer zwembaden. En mensen.
Het jochie klampt zich aan mij vast, met zijn kleine handjes knijpt hij hard in mijn vel. Te hard voor een baby van drieënhalve maand. Sinds kort zeg ik zijn leeftijd daarom niet meer in weken.
Het water jeukt aan mijn voeten, mijn hete-thee-brandvlekken van drie jaar geleden voelen alles. Als het jochie water in mijn neus spat, brandt het in mijn keel. Als kind kreeg ik daar buikpijn van en deed ik niet mee aan schoolzwemmen. In de zesde klas heeft de hardvochtige meester P nog geprobeerd mij aan het zwemmen te krijgen. Tevergeefs.
Ik laat het jochie drijven. Hij draagt een blauwe waterafstotende luier. Op zijn rug drijft hij door het water. Zijn haartjes drijven als een halo rond zijn hoofd. Met grote ogen kijkt hij naar het hoge plafond van het zwemparadijs waar boomblaadjes in de kunstmatige wind bewegen. Hij ziet alles wat beweegt en hoort gillende kinderen, stromend water, kleddervoetstappen en de gong die het golfslagbad aankondigt.
Al snel laat hij één arm los en begint hij met zijn beentjes te trappen. Ik laat hem drijven en beweeg hem van links naar rechts. Ik zal hem eens zwemmen leren. Hij begint te gillen, kleine kreetjes van plezier komen uit zijn mond waar soms een beetje water inkomt. Af en toe laat hij zich op zijn zij vallen en gaat hij bijna kopje onder. Hij geniet.
Even verderop zit een moeder. Haar benen doen denken aan sinaasappelbavarois. Ze speelt met een meisje in een badpakje. Haar man staat naast haar. Hij probeert zijn buik in te houden. Het lukt hem niet, hij kan langer onder water.
Met mijn hand onder mijn jochies hoofd laat ik hem cirkels draaien. Hij doet een perfecte rugslag en drijft onder mijn knieën door. Hij gilt en we lachen samen totdat ik er pijn in mijn mond van heb. Hij niet, hij gaat door.
26 november 2014
Transferium
Vanuit
de lucht moet het een magisch bouwwerk zijn. Tien ronde cirkels op
betonnen pilaren heeft hij geteld. Daaronder een grasmatje dat te
groen is om waar te zijn.
Iedere ochtend staat hij in het donker slaperig bij de bushalte voor zijn huis. Dromend van een beter bestaan. Nadat een chauffeur zijn groot licht had aangedaan om te kijken of er iemand stond, had hij een zaklamp meegenomen.
Op het transferium schuilt hij in één van de glazen huisjes. Hier kan je het geen bushokje noemen. De huisjes hebben een grote opening als deur en een hoekige indeling. Op het draadstalen bankje passen met moeite twee mensen naast elkaar. Zee zullen een andere naam hebben, daar is iets voor bedacht. Net zoals een busstation tegenwoordig transferium heet en een langeafstandsbus Qliner.
Voor hem staat een van de vele schoolmeisjes. Haar blonde haar hangt over haar volle rugzak. Scholieren zijn op het openbaar vervoer aangewezen als fietsen te ver is. Net als hij alleen maar naar Pekela kan door de bus van Annen naar Zuidlaren te nemen, daarna de bus van Zuidlaren naar Gieten, en tenslotte de bus van Gieten naar Pekela.
Hij komt er wel. Net als de meisjes en de jongens om hen heen die hij elke dag bekijkt. Van de meisjes onthoudt hij de gezichten, de paardenstaart, de blauwe ogen en de achterzakken. Ze lachen nooit naar hem terug.
Het transferium was ooit een winderig parkeerterrein met meer ruimte voor auto's dan voor bussen. Kolossen van betonnen pilaren met daarop cirkelvormige daken. Transferium N33/N34 staat er trots op de kleine bushaltes. Toen kwam er een glazen huisje waar je tegen de wind kon schuilen.
De bussen stoppen allemaal op dezelfde tijd in een ovale cirkel rond de pilaren. An de ene kant naar Emmen en Veendam, aan de andere kant naar Groningen en Assen. Je hebt twee minuten om over te stappen en daarna vertrekken de bussen in een rij achter elkaar om zich via de rotonde te verdelen over de omliggende wegen. Even is het 4 minuten druk en daarna is het weer een half uur stil.
Niemand blijft hier. De koffietent in het midden verleidt de reizigers elke dag met een nieuwe aanbieding. 'Smulrol, 2 euro,' staat er vandaag in onzekere letters op het krijtbord. Hij is er nog nooit binnen geweest. Hij eet net als de schoolmeisjes zijn brood uit zijn eigen tas. En hij drinkt zijn eigen water.
12 november 2014
Iedere ochtend staat hij in het donker slaperig bij de bushalte voor zijn huis. Dromend van een beter bestaan. Nadat een chauffeur zijn groot licht had aangedaan om te kijken of er iemand stond, had hij een zaklamp meegenomen.
Op het transferium schuilt hij in één van de glazen huisjes. Hier kan je het geen bushokje noemen. De huisjes hebben een grote opening als deur en een hoekige indeling. Op het draadstalen bankje passen met moeite twee mensen naast elkaar. Zee zullen een andere naam hebben, daar is iets voor bedacht. Net zoals een busstation tegenwoordig transferium heet en een langeafstandsbus Qliner.
Voor hem staat een van de vele schoolmeisjes. Haar blonde haar hangt over haar volle rugzak. Scholieren zijn op het openbaar vervoer aangewezen als fietsen te ver is. Net als hij alleen maar naar Pekela kan door de bus van Annen naar Zuidlaren te nemen, daarna de bus van Zuidlaren naar Gieten, en tenslotte de bus van Gieten naar Pekela.
Hij komt er wel. Net als de meisjes en de jongens om hen heen die hij elke dag bekijkt. Van de meisjes onthoudt hij de gezichten, de paardenstaart, de blauwe ogen en de achterzakken. Ze lachen nooit naar hem terug.
Het transferium was ooit een winderig parkeerterrein met meer ruimte voor auto's dan voor bussen. Kolossen van betonnen pilaren met daarop cirkelvormige daken. Transferium N33/N34 staat er trots op de kleine bushaltes. Toen kwam er een glazen huisje waar je tegen de wind kon schuilen.
De bussen stoppen allemaal op dezelfde tijd in een ovale cirkel rond de pilaren. An de ene kant naar Emmen en Veendam, aan de andere kant naar Groningen en Assen. Je hebt twee minuten om over te stappen en daarna vertrekken de bussen in een rij achter elkaar om zich via de rotonde te verdelen over de omliggende wegen. Even is het 4 minuten druk en daarna is het weer een half uur stil.
Niemand blijft hier. De koffietent in het midden verleidt de reizigers elke dag met een nieuwe aanbieding. 'Smulrol, 2 euro,' staat er vandaag in onzekere letters op het krijtbord. Hij is er nog nooit binnen geweest. Hij eet net als de schoolmeisjes zijn brood uit zijn eigen tas. En hij drinkt zijn eigen water.
12 november 2014
Vermist
Aan
de boom op de hoek van de straat hangt een briefje. Een A4tje is in
een plastic mapje gestopt en met plakband op ooghoogte aan de stam
geplakt. Het is een pagina uit een ringbandmap: lijntjespapier op een
vel met drieëntwintig gaatjes.
Ik loop erheen, ik vermoed dat er een foto van een kat op staat. De zoveelste snoezige foto van een beestje dat je niet helemaal aankijkt maar waarvan je weet dat het allerliefst is. Of een hondje, een klein beestje, altijd een klein beestje, want grote honden lopen niet weg.
Als dierenliefhebber leef ik altijd mee met de vermissing van het huisdier. Ook ik kan niet zonder mijn kat, zonder zijn gewoonten, zijn vervelende gedrag en zijn voorspelbare gedoe. Als mijn kat zich 's ochtends vroeg niet meldt met een klaaglijk miauw dat betekent dat hij honger heeft, weet ik dat er wat mis is. En als hij 's avonds niet klaar zit naast mijn bank om bij mij op schoot te springen zodat wij samen het journaal kunnen bekijken dan voel ik mij eenzaam.
Zelfs als hij minstens één keer in de week naast de kattenbak poept omdat hij op zijn oude dag niet meer zo goed weet waar al zijn vuilnis thuis hoort, dan kan ik niet zonder hem. Ik word ook gek van mijn afval dat vandaag restafval heet, morgen in een plastic zak aan de weg moet en volgende week in de groene container thuishoort. De hekken voor stapels 'Alleen Blad' snap ik helemaal niet. Dat is nu het beste compost voor uw tuin. Gooi dat alsjeblieft niet weg.
En dan vertel ik mijn kat dat hij elke keer, elke dag en elk uur op dezelfde bak moet plassen en poepen. En dat spugen niet op het vloerkleed hoort. Zijn wereld is eenvoudig, hij heeft geen reden om weg te lopen. Hij verdwaalt alleen maar.
Het A4tje wappert in de wind. Ik pak het vast en kijk naar de foto. Een snoezig blauwe tuintafelset kijkt terug. Vier stoelen en een tafel, scheef gefotografeerd in een kleine achtertuin. Ik zie verkleurde stoeptegels, de achterdeur van een huis en twee slecht verzorgde planten in een pot. De stoelen en de tafel zijn van hout en de kleur blauw is die van de restauranttafeltjes op de Griekse eilanden.
'Wie heeft mijn tuinset gezien? Wie wil hem hebben? Beloning 115 euro. Zelf te betalen!'
5 november 2014
Ik loop erheen, ik vermoed dat er een foto van een kat op staat. De zoveelste snoezige foto van een beestje dat je niet helemaal aankijkt maar waarvan je weet dat het allerliefst is. Of een hondje, een klein beestje, altijd een klein beestje, want grote honden lopen niet weg.
Als dierenliefhebber leef ik altijd mee met de vermissing van het huisdier. Ook ik kan niet zonder mijn kat, zonder zijn gewoonten, zijn vervelende gedrag en zijn voorspelbare gedoe. Als mijn kat zich 's ochtends vroeg niet meldt met een klaaglijk miauw dat betekent dat hij honger heeft, weet ik dat er wat mis is. En als hij 's avonds niet klaar zit naast mijn bank om bij mij op schoot te springen zodat wij samen het journaal kunnen bekijken dan voel ik mij eenzaam.
Zelfs als hij minstens één keer in de week naast de kattenbak poept omdat hij op zijn oude dag niet meer zo goed weet waar al zijn vuilnis thuis hoort, dan kan ik niet zonder hem. Ik word ook gek van mijn afval dat vandaag restafval heet, morgen in een plastic zak aan de weg moet en volgende week in de groene container thuishoort. De hekken voor stapels 'Alleen Blad' snap ik helemaal niet. Dat is nu het beste compost voor uw tuin. Gooi dat alsjeblieft niet weg.
En dan vertel ik mijn kat dat hij elke keer, elke dag en elk uur op dezelfde bak moet plassen en poepen. En dat spugen niet op het vloerkleed hoort. Zijn wereld is eenvoudig, hij heeft geen reden om weg te lopen. Hij verdwaalt alleen maar.
Het A4tje wappert in de wind. Ik pak het vast en kijk naar de foto. Een snoezig blauwe tuintafelset kijkt terug. Vier stoelen en een tafel, scheef gefotografeerd in een kleine achtertuin. Ik zie verkleurde stoeptegels, de achterdeur van een huis en twee slecht verzorgde planten in een pot. De stoelen en de tafel zijn van hout en de kleur blauw is die van de restauranttafeltjes op de Griekse eilanden.
'Wie heeft mijn tuinset gezien? Wie wil hem hebben? Beloning 115 euro. Zelf te betalen!'
5 november 2014
Scones
'En dit zijn scones. Die hebben wij vandaag vers gebakken,' zegt het meisje. Haar onderarmen zijn bruin van de laatste zomerzon. Ze draagt een zwarte broek en een zwarte blouse met opgerolde mouwen. Het tenue van de theeschenker. Een wit schortje en mutsje ontbreken. dit is Houwerzijl, Wenen is ver weg.
De dames zijn met rollator, stok en looprek binnengekomen. Eerst over de drempel van de grote deur, dan duwen tegen de glazen klapdeur, en daarna het afstapje af. Langs een rij tafels en stoelen vol mensen, tassen, jassen en twee baby's. Mensen schoven hun stoelen aan, pakten hun tassen voor hen van de grond en keken de schuifelende dames belangstellend aan.
Evelinda liep als altijd voorop. 'Kom meiden, nog een klein stukje,'zei ze terwijl ze een stoel een duwtje gaf. Ze loopt al zestig jaar voorop.
'Galetta, ga je mee thee drinken in de theefabriek?' had Evelinda die ochtend door de telefoon gepiept. 'Dat lijkt me zo leuk, ik hoorde van de buurvrouw dat het daar heel gezellig is.'
Galetta wist precies hoe ze er daar bij zat. In haar aanleunwoning, die scheef tegen de kerk aan stond, zat ze naast het telefoontafeltje met het gehaakte kleedje van haar moeder en sprak ze in de lichtgrijze hoorn met de witte doppen. Haar lippen voor de hoorn, haar ogen in het oneindige.
'Ik kom je om drie uur ophalen, zorg dat je klaar staat.' Daarna had ze opgehangen. Op een antwoord had ze niet gewacht. Gina zou ook meegaan.
'U snijdt de scones met het mesje doormidden en dan smeert u op beide helften eerst jam en daarna doet u er room op,' zegt het meisje terwijl ze de genoemde dingen één voor één aanwijst. Ze kijkt de oude dames met grote ogen en een glimlach aan, alsof ze haar oma's net over haar grote liefde heeft verteld.
Zojuist heeft ze de tafel volgezet. Chocoladetaart, aardbeiengebakjes, een fruitspies, thee, en natuurlijk de scones. De thee heet Bloemenweelde. Galetta heeft hem uitgezocht. Met een bibber in haar stem had ze voorgelezen. 'Lavendel, roos, kamille, goudsbloem, korenbloem, citroengras.'
'Eet u ze maar snel op,' zegt het meisje. 'Ze zijn nog warm.'
Voordat ze wegloopt, schenkt ze de thee in. Een geur van droge bloemen stroomt samen met het geelgroene vocht in het witte kopje. Lavendel, denkt Galetta, mijn lievelingsgeur, die heb ik ook in de kast.
28 oktober 2014
De dames zijn met rollator, stok en looprek binnengekomen. Eerst over de drempel van de grote deur, dan duwen tegen de glazen klapdeur, en daarna het afstapje af. Langs een rij tafels en stoelen vol mensen, tassen, jassen en twee baby's. Mensen schoven hun stoelen aan, pakten hun tassen voor hen van de grond en keken de schuifelende dames belangstellend aan.
Evelinda liep als altijd voorop. 'Kom meiden, nog een klein stukje,'zei ze terwijl ze een stoel een duwtje gaf. Ze loopt al zestig jaar voorop.
'Galetta, ga je mee thee drinken in de theefabriek?' had Evelinda die ochtend door de telefoon gepiept. 'Dat lijkt me zo leuk, ik hoorde van de buurvrouw dat het daar heel gezellig is.'
Galetta wist precies hoe ze er daar bij zat. In haar aanleunwoning, die scheef tegen de kerk aan stond, zat ze naast het telefoontafeltje met het gehaakte kleedje van haar moeder en sprak ze in de lichtgrijze hoorn met de witte doppen. Haar lippen voor de hoorn, haar ogen in het oneindige.
'Ik kom je om drie uur ophalen, zorg dat je klaar staat.' Daarna had ze opgehangen. Op een antwoord had ze niet gewacht. Gina zou ook meegaan.
'U snijdt de scones met het mesje doormidden en dan smeert u op beide helften eerst jam en daarna doet u er room op,' zegt het meisje terwijl ze de genoemde dingen één voor één aanwijst. Ze kijkt de oude dames met grote ogen en een glimlach aan, alsof ze haar oma's net over haar grote liefde heeft verteld.
Zojuist heeft ze de tafel volgezet. Chocoladetaart, aardbeiengebakjes, een fruitspies, thee, en natuurlijk de scones. De thee heet Bloemenweelde. Galetta heeft hem uitgezocht. Met een bibber in haar stem had ze voorgelezen. 'Lavendel, roos, kamille, goudsbloem, korenbloem, citroengras.'
'Eet u ze maar snel op,' zegt het meisje. 'Ze zijn nog warm.'
Voordat ze wegloopt, schenkt ze de thee in. Een geur van droge bloemen stroomt samen met het geelgroene vocht in het witte kopje. Lavendel, denkt Galetta, mijn lievelingsgeur, die heb ik ook in de kast.
28 oktober 2014
Zijn eerste lachje
Als ik hem in mijn armen
neem, draait hij zich op zijn zij. Hij drukt zijn mond tegen mijn arm
en begint te sabbelen. Ik ruik een restje melk dat al ergens binnen
is geweest. Mijn arm wordt nat en zijn kin begint te glimmen.
Hij is dol op mijn pink. Hij sabbelt er op sinds hij in zijn eerste dagen op aarde geen speen in zijn mond kon houden. Ik moest hem met een slangetje dat aan mijn pink vastgeplakt zat melk geven. Als ik een fopspeen in zijn mond stop spuugt hij hem uit en kijkt hij mij heel vies aan. Soms vallen we samen met mijn pink in zijn mond in slaap.
De speen die aan een flesje vol warme melk vastzit wil hij wel. Als die speen in de buurt van zijn mond komt begint hij wild te bewegen. Alles van zijn lijf schudt en trilt helemaal. Zijn mondje gaat wijd open en beweegt van links naar rechts. De speen in zijn mond doen is net een roulette. Mis! Raak! Mis! Raak en vasthouden zo! Hij begint te zuigen alsof dit de laatste fles van de dag zou kunnen zijn.
Ik ben bezweet en warm. Hij draait zich op mijn arm en snuift alle geuren op. Nieuwe geuren, ik heb sinds lang weer gesport. Onder het zweet herkent hij mijn eigen vertrouwde geuren. Ik ben de man die hem elke dag een flesje geeft. En een schone luier.
Ik trek mijn benen op en zet hem er tegenaan. Hij kijkt mij aan. Zijn grote ogen zijn net zo blauw als zijn overall. Ze hebben haar kleur en ook die van mij. In gedachten zeg ik tegen mijzelf dat hij een rode zakdoek en gele sokjes krijgt. Bartje die bruine bonen eet. Door de donkere hoge kraag is zijn gezichtje breed, witblond en vol met zachte wangen.
Hij test zijn stem en zingt een een paar kreetjes. Hoge geluidjes van plezier. Tot nu toe waren zijn blijde geluidjes snurkjes uit de wieg. Hij snurkt als een dronken man en boert als een bootwerker. Hij zingt en kijkt mij aan.
Onze ogen bekijken elkaars blauwe kleren en onze neuzen ruiken elkaars geuren. Zweet en een volle luier. Melk en water. Zijn mond gaat open, hij maakt hem breed en tilt zijn mondhoeken op. Zijn ogen beginnen te glimmen. Zo kijkt hij mij aan.
Hij lacht zijn eerste lach.
Ik lach terug.
Bartje en ik zitten op de bank en we lachen. We hebben plezier om niets. Om het leven, om ons samenzijn. Omdat dat zo mooi is.
27 oktober 2014
Hij is dol op mijn pink. Hij sabbelt er op sinds hij in zijn eerste dagen op aarde geen speen in zijn mond kon houden. Ik moest hem met een slangetje dat aan mijn pink vastgeplakt zat melk geven. Als ik een fopspeen in zijn mond stop spuugt hij hem uit en kijkt hij mij heel vies aan. Soms vallen we samen met mijn pink in zijn mond in slaap.
De speen die aan een flesje vol warme melk vastzit wil hij wel. Als die speen in de buurt van zijn mond komt begint hij wild te bewegen. Alles van zijn lijf schudt en trilt helemaal. Zijn mondje gaat wijd open en beweegt van links naar rechts. De speen in zijn mond doen is net een roulette. Mis! Raak! Mis! Raak en vasthouden zo! Hij begint te zuigen alsof dit de laatste fles van de dag zou kunnen zijn.
Ik ben bezweet en warm. Hij draait zich op mijn arm en snuift alle geuren op. Nieuwe geuren, ik heb sinds lang weer gesport. Onder het zweet herkent hij mijn eigen vertrouwde geuren. Ik ben de man die hem elke dag een flesje geeft. En een schone luier.
Ik trek mijn benen op en zet hem er tegenaan. Hij kijkt mij aan. Zijn grote ogen zijn net zo blauw als zijn overall. Ze hebben haar kleur en ook die van mij. In gedachten zeg ik tegen mijzelf dat hij een rode zakdoek en gele sokjes krijgt. Bartje die bruine bonen eet. Door de donkere hoge kraag is zijn gezichtje breed, witblond en vol met zachte wangen.
Hij test zijn stem en zingt een een paar kreetjes. Hoge geluidjes van plezier. Tot nu toe waren zijn blijde geluidjes snurkjes uit de wieg. Hij snurkt als een dronken man en boert als een bootwerker. Hij zingt en kijkt mij aan.
Onze ogen bekijken elkaars blauwe kleren en onze neuzen ruiken elkaars geuren. Zweet en een volle luier. Melk en water. Zijn mond gaat open, hij maakt hem breed en tilt zijn mondhoeken op. Zijn ogen beginnen te glimmen. Zo kijkt hij mij aan.
Hij lacht zijn eerste lach.
Ik lach terug.
Bartje en ik zitten op de bank en we lachen. We hebben plezier om niets. Om het leven, om ons samenzijn. Omdat dat zo mooi is.
27 oktober 2014
Schoorsteenveger
Voor mij draait een
tractor de weg op. Het lijkt net of hij van de oprit van een van de
woonhuizen komt die daar twee aan twee staan. Maar dat is
gezichtsbedrog, het is gewoon te ver weg voor mij om dat goed te
zien. De tractor komt uit een van de zijwegen waarachter de
boerderijen liggen die op het Groningse land uitkijken. Waar de
polders van gras en maïs zich ver uitstrekken onder stille
elektriciteitsmasten en naast verlaten bosjes.
Achter de tractor rijdt een rode vrachtwagen. Het is een brandweerwagen, een ladderwagen waarmee brandweermannen in grote zwarte broeken katten uit hoge bomen redden, kinderen en moeders van een rokende bovenverdieping halen en kantoorwerkers uit een brandende torenflat rukken.
De vrachtwagen is oud. Jaren zeventig, denk ik. Hij heeft een doffe kleur die niet wil opvallen. Voorop staat een lichtgewicht cabine waar vier mannen in passen. Veel glas en blik, weinig stevigheid. De kleur rood is die van de Duitse brandweer. Lichtrood, bijna roze. Geen vlammenrood. Deze wagen heeft nooit haast. Als er ergens brand is, komen eerst de spuitgasten, met hun slangen en helmen en maskers. Deze wagen komt daar altijd achteraan.
Op de cabine staan twee blauwe zwaailichten en een zilveren hoorn. Klaar om het verkeer opzij te duwen. Maak plaats, maak plaats, wij moeten katten en mensen redden!
Achter het stuur zit een man met een groot hoofd. In de jaren zeventig had hij voor het laatst haar. Zijn bril komt uit dezelfde tijd en heeft grote vette glazen waar je uren aan kunt poetsen. Hij kijkt bedachtzaam voor zich uit. Hij let op het verkeer.
Op de ladder die achter op de vrachtwagen zit dubbelgevouwen hangt een groot bord. Hier gaat uw schoorsteenveger, staat erop. Roetzwarte letters op een verkleurde witte ondergrond. De ladder heeft op zijn hoeken metalen beschermers zitten. Ze glimmen in de zon.
De chauffeur toetert naar een voorbijganger. Niet met de hoorn, gewoon een ouderwetse tuut. De voorbijganger lacht en steekt zijn hand op. Daar gaat mijn schoorsteenveger, denkt hij. De man die mijn woonkamer schoon hield en mijn schoorsteen leeg.
Achter de cabine staat zijn kist met vegers, ballen, zuiger, borstels, doeken en nog meer. Dat is alles wat de schoorsteenveger nodig heeft. En een grote trap, die hangt boven hem.
20 oktober 2014
Achter de tractor rijdt een rode vrachtwagen. Het is een brandweerwagen, een ladderwagen waarmee brandweermannen in grote zwarte broeken katten uit hoge bomen redden, kinderen en moeders van een rokende bovenverdieping halen en kantoorwerkers uit een brandende torenflat rukken.
De vrachtwagen is oud. Jaren zeventig, denk ik. Hij heeft een doffe kleur die niet wil opvallen. Voorop staat een lichtgewicht cabine waar vier mannen in passen. Veel glas en blik, weinig stevigheid. De kleur rood is die van de Duitse brandweer. Lichtrood, bijna roze. Geen vlammenrood. Deze wagen heeft nooit haast. Als er ergens brand is, komen eerst de spuitgasten, met hun slangen en helmen en maskers. Deze wagen komt daar altijd achteraan.
Op de cabine staan twee blauwe zwaailichten en een zilveren hoorn. Klaar om het verkeer opzij te duwen. Maak plaats, maak plaats, wij moeten katten en mensen redden!
Achter het stuur zit een man met een groot hoofd. In de jaren zeventig had hij voor het laatst haar. Zijn bril komt uit dezelfde tijd en heeft grote vette glazen waar je uren aan kunt poetsen. Hij kijkt bedachtzaam voor zich uit. Hij let op het verkeer.
Op de ladder die achter op de vrachtwagen zit dubbelgevouwen hangt een groot bord. Hier gaat uw schoorsteenveger, staat erop. Roetzwarte letters op een verkleurde witte ondergrond. De ladder heeft op zijn hoeken metalen beschermers zitten. Ze glimmen in de zon.
De chauffeur toetert naar een voorbijganger. Niet met de hoorn, gewoon een ouderwetse tuut. De voorbijganger lacht en steekt zijn hand op. Daar gaat mijn schoorsteenveger, denkt hij. De man die mijn woonkamer schoon hield en mijn schoorsteen leeg.
Achter de cabine staat zijn kist met vegers, ballen, zuiger, borstels, doeken en nog meer. Dat is alles wat de schoorsteenveger nodig heeft. En een grote trap, die hangt boven hem.
20 oktober 2014
Stramme poten
Met een duffe groet rijdt de man mij voorbij op zijn hoge fiets.
Het is een mooie herfstmorgen, de dag van de grootste paardenmarkt van Europa. De zon schijnt voorzichtig over de bruine beukenhaag van de oude begraafplaats waar de herinneringen aan onze voorouders liggen opgeslagen. Vervallen stenen liggen naast gerestaureerde graven waaronder de restanten van lichamen allemaal hetzelfde zijn.
Zijn fiets piept een beetje, het raderwerk van het degelijke zwarte herenrijwiel smeekt om olie. De zwarte buizen herinneren mij aan de oude man die er zijn tuingereedschap in een grote ongelijke driehoek aan vast bond en de fiets daarna op de grond legde. Met zijn houten klompen ging hij tussen de zwarte buizen staan en tilde de fiets zo op dat het zadel onder zijn achterste kwam te hangen. Met een voorzichtig gestep van een klomp kwam hij op gang. Na deze inspanning reed hij slingerend weg om aan het eind van de ochtend met fietstassen waaruit het loof van verse groenten stak weer terug te keren. Afstappen gebeurde op dezelfde manier.
Eerder rende zijn hond me al voorbij, een zwartgrijs wollen dier met de resten van een rode zakdoek om zijn nek. Daarna kwam het geluid van een fiets die langzaam over de zandweg reed. De hond rent in de verte heen en weer over de natte akkers die dampen in de ochtendzon. Op de grens van net geoogste aardappelen en verkleurde maïs loopt hij rondjes, zijn voorpoten actief, terwijl hij zijn achterpoten stram meetrekt bij elke stap.
‘Goedemorgen,’ zegt de in zijn grijze jas weggedoken man als hij mij passeert. Zijn koude neus duwt hij weg in zijn kleurige sjaal terwijl ik zijn voeten in kaal verschoten suède schoenen zie duwen op de zwarte pedalen met de gele reflectoren. Hij komt vooruit, snel genoeg om zijn hond in het oog te houden.
Even later voegt zich een kind bij hem. Met een grote bocht komt het van het pad van de begraafplaats gezwierd. Het legt zijn hand op zijn vaders arm en laat zich even meetrekken. In zijn kleurige rugzak zit zijn kennis voor vandaag, zijn leerdoelen en zijn reepjes voor in de pauze. Het kind draagt een zilverkleurige bril met grote glazen. Zijn bril zakt naar het puntje van zijn neus.
13 oktober 2014
Het is een mooie herfstmorgen, de dag van de grootste paardenmarkt van Europa. De zon schijnt voorzichtig over de bruine beukenhaag van de oude begraafplaats waar de herinneringen aan onze voorouders liggen opgeslagen. Vervallen stenen liggen naast gerestaureerde graven waaronder de restanten van lichamen allemaal hetzelfde zijn.
Zijn fiets piept een beetje, het raderwerk van het degelijke zwarte herenrijwiel smeekt om olie. De zwarte buizen herinneren mij aan de oude man die er zijn tuingereedschap in een grote ongelijke driehoek aan vast bond en de fiets daarna op de grond legde. Met zijn houten klompen ging hij tussen de zwarte buizen staan en tilde de fiets zo op dat het zadel onder zijn achterste kwam te hangen. Met een voorzichtig gestep van een klomp kwam hij op gang. Na deze inspanning reed hij slingerend weg om aan het eind van de ochtend met fietstassen waaruit het loof van verse groenten stak weer terug te keren. Afstappen gebeurde op dezelfde manier.
Eerder rende zijn hond me al voorbij, een zwartgrijs wollen dier met de resten van een rode zakdoek om zijn nek. Daarna kwam het geluid van een fiets die langzaam over de zandweg reed. De hond rent in de verte heen en weer over de natte akkers die dampen in de ochtendzon. Op de grens van net geoogste aardappelen en verkleurde maïs loopt hij rondjes, zijn voorpoten actief, terwijl hij zijn achterpoten stram meetrekt bij elke stap.
‘Goedemorgen,’ zegt de in zijn grijze jas weggedoken man als hij mij passeert. Zijn koude neus duwt hij weg in zijn kleurige sjaal terwijl ik zijn voeten in kaal verschoten suède schoenen zie duwen op de zwarte pedalen met de gele reflectoren. Hij komt vooruit, snel genoeg om zijn hond in het oog te houden.
Even later voegt zich een kind bij hem. Met een grote bocht komt het van het pad van de begraafplaats gezwierd. Het legt zijn hand op zijn vaders arm en laat zich even meetrekken. In zijn kleurige rugzak zit zijn kennis voor vandaag, zijn leerdoelen en zijn reepjes voor in de pauze. Het kind draagt een zilverkleurige bril met grote glazen. Zijn bril zakt naar het puntje van zijn neus.
13 oktober 2014
Busjes
Op het station van Assen staan drie donkerblauwe busjes. Ze hebben geblindeerde ramen en glimmen alsof ze zo uit de garage komen. De chauffeurs dragen een donker pak met een stropdas waarvan de knoop hoog op de keel zit. 'Schiphol' staat er in witte letters op de zijkant van de bus. En een bedrag waarvoor je geen tien broden bij de winkel koopt. Goedkoper dan de trein, alleen kan je hier niet anoniem jouw ov-chipkaart laten bliepen terwijl een onzichtbare machine ergens een onbekend bedrag van jouw bankrekening afhaalt.
Als de trein van Groningen naar Schiphol arriveert, lopen er tien mensen naar de busjes. Gehaast en gedisciplineerd. Twee chauffeurs stappen uit hun busje en openen de glimmende schuifdeur. Niemand praat, niemand betaalt. Negen mannen en één vrouw stapelen hun tassen onder en naast hun stoelen en verdelen zich zwijgend over de zitplaatsen.
Iedereen heeft minstens twee tassen bij zich. Een reistas met schone kleren en een handtas voor persoonlijke dingetjes: papieren, een boek, een smartphone. Het zijn allemaal werkmensen, geen plezierreizigers, geen ouderen of jongeren.
Eén man heeft het overduidelijke uiterlijk van een Oost-Europeaan: een bruine trui met blote hals, sterke kaken, stevige borstkas, borstelig haar en een baard van drie dagen. Hij kwam vijf minuten eerder dan de anderen en stapelde zijn tassen op de passagiersstoel waarbij hij de chauffeur niet aankeek. In zijn ogen glom de nachtdienst: leegte, moeheid, slaapverwekkende herhaling. Om wakker te blijven ijsbeert hij langs de busjes waarvan de chauffeurs zwijgend op hun stoelen zaten. Wachtend op hun lading, op een volle bus om weg te brengen.
Deze mensen gaan niet naar Schiphol. Zij moeten ergens anders heen. Er is een groot gebouw dat op hen wacht, dat hen ontvangt en hen aan het werk zet. Werk dat op een plek ver van het station wordt gedaan. Werk dat belangrijk genoeg is om het personeel van het station op te halen. Want deze mensen zijn gewild. Zij kunnen iets wat niet veel mensen kunnen. Zij moeten geld verdienen.
Hun baas in de buurt van Assen haalt zijn personeel elke dag van het station op. Hij geeft om ze. Hij koestert ze. Mijn baas haalde mij lang geleden alleen op station Barneveld-Noord op als het regende. De andere dagen mocht ik naar Voorthuizen fietsen. Moest ik fietsen. Zuchtend langs de provinciale weg, op weg naar weer een vermoeiende kantoordag. En 's avonds weer terug.
6-10-2014
Als de trein van Groningen naar Schiphol arriveert, lopen er tien mensen naar de busjes. Gehaast en gedisciplineerd. Twee chauffeurs stappen uit hun busje en openen de glimmende schuifdeur. Niemand praat, niemand betaalt. Negen mannen en één vrouw stapelen hun tassen onder en naast hun stoelen en verdelen zich zwijgend over de zitplaatsen.
Iedereen heeft minstens twee tassen bij zich. Een reistas met schone kleren en een handtas voor persoonlijke dingetjes: papieren, een boek, een smartphone. Het zijn allemaal werkmensen, geen plezierreizigers, geen ouderen of jongeren.
Eén man heeft het overduidelijke uiterlijk van een Oost-Europeaan: een bruine trui met blote hals, sterke kaken, stevige borstkas, borstelig haar en een baard van drie dagen. Hij kwam vijf minuten eerder dan de anderen en stapelde zijn tassen op de passagiersstoel waarbij hij de chauffeur niet aankeek. In zijn ogen glom de nachtdienst: leegte, moeheid, slaapverwekkende herhaling. Om wakker te blijven ijsbeert hij langs de busjes waarvan de chauffeurs zwijgend op hun stoelen zaten. Wachtend op hun lading, op een volle bus om weg te brengen.
Deze mensen gaan niet naar Schiphol. Zij moeten ergens anders heen. Er is een groot gebouw dat op hen wacht, dat hen ontvangt en hen aan het werk zet. Werk dat op een plek ver van het station wordt gedaan. Werk dat belangrijk genoeg is om het personeel van het station op te halen. Want deze mensen zijn gewild. Zij kunnen iets wat niet veel mensen kunnen. Zij moeten geld verdienen.
Hun baas in de buurt van Assen haalt zijn personeel elke dag van het station op. Hij geeft om ze. Hij koestert ze. Mijn baas haalde mij lang geleden alleen op station Barneveld-Noord op als het regende. De andere dagen mocht ik naar Voorthuizen fietsen. Moest ik fietsen. Zuchtend langs de provinciale weg, op weg naar weer een vermoeiende kantoordag. En 's avonds weer terug.
6-10-2014
Tinallinge
Tinallinge is het dorp waar ik wil wonen. Je loopt er vanaf Baflo zo heen, langs de nieuwbouw met de hooggelegen grasvelden als uitnodigende kooppercelen.
De torenspits van het kerkje uit de twaalfde eeuw steekt net boven de bomen uit. Je ziet het al van verre, het is het enige dat het dorpje van een afstand verraadt. Ik loop langs de boerderij van de Starkenborghs, de gelijknamige weg, het Roordapad en de Kerkweg. Tien huizen en vijftig mensen op een wierde.
Hier voel ik me meteen thuis. De stilte van het kleine dorp met zijn kruidentuin en zijn boerderijen onder de hoge bomen ligt vlakbij Baflo met zijn winkels en zijn drie kerken. Even lopen of even fietsen en je bent weer thuis met alles wat je nodig hebt.
Ik haal de sleutel van de kerk. Er staan drie adressen op het bordje en bij het laatste adres wordt opengedaan. De oude mevrouw in de pastorie heeft een blauwe plek onder har oog en wenst mij veel kijkplezier. Met de grote sleutel ontgrendel ik de deur, het slot kraakt net zo hard als het woord, en ik stap de koelte van eeuwen geleden in.
Ossenrode kerkbanken staan kaarsrecht geordend rond een preekstoel waarop sierlijke vrouwen als rechtsprekers zijn uitgesneden. Drie kerkbanken staan op een verhoging achter elkaar. Pastorie, kerkenraad en jonkheer staat er in gouden letters op geschilderd. De jonkheer zetelde even hoog als de predikant op zijn preekstoel. Alleen de jonkheer mocht zitten.
Verder oude tegels, grafstenen en muurtekeningen. De teksten op de grafstenen zijn onleesbaar en ik kan niet zien wat de tekeningen moeten voorstellen. Volgens de beschrijving zijn ze heel oud. In de consistorie is er Spaanse graffiti, verstopt achter twee hoge houten deuren. Tekeningen uit oude tijden, mogelijk een weergave van het beleg van Winsum in 1581. Toen waren kerken en kloosters de enige stenen gebouwen in het lege land. Vestingen in de strijd tussen Stad en Ommelaand.
Als ik de kerkdeur weer achter mij dichtdoe, verwarmt de zon mijn hoofd. De pastorie glimt in de zon en de boerderijen hebben hun achterdeuren uitnodigend opengezet alsof de koeien elk moment thuis kunnen komen via het beestenpad dat in een cirkel langs de achterzijden van de lage schuren loopt. Ik zie water, sloten, eenden en een automobilist die blij naar mij zwaait. Alsof ik de enige ben die hij vandaag ontmoet. Of gewoon omdat hij in het mooie Tinallinge is.
27-9-2014
De torenspits van het kerkje uit de twaalfde eeuw steekt net boven de bomen uit. Je ziet het al van verre, het is het enige dat het dorpje van een afstand verraadt. Ik loop langs de boerderij van de Starkenborghs, de gelijknamige weg, het Roordapad en de Kerkweg. Tien huizen en vijftig mensen op een wierde.
Hier voel ik me meteen thuis. De stilte van het kleine dorp met zijn kruidentuin en zijn boerderijen onder de hoge bomen ligt vlakbij Baflo met zijn winkels en zijn drie kerken. Even lopen of even fietsen en je bent weer thuis met alles wat je nodig hebt.
Ik haal de sleutel van de kerk. Er staan drie adressen op het bordje en bij het laatste adres wordt opengedaan. De oude mevrouw in de pastorie heeft een blauwe plek onder har oog en wenst mij veel kijkplezier. Met de grote sleutel ontgrendel ik de deur, het slot kraakt net zo hard als het woord, en ik stap de koelte van eeuwen geleden in.
Ossenrode kerkbanken staan kaarsrecht geordend rond een preekstoel waarop sierlijke vrouwen als rechtsprekers zijn uitgesneden. Drie kerkbanken staan op een verhoging achter elkaar. Pastorie, kerkenraad en jonkheer staat er in gouden letters op geschilderd. De jonkheer zetelde even hoog als de predikant op zijn preekstoel. Alleen de jonkheer mocht zitten.
Verder oude tegels, grafstenen en muurtekeningen. De teksten op de grafstenen zijn onleesbaar en ik kan niet zien wat de tekeningen moeten voorstellen. Volgens de beschrijving zijn ze heel oud. In de consistorie is er Spaanse graffiti, verstopt achter twee hoge houten deuren. Tekeningen uit oude tijden, mogelijk een weergave van het beleg van Winsum in 1581. Toen waren kerken en kloosters de enige stenen gebouwen in het lege land. Vestingen in de strijd tussen Stad en Ommelaand.
Als ik de kerkdeur weer achter mij dichtdoe, verwarmt de zon mijn hoofd. De pastorie glimt in de zon en de boerderijen hebben hun achterdeuren uitnodigend opengezet alsof de koeien elk moment thuis kunnen komen via het beestenpad dat in een cirkel langs de achterzijden van de lage schuren loopt. Ik zie water, sloten, eenden en een automobilist die blij naar mij zwaait. Alsof ik de enige ben die hij vandaag ontmoet. Of gewoon omdat hij in het mooie Tinallinge is.
27-9-2014
Naar Roodeschool
Sinds ik in het noorden woon wil ik met de trein naar Roodeschool. Naar het mees noordelijke puntje van Nederland. Tuffen met de trein door leeg land, langs weiden, dorpen, perrons en kleine stations.
Bij Roodeschool eindigt het spoor. Hier kan je niet verder, roepen twee grote roodwitte hekken die dwars over het verroeste dubbelspoor staan. Drie indrukwekkende wissels en vijf verroeste tankwagons tussen hoge hekken suggereren dat er meer is. Een man rookt een sigaret naast een bord dat voor brand en ontploffingen waarschuwt. Maar achter hen is weer en hek. En daarachter de eerste straat van Roodeschool.
De trein stopt helemaal vooraan op het perron waaraan de intercity van Roosendaal naar Zwolle met gemak drie keer langs past. Ik moet een paar minuten lopen voordat ik het perron af ben en het dorp in kan. Er staat een rood noodtoilet op het kleine parkeerterrein. Naast twee kaartjesautomaten, van beide maatschappijen één.
Eerder sloeg er al een enkel spoor af, door naar zee, door naar de Eemshaven. Verder is het wad ver weg. Er is hier geen dijk te zien. Wel een zomerse ijsbaan, groen gras gevuld schapen die waggelen onder hoge lichtmasten.
Nieuwsgierig loop ik het dorp in. Langs de scholenroute en de tractorgarage. Buiten op straat wordt hard gesleuteld, binnen worden hoge wielen vervangen. Een combine draait de hoek om. Hier op straat ziet hij er eenzaam uit. Hij staat zo hoog op zijn wielen dat ik er rechtop onderdoor kan lopen.
Eén op de vijf huizen in Roodeschool staat te koop. Aan andere huizen wordt driftig geklust. Geschilderd, getimmerd en schoongemaakt. Eén huis wordt hersteld van de schade van de aardbevingen. De aannemer heeft er een mooi reclamebord voor gemaakt.
De hoofdweg van Roodeschool is een langgerekte weg met lege einders waar de Chinees gesloten is. Geen geuren van nasi of bami, slechts de stank van oude auto's die ook hier tweedehands verkocht worden. Autobedrijven vind je overal in het noorden van het land. Iedereen moet toch ergens heen. Ook al is het met een stinkende of rammelende wagen.
Meubelbedrijf De Splinter heeft verweerde speeltoestellen in de tuin staan en in het park daarnaast zit een moeder met haar baby in de wagen in een verdroogd park. Ze zingt een liedje van hoop en verlangen.
Ik neem de trein terug. Ik kan hier niet verder.
20-9-2014
Bij Roodeschool eindigt het spoor. Hier kan je niet verder, roepen twee grote roodwitte hekken die dwars over het verroeste dubbelspoor staan. Drie indrukwekkende wissels en vijf verroeste tankwagons tussen hoge hekken suggereren dat er meer is. Een man rookt een sigaret naast een bord dat voor brand en ontploffingen waarschuwt. Maar achter hen is weer en hek. En daarachter de eerste straat van Roodeschool.
De trein stopt helemaal vooraan op het perron waaraan de intercity van Roosendaal naar Zwolle met gemak drie keer langs past. Ik moet een paar minuten lopen voordat ik het perron af ben en het dorp in kan. Er staat een rood noodtoilet op het kleine parkeerterrein. Naast twee kaartjesautomaten, van beide maatschappijen één.
Eerder sloeg er al een enkel spoor af, door naar zee, door naar de Eemshaven. Verder is het wad ver weg. Er is hier geen dijk te zien. Wel een zomerse ijsbaan, groen gras gevuld schapen die waggelen onder hoge lichtmasten.
Nieuwsgierig loop ik het dorp in. Langs de scholenroute en de tractorgarage. Buiten op straat wordt hard gesleuteld, binnen worden hoge wielen vervangen. Een combine draait de hoek om. Hier op straat ziet hij er eenzaam uit. Hij staat zo hoog op zijn wielen dat ik er rechtop onderdoor kan lopen.
Eén op de vijf huizen in Roodeschool staat te koop. Aan andere huizen wordt driftig geklust. Geschilderd, getimmerd en schoongemaakt. Eén huis wordt hersteld van de schade van de aardbevingen. De aannemer heeft er een mooi reclamebord voor gemaakt.
De hoofdweg van Roodeschool is een langgerekte weg met lege einders waar de Chinees gesloten is. Geen geuren van nasi of bami, slechts de stank van oude auto's die ook hier tweedehands verkocht worden. Autobedrijven vind je overal in het noorden van het land. Iedereen moet toch ergens heen. Ook al is het met een stinkende of rammelende wagen.
Meubelbedrijf De Splinter heeft verweerde speeltoestellen in de tuin staan en in het park daarnaast zit een moeder met haar baby in de wagen in een verdroogd park. Ze zingt een liedje van hoop en verlangen.
Ik neem de trein terug. Ik kan hier niet verder.
20-9-2014
Klinkerlegmachine
De weg langs de oude
Brink wordt vernieuwd. Ze hebben hem tot op de bodem uitgegraven. Zo
diep dat de amateurarcheologen uit de buurt in hun vrije uren met een
tandenborstel en Playmobil-schepje urenlang door het zand hebben
gekropen. Allemaal hopend op de dinosauriër van Zuidlaren. Ze vonden
scherven, botjes en versteende paardenvijgen. Fossielen waar niemand
wat aan heeft.
Nadat alle beerputten en lekke rioleringen zijn verwijderd hebben de mannen in feloranje T-shirts dikke stenen rioleringspijpen gelegd. De pijpen hebben de omvang van een kleine sloot. Geen wateroverlast in de winkels. Ze zijn breed genoeg voor een achtervolgingsscène met de plaatselijke James Bond. Sem in het Kruitvat, kan de film heten.
Intussen wordt alles en iedereen omgeleid. Elke bezoeker van het dorp is op de hoogte van alle verbouwingen en slooppartijen. Met de sloop van de Prins Bernhardhoeve dacht mijn bezoek dat de zandsculpturententoonstelling was verhuisd naar de hoop zand op de kruising voor de Gouden Leeuw. De circa tien hoofden die hierin zijn gemaakt zijn doorsnee Nederlandse koppen. Brillen, scheidingen, een scheve mond en een snor. De Hollandse keurmeesters van de groenheid van het dorp waar iedereen de bloemetjes graag buiten zet.
De stratenmakers zijn in staking gegaan en staren naar de keurmeesters. Hun werk is overgenomen door de klinkerlegmachine. Een woord dat net zo mooi klinkt als aaardappelpootmachine of bietenoogstmachine. Tien metalen handen op een rij waar vroeger vrouw en kinderen achter het ploegende paard aanliepen.
Ik zag hem van de week bezig. Er stonden tien mannen omheen. Ze keken toe. De machine deed het allemaal vanzelf. Een wegdek van diagonaal gelegde klinkers gleed over een schuin staande gele plaat die de breedte van de weg had naar beneden. Voorop stond een man die deed alsof hij de machine bestuurde. Maar die moet alleen rechtdoor. Strak rechtdoor. Daarvoor zijn de touwtjes uitgespannen. De machine ging zo langzaam dat je hem niet zag bewegen.
De klinkers legden zich vanzelf, zonder pijn in knieën en rug. Nooit meer bewondering voor de man op zijn rubberen kniedoppen die hamert en hamert. En fluit naar elk bloot been dat voorbijkomt. Maar nu is zijn vak ondermijnd. Hij is alleen nog goed om de stenen op de gele plaat te leggen en na afloop te kijken of ze goed liggen. Hij kan wielrenner worden. Net als Lieuwe Westra. Die verdient nu geld als straatstenen.
12-9-2014
Nadat alle beerputten en lekke rioleringen zijn verwijderd hebben de mannen in feloranje T-shirts dikke stenen rioleringspijpen gelegd. De pijpen hebben de omvang van een kleine sloot. Geen wateroverlast in de winkels. Ze zijn breed genoeg voor een achtervolgingsscène met de plaatselijke James Bond. Sem in het Kruitvat, kan de film heten.
Intussen wordt alles en iedereen omgeleid. Elke bezoeker van het dorp is op de hoogte van alle verbouwingen en slooppartijen. Met de sloop van de Prins Bernhardhoeve dacht mijn bezoek dat de zandsculpturententoonstelling was verhuisd naar de hoop zand op de kruising voor de Gouden Leeuw. De circa tien hoofden die hierin zijn gemaakt zijn doorsnee Nederlandse koppen. Brillen, scheidingen, een scheve mond en een snor. De Hollandse keurmeesters van de groenheid van het dorp waar iedereen de bloemetjes graag buiten zet.
De stratenmakers zijn in staking gegaan en staren naar de keurmeesters. Hun werk is overgenomen door de klinkerlegmachine. Een woord dat net zo mooi klinkt als aaardappelpootmachine of bietenoogstmachine. Tien metalen handen op een rij waar vroeger vrouw en kinderen achter het ploegende paard aanliepen.
Ik zag hem van de week bezig. Er stonden tien mannen omheen. Ze keken toe. De machine deed het allemaal vanzelf. Een wegdek van diagonaal gelegde klinkers gleed over een schuin staande gele plaat die de breedte van de weg had naar beneden. Voorop stond een man die deed alsof hij de machine bestuurde. Maar die moet alleen rechtdoor. Strak rechtdoor. Daarvoor zijn de touwtjes uitgespannen. De machine ging zo langzaam dat je hem niet zag bewegen.
De klinkers legden zich vanzelf, zonder pijn in knieën en rug. Nooit meer bewondering voor de man op zijn rubberen kniedoppen die hamert en hamert. En fluit naar elk bloot been dat voorbijkomt. Maar nu is zijn vak ondermijnd. Hij is alleen nog goed om de stenen op de gele plaat te leggen en na afloop te kijken of ze goed liggen. Hij kan wielrenner worden. Net als Lieuwe Westra. Die verdient nu geld als straatstenen.
12-9-2014
Schuine man
Hij loopt elke dag over
de stoep en steekt bij de zijweg schuin over. Altijd op dezelfde
plek. Het hoofd gebogen, de schouders recht. Eén lijn, strak
vooruit, zijn ogen op de grond gericht. Kijkend of elke voetstap goed
is. De man kijkt naar zijn voeten alsof hij elke voet vooruit moet
denken. De ene voet eerst, dan de andere, dan weer de ene voet, dan
weer de andere. En weer die ene voet. Loop ik wel goed? Stap ik wel
recht? Zet ik mij goed af? En rol ik mijn voeten goed af?
Zijn hoofd is bedekt met korte witte haren. Elke ochtend kamt hij ze netjes voor de spiegel. Met bedachtzame bewegingen, zoals alleen oude mannen hun haren kammen. Vlak voordat ze een restaurant instappen, nadat ze op het toilet hun handen hebben gewassen, voordat ze thuis de deur uitgaan. Ze gaan voor de spiegel staan, halen het zwarte kammetje uit de binnenzak, en kammen maar. Eerst de hand over het haar en dan de kam. Zij bepalen elke keer zelf het model. Gel is voor hen onbruikbaar.
Als de zon schijnt, draagt hij een beige pet, verschoten, verwassen, verkleurd. Geen jack maar een overhemd met korte mouwen waarvan bij heet weer één knoopje los mag. Als het koud is doet hij de muts uit zijn jonge jaren op. Toen hij nog een groter hoofd had. De muts waarmee hij haar versierde.
Hij loopt gehaast, hij valt in elke voetstap, stap na stap na stap. Snel, alsof hij ergens op tijd moet zijn. Geen afspraak mag missen. Hij ziet niemand, alleen zijn voetstappen. Mij ziet hij niet, de man met de hond ziet hij niet, en de vrouw met de fietsende kleine kinderen ziet hij ook niet. Hij ontwijkt ze wel. Hij loopt vlak langs de heggetjes. Hij weet zijn weg te vinden. In zijn houding van het Oost-Duitse mannetje op de verkeerslichten loopt hij daar, elke dag drie keer, op zijn vaste tijdstippen. Schuin gebogen, recht vooruit. Bij het oversteken stopt hij, de hondendrollen ontwijkt hij, maar niemand ziet zijn gezicht.
Laatst zag ik hem in een auto. Als bijrijder naast een oudere vrouw. Hij zat er misnoegd bij. Hij was liever gaan lopen. Maar hij moest met haar mee. Zijn grijze snor zat in een onberispelijke vorm. Hij had hem gekamd voordat ze weggingen. Alle haren wezen in dezelfde richting.
8-9-2014
Zijn hoofd is bedekt met korte witte haren. Elke ochtend kamt hij ze netjes voor de spiegel. Met bedachtzame bewegingen, zoals alleen oude mannen hun haren kammen. Vlak voordat ze een restaurant instappen, nadat ze op het toilet hun handen hebben gewassen, voordat ze thuis de deur uitgaan. Ze gaan voor de spiegel staan, halen het zwarte kammetje uit de binnenzak, en kammen maar. Eerst de hand over het haar en dan de kam. Zij bepalen elke keer zelf het model. Gel is voor hen onbruikbaar.
Als de zon schijnt, draagt hij een beige pet, verschoten, verwassen, verkleurd. Geen jack maar een overhemd met korte mouwen waarvan bij heet weer één knoopje los mag. Als het koud is doet hij de muts uit zijn jonge jaren op. Toen hij nog een groter hoofd had. De muts waarmee hij haar versierde.
Hij loopt gehaast, hij valt in elke voetstap, stap na stap na stap. Snel, alsof hij ergens op tijd moet zijn. Geen afspraak mag missen. Hij ziet niemand, alleen zijn voetstappen. Mij ziet hij niet, de man met de hond ziet hij niet, en de vrouw met de fietsende kleine kinderen ziet hij ook niet. Hij ontwijkt ze wel. Hij loopt vlak langs de heggetjes. Hij weet zijn weg te vinden. In zijn houding van het Oost-Duitse mannetje op de verkeerslichten loopt hij daar, elke dag drie keer, op zijn vaste tijdstippen. Schuin gebogen, recht vooruit. Bij het oversteken stopt hij, de hondendrollen ontwijkt hij, maar niemand ziet zijn gezicht.
Laatst zag ik hem in een auto. Als bijrijder naast een oudere vrouw. Hij zat er misnoegd bij. Hij was liever gaan lopen. Maar hij moest met haar mee. Zijn grijze snor zat in een onberispelijke vorm. Hij had hem gekamd voordat ze weggingen. Alle haren wezen in dezelfde richting.
8-9-2014
Rugzak
Bert wilde vanochtend
vroeg weg. 'Het wordt vandaag mooi weer, Ali,' had hij gezegd toen ze
wakker werden in de houten hut op de camping bij de Drentse Aa. Ze
vond er niet veel aan, aan dat riviertje. Bij haar thuis in
Bergschenhoek noemen ze dat een sloot met bruin water. Maar de
Drenten zijn er trots op, het is hun Aa, hun rivier. Oeroud en vol
kwelwater diep uit de bodem.
Terwijl Bert koffie maakte en vier boterhammen smeerde, heeft zij de kleren opgevouwen. Zijn afritsbroek, haar spijkerbroek. De slaapzakken heeft ze strak opgerold en in hun zakjes gewurmd. Jam wilde zij op haar brood, 's ochtends krijgt zij geen kaas binnen. En koffie, veel koffie om wakker te worden van het slapen op die primitieve mat. Eerst koffie, dan pas kan zij een keer lachen. Maar niet teveel, zij kan niet net als Bert achter elke boom gaan staan.
Een camper, met een eigen toilet, dat zou wat voor ons zijn, dan kunnen we ook naar het buitenland. En we hebben meer comfort, daar ben ik ook wel eens aan toe. 'Eerst met pensioen, daarna hebben we nog alle tijd voor een camper,' had Bert gebromd.
Nu rolt hij de matten op, twee blauwe lappen van schuimplastic, en bindt ze bovenop de rugzakken. 'Klaar?' kijkt hij haar aan terwijl hij haar rugzak ophoudt. Nog even plassen, zegt ze, en ze pakt het natte wc-papier vanachter de onderste rits.
En zo gaan ze op weg. Lekker aan de wandel. Op weg naar de volgende camping in Drenthe. Ruim vijfentwintig kilometer verderop, ze volgen zoveel mogelijk het riviertje dat overal anders heet. Iets met 'diepje' erin. Terwijl je altijd de bodem kunt zien. Nou ja, zien, als het water even niet troebel is. Bert heeft de route uitgestippeld, avonden lang heeft hij boven kaarten en folders gezeten met een hand vol gekleurde potloden. Campings, met trekkershut of huurtent, routes, alternatieve routes, eetplekken, winkels voor de lunch.
Zij loopt voorop op het fietspad. Haar rugzak met de blauwe rol torent hoog boven haar uit. Ze houdt hem goed in evenwicht maar het is net of de zwaarste dingen bovenin zitten. Bert loop achter haar. Zwijgend, als altijd. Hij wil de omgeving bekijken. Zij trekt de rits van haar fleece open en woelt door haar korte donkere haar. Dit wordt een lange dag. Dit wordt een lange vakantie.
30-8-2014
Terwijl Bert koffie maakte en vier boterhammen smeerde, heeft zij de kleren opgevouwen. Zijn afritsbroek, haar spijkerbroek. De slaapzakken heeft ze strak opgerold en in hun zakjes gewurmd. Jam wilde zij op haar brood, 's ochtends krijgt zij geen kaas binnen. En koffie, veel koffie om wakker te worden van het slapen op die primitieve mat. Eerst koffie, dan pas kan zij een keer lachen. Maar niet teveel, zij kan niet net als Bert achter elke boom gaan staan.
Een camper, met een eigen toilet, dat zou wat voor ons zijn, dan kunnen we ook naar het buitenland. En we hebben meer comfort, daar ben ik ook wel eens aan toe. 'Eerst met pensioen, daarna hebben we nog alle tijd voor een camper,' had Bert gebromd.
Nu rolt hij de matten op, twee blauwe lappen van schuimplastic, en bindt ze bovenop de rugzakken. 'Klaar?' kijkt hij haar aan terwijl hij haar rugzak ophoudt. Nog even plassen, zegt ze, en ze pakt het natte wc-papier vanachter de onderste rits.
En zo gaan ze op weg. Lekker aan de wandel. Op weg naar de volgende camping in Drenthe. Ruim vijfentwintig kilometer verderop, ze volgen zoveel mogelijk het riviertje dat overal anders heet. Iets met 'diepje' erin. Terwijl je altijd de bodem kunt zien. Nou ja, zien, als het water even niet troebel is. Bert heeft de route uitgestippeld, avonden lang heeft hij boven kaarten en folders gezeten met een hand vol gekleurde potloden. Campings, met trekkershut of huurtent, routes, alternatieve routes, eetplekken, winkels voor de lunch.
Zij loopt voorop op het fietspad. Haar rugzak met de blauwe rol torent hoog boven haar uit. Ze houdt hem goed in evenwicht maar het is net of de zwaarste dingen bovenin zitten. Bert loop achter haar. Zwijgend, als altijd. Hij wil de omgeving bekijken. Zij trekt de rits van haar fleece open en woelt door haar korte donkere haar. Dit wordt een lange dag. Dit wordt een lange vakantie.
30-8-2014
Plasman
Met grote belangstelling
kijkt hij naar de groene struiken. Met één hand streelt hij over de
grote bladeren. Ze zien er zacht uit maar ze voelen stug aan. Zijn
vingers schrapen een beetje over de harde kant van het blad. Hij zou
zich kunnen bezeren.
Stiekem doet hij zijn gulp dicht waarbij hij zich een kleine slag van de wandelaar afdraait. Tegelijkertijd doet een kleine stap vooruit waarbij hij half in de struik belandt. Zo ziet niemand wat hij doet. Hij steekt zijn neus in de bladeren en kijkt naar beneden. Hij krijgt die knopen nooit dicht zonder er naar te kijken.
'Even plassen,' had hij tegen de mannen gezegd. Die gingen met veel lawaai de bomen, planten en struiken van de begraafplaats te lijf. Hij zou de kanten schoffelen, en Jaap zou eerst alle groene uitlopers van de bomen en struiken met de scherpe elektrische messen wegsnijden. Alle nieuwe uitlopers moeten eraf. Ruimte voor nieuwe groei.
Als de wandelaar dichterbij komt pakt hij de tak onder zijn neus vast. Hij trekt hem iets naar zich toe en kijkt omhoog naar de boom. Dat ziet er goed uit, hoort hij de wandelaar denken, hier wordt gewerkt, deze man heeft verstand van zaken. Zijn werkpak van donkerblauwe stevige stof ziet er degelijk uit. Het logo op zijn borst is klein en onleesbaar. Met één hand wurmt hij de laatste knoop dicht. Hij haalt even diep adem.
Hij groet de wandelaar die hem met grote stappen voorbij loopt.
'Goedemorgen,' zeggen ze tegen elkaar. De wandelaar neemt een hap uit zijn appel en heeft zijn ogen verborgen achter een zonnebril. Geluksman, vrij zijn op zo'n mooie zonnige dag.
Ze kijken elkaar aan en de werkman denkt aan zijn gulp. Zal die echt goed dichtzitten? Staat hij hier niet voor gek? Als de wandelaar voorbij is, voelt hij nog één keer aan zijn gulp. Gelukkig, die zit echt dicht. Hij laat de tak los, laat zijn ogen over de rug van de wandelaar gaan en daarna over de boom boven hem. Opgelucht zegt hij de bomen en de struiken gedag. Dan loopt hij terug naar zijn collega's. Hij moet aan het werk.
25-8-2014
Stiekem doet hij zijn gulp dicht waarbij hij zich een kleine slag van de wandelaar afdraait. Tegelijkertijd doet een kleine stap vooruit waarbij hij half in de struik belandt. Zo ziet niemand wat hij doet. Hij steekt zijn neus in de bladeren en kijkt naar beneden. Hij krijgt die knopen nooit dicht zonder er naar te kijken.
'Even plassen,' had hij tegen de mannen gezegd. Die gingen met veel lawaai de bomen, planten en struiken van de begraafplaats te lijf. Hij zou de kanten schoffelen, en Jaap zou eerst alle groene uitlopers van de bomen en struiken met de scherpe elektrische messen wegsnijden. Alle nieuwe uitlopers moeten eraf. Ruimte voor nieuwe groei.
Als de wandelaar dichterbij komt pakt hij de tak onder zijn neus vast. Hij trekt hem iets naar zich toe en kijkt omhoog naar de boom. Dat ziet er goed uit, hoort hij de wandelaar denken, hier wordt gewerkt, deze man heeft verstand van zaken. Zijn werkpak van donkerblauwe stevige stof ziet er degelijk uit. Het logo op zijn borst is klein en onleesbaar. Met één hand wurmt hij de laatste knoop dicht. Hij haalt even diep adem.
Hij groet de wandelaar die hem met grote stappen voorbij loopt.
'Goedemorgen,' zeggen ze tegen elkaar. De wandelaar neemt een hap uit zijn appel en heeft zijn ogen verborgen achter een zonnebril. Geluksman, vrij zijn op zo'n mooie zonnige dag.
Ze kijken elkaar aan en de werkman denkt aan zijn gulp. Zal die echt goed dichtzitten? Staat hij hier niet voor gek? Als de wandelaar voorbij is, voelt hij nog één keer aan zijn gulp. Gelukkig, die zit echt dicht. Hij laat de tak los, laat zijn ogen over de rug van de wandelaar gaan en daarna over de boom boven hem. Opgelucht zegt hij de bomen en de struiken gedag. Dan loopt hij terug naar zijn collega's. Hij moet aan het werk.
25-8-2014
Babadag
Het dorp Babadag ligt in
Roemenië aan de weg tussen Tulcea en Constanta. Dat is bij de Zwarte
Zee en de Donau-delta. Aan diezelfde weg liggen ook de dorpen Baia,
Cogealac en Medgidia.
Je rijdt de dorpen zo voorbij. Een paar huizen, wat mensen, een zandweg. Een oude vrouw op laarzen en met een hoofddoek om laat een koe uit aan een rafelig stuk touw en drie oude mannetjes zitten voor een oud huisje. Ze staren voor zich uit en drinken zelfgestookte brandewijn. Kinderen rennen op blote voeten door het harde zand.
Over deze dorpen lees ik in het boek 'Onderweg naar Babadag' van Andrzei Stasiuk. Deze Pool schrijft als een oplettende reiziger over de plaatsen van niemand en nergens die hij bezoekt in het oosten van Europa. Zo was hij ook in Babadag, een plaatsje dat wel op de kaart staat maar dat geen plaatsnaambord heeft. Net als de andere dorpen langs de weg.
De mensen bij de huizen zullen de naam van de plaats onverstaanbaar voor u uitspreken. Ook als ze hem herhalen maakt u er niets van. Maar u zult zich er thuis voelen. Gewoon, omdat het een dorp als zovelen is. Een dorp als het vorige en een dorp als het volgende. Net als de dorpen hier in Drenthe. Ze lijken allemaal op elkaar en toch zijn ze allemaal anders. En ze zijn leuker dan de steden. Omdat ze allemaal eigen zijn, allemaal anders. Terwijl de steden niets anders doen dan op elkaar lijken. Of je nu in Groningen, in Amsterdam, in Moskou of in Constanta bent, overal zie je hetzelfde: kapitalisme, mode, MacDonalds, geld.
Ik fiets graag door de dorpen in mijn omgeving. Annen, Anloo, Anderen, Amen. Allemaal. Ze lijken op elkaar en ze zijn toch niet hetzelfde. Elk dorp heeft iets eigens. Brink, kerk, herberg, café. Allemaal mooi, allemaal menselijk, allemaal iets wat het volgende dorp niet heeft. Allemaal mensendingen.
In Constanta stond ik voor het casino. Blinkend wit. In het restaurant ernaast werd ik geweigerd door een zwartwit geklede ober met de ogen van Vladimir Poetin. Met een bus zonder vering reisde ik verder naar een dorp waarvan de naam alleen op de kaart kon staan. Het zou Babadag kunnen zijn geweest. Ik overnachtte er bij mensen thuis. Bed en breakfast in het grootste bed in de grootste kamer. Oma's kamer. Mijn welkom was een chocoladetaart. Een hele chocoladetaart. Daarna gingen we eten: aardappelen, groenten, kip, vet, brandewijn.
Welkom in Babadag. Je hoeft niet ver om te reizen. Ga naar het volgende dorp.
18-8-2014
Je rijdt de dorpen zo voorbij. Een paar huizen, wat mensen, een zandweg. Een oude vrouw op laarzen en met een hoofddoek om laat een koe uit aan een rafelig stuk touw en drie oude mannetjes zitten voor een oud huisje. Ze staren voor zich uit en drinken zelfgestookte brandewijn. Kinderen rennen op blote voeten door het harde zand.
Over deze dorpen lees ik in het boek 'Onderweg naar Babadag' van Andrzei Stasiuk. Deze Pool schrijft als een oplettende reiziger over de plaatsen van niemand en nergens die hij bezoekt in het oosten van Europa. Zo was hij ook in Babadag, een plaatsje dat wel op de kaart staat maar dat geen plaatsnaambord heeft. Net als de andere dorpen langs de weg.
De mensen bij de huizen zullen de naam van de plaats onverstaanbaar voor u uitspreken. Ook als ze hem herhalen maakt u er niets van. Maar u zult zich er thuis voelen. Gewoon, omdat het een dorp als zovelen is. Een dorp als het vorige en een dorp als het volgende. Net als de dorpen hier in Drenthe. Ze lijken allemaal op elkaar en toch zijn ze allemaal anders. En ze zijn leuker dan de steden. Omdat ze allemaal eigen zijn, allemaal anders. Terwijl de steden niets anders doen dan op elkaar lijken. Of je nu in Groningen, in Amsterdam, in Moskou of in Constanta bent, overal zie je hetzelfde: kapitalisme, mode, MacDonalds, geld.
Ik fiets graag door de dorpen in mijn omgeving. Annen, Anloo, Anderen, Amen. Allemaal. Ze lijken op elkaar en ze zijn toch niet hetzelfde. Elk dorp heeft iets eigens. Brink, kerk, herberg, café. Allemaal mooi, allemaal menselijk, allemaal iets wat het volgende dorp niet heeft. Allemaal mensendingen.
In Constanta stond ik voor het casino. Blinkend wit. In het restaurant ernaast werd ik geweigerd door een zwartwit geklede ober met de ogen van Vladimir Poetin. Met een bus zonder vering reisde ik verder naar een dorp waarvan de naam alleen op de kaart kon staan. Het zou Babadag kunnen zijn geweest. Ik overnachtte er bij mensen thuis. Bed en breakfast in het grootste bed in de grootste kamer. Oma's kamer. Mijn welkom was een chocoladetaart. Een hele chocoladetaart. Daarna gingen we eten: aardappelen, groenten, kip, vet, brandewijn.
Welkom in Babadag. Je hoeft niet ver om te reizen. Ga naar het volgende dorp.
18-8-2014
Hummel
Vanochtend deed ik mijn
jochie in bad. Hij huilde.
Ik legde hem op de commode en met lodderige oogjes en een preuts mondje keek hij mij aan. 'Pappa,' dacht hij, maar hij kon het niet zeggen. Hij keek alleen maar. Zijn ogen sperden zich wijd open en vielen meteen weer dicht waarbij zijn hoofdje in één ruk door mee opzij viel.
Hij heeft mijn ogen, zegt mijn lief.
Snel legde ik mijn hand onder zijn kleine hoofdje. Hij is eng snel beweeglijk.
Hummel is vijf dagen geleden geboren. Met tranen in mijn ogen heb ik hem aangepakt toen hij uit mijn liefs lichaam gleed. Ik voelde zijn warmte en zijn zachtheid. Mijn zoon, dacht ik, het is echt waar: hij is er!
Voorzichtig legde ik zijn warme lichaam op haar uitgeputte lijf. Met drie dames heb ik haar door de weeën heen geschreeuwd. Bevallen is meer dan topsport, het is een steeds verdergaande uitdaging van de pijngrens. Hulde voor het vrouwenlichaam. Hulde voor haar lichaam! Mannen zijn mietjes.
Ik kus Hummel op zijn warme voorhoofd. Hij is blond, mijn kleur, haar kleur. Ik trek hem zijn warme kleren uit en zijn handjes en voetjes verbleken. Het is ook oneerlijk om na negen maanden in een warme buik te hebben gezeten opeens in de koude buitenwereld te komen. Zonder warm water. Zonder een strelende hand buiten op de buik.
Hij schreeuwt het uit. Zo hard, dat de kat komt binnenrennen en aan de voet van de commode tegen hem gaat zitten mauwen. Heel lief, heel zacht. 'Stil maar, miauw.'
Ik was zijn hoofdje, zijn buik, zijn rug, zijn lange benen en zijn schattige voetjes en handjes. Hij krijst, zijn lichaam wordt rood, zijn vingers blauw. Ik zing zelfgemaakte liedjes voor hem. Heel veel varianten van 'Klein, klein kleutertje' op een valse toon.
En dan in bad. Als ik hem in het water laat zakken, kijkt hij mij verheerlijkt aan. Voorzichtig strekt hij zijn rug en zijn beentjes. Lekker, zie ik hem denken. Ik spoel hem af, streel zijn buik en verwarm zijn paarse knuistjes. Samen lachen we. Zijn kleine lichaam kleurt warm rood.
Ik droog hem af en zie zijn huid vervellen. Heerlijk, denk ik. Koud, snikt hij. Met kusjes op zijn hoofd, zijn buik en zijn voetjes stel ik hem gerust. Hij kijkt mij even tevreden aan terwijl ik hem masseer met olie. Op handen en knieën kijkt hij opzij. Hij heeft een lange rug. Mijn rug. Net als mijn benen, mijn tenen, mijn genen. Alleen van de neus weten we nog niet van wie die is. Hij heeft mijn knikje bovenin, mijn Romeinse profiel en haar neusvleugels.
Hij is mijn Hummel.
11-8-2014
Ik legde hem op de commode en met lodderige oogjes en een preuts mondje keek hij mij aan. 'Pappa,' dacht hij, maar hij kon het niet zeggen. Hij keek alleen maar. Zijn ogen sperden zich wijd open en vielen meteen weer dicht waarbij zijn hoofdje in één ruk door mee opzij viel.
Hij heeft mijn ogen, zegt mijn lief.
Snel legde ik mijn hand onder zijn kleine hoofdje. Hij is eng snel beweeglijk.
Hummel is vijf dagen geleden geboren. Met tranen in mijn ogen heb ik hem aangepakt toen hij uit mijn liefs lichaam gleed. Ik voelde zijn warmte en zijn zachtheid. Mijn zoon, dacht ik, het is echt waar: hij is er!
Voorzichtig legde ik zijn warme lichaam op haar uitgeputte lijf. Met drie dames heb ik haar door de weeën heen geschreeuwd. Bevallen is meer dan topsport, het is een steeds verdergaande uitdaging van de pijngrens. Hulde voor het vrouwenlichaam. Hulde voor haar lichaam! Mannen zijn mietjes.
Ik kus Hummel op zijn warme voorhoofd. Hij is blond, mijn kleur, haar kleur. Ik trek hem zijn warme kleren uit en zijn handjes en voetjes verbleken. Het is ook oneerlijk om na negen maanden in een warme buik te hebben gezeten opeens in de koude buitenwereld te komen. Zonder warm water. Zonder een strelende hand buiten op de buik.
Hij schreeuwt het uit. Zo hard, dat de kat komt binnenrennen en aan de voet van de commode tegen hem gaat zitten mauwen. Heel lief, heel zacht. 'Stil maar, miauw.'
Ik was zijn hoofdje, zijn buik, zijn rug, zijn lange benen en zijn schattige voetjes en handjes. Hij krijst, zijn lichaam wordt rood, zijn vingers blauw. Ik zing zelfgemaakte liedjes voor hem. Heel veel varianten van 'Klein, klein kleutertje' op een valse toon.
En dan in bad. Als ik hem in het water laat zakken, kijkt hij mij verheerlijkt aan. Voorzichtig strekt hij zijn rug en zijn beentjes. Lekker, zie ik hem denken. Ik spoel hem af, streel zijn buik en verwarm zijn paarse knuistjes. Samen lachen we. Zijn kleine lichaam kleurt warm rood.
Ik droog hem af en zie zijn huid vervellen. Heerlijk, denk ik. Koud, snikt hij. Met kusjes op zijn hoofd, zijn buik en zijn voetjes stel ik hem gerust. Hij kijkt mij even tevreden aan terwijl ik hem masseer met olie. Op handen en knieën kijkt hij opzij. Hij heeft een lange rug. Mijn rug. Net als mijn benen, mijn tenen, mijn genen. Alleen van de neus weten we nog niet van wie die is. Hij heeft mijn knikje bovenin, mijn Romeinse profiel en haar neusvleugels.
Hij is mijn Hummel.
11-8-2014
Wietwandelaar
Voor mijn huis loopt elke
dag een man met een ongeschoren gezicht langs. Hij heeft het postuur
van een Russische boer. Brede borst, gedrongen schouders, korte
benen. Op zijn hoofd zit altijd een pet zodat ik niet weet hoeveel
haar hij heeft. Regelmatig een andere pet. Wit bij de felle zon,
zwart in de winter, blauw tegen de regen en rood voor zomaar
tussendoor.
Met kleine stappen passeert hij, zonder op- of omkijken. Hij loopt, hij stapt, hij kijkt voor zich uit.
Hij rookt een sigaret. Altijd, ik heb hem nooit zonder gezien. Als hij de rook uitblaast, kringelt die in een ronde witte wolk rond zijn neus. De wolk blijft even onder de klep van zijn pet hangen om daarna in lucht op te gaan. Hij geniet zo twee keer van de smaak van zijn sigaret. Eerst met zijn mond waarmee hij aan de sigaret zuigt, daarna met zijn neus die de prikkelende wolk opsnuift.
Hij komt een paar keer per dag langs. Hij loopt graag. Hij is één van de wandelaars langs mijn huis aan wie ik kan zien hoe laat het is. Samen met de hardloopster, de gebogen sjokker, de man met het linnen tasje en de hondenuitlater met de stok komt hij op vaste tijden langs.
De man met het ongeschoren gezicht komt een paar keer per dag langs. Eerst gaat hij 's ochtends vroeg met zijn buurvrouw boodschappen doen. Ze trekken dan allebei een boodschappenwagentje achter zich aan. Een uur later komen ze weer terug. Aan het eind van de middag doen ze diezelfde wandeling nog een keer. Weer met z'n tweeën. Weer met twee boodschappenwagentjes. Ze kopen nooit veel, hun wagentjes zien er altijd leeg uit.
Nu loopt hij alleen. Deze wandeling is van hemzelf. Vandaag is het zo warm dat hij in zijn onderhemd loopt. Een wit hemd. Zijn brede tors met het vele haar is bruin verbrand van het werk op het land. Met zijn hoofd in een witte wolk stapt hij voorbij. Ik sta in de voortuin en groet hem: 'Hallo.' Hij zegt 'hallo' terug. Met een zachte hoge stem.
Een half uur later komt hij weer voorbij. Op de terugweg. Hij is bij de koffieshop geweest. Om wat te drinken. En iets tegen de pijn. Van roken wordt hij rustig en voelt hij zijn been niet zo. Voor zijn gezicht hangt weer die kleine witte wolk die hem zo eigen is.
26-7-2014
Met kleine stappen passeert hij, zonder op- of omkijken. Hij loopt, hij stapt, hij kijkt voor zich uit.
Hij rookt een sigaret. Altijd, ik heb hem nooit zonder gezien. Als hij de rook uitblaast, kringelt die in een ronde witte wolk rond zijn neus. De wolk blijft even onder de klep van zijn pet hangen om daarna in lucht op te gaan. Hij geniet zo twee keer van de smaak van zijn sigaret. Eerst met zijn mond waarmee hij aan de sigaret zuigt, daarna met zijn neus die de prikkelende wolk opsnuift.
Hij komt een paar keer per dag langs. Hij loopt graag. Hij is één van de wandelaars langs mijn huis aan wie ik kan zien hoe laat het is. Samen met de hardloopster, de gebogen sjokker, de man met het linnen tasje en de hondenuitlater met de stok komt hij op vaste tijden langs.
De man met het ongeschoren gezicht komt een paar keer per dag langs. Eerst gaat hij 's ochtends vroeg met zijn buurvrouw boodschappen doen. Ze trekken dan allebei een boodschappenwagentje achter zich aan. Een uur later komen ze weer terug. Aan het eind van de middag doen ze diezelfde wandeling nog een keer. Weer met z'n tweeën. Weer met twee boodschappenwagentjes. Ze kopen nooit veel, hun wagentjes zien er altijd leeg uit.
Nu loopt hij alleen. Deze wandeling is van hemzelf. Vandaag is het zo warm dat hij in zijn onderhemd loopt. Een wit hemd. Zijn brede tors met het vele haar is bruin verbrand van het werk op het land. Met zijn hoofd in een witte wolk stapt hij voorbij. Ik sta in de voortuin en groet hem: 'Hallo.' Hij zegt 'hallo' terug. Met een zachte hoge stem.
Een half uur later komt hij weer voorbij. Op de terugweg. Hij is bij de koffieshop geweest. Om wat te drinken. En iets tegen de pijn. Van roken wordt hij rustig en voelt hij zijn been niet zo. Voor zijn gezicht hangt weer die kleine witte wolk die hem zo eigen is.
26-7-2014
Redhead
Bij de kapper zit een
jochie in de stoel. Twaalf, dertien jaar, ouder is hij niet. Hij
staart met de blik van een volwassene in de spiegel. Stil, in
zichzelf gekeerd. Ogen die je wel aankijken maar die altijd met een
zelfonderzoek bezig zijn.
De kapster heeft zijn rode scheiding scherp geknipt en bijgeschoren. Strak gaat de kam over zijn hoofd, telkens weer, totdat het er pijn van doet. 'Hou nou eens op,' wil hij roepen, net als u en ik die ook altijd worden gepijnigd door die lijnentrekkende kapper. Maar hij houdt zijn mond, de kapster is de baas. Hij geeft geen krimp. Hij kijkt gewoon in de spiegel.
Zijn vader heeft hem daar neergezet, de kapster geïnstrueerd – 'niet te kort hoor' – en heeft zich met en krant aan de tafel met de roddelbladen gezet. Met verdroogde nagels aan blote voeten die maanden om licht en lucht hebben geschreeuwd oreert hij als een schoolmeester op vakantie tegen zijn overbuurvrouw die net iets las over Sem en Nina.
De kapster kamt voor de laatste keer zijn rode scheiding scherp. De witte streep in het midden is dreigender dan de doorgetrokken streep op de N34. 'Niet passeren!' roept hij tegen alle haren. 'Wil je er gel in?' vraagt ze. Nee, schudt het jochie. 'Dat mag niet van mijn vader,' fluistert hij er achteraan. De kapster pakt een zachte borstel en borstelt zijn scheiding en zijn haren nog een keer met veel strelingen van haar hand. Dan doet ze zijn cape af.
Als het jochie zich bij zijn vader voegt, vraagt die hem of hij tevreden is. Het jochie knikt. Zijn ogen kijken nog één keer om naar de kapster, dan gaan ze weer op slot. 'Kijk, hij is er zelf tevreden mee,' zegt de man terwijl hij een platgezeten portemonnee uit zijn kontzak trekt. 'Wat moeten we dan nog meer?'
De jongen kijkt mij aan en ik zie in zijn ogen wat hij nu het liefst wil doen. In zijn plaats doe ik het. Ik leg mijn handen op mijn hoofd en wrijf heel snel al mijn haren in de war. Weg met die scheiding, weg met dat brave koppie. Hij moet heel hard lachen. Stiekem.
21-7-2014
De kapster heeft zijn rode scheiding scherp geknipt en bijgeschoren. Strak gaat de kam over zijn hoofd, telkens weer, totdat het er pijn van doet. 'Hou nou eens op,' wil hij roepen, net als u en ik die ook altijd worden gepijnigd door die lijnentrekkende kapper. Maar hij houdt zijn mond, de kapster is de baas. Hij geeft geen krimp. Hij kijkt gewoon in de spiegel.
Zijn vader heeft hem daar neergezet, de kapster geïnstrueerd – 'niet te kort hoor' – en heeft zich met en krant aan de tafel met de roddelbladen gezet. Met verdroogde nagels aan blote voeten die maanden om licht en lucht hebben geschreeuwd oreert hij als een schoolmeester op vakantie tegen zijn overbuurvrouw die net iets las over Sem en Nina.
De kapster kamt voor de laatste keer zijn rode scheiding scherp. De witte streep in het midden is dreigender dan de doorgetrokken streep op de N34. 'Niet passeren!' roept hij tegen alle haren. 'Wil je er gel in?' vraagt ze. Nee, schudt het jochie. 'Dat mag niet van mijn vader,' fluistert hij er achteraan. De kapster pakt een zachte borstel en borstelt zijn scheiding en zijn haren nog een keer met veel strelingen van haar hand. Dan doet ze zijn cape af.
Als het jochie zich bij zijn vader voegt, vraagt die hem of hij tevreden is. Het jochie knikt. Zijn ogen kijken nog één keer om naar de kapster, dan gaan ze weer op slot. 'Kijk, hij is er zelf tevreden mee,' zegt de man terwijl hij een platgezeten portemonnee uit zijn kontzak trekt. 'Wat moeten we dan nog meer?'
De jongen kijkt mij aan en ik zie in zijn ogen wat hij nu het liefst wil doen. In zijn plaats doe ik het. Ik leg mijn handen op mijn hoofd en wrijf heel snel al mijn haren in de war. Weg met die scheiding, weg met dat brave koppie. Hij moet heel hard lachen. Stiekem.
21-7-2014
Karwei
Op de Kymmelsberg graast
een groep schapen dicht op elkaar tussen gele draadhekken. Grote gele
vierkanten van sterk draad tussen lichte oranje paaltjes. Een
tijdelijk hek dat je afrolt en zo in de grond steekt. Als je klaar
bent en de schapen naar ergens anders wilt verhuizen, rol je het hek
weer op en neem je het samen met de schapen mee. Naar de brink in het
dorp bijvoorbeeld. Waar de mensen 's ochtends de gordijnen opendoen
en worden aangekeken door hongerige schapen.
De berg is niet zo groot. De schapen staan dicht op elkaar. Ondanks dat het zaterdagavond is zijn ze hard aan het werk. Ze hebben de klus niet op uren aangenomen. De berg moet kaal, het gras moet eraf. Ook dat aan de kantjes.
Ze staan allemaal kaarsrecht op hun poten, balancerend op de steile helling van de berg. Grijze schapen met een vacht in dreadlocks. Niet iets waar je een deken in ziet. Ze hebben nog niet genoeg verdiend voor de scheerder, daarom doen ze dit extra klusje tussendoor. Het wordt namelijk toch een beetje te warm in juli. Het is al een week lang zo rond de vijfentwintig graden.
Eén schaap heeft stiekem bijverdiend op het festival en is al naar de scheerder geweest. Hij heeft zijn vacht voor goed geld verkocht en kon daarvan drie dagen feest vieren. Lekker dansen en eten en drinken. Hij ziet er bloot uit. In zijn gladde nakie snuffelt hij at aan het gras en eet hij er met lange tanden van. Dat is toch wat anders dan crêpes en bio hamburger. Als hij een mens was had hij een handdoek omgedaan. Zijn ribben rillen bij elke stap terwijl zijn zwarte kop met de dunne neus wat rondsnuffelt.
De lucht is vol met het geluid van het bijten in het gras dat de schapen met tong en tanden van hun wortels losrukken. Graas, graas, graas. Spitse koppen in grijs en zwart bukken telkens naar het lange gras boven het droge zand en happen het kaal. Met hun dunne knokige poten houden ze hun volle wollen lijven in evenwicht. Als ze omvallen komen ze niet meer overeind.
'Kom op jongens, even doorwerken,' blaat het kale schaap.
Zijn collega's antwoorden niet. Ze hebben de bek vol.
14-7-2014
De berg is niet zo groot. De schapen staan dicht op elkaar. Ondanks dat het zaterdagavond is zijn ze hard aan het werk. Ze hebben de klus niet op uren aangenomen. De berg moet kaal, het gras moet eraf. Ook dat aan de kantjes.
Ze staan allemaal kaarsrecht op hun poten, balancerend op de steile helling van de berg. Grijze schapen met een vacht in dreadlocks. Niet iets waar je een deken in ziet. Ze hebben nog niet genoeg verdiend voor de scheerder, daarom doen ze dit extra klusje tussendoor. Het wordt namelijk toch een beetje te warm in juli. Het is al een week lang zo rond de vijfentwintig graden.
Eén schaap heeft stiekem bijverdiend op het festival en is al naar de scheerder geweest. Hij heeft zijn vacht voor goed geld verkocht en kon daarvan drie dagen feest vieren. Lekker dansen en eten en drinken. Hij ziet er bloot uit. In zijn gladde nakie snuffelt hij at aan het gras en eet hij er met lange tanden van. Dat is toch wat anders dan crêpes en bio hamburger. Als hij een mens was had hij een handdoek omgedaan. Zijn ribben rillen bij elke stap terwijl zijn zwarte kop met de dunne neus wat rondsnuffelt.
De lucht is vol met het geluid van het bijten in het gras dat de schapen met tong en tanden van hun wortels losrukken. Graas, graas, graas. Spitse koppen in grijs en zwart bukken telkens naar het lange gras boven het droge zand en happen het kaal. Met hun dunne knokige poten houden ze hun volle wollen lijven in evenwicht. Als ze omvallen komen ze niet meer overeind.
'Kom op jongens, even doorwerken,' blaat het kale schaap.
Zijn collega's antwoorden niet. Ze hebben de bek vol.
14-7-2014
Weinig nodig
'Met de Zuidlaardermarkt
rijdt mijn bus niet. Dan ben ik altijd vrij. Dat heb ik tegen mijn
baas gezegd. Ha, ha, ha.' Zijn kin, die ver genoeg uitsteekt om de
druppels uit zijn kromme neus op te vangen, is ongeschoren. In zijn
mond vormen een paar scheve tanden een bruin hekwerk. Zo'n hek, dat
sommige boeren timmeren van een paar onbewerkte boomstammetjes. Puur
natuur.
Als hij samen met zijn kleine lief uitstapt, begint hij meteen een sigaret te rollen. Zijn vingers moeten wat te doen hebben. Zij kijkt hem aan, van onderen, haar voorhoofd fronst zich, nadenkend of ze hem zal vragen om even te bukken. Ze wil een zoen, eentje maar. Maar hij klaagt zo snel over rugpijn.
'Wij gingen vanuit Groningen naar de TT-nacht om feest te vieren', vertelde de taxichauffeur. Ze is een gemoedelijke dame, iemand die erbij zit alsof ze al haar hele leven in een leren Mercedesstoel woont. 'Om vier uur waren we in Assen. Toen was alles voorbij. Ze waren aan het schoonmaken! Alles was dicht!' Haar stem gaat steeds verder de hoogte in terwijl haar voet het gaspedaal streelt.
Ze mag mij alleen bij de bushalte aan het begin van het dorp afzetten. Of alle passagiers nu aan de andere kant van het dorp moeten zijn terwijl zij daar op haar terugrit ook langskomt, maakt haar niet uit. Zij is een taxichauffeur met regels. Ze wil niet op haar kop krijgen. En ze moet de wagen nog poetsen ook. Als ze een meter meer rijdt dan aangevraagd moet ze de kosten zelf betalen.
Soepel stopt ze bij de bushalte. Ze wordt gemonitord, met een tracking device. Ooh, kon ik dat maar in het door haar uitgesproken dialectje opschrijven, je weet niet wat je hoort. Zo'n klein zwart kastje wordt vanzelf een lief aaibaar katje.
Achter de ongeschoren kin met zijn lief als een klein kind aan de hand loop ik naar huis. Met een trein, een bus, een gebelde taxi en een paar voeten kom je altijd thuis. En hoe kleiner het vervoermiddel hoe groter de verhalen.
'Ik haat Eelde,' had hij nog gezegd. 'Ik heb er mijn halve leven gewoond. Maar ik vind er niks aan. Naar het bloemencorso ben ik nooit geweest. Nee, ik woon nu al jaren hier en dat bevalt mij goed. Hier is ook niets te doen.'
Sommige mensen hebben weinig nodig.
7-7-2014
Als hij samen met zijn kleine lief uitstapt, begint hij meteen een sigaret te rollen. Zijn vingers moeten wat te doen hebben. Zij kijkt hem aan, van onderen, haar voorhoofd fronst zich, nadenkend of ze hem zal vragen om even te bukken. Ze wil een zoen, eentje maar. Maar hij klaagt zo snel over rugpijn.
'Wij gingen vanuit Groningen naar de TT-nacht om feest te vieren', vertelde de taxichauffeur. Ze is een gemoedelijke dame, iemand die erbij zit alsof ze al haar hele leven in een leren Mercedesstoel woont. 'Om vier uur waren we in Assen. Toen was alles voorbij. Ze waren aan het schoonmaken! Alles was dicht!' Haar stem gaat steeds verder de hoogte in terwijl haar voet het gaspedaal streelt.
Ze mag mij alleen bij de bushalte aan het begin van het dorp afzetten. Of alle passagiers nu aan de andere kant van het dorp moeten zijn terwijl zij daar op haar terugrit ook langskomt, maakt haar niet uit. Zij is een taxichauffeur met regels. Ze wil niet op haar kop krijgen. En ze moet de wagen nog poetsen ook. Als ze een meter meer rijdt dan aangevraagd moet ze de kosten zelf betalen.
Soepel stopt ze bij de bushalte. Ze wordt gemonitord, met een tracking device. Ooh, kon ik dat maar in het door haar uitgesproken dialectje opschrijven, je weet niet wat je hoort. Zo'n klein zwart kastje wordt vanzelf een lief aaibaar katje.
Achter de ongeschoren kin met zijn lief als een klein kind aan de hand loop ik naar huis. Met een trein, een bus, een gebelde taxi en een paar voeten kom je altijd thuis. En hoe kleiner het vervoermiddel hoe groter de verhalen.
'Ik haat Eelde,' had hij nog gezegd. 'Ik heb er mijn halve leven gewoond. Maar ik vind er niks aan. Naar het bloemencorso ben ik nooit geweest. Nee, ik woon nu al jaren hier en dat bevalt mij goed. Hier is ook niets te doen.'
Sommige mensen hebben weinig nodig.
7-7-2014
Slingertuin
We zoeken een klein wit
vlaggetje. Als dat vlaggetje in de tuin staat mogen we die bezoeken,
dan is hij open. Daarom staan we in Blijham op de secundaire weg te
speuren naar een klein wit vlaggetje in de tuin aan de overkant van
het Oosteinde terwijl vrachtwagens en bejaarde wielrenners langs
denderen. In de tuin staat een statige boerderij, een grote schuur
verstopt achter een veel groter voorhuis. Een kasteel van een huis,
witgepleisterd met vier verdiepingen en rijke ramen. Een woning die
niet misstaat aan een Amsterdamse gracht.
Honderd jaar geleden verdienden de Groningse boeren zoveel geld met hun graan dat ze de woningen van hun boerderijen lieten verbouwen tot praalpaleizen. Pronte voorgevels met meer ramen dan een duiventil, Romeinse en Griekse pilaren en een schilderij boven de ongebruikte voordeur. Geen stijl, eclectisch, van alles wat.
En ze legden mooie tuinen aan. Het grasveldje en de sloot voor het huis werden omgebouwd tot een slingertuin rond de boerderij. Er werd een vijver gegraven en de grond die vrijkwam werd een bergje waarop een rode beuk werd geplant. Die bomen zijn nu nog mooier dan het huis, majestueus, natuurlijk, en groot genoeg om je onder te verschuilen. Daar kan geen menselijk bouwwerk tegen op.
Veel boeren zijn intussen vertrokken en hebben hun paleizen leeg laten staan of verkocht aan renteniers of kunstenaars. De overblijvende boeren verbouwen hennep en aardappelen naast het graan. Hun trotse boerderijen waaromheen het altijd een drukt vanjewelste was staan nu stil in het land. Ook die van de drie boeren in Blijham, ze hebben geen zin in bezoek. Wij rijden door naar Bellingwolde waar we door slingerende asielzoekers op de fiets met een blij 'moi' worden begroet. Het enige interessante van de slingertuinen daar zijn de mooie gevels van de huizen.
Bij Jet en Teun in Oostwold dwalen we eindelijk door een echte slingertuin. Grind, bloemen, gras, struiken. Er heerst een stilte die net zo oud is als de reuzenbeuk op het steile bergje waar je als een klein kind telkens opnieuw vanaf wilt rollen. Zo de vijver in. Op het terras staat helaas geen rozenlavendelthee klaar.
In Midwolda verstoppen wij ons onder de meest vrolijke treurwilg van het Groningse land. Achter ons geuren de bloemen in strak aangelegde perken met haagjes, lavendel en kruiden. Een plek voor een picknick en heel veel liefde.
30-6-2014
Honderd jaar geleden verdienden de Groningse boeren zoveel geld met hun graan dat ze de woningen van hun boerderijen lieten verbouwen tot praalpaleizen. Pronte voorgevels met meer ramen dan een duiventil, Romeinse en Griekse pilaren en een schilderij boven de ongebruikte voordeur. Geen stijl, eclectisch, van alles wat.
En ze legden mooie tuinen aan. Het grasveldje en de sloot voor het huis werden omgebouwd tot een slingertuin rond de boerderij. Er werd een vijver gegraven en de grond die vrijkwam werd een bergje waarop een rode beuk werd geplant. Die bomen zijn nu nog mooier dan het huis, majestueus, natuurlijk, en groot genoeg om je onder te verschuilen. Daar kan geen menselijk bouwwerk tegen op.
Veel boeren zijn intussen vertrokken en hebben hun paleizen leeg laten staan of verkocht aan renteniers of kunstenaars. De overblijvende boeren verbouwen hennep en aardappelen naast het graan. Hun trotse boerderijen waaromheen het altijd een drukt vanjewelste was staan nu stil in het land. Ook die van de drie boeren in Blijham, ze hebben geen zin in bezoek. Wij rijden door naar Bellingwolde waar we door slingerende asielzoekers op de fiets met een blij 'moi' worden begroet. Het enige interessante van de slingertuinen daar zijn de mooie gevels van de huizen.
Bij Jet en Teun in Oostwold dwalen we eindelijk door een echte slingertuin. Grind, bloemen, gras, struiken. Er heerst een stilte die net zo oud is als de reuzenbeuk op het steile bergje waar je als een klein kind telkens opnieuw vanaf wilt rollen. Zo de vijver in. Op het terras staat helaas geen rozenlavendelthee klaar.
In Midwolda verstoppen wij ons onder de meest vrolijke treurwilg van het Groningse land. Achter ons geuren de bloemen in strak aangelegde perken met haagjes, lavendel en kruiden. Een plek voor een picknick en heel veel liefde.
30-6-2014
Ontmoeting
Op de zandweg kom ik een
man tegen met een Bijbel onder zijn arm. Hij draagt een blauw
overhemd met lange mouwen en een lichte spijkerbroek. Daaronder nette
schoenen met veters en gepoetste neuzen. Hij ziet eruit alsof hij op
weg is naar een zakelijke afspraak. Met een agenda of zoiets in zijn
hand. Het is een langwerpig donkerrood pakketje met een titel in
goudkleurige letters. Een pakketje dat ook in mijn vaders boekenkast
stond.
Hij kijkt naar de paarden en ik kijk naar de aardappelen. Het is weer Keukenhof in het noorden. Overal bloeien de groene velden met witte en paarse bloemetjes met gele hartjes. Eigenlijk zijn die hartjes geen hartjes maar toeters, ze steken uit, als een trompetneus.
In lange rijen staan de planten langs de zandweg. Samen met de andere planten op het glooiende boerenland zijn ze in een paar dagen heel groot geworden. De zon en de regen hebben ze hard laten groeien. Op de begraafplaats groeiden zelfs de per ongeluk door de tuinman afgemaaide grassen achter de urnenstenen weer. Dertig centimeter hoog zijn ze nu. Met pluimen. Gelukkig, denk ik, het zijn ook geen grassen om overheen te lopen.
De man klikt met zijn tong naar de paarden en ik kijk naar het veulen dat nog niet zo lang in de wei staat. Intussen denk ik aan de dood van dominee Ledeboer. Die vond hier zijn einde. Op de zandweg tussen Zuidlaren en Anloo werd hij aangevallen en vermoord. Hij had een Bijbel bij zich.
We zien beiden hoe het veulen zich wentelt in het droge zand en probeert met zijn tong de jeuk op zijn rug weg te likken. Dat lukt niet. De paarden in de andere weiden staan er knikkebollend omheen en wenden elkaar de hoofden toe op het vierweidenpunt van witte hekken. Ze bekijken elkaar, vertellen over hun nacht en over de nieuwe grassen bij de buren.
Alleen Frieda doet niet mee. Zij staat verderop in de wei, de brede bips naar haar vrienden gericht. Ze is op ponykamp geweest en daar was het eten slecht. Ze ziet er pips uit, haar hoofd heeft magere trekken.
Als de man en ik elkaar passeren, groeten we elkaar beleefd. Als zakenmannen. We schudden nog net geen handen. 'Goedemorgen.' Een blik in de ogen van de ander. 'Goedemorgen.'
Aan het einde van het pad bengelen de kerkklokken en besef ik dat het zondag is.
23-6-2014
Hij kijkt naar de paarden en ik kijk naar de aardappelen. Het is weer Keukenhof in het noorden. Overal bloeien de groene velden met witte en paarse bloemetjes met gele hartjes. Eigenlijk zijn die hartjes geen hartjes maar toeters, ze steken uit, als een trompetneus.
In lange rijen staan de planten langs de zandweg. Samen met de andere planten op het glooiende boerenland zijn ze in een paar dagen heel groot geworden. De zon en de regen hebben ze hard laten groeien. Op de begraafplaats groeiden zelfs de per ongeluk door de tuinman afgemaaide grassen achter de urnenstenen weer. Dertig centimeter hoog zijn ze nu. Met pluimen. Gelukkig, denk ik, het zijn ook geen grassen om overheen te lopen.
De man klikt met zijn tong naar de paarden en ik kijk naar het veulen dat nog niet zo lang in de wei staat. Intussen denk ik aan de dood van dominee Ledeboer. Die vond hier zijn einde. Op de zandweg tussen Zuidlaren en Anloo werd hij aangevallen en vermoord. Hij had een Bijbel bij zich.
We zien beiden hoe het veulen zich wentelt in het droge zand en probeert met zijn tong de jeuk op zijn rug weg te likken. Dat lukt niet. De paarden in de andere weiden staan er knikkebollend omheen en wenden elkaar de hoofden toe op het vierweidenpunt van witte hekken. Ze bekijken elkaar, vertellen over hun nacht en over de nieuwe grassen bij de buren.
Alleen Frieda doet niet mee. Zij staat verderop in de wei, de brede bips naar haar vrienden gericht. Ze is op ponykamp geweest en daar was het eten slecht. Ze ziet er pips uit, haar hoofd heeft magere trekken.
Als de man en ik elkaar passeren, groeten we elkaar beleefd. Als zakenmannen. We schudden nog net geen handen. 'Goedemorgen.' Een blik in de ogen van de ander. 'Goedemorgen.'
Aan het einde van het pad bengelen de kerkklokken en besef ik dat het zondag is.
23-6-2014
De bus in
Haar stok tikt op de
stenen van de brede stoep. Langzaam loopt mevrouw Brussels naar de
bus. De man van Annechien heeft hen net afgezet. Zijn zilvergrijze
Mercedes heeft hij vlak voor de bus geparkeerd. Hij bleef zitten
terwijl de dames been voor been uitstapten, hij ging een sigaret
zitten rollen. Voorzichtig is ze uitgestapt op de natte weg.
Daarna moest ze de stoep op, tien centimeter omhoog. Voorzichtig tilde ze haar been op en ze stootte met de neus van haar stevige schoen tegen de stoeprand. Nog een keer. Opnieuw stootte ze haar schoen. Ze voelde het in haar tenen. Hoger moest ze. Het leek alsof ze op het dak van de Prins Bernardhoeve moest stappen.
Ze ziet parelkettingen en ruikt de bekende luchtjes. Gedouchte en ongedouchte lichamen. Parfums en eau de toiletten. Zilvergrijze haren en makkelijke schoenen, wandelstokken en hulpstoeltjes. Fenneke heeft haar nieuwe rollator meegenomen, ze is er heel trots op. Het is een roze ding met grote zwarte plastic wielen. Hij moet onder in de bus maar voordat de chauffeur hem mag opvouwen moet iedereen die aankomt hem eerst bewonderen.
De vrouwen gaan op stap naar iets dat ergens anders ligt. Met elkaar praten ze over vroeger, ze weten meer van toen dan van nu.
Mevrouw Brussels is vanochtend vroeg opgestaan. Gisteravond heeft ze haar haren laten doen, Els is langs geweest. Dat is zo’n aardige meid, ze ruimt alle rommel op. Ze heeft zelfs de hele kamer gestofzuigd. Zij hoefde helemaal niks te doen, alleen maar stil zitten en praten en luisteren.
Els vertelde over haar bruiloft. Ze gaat binnenkort trouwen. Vrolijke verhalen over kleren en geld. Toen zij en Joop trouwden hadden ze niks, alleen twee kamers in het huis bij haar ouders. Nu is hij dood en gaat zij elke week op stap met de vrouwen van tegenwoordig.
Als ze eindelijk in de bus is, drie treden omhoog, nog moeilijker dan de stoep op maar met een handvat gaat dat wel, gaat ze op de eerste lege rij zitten.
‘Hè, hè,’ puft ze naar de vrouwen om haar heen, ‘daar word je moe van.’
Ze kon vannacht slecht slapen, om vijf uur was ze al wakker. Maar ze gaan pas om acht uur weg dus ze moest heel lang blijven liggen. Het was nog donker toen ze opstond. Maar het was niet koud, de poes ging zonder mopperen naar buiten.
14-6-2014
Daarna moest ze de stoep op, tien centimeter omhoog. Voorzichtig tilde ze haar been op en ze stootte met de neus van haar stevige schoen tegen de stoeprand. Nog een keer. Opnieuw stootte ze haar schoen. Ze voelde het in haar tenen. Hoger moest ze. Het leek alsof ze op het dak van de Prins Bernardhoeve moest stappen.
Ze ziet parelkettingen en ruikt de bekende luchtjes. Gedouchte en ongedouchte lichamen. Parfums en eau de toiletten. Zilvergrijze haren en makkelijke schoenen, wandelstokken en hulpstoeltjes. Fenneke heeft haar nieuwe rollator meegenomen, ze is er heel trots op. Het is een roze ding met grote zwarte plastic wielen. Hij moet onder in de bus maar voordat de chauffeur hem mag opvouwen moet iedereen die aankomt hem eerst bewonderen.
De vrouwen gaan op stap naar iets dat ergens anders ligt. Met elkaar praten ze over vroeger, ze weten meer van toen dan van nu.
Mevrouw Brussels is vanochtend vroeg opgestaan. Gisteravond heeft ze haar haren laten doen, Els is langs geweest. Dat is zo’n aardige meid, ze ruimt alle rommel op. Ze heeft zelfs de hele kamer gestofzuigd. Zij hoefde helemaal niks te doen, alleen maar stil zitten en praten en luisteren.
Els vertelde over haar bruiloft. Ze gaat binnenkort trouwen. Vrolijke verhalen over kleren en geld. Toen zij en Joop trouwden hadden ze niks, alleen twee kamers in het huis bij haar ouders. Nu is hij dood en gaat zij elke week op stap met de vrouwen van tegenwoordig.
Als ze eindelijk in de bus is, drie treden omhoog, nog moeilijker dan de stoep op maar met een handvat gaat dat wel, gaat ze op de eerste lege rij zitten.
‘Hè, hè,’ puft ze naar de vrouwen om haar heen, ‘daar word je moe van.’
Ze kon vannacht slecht slapen, om vijf uur was ze al wakker. Maar ze gaan pas om acht uur weg dus ze moest heel lang blijven liggen. Het was nog donker toen ze opstond. Maar het was niet koud, de poes ging zonder mopperen naar buiten.
14-6-2014
Afval weegt niets
Ik wandel ergens tussen
Loon en Balloo. In Loon ligt een hond als versteend op de
vluchtheuvel van de entree van het dorp waar in het voorjaar duizend
narcissen bloeien. In het centrum kijkt een schaap minutenlang naar
rechts voordat het zal oversteken naar het terras met huisgemaakte
heidekoek.
'Ik zat hier eerst,' zal straks een dame met doorrookt gezicht roepen als zij vindt dat de bezoekers van het terras niet in de juiste volgorde worden geholpen. Ze zal sherry bestellen.
Door het Tumulibos loop ik langs onzichtbare grafheuvels en de gloednieuwe boerderij van Kamps. Ik slenter langs doorkijkjes en droom van dingen die niet van ver hoeven te komen. Een blikken Citroën camper in het paars, een ophaalbrug in het groen, een rennende haas met platgelegde oren die harder rent dan ik kan fietsen, mijn allermooiste lief.
Voordat ik het bos uitloop zing ik samen met de kikkers en de kleine eendjes met hun nog kleinere jongen het lied van de zonnige zomerochtend bij de grote heideplas waar de drukke dag nooit zal arriveren. Alle routes gaan hier niet langs. De twee keer dat mijn zandweg een fietspad kruist moet ik lang naar rechts kijken en wachten op bejaarde electriciteitsfietsers, overgewichtige mountainbikers en gelukszoekers met zes volle rode fietstassen. Zij gaan allemaal ergens anders heen. Hier komt niemand, dit is mijn Jacobspad.
Op de Rolderrug sta ik twaalf meter boven het beekdal. Links is het Loonerdiep en rechts de Ballooër esch. Een boer in een rode tractor trekt diepe voren tussen zijn opgeschoten aardappels waarvan de roze bloemetjes gele tuitjes hebben. Er komt donkergrijze rook uit zijn pijp.
Bij de picknickbank eet ik een suikerbroodje en een appel. Dat maakt mijn rugzak lichter. Vanochtend vond ik er vier mueslirepen in met een houdbaarheidsdatum van mei 2013. Ze roken naar alcohol.
Verlicht wil ik doorlopen want ook mijn watervoorraad is geslonken. Maar dan ontdek ik het leven van mijn wandelvrienden, verstopt onder de picknickbank. Een lege waterfles, snoeppapiertjes, een drinkpakje en zes treetjes plantenpotten. Zes! Dan houd je wel heel erg van vers eten.
'Dat kun je best wel zelf meenemen,' zeg ik hardop. Maar ik hoor alleen mijzelf.
Ik prop alles in mijn rugzak, strijk het hoge gras los en loop naar de volgende prullenbak. Die is bij de schaapskooi waar het naar lekkere mest ruikt. Gelukkig is mijn rugzak lichter dan voordat ik bij de picknickbank kwam. Afval weegt echt niets.
9 juni 2014
'Ik zat hier eerst,' zal straks een dame met doorrookt gezicht roepen als zij vindt dat de bezoekers van het terras niet in de juiste volgorde worden geholpen. Ze zal sherry bestellen.
Door het Tumulibos loop ik langs onzichtbare grafheuvels en de gloednieuwe boerderij van Kamps. Ik slenter langs doorkijkjes en droom van dingen die niet van ver hoeven te komen. Een blikken Citroën camper in het paars, een ophaalbrug in het groen, een rennende haas met platgelegde oren die harder rent dan ik kan fietsen, mijn allermooiste lief.
Voordat ik het bos uitloop zing ik samen met de kikkers en de kleine eendjes met hun nog kleinere jongen het lied van de zonnige zomerochtend bij de grote heideplas waar de drukke dag nooit zal arriveren. Alle routes gaan hier niet langs. De twee keer dat mijn zandweg een fietspad kruist moet ik lang naar rechts kijken en wachten op bejaarde electriciteitsfietsers, overgewichtige mountainbikers en gelukszoekers met zes volle rode fietstassen. Zij gaan allemaal ergens anders heen. Hier komt niemand, dit is mijn Jacobspad.
Op de Rolderrug sta ik twaalf meter boven het beekdal. Links is het Loonerdiep en rechts de Ballooër esch. Een boer in een rode tractor trekt diepe voren tussen zijn opgeschoten aardappels waarvan de roze bloemetjes gele tuitjes hebben. Er komt donkergrijze rook uit zijn pijp.
Bij de picknickbank eet ik een suikerbroodje en een appel. Dat maakt mijn rugzak lichter. Vanochtend vond ik er vier mueslirepen in met een houdbaarheidsdatum van mei 2013. Ze roken naar alcohol.
Verlicht wil ik doorlopen want ook mijn watervoorraad is geslonken. Maar dan ontdek ik het leven van mijn wandelvrienden, verstopt onder de picknickbank. Een lege waterfles, snoeppapiertjes, een drinkpakje en zes treetjes plantenpotten. Zes! Dan houd je wel heel erg van vers eten.
'Dat kun je best wel zelf meenemen,' zeg ik hardop. Maar ik hoor alleen mijzelf.
Ik prop alles in mijn rugzak, strijk het hoge gras los en loop naar de volgende prullenbak. Die is bij de schaapskooi waar het naar lekkere mest ruikt. Gelukkig is mijn rugzak lichter dan voordat ik bij de picknickbank kwam. Afval weegt echt niets.
9 juni 2014
Eerst zitten
De trein is vol. Als je
in Assen instapt hebben alle Groningers al de beste plaatsen bezet.
De Drenten moeten het met een krappe stoel doen. Een stel dat vannacht ver
van elkaar af heeft geslapen houdt twee viertjes bezet. Vier stoelen
per persoon, elk aan een kant van het gangpad. Zij bladert verwoed
door een stapel tijdschriften en hij kijkt met een groot
kaalgeschoren hoofd naar buiten. Als in Assen de trein volstroomt
pakt ze zuchtend haar tassen op en trekt ze met een afgewend gezicht
bij hem en zijn bierlucht in.
De conducteur gaat verder met kaartjes controleren terwijl zijn collega de trein laat vertrekken. Een man krijgt een compliment van hem omdat hij zijn vrouw voor laat gaan bij de controle. 'Dat zie ik niet vaak,' zegt hij. Hij heeft de scheiding van Johan Remkes.
Dan vraagt hij het kaartje van een oudere mevrouw met een donkere zonnebril die zich langs hem heen wurmt. 'Kom maar Berend, daar kunnen we zitten,' zegt ze terwijl ze op de lege plek van de vrouw met de tijdschriften wijst. De conducteur loopt achter haar aan en stelt nog een keer zijn vraag.
'Ach man, laat mij toch even met rust. Ik zit net. Ik moet dat helemaal opzoeken hoor. Ik heb net ingechekt.'
'Maar mevrouw, zodra u op het station of in de trein bent, moet u een kaartje kunnen tonen. Daar mag ik naar vragen. Dus: heeft u een geldig vervoersbewijs?'
Gelukkig ziet hij de raketten niet die haar ogen afvuren achter de donkere zonnebril. Ze kijkt naar haar man die stoïcijns voor zich uit staart. Hij draagt een beige broek met vouw en een lichtbeige jack. Zij kijkt de coupé rond. Iedereen kijkt in zijn krant of uit het raam.
'Ik mag toch wel even gaan zitten! Ik heb echt wel een kaartje hoor! Zeg het tegen hem Berend!' Ze geeft haar man een por en hij doet zijn mond even open. Zijn ogen blijven op de glazen ruit voor hem gericht. Smikkelen, staat er op, samen met andere woorden. Hij slikt. Hij heeft dorst. Van haar mocht hij vanochtend maar één kopje koffie, anders moest hij zoveel plassen. Alsof dit hem geen druk op de blaas geeft.
'Mevrouw, ik vraag het u nog één keer: mag ik uw vervoersbewijs zien?'
Zuchtend keert ze haar tas om op haar schoot. 'Hier moet hij ergens tussen zitten.'
4 juni 2014
De conducteur gaat verder met kaartjes controleren terwijl zijn collega de trein laat vertrekken. Een man krijgt een compliment van hem omdat hij zijn vrouw voor laat gaan bij de controle. 'Dat zie ik niet vaak,' zegt hij. Hij heeft de scheiding van Johan Remkes.
Dan vraagt hij het kaartje van een oudere mevrouw met een donkere zonnebril die zich langs hem heen wurmt. 'Kom maar Berend, daar kunnen we zitten,' zegt ze terwijl ze op de lege plek van de vrouw met de tijdschriften wijst. De conducteur loopt achter haar aan en stelt nog een keer zijn vraag.
'Ach man, laat mij toch even met rust. Ik zit net. Ik moet dat helemaal opzoeken hoor. Ik heb net ingechekt.'
'Maar mevrouw, zodra u op het station of in de trein bent, moet u een kaartje kunnen tonen. Daar mag ik naar vragen. Dus: heeft u een geldig vervoersbewijs?'
Gelukkig ziet hij de raketten niet die haar ogen afvuren achter de donkere zonnebril. Ze kijkt naar haar man die stoïcijns voor zich uit staart. Hij draagt een beige broek met vouw en een lichtbeige jack. Zij kijkt de coupé rond. Iedereen kijkt in zijn krant of uit het raam.
'Ik mag toch wel even gaan zitten! Ik heb echt wel een kaartje hoor! Zeg het tegen hem Berend!' Ze geeft haar man een por en hij doet zijn mond even open. Zijn ogen blijven op de glazen ruit voor hem gericht. Smikkelen, staat er op, samen met andere woorden. Hij slikt. Hij heeft dorst. Van haar mocht hij vanochtend maar één kopje koffie, anders moest hij zoveel plassen. Alsof dit hem geen druk op de blaas geeft.
'Mevrouw, ik vraag het u nog één keer: mag ik uw vervoersbewijs zien?'
Zuchtend keert ze haar tas om op haar schoot. 'Hier moet hij ergens tussen zitten.'
4 juni 2014
Babyveren
'O Frank,' roept mijn
lief. 'Kijk wat hij nou heeft.' Ons altijd schattige katje van
vijftien jaar oud schiet langs haar benen. Gisteravond lag hij de
hele avond op mijn rechterschouder.
'Grrrr,' hoor ik achter mij en meteen is hij weer weg. Dit geluid ken ik niet van hem. Ik laat het gereedschap uit mijn handen vallen en grijp hem vast. Ik duw hem tegen de grond terwijl hij mij met diepe keelklanken verwenst. Klanken die ik nog nooit eerder heb gehoord.
'Grrrr,' doet hij nog een keer.
'O kijk eens, hij heeft een merel te pakken,' zegt zij met een tragische klank in haar stem.
Tussen zijn zwarte lippen hangt een angstig piepend mereltje. Een jonkie. Boven onze hoofden klinkt een kwaad concert van gillende merels. Elke dag versieren zij ons ontwaken met vrolijk gezang en blij gefluit op dakranden en schuttingplanken. Maar nu begeleiden zij de rooftocht van onze lieve knuffelaar met verontwaardigde klanken.
Ik begrijp meteen hun emotie. Dagen gewerkt aan een nest, weken gebroed op een ei, dagenlang dat open bekje moeten vullen. En dan raak je hem op zijn eerste vliegdag kwijt.
'Los!' roep ik tegen de kat en ik duw hem tegen de grond. Het mereltje hangt onbeweeglijk in zijn bek. Zacht piepend, één vleugel lam uitgespreid.
Zij pakt het beestje op en ik stuur de kat naar binnen. Het vogeltje piept zachtjes in haar hand. Zijn vleugel is weer opgevouwen. Uit zijn kopje piepen witte driehoekjes van bont. Babyveren. Vertederd kijken we naar het jonge beestje. Boven onze hoofden roepen de ouders terwijl ze wanhopig heen en weer vliegen. Nadat we het kleine ding in het bosje onder een struik hebben gezet piept het heel hoog en heel zacht. 'Papa, mama, waar ben je?'
We wilden het jonge dier op een tak zetten maar daar viel het van af. De ouders beantwoorden zijn gepiep en langzaam wordt het iets rustiger in de tuin. Binnen krabt onze kat de ruiten kaal. Een oude instinct in een oud lijf dat normaal niet verder komt dan langzaam sjokken naar een bak met ruikend voer.
De volgende dag brengt hij hetzelfde mereltje naar het terras. Zwijgend legt hij het aan mijn voeten en gaat hij er op een meter afstand met sippe ogen naar zitten kijken. De kop van het mereltje is rood en kaal. In zijn nek zit een kale plek alsof een grote snavel hem heeft gebeten. Uit het bos klinken geluiden van eksters en merels die ruzie met elkaar zoeken. Ik begraaf het diertje in het bos.
26 mei 2014
'Grrrr,' hoor ik achter mij en meteen is hij weer weg. Dit geluid ken ik niet van hem. Ik laat het gereedschap uit mijn handen vallen en grijp hem vast. Ik duw hem tegen de grond terwijl hij mij met diepe keelklanken verwenst. Klanken die ik nog nooit eerder heb gehoord.
'Grrrr,' doet hij nog een keer.
'O kijk eens, hij heeft een merel te pakken,' zegt zij met een tragische klank in haar stem.
Tussen zijn zwarte lippen hangt een angstig piepend mereltje. Een jonkie. Boven onze hoofden klinkt een kwaad concert van gillende merels. Elke dag versieren zij ons ontwaken met vrolijk gezang en blij gefluit op dakranden en schuttingplanken. Maar nu begeleiden zij de rooftocht van onze lieve knuffelaar met verontwaardigde klanken.
Ik begrijp meteen hun emotie. Dagen gewerkt aan een nest, weken gebroed op een ei, dagenlang dat open bekje moeten vullen. En dan raak je hem op zijn eerste vliegdag kwijt.
'Los!' roep ik tegen de kat en ik duw hem tegen de grond. Het mereltje hangt onbeweeglijk in zijn bek. Zacht piepend, één vleugel lam uitgespreid.
Zij pakt het beestje op en ik stuur de kat naar binnen. Het vogeltje piept zachtjes in haar hand. Zijn vleugel is weer opgevouwen. Uit zijn kopje piepen witte driehoekjes van bont. Babyveren. Vertederd kijken we naar het jonge beestje. Boven onze hoofden roepen de ouders terwijl ze wanhopig heen en weer vliegen. Nadat we het kleine ding in het bosje onder een struik hebben gezet piept het heel hoog en heel zacht. 'Papa, mama, waar ben je?'
We wilden het jonge dier op een tak zetten maar daar viel het van af. De ouders beantwoorden zijn gepiep en langzaam wordt het iets rustiger in de tuin. Binnen krabt onze kat de ruiten kaal. Een oude instinct in een oud lijf dat normaal niet verder komt dan langzaam sjokken naar een bak met ruikend voer.
De volgende dag brengt hij hetzelfde mereltje naar het terras. Zwijgend legt hij het aan mijn voeten en gaat hij er op een meter afstand met sippe ogen naar zitten kijken. De kop van het mereltje is rood en kaal. In zijn nek zit een kale plek alsof een grote snavel hem heeft gebeten. Uit het bos klinken geluiden van eksters en merels die ruzie met elkaar zoeken. Ik begraaf het diertje in het bos.
26 mei 2014
Kattenreis
'Miauw,' klinkt er elke
minuut uit de kattenmand die op de achterbank van de auto staat. Hij
is ingebouwd tussen een zwarte reistas vol kleren en een wasmand
volgestapeld met een kattenbak en kattenvoer. Het klinkt klaaglijk,
zielig, aandacht vragend.
Toen ik vanochtend zijn reismand in de bijkeuken klaarzette, rende hij naar de deur. Toen ik de deur niet voor hem opendeed, ging hij zo ver mogelijk van de grijze kooi vandaan zitten. Op het uiterste puntje van het bureau. Met grote ogen hield hij mij in de gaten.
We negeren hem, we luisteren naar de radio en we maken plannen voor op het eiland. Ik vertel haar enthousiast over het restaurant waar ik heb gereserveerd. Dat heeft een aparte en een complete vegetarische kaart. Beter dan een gevulde paddestoel of groentepasta.
Als Harlingen in zicht komt, kijk ik weer eens achterom. Hij is er bij gaan liggen nadat hij een hele tijd in zijn mand rechtop zat om alles te kunnen zien. Met grote ogen keek hij door elke spleet van zijn kooi.
We parkeren onze auto in de rij voor de boot. We zijn vroeg, net als alle Duitsers die hun te dikke lijven luchten in de Waddenwind.
Ik kijk naar mijn geliefde kat. Vijftien jaar oud, veertien jaar bij mij. Gewoond en gezworven in Leiden, in Bergen op Zoom en in Zuidlaren. En nu op reis. Voor het eerst nemen we hem mee in plaats van dat we hem opsluiten in een pension.
'Hij hijgt,' zeg ik, 'heel hard.' Zijn gele ogen kijken mij benauwd aan als ik het hekje van zijn kooi opendoe. Hij staat meteen op en wil er uitstappen maar dat doen we niet. Dan krijg ik hem er nooit meer in terug. Ik leg wat brokken voor hem neer en zet een bakje water in zijn kooi. Hij eet één brokje en slobbert wat.
Zijn witte bef kan het ritme van zijn hartslag niet bijhouden. Hij hijgt als een hond, met open bek en de tong op zijn poten. Ik zie me al een graf graven op Terschelling: -Minos, mijn trouwe liefde. Elke avond verwarmde hij mijn schouder-.
'Zou ik naar een dierenarts gaan als hij straks dood is?' vraag ik haar.
'Natuurlijk, jij houdt zoveel van hem. Jij kunt hem niet zomaar opgeven.'
Een paar uur later liggen we gedrieën op de grijze bank van ons bungalowtje in de duinen. Nadat hij met tikkende nagels de hal, de keuken, zijn eten en zijn wc heeft geïnspecteerd is hij tegen haar been aangekropen en in slaap gevallen.
Als zij hem streelt kreunt hij van genot.
15 mei 2014
Toen ik vanochtend zijn reismand in de bijkeuken klaarzette, rende hij naar de deur. Toen ik de deur niet voor hem opendeed, ging hij zo ver mogelijk van de grijze kooi vandaan zitten. Op het uiterste puntje van het bureau. Met grote ogen hield hij mij in de gaten.
We negeren hem, we luisteren naar de radio en we maken plannen voor op het eiland. Ik vertel haar enthousiast over het restaurant waar ik heb gereserveerd. Dat heeft een aparte en een complete vegetarische kaart. Beter dan een gevulde paddestoel of groentepasta.
Als Harlingen in zicht komt, kijk ik weer eens achterom. Hij is er bij gaan liggen nadat hij een hele tijd in zijn mand rechtop zat om alles te kunnen zien. Met grote ogen keek hij door elke spleet van zijn kooi.
We parkeren onze auto in de rij voor de boot. We zijn vroeg, net als alle Duitsers die hun te dikke lijven luchten in de Waddenwind.
Ik kijk naar mijn geliefde kat. Vijftien jaar oud, veertien jaar bij mij. Gewoond en gezworven in Leiden, in Bergen op Zoom en in Zuidlaren. En nu op reis. Voor het eerst nemen we hem mee in plaats van dat we hem opsluiten in een pension.
'Hij hijgt,' zeg ik, 'heel hard.' Zijn gele ogen kijken mij benauwd aan als ik het hekje van zijn kooi opendoe. Hij staat meteen op en wil er uitstappen maar dat doen we niet. Dan krijg ik hem er nooit meer in terug. Ik leg wat brokken voor hem neer en zet een bakje water in zijn kooi. Hij eet één brokje en slobbert wat.
Zijn witte bef kan het ritme van zijn hartslag niet bijhouden. Hij hijgt als een hond, met open bek en de tong op zijn poten. Ik zie me al een graf graven op Terschelling: -Minos, mijn trouwe liefde. Elke avond verwarmde hij mijn schouder-.
'Zou ik naar een dierenarts gaan als hij straks dood is?' vraag ik haar.
'Natuurlijk, jij houdt zoveel van hem. Jij kunt hem niet zomaar opgeven.'
Een paar uur later liggen we gedrieën op de grijze bank van ons bungalowtje in de duinen. Nadat hij met tikkende nagels de hal, de keuken, zijn eten en zijn wc heeft geïnspecteerd is hij tegen haar been aangekropen en in slaap gevallen.
Als zij hem streelt kreunt hij van genot.
15 mei 2014
Indisch uiterlijk
'De weg naar
Scheveningen, meneer. Alstublieft?'
De man is naast mij gestopt en heeft één voet op de grond gezet. Met donkere ogen kijkt hij mij aan. Ik moet mijn ogen dichtknijpen tegen de zon die door de bladeren schittert.
'Hoe zag hij eruit?' vraagt de man die met zijn vingers op de rand van het toetsenbord trommelt. Hij heeft afgekloven nagels aan allebei zijn wijsvingers.
'Nou, gewoon. Een zwarte herenfiets. Zo'n stevige hoge fiets. Hij had fietstassen geloof ik en er hing een plastic tas aan zijn stuur. Dat weet ik zeker. Die tas zat niet erg vol.'
Ik was aan het wandelen in het Haagse Bos. Nou ja, eigenlijk over landgoed Marlot. De wijndruif op z'n Haags uitgesproken. Er staat een heel groot wit landhuis dat ooit het voorhuis van de boerderij was. Het is nu een luxe villa en de schuren zijn drie kerkhallen naast elkaar. Met hoge kerkramen.
-Communications and Lobby- staat er op de parkeerbordjes naast de villa. Op zaterdagochtend zijn alle parkeerplaatsen leeg. Net als de twee tennisvelden en de kinderspeelplaats waarbij een bord van de gemeente voorbijgangers oproept om eventuele schade direct te melden.
'Hij had een pet op.'
'En verder? Kom op, u weet toch wel meer? U bent onze enige getuige. Die man heeft de prinses vermoord!' De agent kijkt mij boos aan. Zijn snor hangt identiek. Hij heeft harde, blauwe ogen. Zijn nek gulpt over het boord van zijn witte overhemd heen. Zijn stropdas heeft een dikke knoop.
'Een pet. En verder? Ogen, snor, neus, kleur?'
Ik was die ochtend om half zes wakker. Klaar wakker nadat we om half één waren gaan slapen. Zodra ik wakker was begonnen mijn hersenen te werken. Lijstjes, familienamen, werk, inkomsten. Ik besloot op te staan en in het bos te gaan wandelen. Zo liep ik al vroeg door het park, langs waterranden, witte bankjes, flats en koeien. Allemaal Haagse School.
'Wat voor kleur? Was het een neger? Een Marokkaan? Een Roemeen? Een Turk? De agent vuurt de nationaliteiten sneller op mij af dan Erik Sauers kan praten.
'Hij had een Indisch uiterlijk. Hij stapte weer op en fietste verder nadat ik had gezegd dat ik hier niet bekend was.'
'Zei hij nog wat?'
'Ja, hij zei -dankuwel meneer, dan vraag ik het verder-. En toen fietste hij door.'
De agent slaat met losse vingers op het toetsenbord. Als een bejaarde op een Ipad.
'Dankuwel meneer. U kunt gaan. U heeft ons goed geholpen.'
8 mei 2014
De man is naast mij gestopt en heeft één voet op de grond gezet. Met donkere ogen kijkt hij mij aan. Ik moet mijn ogen dichtknijpen tegen de zon die door de bladeren schittert.
'Hoe zag hij eruit?' vraagt de man die met zijn vingers op de rand van het toetsenbord trommelt. Hij heeft afgekloven nagels aan allebei zijn wijsvingers.
'Nou, gewoon. Een zwarte herenfiets. Zo'n stevige hoge fiets. Hij had fietstassen geloof ik en er hing een plastic tas aan zijn stuur. Dat weet ik zeker. Die tas zat niet erg vol.'
Ik was aan het wandelen in het Haagse Bos. Nou ja, eigenlijk over landgoed Marlot. De wijndruif op z'n Haags uitgesproken. Er staat een heel groot wit landhuis dat ooit het voorhuis van de boerderij was. Het is nu een luxe villa en de schuren zijn drie kerkhallen naast elkaar. Met hoge kerkramen.
-Communications and Lobby- staat er op de parkeerbordjes naast de villa. Op zaterdagochtend zijn alle parkeerplaatsen leeg. Net als de twee tennisvelden en de kinderspeelplaats waarbij een bord van de gemeente voorbijgangers oproept om eventuele schade direct te melden.
'Hij had een pet op.'
'En verder? Kom op, u weet toch wel meer? U bent onze enige getuige. Die man heeft de prinses vermoord!' De agent kijkt mij boos aan. Zijn snor hangt identiek. Hij heeft harde, blauwe ogen. Zijn nek gulpt over het boord van zijn witte overhemd heen. Zijn stropdas heeft een dikke knoop.
'Een pet. En verder? Ogen, snor, neus, kleur?'
Ik was die ochtend om half zes wakker. Klaar wakker nadat we om half één waren gaan slapen. Zodra ik wakker was begonnen mijn hersenen te werken. Lijstjes, familienamen, werk, inkomsten. Ik besloot op te staan en in het bos te gaan wandelen. Zo liep ik al vroeg door het park, langs waterranden, witte bankjes, flats en koeien. Allemaal Haagse School.
'Wat voor kleur? Was het een neger? Een Marokkaan? Een Roemeen? Een Turk? De agent vuurt de nationaliteiten sneller op mij af dan Erik Sauers kan praten.
'Hij had een Indisch uiterlijk. Hij stapte weer op en fietste verder nadat ik had gezegd dat ik hier niet bekend was.'
'Zei hij nog wat?'
'Ja, hij zei -dankuwel meneer, dan vraag ik het verder-. En toen fietste hij door.'
De agent slaat met losse vingers op het toetsenbord. Als een bejaarde op een Ipad.
'Dankuwel meneer. U kunt gaan. U heeft ons goed geholpen.'
8 mei 2014
Op z'n rug
'Beh, beh,' hikt het
schaap. Haar zwarte kop steekt vuil af tegen het groene gras. Haar
dikke vacht ziet er warm uit.
'Beh, beeh, beeeh,' doet het zwarte lam dat is komen aanrennen. Met zijn zachte kop staat het boven de buik van de moeder.
'Beh, beeh, beh, beeh,' doen de schapen om hen heen. De grootste dieren zijn de man en de jongen als eerste achterna gelopen, daarna kwamen de kleinere. En nu komen ook de lammetjes. De dikke moeders waggelen onder hun brede vachten terwijl de kleine kinderen huppelen. Bruin, zwart, wit, beige.
Eigenlijk bestaan witte schapen alleen in je dromen, in de wei zijn ze gewoon lichtbruin. Alleen als ze, zoals in de andere wei, in het hoge groene gras liggen te herkauwen terwijl de zon op hen schijnt. Dan zijn het vuilwitte keien in een zacht groen land.
'Papa, dat schaap ligt op zijn rug,' had de kleine jongen tegen de man gezegd. 'Kijk, het trappelt met zijn poten. De juf heeft gezegd dat een schaap dan niet meer zelf overeind kan komen. Dan gaat het dood. Gaan we het helpen?'
Voorzichtig heeft de man de bovenste draad van het schrikdraad losgemaakt en de jongen eroverheen getild. De schapen die hen stonden aan te kijken deden allemaal een stap terug. Een wollen erehaag. In de wei ernaast hinnikt een groot wit paard met de vlekken van een koe naar het schaap dat er uitziet als een boomstronk met dode takken.
'Beh, beeh,' doet het lam nog een keer.
De man pakt het schaap aan zijn poten vast en rolt het om. Als hij het dier loslaat rolt het weer terug. 'Bwehh,' zegt het zacht. Hij probeert het nog een keer. Nu aan zijn vacht. De wol voelt zacht aan. Net als de truien die zijn moeder vroeger voor hem breide. Zacht, met een kriebeltje.
'Kom op papa, samen kunnen we het.'
Met zijn tweeën sjorren ze aan de vacht van het schaap en opeens staat het overeind. Op zwikkende poten loopt het weg. Lam van blijdschap en bloedtekort. Het lam loopt er dicht tegenaangedrukt achteraan. Direct duwt het zijn snuit tegen de uier. Dorst, dorst, betekende zijn geblaat dus.
'Ja, papa, het is gelukt. High five!' Ze kletsen hun handen tegen elkaar. 'Nu gaat ie niet dood hè?' De jongen kijkt trots naar zijn vader.
5 mei 2014
'Beh, beeh, beeeh,' doet het zwarte lam dat is komen aanrennen. Met zijn zachte kop staat het boven de buik van de moeder.
'Beh, beeh, beh, beeh,' doen de schapen om hen heen. De grootste dieren zijn de man en de jongen als eerste achterna gelopen, daarna kwamen de kleinere. En nu komen ook de lammetjes. De dikke moeders waggelen onder hun brede vachten terwijl de kleine kinderen huppelen. Bruin, zwart, wit, beige.
Eigenlijk bestaan witte schapen alleen in je dromen, in de wei zijn ze gewoon lichtbruin. Alleen als ze, zoals in de andere wei, in het hoge groene gras liggen te herkauwen terwijl de zon op hen schijnt. Dan zijn het vuilwitte keien in een zacht groen land.
'Papa, dat schaap ligt op zijn rug,' had de kleine jongen tegen de man gezegd. 'Kijk, het trappelt met zijn poten. De juf heeft gezegd dat een schaap dan niet meer zelf overeind kan komen. Dan gaat het dood. Gaan we het helpen?'
Voorzichtig heeft de man de bovenste draad van het schrikdraad losgemaakt en de jongen eroverheen getild. De schapen die hen stonden aan te kijken deden allemaal een stap terug. Een wollen erehaag. In de wei ernaast hinnikt een groot wit paard met de vlekken van een koe naar het schaap dat er uitziet als een boomstronk met dode takken.
'Beh, beeh,' doet het lam nog een keer.
De man pakt het schaap aan zijn poten vast en rolt het om. Als hij het dier loslaat rolt het weer terug. 'Bwehh,' zegt het zacht. Hij probeert het nog een keer. Nu aan zijn vacht. De wol voelt zacht aan. Net als de truien die zijn moeder vroeger voor hem breide. Zacht, met een kriebeltje.
'Kom op papa, samen kunnen we het.'
Met zijn tweeën sjorren ze aan de vacht van het schaap en opeens staat het overeind. Op zwikkende poten loopt het weg. Lam van blijdschap en bloedtekort. Het lam loopt er dicht tegenaangedrukt achteraan. Direct duwt het zijn snuit tegen de uier. Dorst, dorst, betekende zijn geblaat dus.
'Ja, papa, het is gelukt. High five!' Ze kletsen hun handen tegen elkaar. 'Nu gaat ie niet dood hè?' De jongen kijkt trots naar zijn vader.
5 mei 2014
Gebeurd
Bij iedere bakker kan je
tegenwoordig koffiedrinken. Ze doen allang niet meer alleen in brood
en koeken. De een heeft drie roodgeblokte tafeltjes buiten staan, de
ander heeft een konditorei met een krantentafel aan zijn winkel
geplakt en de derde heeft een koffiemachine met zelfbediening in een
hoekje staan. En een bankje buiten. Als fietser speur ik altijd naar
deze plekken voor een koffiestop. Elke vijftig kilometer moet er één
zijn, vind ik zelf. Dan heb ik wel een cappuccino met appeltaart
verdiend. Met slagroom, die fiets ik er toch wel weer af.
Laatst ging ik op pad voor mijn persoonlijke favoriet. Een warme appelbol, het summum van een luie zaterdag. Eerst een mooie wandeling, of lekker boodschappen doen, en dan naar de bakker voor een goede koffie met een warme appelbol. Je moet wel even wat doen voordat je het verdient.
Ik zette mij aan een tafeltje dat glom van plezier en bestelde mijn favoriet. Ik kom nog net niet vaak genoeg bij deze bakker om mijn lekkers zonder vragen voorgezet te krijgen. Zoals de grijze man die hier elke zaterdagochtend om half tien één koffie verkeerd komt drinken. Altijd aan hetzelfde tafeltje, altijd met dezelfde krant. Altijd met dezelfde woorden: 'Weertje hè?' 'Ja, weertje.'
De blauwwitgeschorte bakkersvrouw zei dat de cappuccino geen probleem was maar de appelbol wel. 'Die hebben we niet meer,' zei ze. Ze friemelde met haar vingers aan de rand van haar schort waar geen bloem aan zat. 'Dat is gebeurd.'
Ik ging rechtop zitten, al mijn luiheid en genoegen verdween als een muis voor de kat. Dat is gebeurd? Verontrustende woorden. Geen appelbol. Wat moet ik met mijn leven? Nu is mijn dag verloren. Voorbij. Uitgedoofd. Hiervoor was ik vanochtend opgestaan. Hiervoor had ik geen tweede ontbijt genomen. Dit had ik meteen na het wakker worden bedacht. Ik vroeg me af wat de bakkersvrouw bedoelde. Waren ze allemaal mislukt? In elkaar gezakt? Opgekocht? Er was er in ieder geval niet één voor mij. Want 'dat is gebeurd'.
Met grote ogen keken we elkaar aan. Wat ik daarna heb gedaan kan ik hier niet opschrijven. Ik ben in ieder geval niet mijn fiets gaan poetsen. En de bakker kan nog steeds brood verkopen.
25 april 2014
Laatst ging ik op pad voor mijn persoonlijke favoriet. Een warme appelbol, het summum van een luie zaterdag. Eerst een mooie wandeling, of lekker boodschappen doen, en dan naar de bakker voor een goede koffie met een warme appelbol. Je moet wel even wat doen voordat je het verdient.
Ik zette mij aan een tafeltje dat glom van plezier en bestelde mijn favoriet. Ik kom nog net niet vaak genoeg bij deze bakker om mijn lekkers zonder vragen voorgezet te krijgen. Zoals de grijze man die hier elke zaterdagochtend om half tien één koffie verkeerd komt drinken. Altijd aan hetzelfde tafeltje, altijd met dezelfde krant. Altijd met dezelfde woorden: 'Weertje hè?' 'Ja, weertje.'
De blauwwitgeschorte bakkersvrouw zei dat de cappuccino geen probleem was maar de appelbol wel. 'Die hebben we niet meer,' zei ze. Ze friemelde met haar vingers aan de rand van haar schort waar geen bloem aan zat. 'Dat is gebeurd.'
Ik ging rechtop zitten, al mijn luiheid en genoegen verdween als een muis voor de kat. Dat is gebeurd? Verontrustende woorden. Geen appelbol. Wat moet ik met mijn leven? Nu is mijn dag verloren. Voorbij. Uitgedoofd. Hiervoor was ik vanochtend opgestaan. Hiervoor had ik geen tweede ontbijt genomen. Dit had ik meteen na het wakker worden bedacht. Ik vroeg me af wat de bakkersvrouw bedoelde. Waren ze allemaal mislukt? In elkaar gezakt? Opgekocht? Er was er in ieder geval niet één voor mij. Want 'dat is gebeurd'.
Met grote ogen keken we elkaar aan. Wat ik daarna heb gedaan kan ik hier niet opschrijven. Ik ben in ieder geval niet mijn fiets gaan poetsen. En de bakker kan nog steeds brood verkopen.
25 april 2014
Pakje
Onlangs moest ik een
pakje versturen. Ik had weer eens een boek verkocht. Een tweedehands
boek uit mijn ruime verzameling die lang niet helemaal in de
ruilboekenkast past. Ik fietste naar de drogist om het pakje weg te
brengen. De drogist beunt bij voor de gele pakjesbezorger. Op de deur
was een brief geplakt: 'Wij zijn overgenomen. Deze week zijn wij
gesloten. Volgende week gaat de nieuwe winkel open.' Achter het glas
van de deur was de winkel angstaanjagend leeg.
Het regent sluitingen en overnames om mij heen. De één gaat failliet, de ander begint een gezonde winkel en de derde verhuurt zich via een ander voor een klus waar hij niet genoeg geld voor krijgt. Misschien moet ik ook eens wat anders beginnen. Wat denkt u van een kaaswinkel?
Op internet zag ik dat de dichtstbijzijnde pakjesverwerker in het volgende dorp zat. Vol goede moed fietste ik erheen. Vier kilometer. De zon scheen, de vogels zongen en uitgelaten schoolmeisjes riepen hoi naar mij. De pakjesverwerker was gevestigd in een tuinwinkel die het fietsenrek op een muurtje van een halve meter hoog had gezet. Een barrière. Ik zette mijn fiets tegen het muurtje en rook aan de vrolijke planten die mij tegemoet lachten.
Binnen legde een echte Drentse vrouw de tuinslang neer, pakte mijn pakje aan en zette haar leesbril op. Met de scanner las ze de barcode en op het computerscherm las ze dat alles in orde was. Toch bleef ze kijken. Alsof er nog een boodschap zou komen. Zij bleef naar het scherm staren terwijl de planten om mij heen ongeduldig werden.
'Ja, ik heb dit nog niet vaak gedaan hoor. Dit is eigenlijk de eerste keer. U heeft betaald, zie ik?' 'Ja, ik heb betaald.' Uit de printer haalde ze twee vellen papier die ze aan mij gaf. -Meegeven aan de klant- stond op het ene vel. Op het andere vel las ik -Bewaren in het filiaal-. Ik gaf het tweede vel aan haar terug dat ze ergens neerlegde terwijl ze de tuinslang weer oppakte. 'Nou, dat pakje komen ze wel een keer ophalen hoor. Maakt u zich maar niet ongerust,' zei ze terwijl ze de planten natspoot.
Ik fietste weer naar huis, zwaaide naar de schoolmeisjes en dacht aan een mooi boek.
18 april 2014
Het regent sluitingen en overnames om mij heen. De één gaat failliet, de ander begint een gezonde winkel en de derde verhuurt zich via een ander voor een klus waar hij niet genoeg geld voor krijgt. Misschien moet ik ook eens wat anders beginnen. Wat denkt u van een kaaswinkel?
Op internet zag ik dat de dichtstbijzijnde pakjesverwerker in het volgende dorp zat. Vol goede moed fietste ik erheen. Vier kilometer. De zon scheen, de vogels zongen en uitgelaten schoolmeisjes riepen hoi naar mij. De pakjesverwerker was gevestigd in een tuinwinkel die het fietsenrek op een muurtje van een halve meter hoog had gezet. Een barrière. Ik zette mijn fiets tegen het muurtje en rook aan de vrolijke planten die mij tegemoet lachten.
Binnen legde een echte Drentse vrouw de tuinslang neer, pakte mijn pakje aan en zette haar leesbril op. Met de scanner las ze de barcode en op het computerscherm las ze dat alles in orde was. Toch bleef ze kijken. Alsof er nog een boodschap zou komen. Zij bleef naar het scherm staren terwijl de planten om mij heen ongeduldig werden.
'Ja, ik heb dit nog niet vaak gedaan hoor. Dit is eigenlijk de eerste keer. U heeft betaald, zie ik?' 'Ja, ik heb betaald.' Uit de printer haalde ze twee vellen papier die ze aan mij gaf. -Meegeven aan de klant- stond op het ene vel. Op het andere vel las ik -Bewaren in het filiaal-. Ik gaf het tweede vel aan haar terug dat ze ergens neerlegde terwijl ze de tuinslang weer oppakte. 'Nou, dat pakje komen ze wel een keer ophalen hoor. Maakt u zich maar niet ongerust,' zei ze terwijl ze de planten natspoot.
Ik fietste weer naar huis, zwaaide naar de schoolmeisjes en dacht aan een mooi boek.
18 april 2014
Uitgevijld
Als hij één trap op de
pedalen doet is hij met zijn zilvergrijze fiets aan het einde van de
straat. Hij zit kaarsrechtop, zijn linkerbeen gaat één keer naar
beneden en daar is de hoek van de straat al. Drie kletsene
schoolmeisjes slingeren snel van hem weg.
'Even naar de jongens,' had hij tegen Meike gezegd. 'Even kletsen.'
Onderweg naar de dijk rijdt hij een wielrenner achterop. Hoog op zijn fiets kijkt hij onbewogen over de zwetende rug en de schuddende kop heen. Als de schokschouderende man tien pedaalbewegingen doet, maakt hij er één. Dertig rijden ze, dat is geen probleem voor zijn stramme benen. Zijn elektromotor is zo stil dat de wielrenner pas na vijf minuten omkijkt, in de bocht als zijn brede banden kraken op het grint.
'Hé Berend, daar ben je weer,' begroeten de mannen hem. 'Heb je weer een wielrenner aan het schrikken gemaakt?'
De vier mannen zitten schouder aan schouder op het bankje op de dijk. Starende ogen, ruige snorren, één peuk, vier pensioenen. Hangmannen. Elke dag komen ze hier. Weer of geen weer. Regen of sneeuw. Vanaf elf uur zit er altijd wel iemand. De dijk moet doorbreken voordat ze dat niet meer doen. Een beetje kijken, een beetje kletsen, een beetje roken, een beetje drinken. Of niet, als je er niet van houdt.
'Ja, ik ging snel joh, ik zat weer achter een wielrenner. Hij keek in de bocht boos om. Gisteren heb ik drie uur gefietst. Zevenentwintig gemiddeld en geen centje pijn.'
'Ik heb hem uitgevijld,' zegt Jakob terwijl hij naar zijn glimmende rode fiets wijst die op zijn dubbele standaard loom op de kruin van de dijk in de zon staat te glimmen. 'Nu kan die nog harder. Ik haal bijna de veertig.'
'Mieters, dat is hard. Dat haal ik niet. Je mag wel een helm op.'
'Ben je gek. Dan waait mijn scheiding eruit,' zegt Jakob terwijl hij over zijn glimmende kale hoofd wrijft. Hij is altijd bruinverbrand, tot aan de nok. 'Op mijn kop komt niks. Geen muts, geen pet, geen zonnebrand. En ook geen helm. Ik ben geen slapjanus.'
Verliefd kijkt hij naar zijn glimmende fiets. Voordat hij er straks opstapt, zal hij het warme frame even strelen. Zoals altijd.
11 april 2014
'Even naar de jongens,' had hij tegen Meike gezegd. 'Even kletsen.'
Onderweg naar de dijk rijdt hij een wielrenner achterop. Hoog op zijn fiets kijkt hij onbewogen over de zwetende rug en de schuddende kop heen. Als de schokschouderende man tien pedaalbewegingen doet, maakt hij er één. Dertig rijden ze, dat is geen probleem voor zijn stramme benen. Zijn elektromotor is zo stil dat de wielrenner pas na vijf minuten omkijkt, in de bocht als zijn brede banden kraken op het grint.
'Hé Berend, daar ben je weer,' begroeten de mannen hem. 'Heb je weer een wielrenner aan het schrikken gemaakt?'
De vier mannen zitten schouder aan schouder op het bankje op de dijk. Starende ogen, ruige snorren, één peuk, vier pensioenen. Hangmannen. Elke dag komen ze hier. Weer of geen weer. Regen of sneeuw. Vanaf elf uur zit er altijd wel iemand. De dijk moet doorbreken voordat ze dat niet meer doen. Een beetje kijken, een beetje kletsen, een beetje roken, een beetje drinken. Of niet, als je er niet van houdt.
'Ja, ik ging snel joh, ik zat weer achter een wielrenner. Hij keek in de bocht boos om. Gisteren heb ik drie uur gefietst. Zevenentwintig gemiddeld en geen centje pijn.'
'Ik heb hem uitgevijld,' zegt Jakob terwijl hij naar zijn glimmende rode fiets wijst die op zijn dubbele standaard loom op de kruin van de dijk in de zon staat te glimmen. 'Nu kan die nog harder. Ik haal bijna de veertig.'
'Mieters, dat is hard. Dat haal ik niet. Je mag wel een helm op.'
'Ben je gek. Dan waait mijn scheiding eruit,' zegt Jakob terwijl hij over zijn glimmende kale hoofd wrijft. Hij is altijd bruinverbrand, tot aan de nok. 'Op mijn kop komt niks. Geen muts, geen pet, geen zonnebrand. En ook geen helm. Ik ben geen slapjanus.'
Verliefd kijkt hij naar zijn glimmende fiets. Voordat hij er straks opstapt, zal hij het warme frame even strelen. Zoals altijd.
11 april 2014
Pappa's dag
'Mamma,' klinkt er door
het kleine restaurant waar ik net binnenloop. De voordeur staat boven
aan de kruising van de dijk zonder water met de verbindingsweg met
het volgende dorp. Vanavond zal elke auto die eenzaam door de polder
zoeft zijn lichten door de ruiten van het rijtje lage huisjes steken.
Op de voordeur wijst een grote pijl naar de zijkant waar je langs de
drank- en rookgeuren van decennia oud door een kleine deur naar
binnen loopt.
Ik word verwelkomd door Denny, een platinablonde vrouw met de leeftijd en het dialect van mijn oma die mij een zacht vers halfbrood bij mijn drankje geeft. Grote dikke plakken op een houten plank met een potje knoflookboter en een potje Hoekse Waardse tzatziki.
Het restaurant telt zes tafeltjes en evenveel mannen aan de bar. Vrijdagavondbier.
Naast mij zit een jonge vrouw aan een tafel met twee mannen en drie kinderen. Het kleinste kind hangt met zijn grote hoofd en een slab om in een kinderstoel en steekt zijn handjes in elk bord dat voorbijkomt. De biefstuk van de ene pa schuift gevaarlijk naar de grond en de frieten voor allemaal halen de tafel net.
De vrouw loopt rond de tafel in een gedateerde spijkerbroek en zet de kinderen recht. Haar kinderen. Hun kinderen. Intussen praat ze met de mannen over autorijden op de smalle polderwegen. Te hard rijden is geen uitdaging, daar zijn ze het over eens. Niet gepakt worden is dat wel. Je kunt maar beter met de stroom meegaan, anders ben je een gevaar op de weg. Intussen voert ze het kind in de kinderstoel een frietje. De man tegenover haar snijdt zijn biefstuk terwijl de andere man zich bekommert om het jongentje naast hem dat zich drukker maakt om zijn Ipad dan om zijn eten.
Als de ijsjes komen hebben de pappa's rust. De kinderen helpen elkaar en het meisje, een bolletje in een lichtblauwe jurk, rent opgewonden tussen beide broertjes en de ouders heen en weer. Iedereen krijgt evenveel aandacht.
Het wordt donker. Uit de speakers klinkt muziek die ik niet kan meezingen. De bar is leeg. Straks gaan de vrouw en haar twee mannen en kinderen terug naar hun huizen. De kinderen blijven bij haar.
7 april 2014
Ik word verwelkomd door Denny, een platinablonde vrouw met de leeftijd en het dialect van mijn oma die mij een zacht vers halfbrood bij mijn drankje geeft. Grote dikke plakken op een houten plank met een potje knoflookboter en een potje Hoekse Waardse tzatziki.
Het restaurant telt zes tafeltjes en evenveel mannen aan de bar. Vrijdagavondbier.
Naast mij zit een jonge vrouw aan een tafel met twee mannen en drie kinderen. Het kleinste kind hangt met zijn grote hoofd en een slab om in een kinderstoel en steekt zijn handjes in elk bord dat voorbijkomt. De biefstuk van de ene pa schuift gevaarlijk naar de grond en de frieten voor allemaal halen de tafel net.
De vrouw loopt rond de tafel in een gedateerde spijkerbroek en zet de kinderen recht. Haar kinderen. Hun kinderen. Intussen praat ze met de mannen over autorijden op de smalle polderwegen. Te hard rijden is geen uitdaging, daar zijn ze het over eens. Niet gepakt worden is dat wel. Je kunt maar beter met de stroom meegaan, anders ben je een gevaar op de weg. Intussen voert ze het kind in de kinderstoel een frietje. De man tegenover haar snijdt zijn biefstuk terwijl de andere man zich bekommert om het jongentje naast hem dat zich drukker maakt om zijn Ipad dan om zijn eten.
Als de ijsjes komen hebben de pappa's rust. De kinderen helpen elkaar en het meisje, een bolletje in een lichtblauwe jurk, rent opgewonden tussen beide broertjes en de ouders heen en weer. Iedereen krijgt evenveel aandacht.
Het wordt donker. Uit de speakers klinkt muziek die ik niet kan meezingen. De bar is leeg. Straks gaan de vrouw en haar twee mannen en kinderen terug naar hun huizen. De kinderen blijven bij haar.
7 april 2014
Appeltaart
Ik leg het tijdschrift
met het recept opengeslagen op het pannenrekje en verzamel de
ingrediënten. Rietsuiker, roggemeel, kaneel, appels, peren en
bramen. Uit de koelkast haal ik koude boter en een ei.
Mechanische Herman mengt voor mij met veel geraas maar zonder sigaar een donkerbruin deeg, dat ik daarna op het aanrecht fijnkneed. Daarbij denk ik aan het oude Italiaanse dametje in haar zwarte jurk dat dagelijks verse pasta maakt voor de hele familie. Twaalf man sterk, jonge mannen, uitgehongerd. Haar een hand geven zou voor een concertpianist zelfmoord zijn. Toen zij in Toscane verse pasta met hazenragout voor mij maakte was ik verkocht. Ik ging voortaan van vers en gezond eten houden.
Als ik het deeg in plastic in de koelkast heb gelegd, kijk ik naar de overgebleven ingrediënten. Rode appels, groene peren, donkerpaarse bramen. Het excuus dat een taart gezond is. Even aai ik de kat die op zijn keukentroon, een klein trapje, klaaglijk mauwt over het gebrek aan muizen in de tuin. Hij loopt de laatste dagen achter me aan als een verliefde puber. Ik schil de appels en de peren en meng ze met de bramen, suiker en kaneel. Daarna heb ik vingers om af te likken. Vroeger hielp ik mijn moeder graag met het bakken van haar onvergetelijke appelcake met abrikozenjam. IJverig likte ik de mixerhaken schoon. Kilo's beslag zijn in mijn maag verdwenen.
Ik neem een slok van mijn zwarte winterthee met kruiden, die met kerst opeens Christmas-tea heet, en denk aan wat ik verder moet doen. Ik maak altijd lijstjes in mijn hoofd. Vanochtend klonk er het volgende toen ik mijn ogen opendeed: krant, stokbrood, column, taart, moestuinwater, fietscomputer, Soechanov. Mijn zaterdag.
Het deeg komt uit de koelkast als een oud vrouwtje dat op zondagmiddag even is gaan liggen. Donker, mager, dor, vlekkerig. Nadat ik het heb uitgerold tot een mooie lap, hang ik het over de ovenschaal die ik heb gevuld met het fruit. De overhangende resten snijd ik af en vries ik in. Altijd handig voor een klein verrasssingstaartje. Als ik er ei en suiker overheen gedaan heb zet ik de taart voorzichtig in de oven. De keuken ruikt meteen als een taartenwalhalla.
Als straks mijn lief thuiskomt van het winkelen, zal ik haar met open armen én taart ontvangen. Zij mag mij Jamie noemen.
29 maart 2014
Mechanische Herman mengt voor mij met veel geraas maar zonder sigaar een donkerbruin deeg, dat ik daarna op het aanrecht fijnkneed. Daarbij denk ik aan het oude Italiaanse dametje in haar zwarte jurk dat dagelijks verse pasta maakt voor de hele familie. Twaalf man sterk, jonge mannen, uitgehongerd. Haar een hand geven zou voor een concertpianist zelfmoord zijn. Toen zij in Toscane verse pasta met hazenragout voor mij maakte was ik verkocht. Ik ging voortaan van vers en gezond eten houden.
Als ik het deeg in plastic in de koelkast heb gelegd, kijk ik naar de overgebleven ingrediënten. Rode appels, groene peren, donkerpaarse bramen. Het excuus dat een taart gezond is. Even aai ik de kat die op zijn keukentroon, een klein trapje, klaaglijk mauwt over het gebrek aan muizen in de tuin. Hij loopt de laatste dagen achter me aan als een verliefde puber. Ik schil de appels en de peren en meng ze met de bramen, suiker en kaneel. Daarna heb ik vingers om af te likken. Vroeger hielp ik mijn moeder graag met het bakken van haar onvergetelijke appelcake met abrikozenjam. IJverig likte ik de mixerhaken schoon. Kilo's beslag zijn in mijn maag verdwenen.
Ik neem een slok van mijn zwarte winterthee met kruiden, die met kerst opeens Christmas-tea heet, en denk aan wat ik verder moet doen. Ik maak altijd lijstjes in mijn hoofd. Vanochtend klonk er het volgende toen ik mijn ogen opendeed: krant, stokbrood, column, taart, moestuinwater, fietscomputer, Soechanov. Mijn zaterdag.
Het deeg komt uit de koelkast als een oud vrouwtje dat op zondagmiddag even is gaan liggen. Donker, mager, dor, vlekkerig. Nadat ik het heb uitgerold tot een mooie lap, hang ik het over de ovenschaal die ik heb gevuld met het fruit. De overhangende resten snijd ik af en vries ik in. Altijd handig voor een klein verrasssingstaartje. Als ik er ei en suiker overheen gedaan heb zet ik de taart voorzichtig in de oven. De keuken ruikt meteen als een taartenwalhalla.
Als straks mijn lief thuiskomt van het winkelen, zal ik haar met open armen én taart ontvangen. Zij mag mij Jamie noemen.
29 maart 2014
Van school
Al kletsend fietsen de
moeders op dinsdagochtend terug van school naar huis. Mamafietsen,
lege zitjes, een windscherm. Ze hebben hun zoontjes en dochtertje
afgezet bij het hek en fietsen samen over de oude bomenweg. Inez is
met haar dochtertje mee naar binnen gelopen. Ze heeft de kleine meid
naar haar klas gebracht en de trakteerspullen aan de juf gegeven.
'Als we naar huis fietsen zonder de kinderen, zijn we even geen moeders meer ja?' heeft Ymke tegen de anderen gezegd. 'Altijd maar dat gepraat over de kinderen. Dan zijn we gewoon even drie gezellige meiden met een leven. Ik wil ook wel eens weten wat jullie nu echt bezighoudt.'
Bij Inez is dat alleen maar Alexandra. Haar Alexandra. De vader had hen al snel in de steek gelaten en was het spreekwoordelijke jonge ding naar Spanje gevlogen.
'Ik poets, ik was, en ik wacht op Alexandra,' zegt ze met haar zuidelijke accent als Ymke vraagt wat ze de hele dag doet. 'De enige tijd die ik voor mezelf heb is soms een half uurtje. Als Alexandra op bed ligt. Dan lees ik de Grazia.'
Yvonne gaat twee keer in de week schoonmaken bij haar moeder. En ook nog een dag ergens anders. Bijna iedere ochtend een huis, als ze haar eigen huis meetelt. En 's middags is ze vrij. Maar de middag vliegt altijd om. Als je het kind hebt weggebracht en een boodschap doet, kan je het al weer ophalen. Zeker omdat het een kwartier fietsen is naar de school.
'En jij, wat doe jij dan?' vragen ze tegelijk aan Ymke. De mooie blonde meid met de krullen en de leuke lach zegt dat ze elke ochtend gaat hardlopen en dat ze daarna post rondbrengt. Elke ochtend, in het kleine dorp verderop. En verder studeert ze.
'Wat studeer jij dan?'
'Ik wil schoonheidsspecialist worden. Dat kan ik gewoon thuis doen. Ik heb al een kamer ingericht. De mensen kunnen naar mij toekomen. Gertje is over een jaar als ik klaar ben groot genoeg om alleen te spelen. Maar het studeren gaat niet zo snel, ik lees teveel boeken. Ik ben gek op lezen.'
'Ik wil ook wel weer eens een boek lezen,' zegt Inez. 'Wegdromen bij een leuk verhaal. Vroeger kon ik dat heel goed. Urenlang lezen, dan vergat ik alles.'
'Fiets even met mij mee,' zegt Ymke. 'Ik heb wel een mooi boek voor je.'
24 maart 2014
'Als we naar huis fietsen zonder de kinderen, zijn we even geen moeders meer ja?' heeft Ymke tegen de anderen gezegd. 'Altijd maar dat gepraat over de kinderen. Dan zijn we gewoon even drie gezellige meiden met een leven. Ik wil ook wel eens weten wat jullie nu echt bezighoudt.'
Bij Inez is dat alleen maar Alexandra. Haar Alexandra. De vader had hen al snel in de steek gelaten en was het spreekwoordelijke jonge ding naar Spanje gevlogen.
'Ik poets, ik was, en ik wacht op Alexandra,' zegt ze met haar zuidelijke accent als Ymke vraagt wat ze de hele dag doet. 'De enige tijd die ik voor mezelf heb is soms een half uurtje. Als Alexandra op bed ligt. Dan lees ik de Grazia.'
Yvonne gaat twee keer in de week schoonmaken bij haar moeder. En ook nog een dag ergens anders. Bijna iedere ochtend een huis, als ze haar eigen huis meetelt. En 's middags is ze vrij. Maar de middag vliegt altijd om. Als je het kind hebt weggebracht en een boodschap doet, kan je het al weer ophalen. Zeker omdat het een kwartier fietsen is naar de school.
'En jij, wat doe jij dan?' vragen ze tegelijk aan Ymke. De mooie blonde meid met de krullen en de leuke lach zegt dat ze elke ochtend gaat hardlopen en dat ze daarna post rondbrengt. Elke ochtend, in het kleine dorp verderop. En verder studeert ze.
'Wat studeer jij dan?'
'Ik wil schoonheidsspecialist worden. Dat kan ik gewoon thuis doen. Ik heb al een kamer ingericht. De mensen kunnen naar mij toekomen. Gertje is over een jaar als ik klaar ben groot genoeg om alleen te spelen. Maar het studeren gaat niet zo snel, ik lees teveel boeken. Ik ben gek op lezen.'
'Ik wil ook wel weer eens een boek lezen,' zegt Inez. 'Wegdromen bij een leuk verhaal. Vroeger kon ik dat heel goed. Urenlang lezen, dan vergat ik alles.'
'Fiets even met mij mee,' zegt Ymke. 'Ik heb wel een mooi boek voor je.'
24 maart 2014
Stem voor jezelf
Vandaag is de dag dat
iedereen u en jou serieus neemt. Nog serieuzer dan andere dagen.
Vandaag bepaalt u waar het over moet gaan in ons mooie Tynaarlo of
één van de andere gemeenten daaromheen. Ja, en jij bepaalt dat ook.
Deze verkiezingen zijn superbelangrijk. Niet weglopen, niet meteen
deze krant opvouwen voor de kattenbak of voor een leuk hoedje. Even
wachten, even verder lezen. Vandaag ben jij de baas!
Jij bepaalt namelijk wie er de komende jaren de baas is in onze gemeente, in jouw dorp. Maar baas is eigenlijk het verkeerde woord; dienaar klinkt beter. De gekozen mensen vertegenwoordigen jou in de gemeenteraad, zij moeten doen wat jij belangrijk vindt. Sterker nog: zij gáán doen wat jij belangrijk vindt, anders stuur jij ze weer naar huis.
In de vorige Oostermoer stonden de standpunten van alle partijen. Misschien is het je ook opgevallen dat de verschillende partijen wel heel erg dezelfde mening hebben. Iedereen wil zwembaden behouden, winkelcentra bouwen, woningen neerzetten en zuinig met geld omgaan. Nou, dat wil ik ook. Maar wie moet ik nu kiezen om mijn belastinggeld aan de juiste dingen uit te laten geven?
Weet jij dat de gemeente vanaf 2015 gaat over de zorg voor uw kinderen, voor chronisch zieken en voor jouw oude ouders? En dat zij bepaalt wat jij allemaal moet doen voor een uitkering? Dat is waar het straks om gaat: of we nog wel geld over hebben voor zorg aan mensen die die zorg echt nodig hebben.
Daarom is het zo belangrijk dat jij gaat stemmen. Hup, even uit je luie stoel. Even naar de kerk, het dorpshuis, of het bejaardenhuis. Je hebt nog tot negen uur. Jij kiest!
In de vorige krant en op de posters lees je hun meningen en zie je hun foto's. Kies je voor superman die met zijn hand door de poster vliegt? Kies je voor de verleidelijke blonde dame met haar haren in de wind? Ga je voor de degelijkheid van de man met stropdas en de serieuze blik? Er is keus genoeg: 9 partijen in Tynaarlo. Het is hier niet de Krim; je hebt echt wat te kiezen.
Ik stel je voor om twee keer te stemmen. Laat weten wat jíj echt belangrijk vindt. Maak in het stemhokje één vakje rood en stuur die persoon ook een mail. Vertel hem of haar waar het in de gemeente echt over moet gaan. Stuur die mail maar naar het gemeentehuis ([email protected]). Daar weten ze er wel raad mee.
Veel stemplezier. Vandaag ben jij de baas!
17 maart 2014
Jij bepaalt namelijk wie er de komende jaren de baas is in onze gemeente, in jouw dorp. Maar baas is eigenlijk het verkeerde woord; dienaar klinkt beter. De gekozen mensen vertegenwoordigen jou in de gemeenteraad, zij moeten doen wat jij belangrijk vindt. Sterker nog: zij gáán doen wat jij belangrijk vindt, anders stuur jij ze weer naar huis.
In de vorige Oostermoer stonden de standpunten van alle partijen. Misschien is het je ook opgevallen dat de verschillende partijen wel heel erg dezelfde mening hebben. Iedereen wil zwembaden behouden, winkelcentra bouwen, woningen neerzetten en zuinig met geld omgaan. Nou, dat wil ik ook. Maar wie moet ik nu kiezen om mijn belastinggeld aan de juiste dingen uit te laten geven?
Weet jij dat de gemeente vanaf 2015 gaat over de zorg voor uw kinderen, voor chronisch zieken en voor jouw oude ouders? En dat zij bepaalt wat jij allemaal moet doen voor een uitkering? Dat is waar het straks om gaat: of we nog wel geld over hebben voor zorg aan mensen die die zorg echt nodig hebben.
Daarom is het zo belangrijk dat jij gaat stemmen. Hup, even uit je luie stoel. Even naar de kerk, het dorpshuis, of het bejaardenhuis. Je hebt nog tot negen uur. Jij kiest!
In de vorige krant en op de posters lees je hun meningen en zie je hun foto's. Kies je voor superman die met zijn hand door de poster vliegt? Kies je voor de verleidelijke blonde dame met haar haren in de wind? Ga je voor de degelijkheid van de man met stropdas en de serieuze blik? Er is keus genoeg: 9 partijen in Tynaarlo. Het is hier niet de Krim; je hebt echt wat te kiezen.
Ik stel je voor om twee keer te stemmen. Laat weten wat jíj echt belangrijk vindt. Maak in het stemhokje één vakje rood en stuur die persoon ook een mail. Vertel hem of haar waar het in de gemeente echt over moet gaan. Stuur die mail maar naar het gemeentehuis ([email protected]). Daar weten ze er wel raad mee.
Veel stemplezier. Vandaag ben jij de baas!
17 maart 2014
Stelletje
Op de kale paal met het
platte blad hoog in de lucht zitten twee ooievaars. De paal staat in
een kaal leeg land dat hier en daar gevuld is met doorzichtige
struiken, beige grassen en donkere waterplassen. Aan de struiken
glimt het eerste groen en in het water weerspiegelt de lucht zijn
vroegblauwe kleur.
Onwennig zitten ze naast elkaar, een halve meter tussen hen in. Soms waggelen ze licht in de wind die koud door hun veren blaast. Dit is wat anders dan het nest honderd meter verderop waar één van hen vorig jaar uit het warme ei is gekropen. Het duurde even voor hij over de rand van takkenbossen kon kijken terwijl hij door vader en moeder werd gevoerd. Steeds meer, steeds groter. Dat nest is nog leeg, maar vader en moeder zullen snel terugkomen. Bij de eerste warme zonestralen, als de vorst alleen nog aan de grond komt, zullen ze komen aanzeilen met wijd gestrekte vleugels.
Nu staan er twee paarden in de wei die elke fietser met rokende neusgaten bekijken en wachten tot die stopt om naar het nest te kijken en een foto te maken. Maar niemand stopt, niemand passeert. Het is te koud, er is niets te zien.
De ene ooievaar doet een stap opzij naar de ander toe maar kijkt haar niet aan. Als een verliefde puber die tot nog toe alleen maar naar haar heeft durven zwaaien, schuifelt hij zijn poten naar rechts. Na dagen wachten, kijken en dromen heeft hij haar aangesproken: 'ga je met mij mee?' En zij is als vanzelfsprekend achter hem aangevlogen. Het liefst zou hij nu als een puberende bouvier met ongeknipte haren en een schuddende kop door het gras gaan springen, als een dolle, als een gek. Maar in plaats daarvan legt hij zijn kop even in haar nek. Zij buigt haar kop naar achteren, naar hem toe.
Boven het weiland even verderop dansen twee kieviten in de lucht. Met slimme vleugelslagen spelen ze met de luchtlagen en hun gewicht. Ze zijn met z'n drieën en één van hen mag straks niet meedoen. Maar dat weet hij nog niet. Eerst moeten ze het vrouwtje veroveren. Met dolle bewegingen buitelen ze door de lucht en roepen ze hun blijde kreten.
7 maart 2014
Onwennig zitten ze naast elkaar, een halve meter tussen hen in. Soms waggelen ze licht in de wind die koud door hun veren blaast. Dit is wat anders dan het nest honderd meter verderop waar één van hen vorig jaar uit het warme ei is gekropen. Het duurde even voor hij over de rand van takkenbossen kon kijken terwijl hij door vader en moeder werd gevoerd. Steeds meer, steeds groter. Dat nest is nog leeg, maar vader en moeder zullen snel terugkomen. Bij de eerste warme zonestralen, als de vorst alleen nog aan de grond komt, zullen ze komen aanzeilen met wijd gestrekte vleugels.
Nu staan er twee paarden in de wei die elke fietser met rokende neusgaten bekijken en wachten tot die stopt om naar het nest te kijken en een foto te maken. Maar niemand stopt, niemand passeert. Het is te koud, er is niets te zien.
De ene ooievaar doet een stap opzij naar de ander toe maar kijkt haar niet aan. Als een verliefde puber die tot nog toe alleen maar naar haar heeft durven zwaaien, schuifelt hij zijn poten naar rechts. Na dagen wachten, kijken en dromen heeft hij haar aangesproken: 'ga je met mij mee?' En zij is als vanzelfsprekend achter hem aangevlogen. Het liefst zou hij nu als een puberende bouvier met ongeknipte haren en een schuddende kop door het gras gaan springen, als een dolle, als een gek. Maar in plaats daarvan legt hij zijn kop even in haar nek. Zij buigt haar kop naar achteren, naar hem toe.
Boven het weiland even verderop dansen twee kieviten in de lucht. Met slimme vleugelslagen spelen ze met de luchtlagen en hun gewicht. Ze zijn met z'n drieën en één van hen mag straks niet meedoen. Maar dat weet hij nog niet. Eerst moeten ze het vrouwtje veroveren. Met dolle bewegingen buitelen ze door de lucht en roepen ze hun blijde kreten.
7 maart 2014
Logeerbeer
‘Hoi buurmeisje,’
roep ik als ik het huis binnenloop. Vanaf de bank zwaait een
slungelige arm die aan een grote glimlach vastzit.
‘Hoi,’ klinkt haar hoge stem een seconde later van achter een stoel waar ze snel is weggedoken.
Ik ga op de bank zitten en praat met de buurman. Over het huis, over de mensen in de straat, over werk, over de kou en over de politiek waar niets te kiezen valt. Alle politici lijken op elkaar, we kennen wel hun gezichten, maar niet hun standpunten.
Intussen kijken we televisie. Het scherm is zo groot dat ik mijn bril moet afzetten. De liefste knuffelberen worden in deze vorm tot monsters. Ik zou er nachtmerries van krijgen maar gelukkig ben ik geen vijf jaar meer.
‘Kijk, dit is Bram,’ zegt de kleine meid tegen mij. Ze houdt een pluizige slungelige beer vast waarvan de lange poten hulpeloos door de lucht slingeren. ‘Hij heeft sloffen aan,’ gaat ze verder. ‘En van wie zijn die?’ vraag ik.
‘Van mij,’ zegt ze met een verlegen glimlach terwijl ze zich in een lenige bocht over de rugleuning van een stoel vouwt. Haar lange benen bungelen vlak boven de grond.
‘Bram is van school. Hij moet bij mij logeren. Ik moet voor hem zorgen,’ zegt ze terwijl haar blonde hoofd en haar schouders een sprongetje maken. Als ze weg huppelt, roept ze: ‘Bram is een beetje slordig, hij ruimt zijn rommel nooit op. Hè oma?’
'Nee, maar jij kan dat wel heel goed,' zegt oma met een opgestoken vinger.
‘Hij heeft geen onderbroek aan,’ zegt het meisje even later terwijl ze hem vlak voor mijn neus omhoog houdt waardoor zijn lijf dubbel vouwt en zijn broek afzakt. Gelukkig houden twee rode bretels alles nog een beetje op zijn plaats.
Ik moet lachen en zie hem voor me, liggend in bed met een slaapmuts op, terwijl het kleine meisje naast hem droomt van een grote bruine beer met flaporen die op een klein roze fietsje over het erf van een kleine boerderij fietst.
3 maart 2014
‘Hoi,’ klinkt haar hoge stem een seconde later van achter een stoel waar ze snel is weggedoken.
Ik ga op de bank zitten en praat met de buurman. Over het huis, over de mensen in de straat, over werk, over de kou en over de politiek waar niets te kiezen valt. Alle politici lijken op elkaar, we kennen wel hun gezichten, maar niet hun standpunten.
Intussen kijken we televisie. Het scherm is zo groot dat ik mijn bril moet afzetten. De liefste knuffelberen worden in deze vorm tot monsters. Ik zou er nachtmerries van krijgen maar gelukkig ben ik geen vijf jaar meer.
‘Kijk, dit is Bram,’ zegt de kleine meid tegen mij. Ze houdt een pluizige slungelige beer vast waarvan de lange poten hulpeloos door de lucht slingeren. ‘Hij heeft sloffen aan,’ gaat ze verder. ‘En van wie zijn die?’ vraag ik.
‘Van mij,’ zegt ze met een verlegen glimlach terwijl ze zich in een lenige bocht over de rugleuning van een stoel vouwt. Haar lange benen bungelen vlak boven de grond.
‘Bram is van school. Hij moet bij mij logeren. Ik moet voor hem zorgen,’ zegt ze terwijl haar blonde hoofd en haar schouders een sprongetje maken. Als ze weg huppelt, roept ze: ‘Bram is een beetje slordig, hij ruimt zijn rommel nooit op. Hè oma?’
'Nee, maar jij kan dat wel heel goed,' zegt oma met een opgestoken vinger.
‘Hij heeft geen onderbroek aan,’ zegt het meisje even later terwijl ze hem vlak voor mijn neus omhoog houdt waardoor zijn lijf dubbel vouwt en zijn broek afzakt. Gelukkig houden twee rode bretels alles nog een beetje op zijn plaats.
Ik moet lachen en zie hem voor me, liggend in bed met een slaapmuts op, terwijl het kleine meisje naast hem droomt van een grote bruine beer met flaporen die op een klein roze fietsje over het erf van een kleine boerderij fietst.
3 maart 2014
Prachtig mooie dag
Als
er in de grote rododendron langs de weg het geluid van een piepend
wagenwiel klinkt en jij denkt dat het een wielewaal is;
Als Daniël Lohues in het Drents een liedje over Annelie zingt waarvan jij niet alle woorden verstaat maar ze wel begrijpt;
Als jouw lief voor het slapen gaan 'Trusten leiberd' mompelt en jij niet weet wat je terug moet zeggen;
Als één van de drie paarden van de gevulde hooiruif wegloopt en midden in de wei alleen in de zon gaat staan grazen;
Als jij in het stro dat de boer over het te ploegen land heeft gelegd een hart ziet met jouw voorletter en die van jouw geliefde;
Als jij in de plastic afvalzak van de buren ziet dat zij van chocoladekoekjes met biscuit houden, net als jij;
Als de kat zich tegen de kussens van jouw bank aanvlijt en jou met glanzende ogen aankijkt waarna hij je met één oog een vette knipoog geeft;
Als jij midden op het pad achterstevoren gaat lopen met jouw ogen dicht in de zon omdat jij de eerste warmte van het jaar wilt voelen;
Als jij nu terugdenkt aan afgelopen maandag;
Als het konijn dat vlak voor je over het pad naar de andere kant rent net voordat het de struiken induikt zijn kop even omdraait en je met een opgetrokken neus aankijkt;
Als de hardloopster met de dansende paardenstaart die jij al honderd keer voorbij hebt zien rennen jou aankijkt en hoi tegen je zegt terwijl jij jouw wandelingetje doet;
Als jij een boek leest en na afloop stil in een hoek wil gaan zitten huilen omdat jij het verhaal in je buik of je hart hebt gevoeld;
Als in de supermarkt een klein kind zich aan jouw been vastklampt en 'papa' tegen jou zegt maar dan ontdekt dat jij een man met een vreemde stem bent;
Als jij na het lezen van deze column en nog een stukje in deze krant hem met een glimlach onder in de kattenbak legt;
Als er een taalfout in deze column zit die vanzelf verdwijnt;
Als jij de hele dag dat mooie liedje in je hoofd hebt en droomt dat je zelf prachtig kunt zingen;
Als jij hier zelf de laatste regel invult;
...
Dan is het een Prachtig Mooie Dag.
24-2-2014
Als Daniël Lohues in het Drents een liedje over Annelie zingt waarvan jij niet alle woorden verstaat maar ze wel begrijpt;
Als jouw lief voor het slapen gaan 'Trusten leiberd' mompelt en jij niet weet wat je terug moet zeggen;
Als één van de drie paarden van de gevulde hooiruif wegloopt en midden in de wei alleen in de zon gaat staan grazen;
Als jij in het stro dat de boer over het te ploegen land heeft gelegd een hart ziet met jouw voorletter en die van jouw geliefde;
Als jij in de plastic afvalzak van de buren ziet dat zij van chocoladekoekjes met biscuit houden, net als jij;
Als de kat zich tegen de kussens van jouw bank aanvlijt en jou met glanzende ogen aankijkt waarna hij je met één oog een vette knipoog geeft;
Als jij midden op het pad achterstevoren gaat lopen met jouw ogen dicht in de zon omdat jij de eerste warmte van het jaar wilt voelen;
Als jij nu terugdenkt aan afgelopen maandag;
Als het konijn dat vlak voor je over het pad naar de andere kant rent net voordat het de struiken induikt zijn kop even omdraait en je met een opgetrokken neus aankijkt;
Als de hardloopster met de dansende paardenstaart die jij al honderd keer voorbij hebt zien rennen jou aankijkt en hoi tegen je zegt terwijl jij jouw wandelingetje doet;
Als jij een boek leest en na afloop stil in een hoek wil gaan zitten huilen omdat jij het verhaal in je buik of je hart hebt gevoeld;
Als in de supermarkt een klein kind zich aan jouw been vastklampt en 'papa' tegen jou zegt maar dan ontdekt dat jij een man met een vreemde stem bent;
Als jij na het lezen van deze column en nog een stukje in deze krant hem met een glimlach onder in de kattenbak legt;
Als er een taalfout in deze column zit die vanzelf verdwijnt;
Als jij de hele dag dat mooie liedje in je hoofd hebt en droomt dat je zelf prachtig kunt zingen;
Als jij hier zelf de laatste regel invult;
...
Dan is het een Prachtig Mooie Dag.
24-2-2014
Andermans thuis
Onlangs
was ik in Leiden, in het Museum van Volkenkunde. Het statige gebouw
dat ooit een ziekenhuis was, staat nu vol gestapeld met antieke
spullen en oude verzamelingen van volken over de hele wereld. Speren,
rokjes, schedels en nog veel meer. Onlangs is het museum
gemoderniseerd en nu staat alles glimmend achter glas waardoor je de
geuren van het verleden niet meer kan opsnuiven.
Ik bezocht een tentoonstelling over de Hadj, de reis naar Mekka. Deze reis is het hoogtepunt voor elke gelovige moslim die naast zijn verplichtingen van dagelijkse gebeden, geloofsbelijdenissen, vasten en aalmoezen eenmaal in zijn leven naar Mekka wil. Als je deze reis hebt afgelegd en de ka'ba in Mekka hebt gekust, kom je als een betere gelovige terug.
Jonge moslims vertellen in filmpjes hun verlangens naar deze reis terwijl op grote kaarten de wereldwijde reisroutes staan aangegeven. Omdat deze reis in een vaste periode in het jaar valt, is het dan heel druk op de wegen naar Mekka. Eenmaal aangekomen doorloop je een feestweek waarbij je met een menigte de ka'ba twee keer bezoekt, stenen gooit naar satanspilaren, heilig water drinkt en een geit voor de armen laat slachten. Dit allemaal om een beter mens te worden.
Deze keer werd ik in het museum niet omringd door grijsaards met parelkettingen en keurig gestreken pantalons die hun pensioen aan een museumkaart en een weekendje stad hadden uitgegeven. Op deze zondag was het druk met hoofddoeken, donkerharige jongetjes, lange rokken en onverstaanbare talen. Iedereen keek vol adoratie naar het bidkleed dat door een bekende heilige zou zijn gebruikt en naar de voorwerpen die de reizigers uit het heilige Mekka hadden meegenomen.
Ik voelde me groot, blond en onwetend in een cultuur die voor deze mensen hun thuis is. Om mij heen hoorde ik de stadse talen van Leiden, Rotterdam, Amsterdam en Den Haag, uitgesproken met de accenten van een nieuwe generatie die thuis Arabisch leerde en op school Nederlands.
Tot de tentoonstelling en zijn voorwerpen voelde ik een afstand. Ik was nieuwsgierig en geïnteresseerd en ik voelde eerbied. Alles wat ik over de islam wist en had gelezen kwam hier voor mij tot leven. Maar het echte leven kwam van de mensen om mij heen. Dit was hun thuis, dit was hun dagelijkse leven. Ik was in andermans huis. Naast mij verdrongen drie vrouwen zich om een stuk kleed van de ka'ba goed te kunnen zien. Ze waren van top tot teen in het zwart gekleed. Lange hoofddoeken en ruime gewaden. Een van hen pinkte een traan weg, zij wilde ook graag naar Mekka.
15-2-2014
Ik bezocht een tentoonstelling over de Hadj, de reis naar Mekka. Deze reis is het hoogtepunt voor elke gelovige moslim die naast zijn verplichtingen van dagelijkse gebeden, geloofsbelijdenissen, vasten en aalmoezen eenmaal in zijn leven naar Mekka wil. Als je deze reis hebt afgelegd en de ka'ba in Mekka hebt gekust, kom je als een betere gelovige terug.
Jonge moslims vertellen in filmpjes hun verlangens naar deze reis terwijl op grote kaarten de wereldwijde reisroutes staan aangegeven. Omdat deze reis in een vaste periode in het jaar valt, is het dan heel druk op de wegen naar Mekka. Eenmaal aangekomen doorloop je een feestweek waarbij je met een menigte de ka'ba twee keer bezoekt, stenen gooit naar satanspilaren, heilig water drinkt en een geit voor de armen laat slachten. Dit allemaal om een beter mens te worden.
Deze keer werd ik in het museum niet omringd door grijsaards met parelkettingen en keurig gestreken pantalons die hun pensioen aan een museumkaart en een weekendje stad hadden uitgegeven. Op deze zondag was het druk met hoofddoeken, donkerharige jongetjes, lange rokken en onverstaanbare talen. Iedereen keek vol adoratie naar het bidkleed dat door een bekende heilige zou zijn gebruikt en naar de voorwerpen die de reizigers uit het heilige Mekka hadden meegenomen.
Ik voelde me groot, blond en onwetend in een cultuur die voor deze mensen hun thuis is. Om mij heen hoorde ik de stadse talen van Leiden, Rotterdam, Amsterdam en Den Haag, uitgesproken met de accenten van een nieuwe generatie die thuis Arabisch leerde en op school Nederlands.
Tot de tentoonstelling en zijn voorwerpen voelde ik een afstand. Ik was nieuwsgierig en geïnteresseerd en ik voelde eerbied. Alles wat ik over de islam wist en had gelezen kwam hier voor mij tot leven. Maar het echte leven kwam van de mensen om mij heen. Dit was hun thuis, dit was hun dagelijkse leven. Ik was in andermans huis. Naast mij verdrongen drie vrouwen zich om een stuk kleed van de ka'ba goed te kunnen zien. Ze waren van top tot teen in het zwart gekleed. Lange hoofddoeken en ruime gewaden. Een van hen pinkte een traan weg, zij wilde ook graag naar Mekka.
15-2-2014
Een schop
Op de
zandweg staat een labrador. Zijn kleur twijfelt tussen geel en wit.
Nauwkeurig besnuffelt hij een stuk zand dat er niet anders uitziet
dan de rest. Als ik bij hem ben, kijkt hij mij met lodderogen aan en
volgt hij mij met zachte passen. Met open bek ruikt hij aan mijn
hand. Geen appel vandaag.
Ik trek altijd dieren aan. Ze willen altijd wat van mij. Gisteren las ik een boek in de grote gele stoel in mijn kamer terwijl de kat op de leuning naast mij lag te dommelen. De leuning heeft een spoor van stekeltjes en krassen waar de kat zich aan vasthoudt uit angst om er vanaf te vallen. Ik stond op en schonk mijzelf een kopje thee in. Toen ik weer wilde gaan zitten, lag hij daar opeens. Op mijn warme plek. Opgerold en slapend alsof hij daar al uren lag. Geen oogcontact, geen blik van: mag ik hier liggen? Nee, gewoon doen alsof het zijn plek is. Ik heb hem op de bank gelegd. Met een misnoegde blik sprong hij terug op de leuning naast mij en begon luid te snurken.
De labrador wordt door zijn baas geroepen die mij met een mooie bas 'goedemorgen' wenst. Ik groet haar terug. Zij roept hem naar zich toe, zich verontschuldigend dat hij naast mij loopt. De labrador blijft naast mij lopen en zij moet hem aan zijn vacht naar zich toetrekken.
Voor mij loopt nog een hond. Een gekrompen zwart beest met grijze strepen in zijn vacht. Alles aan zijn lijf is te klein geworden: kopje, pootjes, staartje. De hond draait zich om en hinkstapt op mij af met stijve achterpoten.
'Hier blijven! Niet doen!' roept zijn bazin. Maar zijn oren functioneren niet meer goed. Ze roept nog een keer. Hij springt van een afstand om mij heen. Hij komt niet hoger dan mijn knieën.
'Niet doen! Hierrrr!' roept de vrouw nog een keer. Ze staat nu midden op het pad, wijdbeens met twee hondenriemen in de hand. Ze zwaait er mee rond, klaar om ze als een lasso om de nek van de hond te werpen.
'Geef hem maar een schop, hoor,' zegt ze en ik aai de hond over zijn verweerde kop. Ik krabbel aan zijn stugge haren en hij kijkt mij tevreden aan.
'Sommige mensen houden niet van honden,' zegt ze en ze doet hem aan de riem.
10-2-2014
Ik trek altijd dieren aan. Ze willen altijd wat van mij. Gisteren las ik een boek in de grote gele stoel in mijn kamer terwijl de kat op de leuning naast mij lag te dommelen. De leuning heeft een spoor van stekeltjes en krassen waar de kat zich aan vasthoudt uit angst om er vanaf te vallen. Ik stond op en schonk mijzelf een kopje thee in. Toen ik weer wilde gaan zitten, lag hij daar opeens. Op mijn warme plek. Opgerold en slapend alsof hij daar al uren lag. Geen oogcontact, geen blik van: mag ik hier liggen? Nee, gewoon doen alsof het zijn plek is. Ik heb hem op de bank gelegd. Met een misnoegde blik sprong hij terug op de leuning naast mij en begon luid te snurken.
De labrador wordt door zijn baas geroepen die mij met een mooie bas 'goedemorgen' wenst. Ik groet haar terug. Zij roept hem naar zich toe, zich verontschuldigend dat hij naast mij loopt. De labrador blijft naast mij lopen en zij moet hem aan zijn vacht naar zich toetrekken.
Voor mij loopt nog een hond. Een gekrompen zwart beest met grijze strepen in zijn vacht. Alles aan zijn lijf is te klein geworden: kopje, pootjes, staartje. De hond draait zich om en hinkstapt op mij af met stijve achterpoten.
'Hier blijven! Niet doen!' roept zijn bazin. Maar zijn oren functioneren niet meer goed. Ze roept nog een keer. Hij springt van een afstand om mij heen. Hij komt niet hoger dan mijn knieën.
'Niet doen! Hierrrr!' roept de vrouw nog een keer. Ze staat nu midden op het pad, wijdbeens met twee hondenriemen in de hand. Ze zwaait er mee rond, klaar om ze als een lasso om de nek van de hond te werpen.
'Geef hem maar een schop, hoor,' zegt ze en ik aai de hond over zijn verweerde kop. Ik krabbel aan zijn stugge haren en hij kijkt mij tevreden aan.
'Sommige mensen houden niet van honden,' zegt ze en ze doet hem aan de riem.
10-2-2014
U ook
'U
ook,' zegt de koffieverkoper tegen mij als ik hem een prettige dag
wens. In mijn mond kleeft de smaak van sterke koffie en appelgebak.
De koffieverkoper is een student met het hoofd en de blik van de
wielrenner Michael Rasmussen.
Eerder heeft hij mij gevraagd: 'Wat kan ik voor U doen, meneer?' Ik was net gaan zitten in het koffietentje bij het museum en hij kwam op slungellange benen naar mij toegelopen. Hij sprak de U met een hoofdletter uit. Om mij heen bespraken studenten in Duits en Nederlands hun laatste nachtelijke avonturen.
Vroeger vond ik het stoer als iemand 'U' tegen mij zei. Dan hoorde ik erbij, ik was volwassen, ik werd geaccepteerd. Een paar keer heb ik zelfs de telefoon opgenomen met 'Moree.' Net zoals mijn vader dat altijd deed met een stentorstem in de gang van ons gehorige huis. 'Met Moree!' daverde het dan door het huis. Dan waren wij stil. Er werd gebeld. Contact gelegd. Iemand gepresenteerd. Maar na een paar keer met mijn achternaam de telefoon opgenomen te hebben miste ik toch iets. Het leek niet meer alsof ik zelf de telefoon opnam. Alsof het iemand anders was.
Als student in Leiden zeiden we vaak 'U' tegen elkaar. De hoogleraar zei 'U' tegen de onbekende student en die enkele keer dat hij jouw naam onthield kon dat verworden tot een amicaal jij. Maar dan had hij eerst wel heel lang door zijn warrige haar gekrabt. Op de studentenvereniging spraken we elkaar op formele momenten als amici aan met een grappig en vriendzaam 'U'. Amice is een afstandelijk woord voor vriend. Maar nu neem ik de telefoon gewoon op met het alledaagse 'Met Frank Moree.' Of gewoon 'Met Frank' als ik toch al weet wie mij belt. Iedereen noemt mij toch Frank, waarom zou ik het dan zelf ook niet doen?
De koffieverkoper met zijn donkerblauwe keukenschort bracht mij een grote kop koffie en een taartje waarvan vooral de hoeveelheid slagroom opviel. 'Alst-U-blieft,' zei hij. Weer met een hoofdletter. Mijn gekleurde schoenen en de hippe scheiding in mijn haar vielen hem niet op. Hij zag alleen dat ik twee keer zo oud als hij was. Ik wilde boeken gaan neuzen en studenten bekijken maar in plaats daarvan liep ik een half leven ouder het koffietentje uit. Stil liep ik naar het museum. Ik ging oude schilderijen bekijken. Dingen zonder voornaam. Dingen waar je U tegen zegt. En dan maakt het niet uit of dat met een hoofdletter is.
1-2-2014
Eerder heeft hij mij gevraagd: 'Wat kan ik voor U doen, meneer?' Ik was net gaan zitten in het koffietentje bij het museum en hij kwam op slungellange benen naar mij toegelopen. Hij sprak de U met een hoofdletter uit. Om mij heen bespraken studenten in Duits en Nederlands hun laatste nachtelijke avonturen.
Vroeger vond ik het stoer als iemand 'U' tegen mij zei. Dan hoorde ik erbij, ik was volwassen, ik werd geaccepteerd. Een paar keer heb ik zelfs de telefoon opgenomen met 'Moree.' Net zoals mijn vader dat altijd deed met een stentorstem in de gang van ons gehorige huis. 'Met Moree!' daverde het dan door het huis. Dan waren wij stil. Er werd gebeld. Contact gelegd. Iemand gepresenteerd. Maar na een paar keer met mijn achternaam de telefoon opgenomen te hebben miste ik toch iets. Het leek niet meer alsof ik zelf de telefoon opnam. Alsof het iemand anders was.
Als student in Leiden zeiden we vaak 'U' tegen elkaar. De hoogleraar zei 'U' tegen de onbekende student en die enkele keer dat hij jouw naam onthield kon dat verworden tot een amicaal jij. Maar dan had hij eerst wel heel lang door zijn warrige haar gekrabt. Op de studentenvereniging spraken we elkaar op formele momenten als amici aan met een grappig en vriendzaam 'U'. Amice is een afstandelijk woord voor vriend. Maar nu neem ik de telefoon gewoon op met het alledaagse 'Met Frank Moree.' Of gewoon 'Met Frank' als ik toch al weet wie mij belt. Iedereen noemt mij toch Frank, waarom zou ik het dan zelf ook niet doen?
De koffieverkoper met zijn donkerblauwe keukenschort bracht mij een grote kop koffie en een taartje waarvan vooral de hoeveelheid slagroom opviel. 'Alst-U-blieft,' zei hij. Weer met een hoofdletter. Mijn gekleurde schoenen en de hippe scheiding in mijn haar vielen hem niet op. Hij zag alleen dat ik twee keer zo oud als hij was. Ik wilde boeken gaan neuzen en studenten bekijken maar in plaats daarvan liep ik een half leven ouder het koffietentje uit. Stil liep ik naar het museum. Ik ging oude schilderijen bekijken. Dingen zonder voornaam. Dingen waar je U tegen zegt. En dan maakt het niet uit of dat met een hoofdletter is.
1-2-2014
Schipborg schoon
Als
ik naar mijn gezonde vleesleverancier in Schipborg fiets, word ik
onderweg onthaald op een jankend geluid. Vijf personen met een zwarte
buis in hun hand lopen in twee rijtjes langs de weg, opvallend
gekleed in feloranje jacks die bij allemaal minstens één maat te
groot zijn. Ze zijn de enige kleur op deze koude winterdag.
Met veel kabaal blazen ze de bermen en grasvelden schoon. Alle bladeren die in de afgelopen herfst van de bomen zijn gevallen, blazen ze de weg en het fietspad op. Het gras wordt geföhnt totdat het laatste blaadje er vanaf is. De halfvergane bladeren liggen achter hen in een glibberige massa op de weg en het fietspad. Het asfalt is van berm tot berm bedekt met het begin van compost.
Straks komt een veegwagen het vast allemaal opvegen om het daarna ergens op een grote hoop te gooien. Maar eerst verder, de hele weg moet schoon. Vanaf de boerderij tot aan de tunnel.
Links lopen twee mannen langs het fietspad. Voorop een magere grijze man, een peuk in zijn rechtermondhoek en één hand in zijn zak. Telkens als hij aan zijn peuk trekt, wipt die op en neer. Rustig beweegt hij zijn buis over het gras. De blaadjes vliegen in een scherm van wind en motregen op het asfalt. De stevige man die schuin achter hem loopt draagt net als hij grote oordoppen en een rugzak waarin de motor van de blazer zit. Zijn jack is alle kleur kwijtgeraakt.
Als ze mij zien aankomen zetten ze hun blazers even uit.
Achter hen op het fietspad ligt een dikke laag blad. Ik heb geen zin om door de viezigheid te rijden en ik rijd door het gras naar de weg. Daar ligt het ook vol met de bruine smurrie. Auto's hebben er een spoor in gereden dat zo glad is dat ik mijn fiets bijna niet onder controle houd. Mijn harde voorband glibbert weg. Met beide voeten op de grond blijf ik overeind.
Aan de andere kant van de weg struikelt een breed dikkertje achter haar mentor en een andere man aan. De mannen blazen geroutineerd de berm leeg. Zij heeft moeite om de mannen bij te houden en blaast de laatste bladeren in de sloot. Haar bruine krullen verzuipen in de hoge kraag van haar jack. Als ze bij de tunnel zijn zal ze het wel onder de knie hebben.
25-1-2014
Met veel kabaal blazen ze de bermen en grasvelden schoon. Alle bladeren die in de afgelopen herfst van de bomen zijn gevallen, blazen ze de weg en het fietspad op. Het gras wordt geföhnt totdat het laatste blaadje er vanaf is. De halfvergane bladeren liggen achter hen in een glibberige massa op de weg en het fietspad. Het asfalt is van berm tot berm bedekt met het begin van compost.
Straks komt een veegwagen het vast allemaal opvegen om het daarna ergens op een grote hoop te gooien. Maar eerst verder, de hele weg moet schoon. Vanaf de boerderij tot aan de tunnel.
Links lopen twee mannen langs het fietspad. Voorop een magere grijze man, een peuk in zijn rechtermondhoek en één hand in zijn zak. Telkens als hij aan zijn peuk trekt, wipt die op en neer. Rustig beweegt hij zijn buis over het gras. De blaadjes vliegen in een scherm van wind en motregen op het asfalt. De stevige man die schuin achter hem loopt draagt net als hij grote oordoppen en een rugzak waarin de motor van de blazer zit. Zijn jack is alle kleur kwijtgeraakt.
Als ze mij zien aankomen zetten ze hun blazers even uit.
Achter hen op het fietspad ligt een dikke laag blad. Ik heb geen zin om door de viezigheid te rijden en ik rijd door het gras naar de weg. Daar ligt het ook vol met de bruine smurrie. Auto's hebben er een spoor in gereden dat zo glad is dat ik mijn fiets bijna niet onder controle houd. Mijn harde voorband glibbert weg. Met beide voeten op de grond blijf ik overeind.
Aan de andere kant van de weg struikelt een breed dikkertje achter haar mentor en een andere man aan. De mannen blazen geroutineerd de berm leeg. Zij heeft moeite om de mannen bij te houden en blaast de laatste bladeren in de sloot. Haar bruine krullen verzuipen in de hoge kraag van haar jack. Als ze bij de tunnel zijn zal ze het wel onder de knie hebben.
25-1-2014
Hertenkamp
'Wat
is je goede oor?' vraagt de man als hij komt binnengeschuifeld. Stap
voor stap zoekt hij voor elke beweging stabiliteit. Met twee handen
leunt hij op zijn glimmend houten stok met de ivoren knop.
'Deze kant,' wijst de oude vrouw en ze toont haar lege oor. Haar mantel heeft ze net omstandig uitgedaan en rondgekeken of er iemand was om hem op te hangen. 'Aan deze kant hoor ik niks, daar helpt zelfs geen apparaatje tegen.' Ze vouwt haar slechte oor even naar voren. Aan haar bleke oorlel bungelt een gouden hanger. Haar stem klinkt als een hese vogel.
Voorzichtig stapt de man verder. Voet voor voet, schoen voor schoen, hartslag na hartslag. De afstand van de deur naar de verleidelijke bank waar zij zit lijkt oneindig.
'Goedemiddag,' groet hij het jonge stel op de bank tegenover haar die hij traag passeert. Even staat hij helemaal stil, hij kijkt hij ze één voor één aan en knikt goedkeurend naar de vlammen van de open haard die tussen de twee banken een koude winter veronderstelt. 'Mogen wij bij u komen zitten?'
Zijn grijze pak bevat strepen van lang geleden. Hij is er in gekrompen. Zijn gepoetste bruine schoenen verdwijnen onder de wijde zomen van zijn pantalon. Zijn vingers bibberen tegen de randen van de mouwen van zijn jasje. Net als de vrouw is hij gekleed in oud geld, in mode van een vorig decennium, van hun eigen eeuw.
'Ze hebben het hier gezellig gemaakt,' zegt de vrouw als hij zich naast haar in de bank heeft laten zakken. Ze kijken met goedkeurende blikken rond en wijzen elkaar met kromme vingers op de dingen die ze kennen en de dingen die nieuw zijn.
'Wat is de kerstboom mooi dit jaar,' zegt zij. 'Nog mooier dan vorig jaar.' Haar grijze hoofd, speciaal voor vandaag gekapt, beeft op het ritme van haar gedachten. In zijn baard glinsteren de kruimels van zijn ontbijt.
'Ik neem een glas droge witte wijn,' zegt zij als het meisje in het zwart de bestelling komt opnemen. Ze is nieuw, ze moeten om de lunchkaart vragen. En om een gang naar de kapstok. Hij vraagt om een whiskey. Om zijn pols zit een grote rode alarmknop. Als het misgaat komen ze hem meteen ophalen, de broeders staan altijd klaar. Maar nu gaat hij eerst lekker eten.
16-1-2014
'Deze kant,' wijst de oude vrouw en ze toont haar lege oor. Haar mantel heeft ze net omstandig uitgedaan en rondgekeken of er iemand was om hem op te hangen. 'Aan deze kant hoor ik niks, daar helpt zelfs geen apparaatje tegen.' Ze vouwt haar slechte oor even naar voren. Aan haar bleke oorlel bungelt een gouden hanger. Haar stem klinkt als een hese vogel.
Voorzichtig stapt de man verder. Voet voor voet, schoen voor schoen, hartslag na hartslag. De afstand van de deur naar de verleidelijke bank waar zij zit lijkt oneindig.
'Goedemiddag,' groet hij het jonge stel op de bank tegenover haar die hij traag passeert. Even staat hij helemaal stil, hij kijkt hij ze één voor één aan en knikt goedkeurend naar de vlammen van de open haard die tussen de twee banken een koude winter veronderstelt. 'Mogen wij bij u komen zitten?'
Zijn grijze pak bevat strepen van lang geleden. Hij is er in gekrompen. Zijn gepoetste bruine schoenen verdwijnen onder de wijde zomen van zijn pantalon. Zijn vingers bibberen tegen de randen van de mouwen van zijn jasje. Net als de vrouw is hij gekleed in oud geld, in mode van een vorig decennium, van hun eigen eeuw.
'Ze hebben het hier gezellig gemaakt,' zegt de vrouw als hij zich naast haar in de bank heeft laten zakken. Ze kijken met goedkeurende blikken rond en wijzen elkaar met kromme vingers op de dingen die ze kennen en de dingen die nieuw zijn.
'Wat is de kerstboom mooi dit jaar,' zegt zij. 'Nog mooier dan vorig jaar.' Haar grijze hoofd, speciaal voor vandaag gekapt, beeft op het ritme van haar gedachten. In zijn baard glinsteren de kruimels van zijn ontbijt.
'Ik neem een glas droge witte wijn,' zegt zij als het meisje in het zwart de bestelling komt opnemen. Ze is nieuw, ze moeten om de lunchkaart vragen. En om een gang naar de kapstok. Hij vraagt om een whiskey. Om zijn pols zit een grote rode alarmknop. Als het misgaat komen ze hem meteen ophalen, de broeders staan altijd klaar. Maar nu gaat hij eerst lekker eten.
16-1-2014
Buurtwacht
We
wandelen door het bos waar zij soms haar hardlooprondjes rent.
Slingerend tussen de bomen, heuveltje op en bergje af. Adembenemend.
De regen en de fietsers met dikke profielbanden hebben de diepste
stukjes tot natte glibbersporen gemaakt. Kale bomen steken trots hun
hoge stammen in de lucht op zoek naar wat licht.
Boven op een heuveltje staat een net geklede jongen. Tien jaar, scheiding, Oilily.
'Pas op mevrouw, we hebben hier gaten in de grond gemaakt die u niet kunt zien. Er liggen takken overheen. Ik zal ze u even aanwijzen. We willen niet dat u er in valt.'
In zijn broek zit de vouw van een net begonnen schooldag. Hij gaat ons voor op het bochtige paadje en wijst ons op de stapeltjes takken waar we niet op moeten trappen. Eerder werden we al door twee overblonde jongens uitgenodigd om naar hun capriolen op hun op de groei gekochte fietsen te kijken. Vanaf een hogere helling roetsten zij door een droge sloot naar het vlakke land aan de overkant waar ik 's zomers maïs of aardappelen veronderstel. Talloze voorbijgangers hebben op het land een paadje in de bruine grond uitgesleten om naar het dichte bos aan de overkant te komen. De jongens spraken met twee woorden en haalden net de overkant.
Wij volgen de jongen die ons begeleidt alsof we over een zwaar beveiligd terrein lopen, beducht voor rinkelende bellen, stroomstoten en loeiende sirenes. Twee blonde meisjes kijken met boze ogen toe. In hun handen houden ze scheppen en takken. De kleinste van de twee draagt een spikkeltjesmaillot.
'Het zijn valkuilen, mevrouw,' zegt de jongen als wij hem vragen waarom. 'In het bos zitten inbrekers. Ze hebben ergens een hol gemaakt en verstoppen zich daar. Wij moeten ze vangen want ze hebben uit het huis van Merel de Ipad gestolen.'
Ik kijk weer naar de meisjes die wezenloos terugkijken. Ook ik kan de dief zijn. De twee jongens op hun fietsen passeren ons weer. Met speurende blikken bekijken ze elke struik. 'Ze zeggen dat ze uit Kosovo komen,' fluistert de jongen. 'Dat is heel ver weg.'
9-1-2014
Boven op een heuveltje staat een net geklede jongen. Tien jaar, scheiding, Oilily.
'Pas op mevrouw, we hebben hier gaten in de grond gemaakt die u niet kunt zien. Er liggen takken overheen. Ik zal ze u even aanwijzen. We willen niet dat u er in valt.'
In zijn broek zit de vouw van een net begonnen schooldag. Hij gaat ons voor op het bochtige paadje en wijst ons op de stapeltjes takken waar we niet op moeten trappen. Eerder werden we al door twee overblonde jongens uitgenodigd om naar hun capriolen op hun op de groei gekochte fietsen te kijken. Vanaf een hogere helling roetsten zij door een droge sloot naar het vlakke land aan de overkant waar ik 's zomers maïs of aardappelen veronderstel. Talloze voorbijgangers hebben op het land een paadje in de bruine grond uitgesleten om naar het dichte bos aan de overkant te komen. De jongens spraken met twee woorden en haalden net de overkant.
Wij volgen de jongen die ons begeleidt alsof we over een zwaar beveiligd terrein lopen, beducht voor rinkelende bellen, stroomstoten en loeiende sirenes. Twee blonde meisjes kijken met boze ogen toe. In hun handen houden ze scheppen en takken. De kleinste van de twee draagt een spikkeltjesmaillot.
'Het zijn valkuilen, mevrouw,' zegt de jongen als wij hem vragen waarom. 'In het bos zitten inbrekers. Ze hebben ergens een hol gemaakt en verstoppen zich daar. Wij moeten ze vangen want ze hebben uit het huis van Merel de Ipad gestolen.'
Ik kijk weer naar de meisjes die wezenloos terugkijken. Ook ik kan de dief zijn. De twee jongens op hun fietsen passeren ons weer. Met speurende blikken bekijken ze elke struik. 'Ze zeggen dat ze uit Kosovo komen,' fluistert de jongen. 'Dat is heel ver weg.'
9-1-2014
Schaapherder
Als
ik 'goedemorgen' roep, schrikt hij even op. Hij doet een stap opzij,
zet zijn lange stok schuin naast zich neer, draait zijn bovenlijf en
kijkt wie hem deze wens toeroept. Ik ben het, een mountainbiker die
achterlangs bij Gasteren over het verharde pad naar de Oudemolense
weg wil. Ik rijd in het linkerspoor, voor mij is het pad mooi
verhard, de kuilen zitten vooral rechts, en ik wil bijschakelen. Je
kunt hier heel hard gaan. Maar dan stapt de man met zijn honden uit
de wei op het pad en lopen ze op de middenberm voor mij uit.
Het pad is te smal om hem zomaar voorbij te rijden. Ik zou hem kunnen raken. Ik rem.
'Goedemorgen,' zegt hij terug. Hij draagt een volle verzorgde baard, een nieuw jack en een broek met een vouw. Op zijn brede rug hangt een kleine rugzak, diepzwart van kleur. Zijn honden springen even verder op het pad om ekaar heen. Ze blaffen niet.
Het is een mooie dag om naar buiten te gaan. Maandagochtend negen uur, droog, niet koud en altijd rustig. De enige andere mensen die ik ben tegengekomen waren twee oude mensen die hun paarden naar de wei brachten. Zij droeg een hoofddoek en hij een blauwe werkjas. Ze beantwoordden mijn groet niet.
Dan zie ik links de schapen. Witte wollen bollen op kleine stokjes in de wei. Ze doen zich tegoed aan het helgroene gras dat hier ooit een weiland was. Links van hen staan de gaashekken waarbinnen ze de nacht hebben doorgebracht. Het zijn heel veel schapen.
De man is er net heen gereden, weg van zijn warme huis. Hij heeft zijn grijze vrouw gekust, de deur dichtgedaan en de honden in de bak van zijn stoere wagen laten springen. De glimmende auto staat rechts tegen de rand van het bosje geparkeerd. Bij aankomst zijn de honden meteen aan hun spel begonnen. Ze jagen elkaar op als volleerde schapendrijvers. Met hun knieën en de kop plat op de grond maken de twee zwarte gladde beesten zich klein. De derde hond, een bruinwit fluffy oudemansbeest, rent zigzaggend en staartzwenkend op zijn baas af.
De man doet een stap opzij en steekt zijn hand op. Ik glimlach terug. Ik heb allebei mijn handen nodig om van het uitgesleten spoor in de hoge middenberm te komen en de honden voorzichtig te passeren. Ze keuren me geen blik waard, ze gaan gewoon door met hun serieuze spel
4-1-2014
Het pad is te smal om hem zomaar voorbij te rijden. Ik zou hem kunnen raken. Ik rem.
'Goedemorgen,' zegt hij terug. Hij draagt een volle verzorgde baard, een nieuw jack en een broek met een vouw. Op zijn brede rug hangt een kleine rugzak, diepzwart van kleur. Zijn honden springen even verder op het pad om ekaar heen. Ze blaffen niet.
Het is een mooie dag om naar buiten te gaan. Maandagochtend negen uur, droog, niet koud en altijd rustig. De enige andere mensen die ik ben tegengekomen waren twee oude mensen die hun paarden naar de wei brachten. Zij droeg een hoofddoek en hij een blauwe werkjas. Ze beantwoordden mijn groet niet.
Dan zie ik links de schapen. Witte wollen bollen op kleine stokjes in de wei. Ze doen zich tegoed aan het helgroene gras dat hier ooit een weiland was. Links van hen staan de gaashekken waarbinnen ze de nacht hebben doorgebracht. Het zijn heel veel schapen.
De man is er net heen gereden, weg van zijn warme huis. Hij heeft zijn grijze vrouw gekust, de deur dichtgedaan en de honden in de bak van zijn stoere wagen laten springen. De glimmende auto staat rechts tegen de rand van het bosje geparkeerd. Bij aankomst zijn de honden meteen aan hun spel begonnen. Ze jagen elkaar op als volleerde schapendrijvers. Met hun knieën en de kop plat op de grond maken de twee zwarte gladde beesten zich klein. De derde hond, een bruinwit fluffy oudemansbeest, rent zigzaggend en staartzwenkend op zijn baas af.
De man doet een stap opzij en steekt zijn hand op. Ik glimlach terug. Ik heb allebei mijn handen nodig om van het uitgesleten spoor in de hoge middenberm te komen en de honden voorzichtig te passeren. Ze keuren me geen blik waard, ze gaan gewoon door met hun serieuze spel
4-1-2014
Geluk
Voor
het nieuwe jaar wens ik jou geluk toe.
Geluk is een toestand waarin jij je prettig voelt. Niet continue opgewonden vrolijk waarbij je jouw geluk van de daken schreeuwt maar meer een gevoel van ongestoorde tevredenheid.
Ik voel me het meest gelukkig als ik in een hoekje met een boekje kan zitten. Lekker lezen en een beetje nadenken over wat ik heb gelezen. Dan zitten mijn hele hoofd en lijf vol plezier en rust. Maar niet altijd is lezen een plezier. Soms kan ik er genoeg van hebben. Terwijl boeken lezen voor mij een tweede adem is. Als ik genoeg heb van het lezen ga ik adviseren of fietsen.
Soms lees ik een boek waar niet doorheen te komen is, een filosofiestudie waarin met vage zinnen iets wordt uitgelegd. Net als na een zware werkdag of een lange fietstocht heen en weer naar Winschoten lig ik dan op apegapen en verwens ik de hele wereld. Maar een dag later voel ik toch tevredenheid. Ik heb het gedaan, het boek heeft mij kennis opgeleverd, de werkdag een inkomen en de fietstocht een topconditie.
De filosoof Schopenhauer beweerde zo'n tweehonderd jaar geleden dat het allerergste nog moest komen. Voor hem bestond geluk uit vier dingen: een beetje gezondheid, een beetje geld, wat vrienden en een optimistische geest. Geen grote woorden of grote hoeveelheden, maar gewoon een beetje van een paar dingen. Net als in Bhutan zegt hij dat geld niet gelukkig maakt. Daarom meten ze in dat land de toestand van het land niet af aan het bruto inkomen van het land maar aan het bruto geluk van het land.
Dat zouden wij ook moeten doen. Niet klagen over geld en een crisis waar veel van ons niets van merken. Niet zeuren over de regen of over het blaffende hondje van de buren. Niet de schuld aan anderen geven voor jouw ongeluk.
Laten we streven naar wat meer tevredenheid. Zoals leven van het geld dat we hebben, je kunt heel rijk worden met een moestuin of als vegetariër. Loop met je neus omhoog door de regen en wordt vrienden met de buren. Begin voor jezelf als jouw baan wegvalt of tegenvalt.
Schopenhauer was een pessimist, hij had altijd ruzie met zijn moeder en woonde samen met een hondje. Liefde was hem niet gegund. Maar hij wist dat een optimistische geest bij geluk hoort.
Laten we in 2014 een beetje gelukkig zijn.
31-12-2013
Geluk is een toestand waarin jij je prettig voelt. Niet continue opgewonden vrolijk waarbij je jouw geluk van de daken schreeuwt maar meer een gevoel van ongestoorde tevredenheid.
Ik voel me het meest gelukkig als ik in een hoekje met een boekje kan zitten. Lekker lezen en een beetje nadenken over wat ik heb gelezen. Dan zitten mijn hele hoofd en lijf vol plezier en rust. Maar niet altijd is lezen een plezier. Soms kan ik er genoeg van hebben. Terwijl boeken lezen voor mij een tweede adem is. Als ik genoeg heb van het lezen ga ik adviseren of fietsen.
Soms lees ik een boek waar niet doorheen te komen is, een filosofiestudie waarin met vage zinnen iets wordt uitgelegd. Net als na een zware werkdag of een lange fietstocht heen en weer naar Winschoten lig ik dan op apegapen en verwens ik de hele wereld. Maar een dag later voel ik toch tevredenheid. Ik heb het gedaan, het boek heeft mij kennis opgeleverd, de werkdag een inkomen en de fietstocht een topconditie.
De filosoof Schopenhauer beweerde zo'n tweehonderd jaar geleden dat het allerergste nog moest komen. Voor hem bestond geluk uit vier dingen: een beetje gezondheid, een beetje geld, wat vrienden en een optimistische geest. Geen grote woorden of grote hoeveelheden, maar gewoon een beetje van een paar dingen. Net als in Bhutan zegt hij dat geld niet gelukkig maakt. Daarom meten ze in dat land de toestand van het land niet af aan het bruto inkomen van het land maar aan het bruto geluk van het land.
Dat zouden wij ook moeten doen. Niet klagen over geld en een crisis waar veel van ons niets van merken. Niet zeuren over de regen of over het blaffende hondje van de buren. Niet de schuld aan anderen geven voor jouw ongeluk.
Laten we streven naar wat meer tevredenheid. Zoals leven van het geld dat we hebben, je kunt heel rijk worden met een moestuin of als vegetariër. Loop met je neus omhoog door de regen en wordt vrienden met de buren. Begin voor jezelf als jouw baan wegvalt of tegenvalt.
Schopenhauer was een pessimist, hij had altijd ruzie met zijn moeder en woonde samen met een hondje. Liefde was hem niet gegund. Maar hij wist dat een optimistische geest bij geluk hoort.
Laten we in 2014 een beetje gelukkig zijn.
31-12-2013
Kerstmenu
Op
zondagavond zitten ze naast elkaar op de bank. Het moet er nu wel van
komen want morgen moet hij alle boodschappen doen. Zij moet nog ee
ndag werken, haar baas kon haar niet missen. De grond en de bank ligt
bezaaid met alle kerstfoodmagazines die ze direct na Sinterklaas
hebben gekocht.
'Wat doen we dit jaar?'
'Niet weer een kalkoen hoor. Al dat vlees.'
Zij laat hem een bladzijde zien met een foto van een compositie van vlees en deeg en vis. 'Wat denk je hiervan?'
'Nee, veel te ingewikkeld. We moeten nog wel van het eten kunnen genieten.'
Ze laat hem weer wat zien en hij schudt weer zijn hoofd. Na een uur zijn ze niet veel verder. Hun hoofden zitten vol met ideeën en hun magen zijn leeg.
'Veel te veel keus,' zucht zij. Ze gooit Jamie magazine en Delicious op de grond.
Hij pakt een leeg blad papier en tekent daar met een pen vier vlakken op.
'Als we nu eens dit doen. Vooraf vis, met jouw lekkere forelmousse. En dan soep.'
'Welke?'
'Dat zoeken we nog uit.'
Zij staat op en haalt uit de keukenkast Nigella's Feest, een boek voor goede momenten. Sinds ze bij haar het woord troost-eten lazen is ze hun favoriet. Ze is iemand die op haar eten lijkt.
'Ik wil wel deze beef Wellington maken,' gaat hij verder en hij laat haar een vaag plaatje zien.
'En wat doen we daar dan bij?'
'Nou, wat groene groenten en luxe aardappeltjes.'
'En peertjes,' zegt ze.
'Ja, lekker. Gewoon uit een pot, die hoef je alleen maar op te warmen.'
'Broccoli stilton soep,' zegt ze terwijl ze haar blonde haren achter haar oren doet. 'Die wil ik wel maken.' Ze draait het boek om en laat hem een grote foto van een bord met groene soep zien.
'Mmm, lekker. En wat voor dessert?'
Zij bladert driftig verder in het boek terwijl hij in de tijdschriften de bladzijden met een vouw bekijkt. Die heeft hij er al eerder in gedaan omdat daar de dingen staan die hem wel wat lijken.
'Wat vind je hiervan?'
'Nee, veel te moeilijk.'
'Notenparfait,' leest ze. Ze leest het recept voor. 'Die wil ik wel maken.'
Hij zucht, ze zijn eruit. Maar hij heeft liever ijs.
24-12-2013
'Wat doen we dit jaar?'
'Niet weer een kalkoen hoor. Al dat vlees.'
Zij laat hem een bladzijde zien met een foto van een compositie van vlees en deeg en vis. 'Wat denk je hiervan?'
'Nee, veel te ingewikkeld. We moeten nog wel van het eten kunnen genieten.'
Ze laat hem weer wat zien en hij schudt weer zijn hoofd. Na een uur zijn ze niet veel verder. Hun hoofden zitten vol met ideeën en hun magen zijn leeg.
'Veel te veel keus,' zucht zij. Ze gooit Jamie magazine en Delicious op de grond.
Hij pakt een leeg blad papier en tekent daar met een pen vier vlakken op.
'Als we nu eens dit doen. Vooraf vis, met jouw lekkere forelmousse. En dan soep.'
'Welke?'
'Dat zoeken we nog uit.'
Zij staat op en haalt uit de keukenkast Nigella's Feest, een boek voor goede momenten. Sinds ze bij haar het woord troost-eten lazen is ze hun favoriet. Ze is iemand die op haar eten lijkt.
'Ik wil wel deze beef Wellington maken,' gaat hij verder en hij laat haar een vaag plaatje zien.
'En wat doen we daar dan bij?'
'Nou, wat groene groenten en luxe aardappeltjes.'
'En peertjes,' zegt ze.
'Ja, lekker. Gewoon uit een pot, die hoef je alleen maar op te warmen.'
'Broccoli stilton soep,' zegt ze terwijl ze haar blonde haren achter haar oren doet. 'Die wil ik wel maken.' Ze draait het boek om en laat hem een grote foto van een bord met groene soep zien.
'Mmm, lekker. En wat voor dessert?'
Zij bladert driftig verder in het boek terwijl hij in de tijdschriften de bladzijden met een vouw bekijkt. Die heeft hij er al eerder in gedaan omdat daar de dingen staan die hem wel wat lijken.
'Wat vind je hiervan?'
'Nee, veel te moeilijk.'
'Notenparfait,' leest ze. Ze leest het recept voor. 'Die wil ik wel maken.'
Hij zucht, ze zijn eruit. Maar hij heeft liever ijs.
24-12-2013
Witte sokken
Ik
zit achter mijn bureau mijn boek te corrigeren en staar af en toe uit
het raam. Mijn kat heeft het zich gemakkelijk gemaakt op de harde
houten plank die mijn bureau vormt. Met zijn zachte witte pootjes
houdt hij zijn kop bedekt.
Het raam van de dakkapel heeft een barst in het glas en een gat in het hout. Ik trek altijd een vest aan als ik hier ga zitten. Met mijn voeten houd ik mijn bureaustoel op zijn plek. De mooie blauwe stoel, samen met mijn witte laptop het enig moderne in mijn werkkamer, wil telkens over de aflopende vloer naar de muur rollen. Een herinnering aan de jaren zeventig toen een vorige bewoner het huis met liefde en eigen handen heeft gerenoveerd.
Mijn bureau is de zijkant van een kledingkast die ik op twee tafeltjes heb gelegd. Links een oude naaimachine van de oma van mijn lief waarin nog een echte met de hand aangedreven Singer zit. Rechts staat een vierkant boekenkastje, volgepropt met fotoboeken.
De luxe van een eigen werkkamer, of werkhok, zoals je de mijne ook kan noemen want hij staat verder vol met schoenen, tassen, dozen en schilderijen, is dat het echt mijn eigen kamer is. Hier ben ik heer en meester. Dit is mijn plek. Hier kan ik rommel maken, rotzooi neergooien, stapels bouwen en niks doen. Verder moet mijn huis opgeruimd zijn. Ik kan niet tegen rommel.
Mijn kat snurkt en draait zich op zijn zij. Pas is hij weer door de dierenarts voor een jaar goedgekeurd. Hij wel. Hij legt zijn poot weer op zijn ogen en gaapt even.
Ik kijk naar buiten en zie een mevrouw op leeftijd over het fietspad fietsen. Ze heeft witte sokken aan onder haar pantalon met een vouw. Haar haar zit keurig. Haar sokken lijken op de witte badstofsokken die je met vijf of tien tegelijk bij de goedkope winkel koopt. Ik kocht ze vroeger altijd. Als tiener waren witte sokken stoer. Sportief. Makkelijk. Warm. Een zachte voet en twee gekleurde strepen op de kuit. Na een week op je sokken door het huis lopen werden ze nooit meer helemaal wit.
Tegenwoordig koop ik zwarte sokken. Vijf paar dezelfde. Die kan je overal bij dragen. Je grijpt ook nooit mis in het donker. Als er één stuk gaat past hij nog altijd bij een andere sok.
16-12-2013
Het raam van de dakkapel heeft een barst in het glas en een gat in het hout. Ik trek altijd een vest aan als ik hier ga zitten. Met mijn voeten houd ik mijn bureaustoel op zijn plek. De mooie blauwe stoel, samen met mijn witte laptop het enig moderne in mijn werkkamer, wil telkens over de aflopende vloer naar de muur rollen. Een herinnering aan de jaren zeventig toen een vorige bewoner het huis met liefde en eigen handen heeft gerenoveerd.
Mijn bureau is de zijkant van een kledingkast die ik op twee tafeltjes heb gelegd. Links een oude naaimachine van de oma van mijn lief waarin nog een echte met de hand aangedreven Singer zit. Rechts staat een vierkant boekenkastje, volgepropt met fotoboeken.
De luxe van een eigen werkkamer, of werkhok, zoals je de mijne ook kan noemen want hij staat verder vol met schoenen, tassen, dozen en schilderijen, is dat het echt mijn eigen kamer is. Hier ben ik heer en meester. Dit is mijn plek. Hier kan ik rommel maken, rotzooi neergooien, stapels bouwen en niks doen. Verder moet mijn huis opgeruimd zijn. Ik kan niet tegen rommel.
Mijn kat snurkt en draait zich op zijn zij. Pas is hij weer door de dierenarts voor een jaar goedgekeurd. Hij wel. Hij legt zijn poot weer op zijn ogen en gaapt even.
Ik kijk naar buiten en zie een mevrouw op leeftijd over het fietspad fietsen. Ze heeft witte sokken aan onder haar pantalon met een vouw. Haar haar zit keurig. Haar sokken lijken op de witte badstofsokken die je met vijf of tien tegelijk bij de goedkope winkel koopt. Ik kocht ze vroeger altijd. Als tiener waren witte sokken stoer. Sportief. Makkelijk. Warm. Een zachte voet en twee gekleurde strepen op de kuit. Na een week op je sokken door het huis lopen werden ze nooit meer helemaal wit.
Tegenwoordig koop ik zwarte sokken. Vijf paar dezelfde. Die kan je overal bij dragen. Je grijpt ook nooit mis in het donker. Als er één stuk gaat past hij nog altijd bij een andere sok.
16-12-2013
Wit papier
Een
keurige man loopt met een koffer in zijn hand over het busstation.
Hij heeft vanochtend niks van de banaan gezegd toen hij zijn koffer
controleerde voordat hij wegging. Op de eettafel heeft hij hem
opengeklikt en zijn brooddoos naar de rechterkant geschoven. De
papieren heeft hij opgepakt en op de tafel tot een platte stapel
gemaakt. Twee keer tikken met de smalle kant en drie keer met de
lange kant van het papier. De nota ligt in een plastic mapje bovenop.
Hij heeft de stapel helemaal links in de koffer tegen de rand geduwd.
Nadat hij in de spiegel heeft gecontroleerd of er geen dwarsliggende haar in zijn scheiding zit heeft hij zijn vrouw op haar voorhoofd gezoend. Haar lipstick wil hij nu niet op zijn wang. Met grote stappen is hij naar de bushalte gelopen waar de bus drie minuten te laat kwam. In de bus rook het naar een lange regenbui.
Nu zoekt hij zijn volgende bus. Misschien is deze blauwe de goede. Die ziet er goed uit. Maar er staat geen 325 op de voorkant. Hij kijkt op het vel papier dat in zijn rechterhand wappert. Een mooi wit vel papier waarop hij gisteren de busroute heeft uitgeprint. Er zitten spetters op. De zwarte letters worden steeds lastiger leesbaar, hij moet het papier dicht bij zijn ogen houden om het te kunnen lezen.
Hij kon best een dag met de bus had hij tegen haar gezegd toen zij zei dat zij graag met de auto naar haar moeder wilde. Geen probleem, hij redt zich wel.
Hij loopt langs de bussen en kijkt naar de nummers op hun voorkant. Nergens het juiste nummer. Hij kijkt om zich heen. Waar is bus 325? Overal lopen muziek luisterende jongeren en sloffende ouderen in trance naar hun bus. Zonder opkijken vinden zij de juiste bus. Zijn bus moet toch hier ergens zijn. Waarom hebben ze hier geen overzichtsbord dat aangeeft waar welke bus vertrekt?
Zijn koffer begint steeds zwaarder te wegen. Hij draagt hem al meer dan tien minuten. Normaal hoeft hij hem alleen maar van de auto naar de lift te dragen. Hij wil hem in zijn andere hand nemen maar daarin zit het vel papier dat zich als een doekje van Dalí steeds verder om zijn hand vouwt. In zijn koffer zit zijn succes: zijn nota, zijn idee. Hij krijgt dat project vast en zeker.
Er rijdt een bus langs. De spetters spatten op zijn gepoetste schoenen.
9-12-2013
Nadat hij in de spiegel heeft gecontroleerd of er geen dwarsliggende haar in zijn scheiding zit heeft hij zijn vrouw op haar voorhoofd gezoend. Haar lipstick wil hij nu niet op zijn wang. Met grote stappen is hij naar de bushalte gelopen waar de bus drie minuten te laat kwam. In de bus rook het naar een lange regenbui.
Nu zoekt hij zijn volgende bus. Misschien is deze blauwe de goede. Die ziet er goed uit. Maar er staat geen 325 op de voorkant. Hij kijkt op het vel papier dat in zijn rechterhand wappert. Een mooi wit vel papier waarop hij gisteren de busroute heeft uitgeprint. Er zitten spetters op. De zwarte letters worden steeds lastiger leesbaar, hij moet het papier dicht bij zijn ogen houden om het te kunnen lezen.
Hij kon best een dag met de bus had hij tegen haar gezegd toen zij zei dat zij graag met de auto naar haar moeder wilde. Geen probleem, hij redt zich wel.
Hij loopt langs de bussen en kijkt naar de nummers op hun voorkant. Nergens het juiste nummer. Hij kijkt om zich heen. Waar is bus 325? Overal lopen muziek luisterende jongeren en sloffende ouderen in trance naar hun bus. Zonder opkijken vinden zij de juiste bus. Zijn bus moet toch hier ergens zijn. Waarom hebben ze hier geen overzichtsbord dat aangeeft waar welke bus vertrekt?
Zijn koffer begint steeds zwaarder te wegen. Hij draagt hem al meer dan tien minuten. Normaal hoeft hij hem alleen maar van de auto naar de lift te dragen. Hij wil hem in zijn andere hand nemen maar daarin zit het vel papier dat zich als een doekje van Dalí steeds verder om zijn hand vouwt. In zijn koffer zit zijn succes: zijn nota, zijn idee. Hij krijgt dat project vast en zeker.
Er rijdt een bus langs. De spetters spatten op zijn gepoetste schoenen.
9-12-2013
Belangrijke mannen
Ik
meld me bij het gemeentehuis voor de zoveelste afspraak. Zij willen
wat van mij en ik wil wat van hen. Wij ruilen geschreven woorden voor
geld. Ik noem de naam van mijn contactpersoon en de zaal waar ik moet
zijn: AK006. Ik ben benieuwd welke lokale beroemdheid met deze
afkorting wordt geëerd.
Twee mensen halen mij op en nemen mij mee naar AK006. Daar ben ik nog nooit geweest. Wel in de Commissiekamer, in de Raadszaal en in de Burgemeesterskamer. Maar niet in AK006.
We gaan door de grote beveiligde schuifdeuren en nemen een wenteltrap naar beneden waar we in een kelder uitkomen. Voor ons ligt een smalle gang die vol staat met stapels stoelen, een kamerscherm en twee smalle houten tafels die vol staan met blanco dozen. Het ruikt er naar negentiende eeuwse ambtenaren.
Aan het einde van de gang is AK006. Er zitten enkele mannen onderuitgezakt in een hoek achter een tafel. Ik geef ze een hand en vraag naar hun namen die ik meteen weer vergeet. Ik ben voor naambordjes. Nadat iemand in het gezelschap mij een grote kop koffie heeft ingeschonken vraag ik naar de afkorting AK006. Wie is dat? Het staat niet voor Arend Kast of Albert Koper, zegt een man wiens haren naar een borstel verlangen. Het is een afkorting bedacht door een legerofficier die hier werkte. Hij heeft alle kamers met precisie ingedeeld. AK staat voor Achteraan Kelder. 006 is de zesde deur vanaf de ingang.
De zaal is een kelderhok. Een vierkant van tafels met ongemakkelijke stoelen staat rond een metalen pilaar. Aan het plafond hangen gele verfschilfers en een genadeloze tl-buis. In een hoek staat een schools krijtbord. Er liggen krijtjes bij, zie ik. Ik had om een flipover gevraagd. Of een whiteboard.
'Is iedereen er?' vraagt de enige aanwezige dame. 'Dan haal ik Wicher en Wietze op.' Met haar elektronische sleutel aan een groot rood lint om haar nek loopt ze terug de volle gang in.
Even later komen de directeur en de wethouder de kelder binnen. De directeur heeft zijn telefoon aan zijn oor die daar de hele bijeenkomst steeds naar terug moet. De beste man kijkt meer naar zijn scherm dan naar mij. Een conference call op lokatie.
De wethouder draagt een keurige das en een kostuum met een krijtstreep. Ik krijg als enige een hand van hem.
29-11-2013
Twee mensen halen mij op en nemen mij mee naar AK006. Daar ben ik nog nooit geweest. Wel in de Commissiekamer, in de Raadszaal en in de Burgemeesterskamer. Maar niet in AK006.
We gaan door de grote beveiligde schuifdeuren en nemen een wenteltrap naar beneden waar we in een kelder uitkomen. Voor ons ligt een smalle gang die vol staat met stapels stoelen, een kamerscherm en twee smalle houten tafels die vol staan met blanco dozen. Het ruikt er naar negentiende eeuwse ambtenaren.
Aan het einde van de gang is AK006. Er zitten enkele mannen onderuitgezakt in een hoek achter een tafel. Ik geef ze een hand en vraag naar hun namen die ik meteen weer vergeet. Ik ben voor naambordjes. Nadat iemand in het gezelschap mij een grote kop koffie heeft ingeschonken vraag ik naar de afkorting AK006. Wie is dat? Het staat niet voor Arend Kast of Albert Koper, zegt een man wiens haren naar een borstel verlangen. Het is een afkorting bedacht door een legerofficier die hier werkte. Hij heeft alle kamers met precisie ingedeeld. AK staat voor Achteraan Kelder. 006 is de zesde deur vanaf de ingang.
De zaal is een kelderhok. Een vierkant van tafels met ongemakkelijke stoelen staat rond een metalen pilaar. Aan het plafond hangen gele verfschilfers en een genadeloze tl-buis. In een hoek staat een schools krijtbord. Er liggen krijtjes bij, zie ik. Ik had om een flipover gevraagd. Of een whiteboard.
'Is iedereen er?' vraagt de enige aanwezige dame. 'Dan haal ik Wicher en Wietze op.' Met haar elektronische sleutel aan een groot rood lint om haar nek loopt ze terug de volle gang in.
Even later komen de directeur en de wethouder de kelder binnen. De directeur heeft zijn telefoon aan zijn oor die daar de hele bijeenkomst steeds naar terug moet. De beste man kijkt meer naar zijn scherm dan naar mij. Een conference call op lokatie.
De wethouder draagt een keurige das en een kostuum met een krijtstreep. Ik krijg als enige een hand van hem.
29-11-2013
Lichtjes
Als
mijn lief met piepende banden is vertrokken kijk ik de vroege ochtend
in. Het is donker, grijs en leeg. Een lange dag waarin ik niets moet.
Geen afspraken, geen verplichtingen. Nou ja, één verplichting:
vanavond om zes uur moet het eten op tafel staan.
'Natte snei,' voorspelde Harma op de radio. 'En kold,' voegde ze er nog aan toe. Vanochtend heb ik met mijn lief haar autoruiten schoongekrabt. Voor het eerst dit jaar. Door de verse waslaag van de wasstraat was het moeilijk krabben.
Ik pak een banaan om mijn gezonde ontbijt van muesli, yoghurt en brandnetelthee te voltooien en loop goed ingepakt naar buiten. Jas, das, pet, handschoenen. De vorst kriebelt aan mij neus. Op mijn mouwen tikt een onzichtbare regen. Aan de boomtakken hangen zilveren balletjes en de bruingeploegde klei van de es heeft zich door een dun laagje zand laten onderwaaien. Grijs en ochtendschemer stoten elkaar zwijgend aan.
Op de begraafplaats hippen twee konijntjes voor mij weg. Hun witte staartjes glimmen als schietschijven boven de gladde herfstbladeren op de grond. Eén konijntje glijdt even uit.
Bij het graf van Rein brandt een kaars. Het verlicht de stapel zand die is volgezet met bloemen, planten en kransen. Bij een graf verderop brandt ook een lichtje. En op het graf daarnaast ook. In de rij daarachter flikkeren twee kaarsen in hun glazen houders. Overal zie ik kleine gele vlammetjes de ochtendschemer begroeten.
Er is niemand te zien. Ik ben alleen. Ik waan mij in een decemberavond op de bank en verlang naar een goed boek en fijn gezelschap. Het is alsof je op kerstavond de lampen hebt uitgedaan, alle kaarsen hebt aangestoken en je familie rond de tafel hebt gezet. Vroeger.
Iemand heeft vanochtend vroeg alle kaarsen en lichtjes op de begraafplaats aangedaan. Om de doden en onze herinneringen een beetje warmte te geven. Om het iets lichter voor hen en ons te maken. Zo worden de dode zielen bijgelicht op hun reis door het eeuwige leven. Net als jij en ik hebben zij ook een zetje nodig om de goede kant op te gaan.
Ik groet de beheerder die onder de lamp zijn voeten uitgebreid staat te vegen. Boven mijn hoofd vliegen de ganzen naar Noordlaren. De verkeerde kant op. Als altijd druk in gesprek met elkaar. Op weg om zich nog even vol te eten voor de lange tocht naar het zuiden.
23-11-2013
'Natte snei,' voorspelde Harma op de radio. 'En kold,' voegde ze er nog aan toe. Vanochtend heb ik met mijn lief haar autoruiten schoongekrabt. Voor het eerst dit jaar. Door de verse waslaag van de wasstraat was het moeilijk krabben.
Ik pak een banaan om mijn gezonde ontbijt van muesli, yoghurt en brandnetelthee te voltooien en loop goed ingepakt naar buiten. Jas, das, pet, handschoenen. De vorst kriebelt aan mij neus. Op mijn mouwen tikt een onzichtbare regen. Aan de boomtakken hangen zilveren balletjes en de bruingeploegde klei van de es heeft zich door een dun laagje zand laten onderwaaien. Grijs en ochtendschemer stoten elkaar zwijgend aan.
Op de begraafplaats hippen twee konijntjes voor mij weg. Hun witte staartjes glimmen als schietschijven boven de gladde herfstbladeren op de grond. Eén konijntje glijdt even uit.
Bij het graf van Rein brandt een kaars. Het verlicht de stapel zand die is volgezet met bloemen, planten en kransen. Bij een graf verderop brandt ook een lichtje. En op het graf daarnaast ook. In de rij daarachter flikkeren twee kaarsen in hun glazen houders. Overal zie ik kleine gele vlammetjes de ochtendschemer begroeten.
Er is niemand te zien. Ik ben alleen. Ik waan mij in een decemberavond op de bank en verlang naar een goed boek en fijn gezelschap. Het is alsof je op kerstavond de lampen hebt uitgedaan, alle kaarsen hebt aangestoken en je familie rond de tafel hebt gezet. Vroeger.
Iemand heeft vanochtend vroeg alle kaarsen en lichtjes op de begraafplaats aangedaan. Om de doden en onze herinneringen een beetje warmte te geven. Om het iets lichter voor hen en ons te maken. Zo worden de dode zielen bijgelicht op hun reis door het eeuwige leven. Net als jij en ik hebben zij ook een zetje nodig om de goede kant op te gaan.
Ik groet de beheerder die onder de lamp zijn voeten uitgebreid staat te vegen. Boven mijn hoofd vliegen de ganzen naar Noordlaren. De verkeerde kant op. Als altijd druk in gesprek met elkaar. Op weg om zich nog even vol te eten voor de lange tocht naar het zuiden.
23-11-2013
Ruilboekenkast
Ik
ben gek op lezen. Op een luie zaterdagmiddag of zondagochtend ga ik
het liefst met een goed boek op de bank zitten. Een hapje en een
drankje erbij, een borrel, mooie klassieke muziek: zo kan mijn
weekend niet stuk. Ik kruip in het boek en verbeeld me dat ik ergens
anders ben. Lezen is voor mij reizen in mijn hoofd.
De zondag is voor mij geen zondag als ik niet een paar uur heb gelezen. Dan moet alles om mijn heen stil zijn en ben ik er even niet. Ik heb nergens tijd voor, ik droom.
Afgelopen vrijdag kocht ik het laatste boek van Remco Campert, zaterdagmiddag las ik het en maandagochtend zette ik het tweedehands te koop. Een uur later was het verkocht en stopte ik het in een pakje in de brievenbus. Voor de volgende lezer.
Als je veel leest heb je veel boeken. Soms te veel. Veel te veel.
Mijn boekenkasten puilen uit. Ik moet ze regelmatig opruimen. In de studeerkamer beneden staan de boeken die mij dierbaar zijn, die wil ik vaker lezen. Sommige boeken lees ik elk jaar opnieuw. De aardige boeken voor één keer verhuizen naar de logeerkamer boven en naar de tweedehands verkoop op internet. Zo liggen er honderden boeken te wachten op een tweede leven. Op een ruilsom in geld.
Maar niet alles hoeft geld te kosten. Ruilen kan ook zonder geld. Daarom staat er sinds kort regelmatig een Ruilboekenkast tegenover de Kazerne in Zuidlaren. Naast de brievenbus.
In de Ruilboekenkast staan een heleboel boeken waarvan jij er zomaar één mag lenen. Gratis, zonder geld. Je ruilt gewoon een boek uit jouw eigen boekenkast voor een boek uit de Ruilboekenkast. Je leest het, hebt er plezier van en wanneer je het boek uit hebt ruil je het weer voor een ander boek. Het maakt niet uit of je er drie dagen, vier weken of twee maanden over doet, je kan altijd komen ruilen. Het is gratis.
Iemand anders die ook komt ruilen heeft weer plezier van jouw boek.
Als je geen boek hebt om te ruilen dan betaal je twee euro statiegeld voor een boek uit de Ruilboekenkast waarmee je vervolgens weer naar hartenlust kunt lezen en ruilen. Tot in het oneindige. Door het ruilen komen er altijd andere boeken in de Ruilboekenkast. Zo kunnen we oneindig blijven lezen. Gratis, anoniem, lui, gezellig!
Ik wens jullie veel leesplezier!
18-11-2013
De zondag is voor mij geen zondag als ik niet een paar uur heb gelezen. Dan moet alles om mijn heen stil zijn en ben ik er even niet. Ik heb nergens tijd voor, ik droom.
Afgelopen vrijdag kocht ik het laatste boek van Remco Campert, zaterdagmiddag las ik het en maandagochtend zette ik het tweedehands te koop. Een uur later was het verkocht en stopte ik het in een pakje in de brievenbus. Voor de volgende lezer.
Als je veel leest heb je veel boeken. Soms te veel. Veel te veel.
Mijn boekenkasten puilen uit. Ik moet ze regelmatig opruimen. In de studeerkamer beneden staan de boeken die mij dierbaar zijn, die wil ik vaker lezen. Sommige boeken lees ik elk jaar opnieuw. De aardige boeken voor één keer verhuizen naar de logeerkamer boven en naar de tweedehands verkoop op internet. Zo liggen er honderden boeken te wachten op een tweede leven. Op een ruilsom in geld.
Maar niet alles hoeft geld te kosten. Ruilen kan ook zonder geld. Daarom staat er sinds kort regelmatig een Ruilboekenkast tegenover de Kazerne in Zuidlaren. Naast de brievenbus.
In de Ruilboekenkast staan een heleboel boeken waarvan jij er zomaar één mag lenen. Gratis, zonder geld. Je ruilt gewoon een boek uit jouw eigen boekenkast voor een boek uit de Ruilboekenkast. Je leest het, hebt er plezier van en wanneer je het boek uit hebt ruil je het weer voor een ander boek. Het maakt niet uit of je er drie dagen, vier weken of twee maanden over doet, je kan altijd komen ruilen. Het is gratis.
Iemand anders die ook komt ruilen heeft weer plezier van jouw boek.
Als je geen boek hebt om te ruilen dan betaal je twee euro statiegeld voor een boek uit de Ruilboekenkast waarmee je vervolgens weer naar hartenlust kunt lezen en ruilen. Tot in het oneindige. Door het ruilen komen er altijd andere boeken in de Ruilboekenkast. Zo kunnen we oneindig blijven lezen. Gratis, anoniem, lui, gezellig!
Ik wens jullie veel leesplezier!
18-11-2013
Langzaam
Ze
fietst in de vroege ochtend naar school. In de grote tas op haar
bagagedrager zit alles wat ze die dag moet leren. Haar jas en haar
haren zijn ie van een jonge dame. Aan de binnenkant van haar maillot
flapperen twee gestipte strikjes.
In de wei bij de witte boerderij ligt het kleine koetje net als gisteren in het natte gras te suffen terwijl zijn moeder en tante met trage lippen naar lekker gras zoeken. Het kleine dier kijkt haar even aan en legt dan zijn kop weer op zijn poten.
Zij trekt haar hoofd met de lange blonde haren en het zinloze speldje diep in de kraag van haar warme jas. In de lucht schijnt de vroege zon langs twee kanten van een langgerekte donkere wolk. Ze rilt.
Bah, zo meteen weer Frans. Ze heeft niet alle woordjes geleerd. Ze was druk met Facebook. Verder dan tien kan ze in het Frans nog niet tellen. In de derde laat ze het vak vallen. Biologie vindt ze leuker. Dat gaat tenminste over echte dingen.
'Wat ruikt je jas muf,' zei haar moeder toen ze gisteren thuiskwam. 'Net of ik rook ruik.'
'Het stinkt op school.'
Ze had haar jas in een hoek gegooid en de tas met de zak drop mee naar boven gesjouwd.
'Me moeder ruikt t,' had ze aan Emily gewhatsappt.
Die schreef terug dat ze Benny leuk vond. Hij had naar haar gelachen. Nou, boeiend hoor.
Midden op de es, bij de volgende groep koeien, stopt ze. Uit haar ene zak pakt ze de aansteker en uit de andere zak de sigaret die ze al onder het fietsen uit het pakje heeft gewurmd.
Ze steekt de sigaret aan, zuigt eraan, en houdt hem tussen twee vingers aan het stuur als ze met een slinger weer wegfietst.
Ze heeft koude vingers.
Als ze langzaam fietst is hij voor de hoek bij school precies op.
8-11-2013
In de wei bij de witte boerderij ligt het kleine koetje net als gisteren in het natte gras te suffen terwijl zijn moeder en tante met trage lippen naar lekker gras zoeken. Het kleine dier kijkt haar even aan en legt dan zijn kop weer op zijn poten.
Zij trekt haar hoofd met de lange blonde haren en het zinloze speldje diep in de kraag van haar warme jas. In de lucht schijnt de vroege zon langs twee kanten van een langgerekte donkere wolk. Ze rilt.
Bah, zo meteen weer Frans. Ze heeft niet alle woordjes geleerd. Ze was druk met Facebook. Verder dan tien kan ze in het Frans nog niet tellen. In de derde laat ze het vak vallen. Biologie vindt ze leuker. Dat gaat tenminste over echte dingen.
'Wat ruikt je jas muf,' zei haar moeder toen ze gisteren thuiskwam. 'Net of ik rook ruik.'
'Het stinkt op school.'
Ze had haar jas in een hoek gegooid en de tas met de zak drop mee naar boven gesjouwd.
'Me moeder ruikt t,' had ze aan Emily gewhatsappt.
Die schreef terug dat ze Benny leuk vond. Hij had naar haar gelachen. Nou, boeiend hoor.
Midden op de es, bij de volgende groep koeien, stopt ze. Uit haar ene zak pakt ze de aansteker en uit de andere zak de sigaret die ze al onder het fietsen uit het pakje heeft gewurmd.
Ze steekt de sigaret aan, zuigt eraan, en houdt hem tussen twee vingers aan het stuur als ze met een slinger weer wegfietst.
Ze heeft koude vingers.
Als ze langzaam fietst is hij voor de hoek bij school precies op.
8-11-2013
Eén koekje
Met één oor half
gevouwen loopt de hond voor ons uit. In zijn beige vacht krioelen
honderden beestjes die wij niet zien. Soms kijkt hij om, ons
beurtelings rechtstreeks aan. Zijn schrandere donkere ogen peilen
onze ogen. Bij elke zijweg stopt hij even en vraagt zijn blik ons
waar wij heen gaan. Voordat wij bij hem zijn gaat hij weer verder,
hij weet dat wij rechtdoor gaan.
Soms houdt een andere hond hem even op, die moet worden begroet, beblaft, besnuffeld, besprongen en gepasseerd. Als wij hem voorbij lopen en denken van hem af te zijn, zien we hem even later weer voorbij komen en voor ons gaan lopen. Altijd even kijken met in zijn ogen het genot van dat ene droge koekje: jullie laat ik niet meer alleen, nooit.
Met een scherpe blik speurt hij de hellende weg af die hij zonder hijgen beklimt. Iedere olijfboom, elke bramenstruik en elke grote steen wordt besnuffeld en van een geur voorzien. Als hij daarmee klaar is loopt hij ons weer met een blije blik voorbij. Even kijken, even slikken, even herinneren. En dan weer van links naar rechts over de weg. Als wij even stilstaan om van een uitzicht over de zee of van een mooi huis te genieten, stopt hij ook en kijkt hij ons aan met de blik van een toeristengids die altijd wel wat te vertellen heeft.
Aan zijn gehemelte kleeft die smaak van dat ene koekje dat zij hem gaf op het strand van het verlaten dorpje waar meer dieren dan mensen waren. Katten zaten statig op een vervallen muurtje en magere honden lagen loom op het gescheurde asfalt. De zee golfde zinloos tegen het grind van het smalle strand waar de Grieken 's zomers hun volle lijven laten bruinen. Deze dag komen er drie mensen langs.
Als wij wat tegen het dier zeggen kwispelt zijn staart als een ruitenwisser die drie maanden geen regen heeft gezien.
In het volgende dorp verspert een grote grijze hond met vechtsporen in zijn zij onze hond de weg. Deze blijft er stokstijf voor stilstaan. De grote hond kijkt hem met zijn hangende kop zwijgend aan. Onze hond loopt van links naar rechts over de weg en kijkt wat er achter de grote hond is.
Wij lopen door en kijken een paar keer achterom. Smekende ogen zijn op ons gericht. Onze hond wil met ons mee. Hij slikt telkens als wij kijken en proeft steeds minder van dat ene koekje. Met een diepe zucht gaat hij aan de kant van de weg liggen.
4-11-2013
Soms houdt een andere hond hem even op, die moet worden begroet, beblaft, besnuffeld, besprongen en gepasseerd. Als wij hem voorbij lopen en denken van hem af te zijn, zien we hem even later weer voorbij komen en voor ons gaan lopen. Altijd even kijken met in zijn ogen het genot van dat ene droge koekje: jullie laat ik niet meer alleen, nooit.
Met een scherpe blik speurt hij de hellende weg af die hij zonder hijgen beklimt. Iedere olijfboom, elke bramenstruik en elke grote steen wordt besnuffeld en van een geur voorzien. Als hij daarmee klaar is loopt hij ons weer met een blije blik voorbij. Even kijken, even slikken, even herinneren. En dan weer van links naar rechts over de weg. Als wij even stilstaan om van een uitzicht over de zee of van een mooi huis te genieten, stopt hij ook en kijkt hij ons aan met de blik van een toeristengids die altijd wel wat te vertellen heeft.
Aan zijn gehemelte kleeft die smaak van dat ene koekje dat zij hem gaf op het strand van het verlaten dorpje waar meer dieren dan mensen waren. Katten zaten statig op een vervallen muurtje en magere honden lagen loom op het gescheurde asfalt. De zee golfde zinloos tegen het grind van het smalle strand waar de Grieken 's zomers hun volle lijven laten bruinen. Deze dag komen er drie mensen langs.
Als wij wat tegen het dier zeggen kwispelt zijn staart als een ruitenwisser die drie maanden geen regen heeft gezien.
In het volgende dorp verspert een grote grijze hond met vechtsporen in zijn zij onze hond de weg. Deze blijft er stokstijf voor stilstaan. De grote hond kijkt hem met zijn hangende kop zwijgend aan. Onze hond loopt van links naar rechts over de weg en kijkt wat er achter de grote hond is.
Wij lopen door en kijken een paar keer achterom. Smekende ogen zijn op ons gericht. Onze hond wil met ons mee. Hij slikt telkens als wij kijken en proeft steeds minder van dat ene koekje. Met een diepe zucht gaat hij aan de kant van de weg liggen.
4-11-2013
Twee Zussen
Zij heeft háár
neus, dat zie je meteen. De jonge vrouw in het doorzichtige groene shirt, met
daaronder een wit hemdje, heeft precies hetzelfde spitse geval, met schaduw. De
andere jonge vrouw is in verschillende kleuren zwart en grijs gekleed.
Ze komen het terras opgehobbeld op schoenen met hakken en veters die gisteren en honderdtwintig jaar geleden hip waren. Midden in een zin staan ze stil.
'Zei hij nou wat tegen je, of niet?'
De donkergeklede zus zegt iets onhoorbaar terug terwijl haar ogen zoeken naar een leeg tafeltje in de zon. Ze heeft het koud, op haar ongemakkelijke hakken staat ze wat ineengedoken, haar schouders naar voren en haar hoofd gebogen. Ondanks dat ze precies op haar zus lijkt, veel meer dan negen maanden kan er niet tussen zitten, is alles bij haar iets kleiner. Mouwen over de handen, broek afgezakt, het blonde haar vlassig langs het gezicht.
'Hij heeft me mee uitgevraagd.'
Ze kijken elkaar recht aan. Een spiegelbeeld. Twee neuzen, twee monden, vier ogen, één gezicht. Hun halflange haren hangen stil in de wind die even stil is.
'Wil je in de zon zitten?' vraagt de groengeklede vrouw terwijl ze de enige leuke man op het terras strak aankijkt. Er is geen contact. De enige zonnestraal op het terras flikkert op zijn trouwring terwijl hij een hap van zijn bord neemt.
'We kunnen ook binnen gaan zitten.'
'Ik vind hem eng. Maar hij is ook wel aantrekkelijk. Hij is knap, zijn ogen zijn zo mooi.'
De laatste woorden spreekt de donkergeklede vrouw uit met een onmogelijke draai van haar ogen.
'In de schaduw is het koud. Het is wel oktober.'
Ze staren allebei naar een onzichtbaar punt. De groengeklede vrouw trekt haar tas hoger op haar schouder. Ze kijkt om en het spiegelbeeld is verbroken. Haar zus tekent met haar voet een hartje op de grond. Niemand ziet het.
25-10-2013
Ze komen het terras opgehobbeld op schoenen met hakken en veters die gisteren en honderdtwintig jaar geleden hip waren. Midden in een zin staan ze stil.
'Zei hij nou wat tegen je, of niet?'
De donkergeklede zus zegt iets onhoorbaar terug terwijl haar ogen zoeken naar een leeg tafeltje in de zon. Ze heeft het koud, op haar ongemakkelijke hakken staat ze wat ineengedoken, haar schouders naar voren en haar hoofd gebogen. Ondanks dat ze precies op haar zus lijkt, veel meer dan negen maanden kan er niet tussen zitten, is alles bij haar iets kleiner. Mouwen over de handen, broek afgezakt, het blonde haar vlassig langs het gezicht.
'Hij heeft me mee uitgevraagd.'
Ze kijken elkaar recht aan. Een spiegelbeeld. Twee neuzen, twee monden, vier ogen, één gezicht. Hun halflange haren hangen stil in de wind die even stil is.
'Wil je in de zon zitten?' vraagt de groengeklede vrouw terwijl ze de enige leuke man op het terras strak aankijkt. Er is geen contact. De enige zonnestraal op het terras flikkert op zijn trouwring terwijl hij een hap van zijn bord neemt.
'We kunnen ook binnen gaan zitten.'
'Ik vind hem eng. Maar hij is ook wel aantrekkelijk. Hij is knap, zijn ogen zijn zo mooi.'
De laatste woorden spreekt de donkergeklede vrouw uit met een onmogelijke draai van haar ogen.
'In de schaduw is het koud. Het is wel oktober.'
Ze staren allebei naar een onzichtbaar punt. De groengeklede vrouw trekt haar tas hoger op haar schouder. Ze kijkt om en het spiegelbeeld is verbroken. Haar zus tekent met haar voet een hartje op de grond. Niemand ziet het.
25-10-2013
Honderd
Deze column is een
eerbetoon aan iedereen die alle afgelopen honderd columns mogelijk
heeft gemaakt. U als lezer las hem elke week gretig, net als
twintigduizend anderen. Maar u reageerde nooit. Dat is normaal, want
u bent een noorderling. U reageert alleen als u het er niet mee eens
bent.
Ik kreeg een keer een mail van Herman die vond dat ik zijn dorp niet aardig genoeg had beschreven. Hij probeerde mij om te kopen met een rondleiding en een goed glas wijn maar ik was onvermurwbaar. Ik kom nooit op een column terug. Voor mij is hij al oud papier als ik hem in het weekend voordat de krant verschijnt naar de redactie stuur.
Een andere keer belde een mevrouw aan mijn deur aan onder het mom van een collecte. Zij had er haar dochtertje voor meegenomen met een zelfgemaakte rode collectebus. Het meisje zei geen woord en bloosde. Ik gaf haar wat geld en de vrouw een handtekening.
Ach ja, ik zie wat en ik schrijf erover. En daar moet u het mee doen.
Mocht u zich ooit in één van mijn columns herkend denken te hebben: het is niet waar! Alles is niet wat het is. Natuurlijk heb ik buren, collega’s, vrienden, een kat en een lief. Maar zij zijn ook alleen maar zoals ik ze op dat moment zie. Ik schrijf over wat ik zie, en daar bedenk ik wat bij. Ik schrijf over wat ìk zie, niet over wat u doet. De nieuwe schoenen van de buurvrouw? Het is niet waar. Het meisje van de supermarkt? Er zijn er teveel in teveel winkels. Mijn familie? Die kent u niet. Alleen alles over mijn kat is waar, bij hem hoef je niets te bedenken. Hij is gewoon maf.
Wat wel waar is, is dat u elke keer weer voor inspiratie zorgt. Als ik door de straat loop of door het dorp fiets, zie ik verhaaltjes. Als ik thuis op de bank zit en de krant lees, zie ik verhaaltjes. Of het nu een schoenendoos op straat is, een bultige man op de zandweg, een zwerver bij een prullenbak, of mijn kat in de wc-pot, ik zie er een verhaaltje in.
Ik hoop er nog lang mee door te gaan want ik geniet ervan. Verhaaltjes maken is leuk.
Dit is trouwens ook niet de honderdste column. Het is de honderd en eerste. De honderdste column las u vorige week over de ezel op de Zuidlaardermarkt
21-10-2013
Ik kreeg een keer een mail van Herman die vond dat ik zijn dorp niet aardig genoeg had beschreven. Hij probeerde mij om te kopen met een rondleiding en een goed glas wijn maar ik was onvermurwbaar. Ik kom nooit op een column terug. Voor mij is hij al oud papier als ik hem in het weekend voordat de krant verschijnt naar de redactie stuur.
Een andere keer belde een mevrouw aan mijn deur aan onder het mom van een collecte. Zij had er haar dochtertje voor meegenomen met een zelfgemaakte rode collectebus. Het meisje zei geen woord en bloosde. Ik gaf haar wat geld en de vrouw een handtekening.
Ach ja, ik zie wat en ik schrijf erover. En daar moet u het mee doen.
Mocht u zich ooit in één van mijn columns herkend denken te hebben: het is niet waar! Alles is niet wat het is. Natuurlijk heb ik buren, collega’s, vrienden, een kat en een lief. Maar zij zijn ook alleen maar zoals ik ze op dat moment zie. Ik schrijf over wat ik zie, en daar bedenk ik wat bij. Ik schrijf over wat ìk zie, niet over wat u doet. De nieuwe schoenen van de buurvrouw? Het is niet waar. Het meisje van de supermarkt? Er zijn er teveel in teveel winkels. Mijn familie? Die kent u niet. Alleen alles over mijn kat is waar, bij hem hoef je niets te bedenken. Hij is gewoon maf.
Wat wel waar is, is dat u elke keer weer voor inspiratie zorgt. Als ik door de straat loop of door het dorp fiets, zie ik verhaaltjes. Als ik thuis op de bank zit en de krant lees, zie ik verhaaltjes. Of het nu een schoenendoos op straat is, een bultige man op de zandweg, een zwerver bij een prullenbak, of mijn kat in de wc-pot, ik zie er een verhaaltje in.
Ik hoop er nog lang mee door te gaan want ik geniet ervan. Verhaaltjes maken is leuk.
Dit is trouwens ook niet de honderdste column. Het is de honderd en eerste. De honderdste column las u vorige week over de ezel op de Zuidlaardermarkt
21-10-2013
Ezel
Aan de rand van de markt staat
een ezel. Hij is helemaal alleen. De paarden die balorig met elkaar aan het
duwen en trekken zijn zien hem niet. Ze trekken zich niets van hem aan. Ze
duwen en hinniken en stappen heen en weer alsof ze alleen op de wereld zijn.
Zelfs het publiek is voor hen niet interessant. Ze willen alleen maar hooi en
water. En ruimte. Maar daarvoor hebben ze eerst een nieuwe baas nodig.
De ezel staat aan een lang touw tussen twee houten palen. Om hem heen is het leeg. De dichtstbijzijnde paarden staat vijf meter verderop. Hij, of zij, geslacht en naam onbekend, heeft niemand om tegen aan te praten, te bijten, te duwen. Hij is helemaal alleen en de mensen lopen met een boog om hem heen.
Om zich te vermaken op deze lange dag waar iedereen op zoek is naar het grootste en sterkste paard moet de ezel zich helemaal alleen vermaken. Daarom speelt hij met het touw waarmee hij aan de palen vastzit. Hij loopt er onderdoor en weer terug. Telkens weer, een rondje op de vierkante meter. De ezel buigt zijn hoofd en loopt onder het touw door, kijkt op, buigt weer zijn hoofd en gaat weer onder het touw door. Weer gaat zijn hoofd omhoog en zijn grote bolle ogen kijken langs de mensen die hem negeren. Opnieuw buigt het dier zijn hoofd, stapt onder het touw door, kijkt omhoog, buigt zijn hoofd, gaat onder het touw door en weer gaat zijn hoofd omhoog.
Een jonge verkoper die op de oudere ervaren mannen wil lijken loopt langs en stopt even bij het heen en weer stappende dier. De man draagt een nieuwe blauwe werkjas, glimmend gele klompen, een zwartzwarte pet. In zijn hand heeft hij een wandelstok met een gebogen knop.
Hij kijkt naar de ezel die terugkijkt. Het dier staat rechtop en toont zijn ruwe huid met vilten schuurplekken. In zijn ogen glimt een schrandere blik en zijn grote oren draaien naar de jongeman toe.
Die haalt een sigaar uit zijn zak, bijt er het puntje vanaf en steekt hem aan. Hij moet hoesten en spuugt zijn eerste trek uit.
De ezel balkt terwijl op de achtergrond de kermis gilt.
14 oktober 2013
De ezel staat aan een lang touw tussen twee houten palen. Om hem heen is het leeg. De dichtstbijzijnde paarden staat vijf meter verderop. Hij, of zij, geslacht en naam onbekend, heeft niemand om tegen aan te praten, te bijten, te duwen. Hij is helemaal alleen en de mensen lopen met een boog om hem heen.
Om zich te vermaken op deze lange dag waar iedereen op zoek is naar het grootste en sterkste paard moet de ezel zich helemaal alleen vermaken. Daarom speelt hij met het touw waarmee hij aan de palen vastzit. Hij loopt er onderdoor en weer terug. Telkens weer, een rondje op de vierkante meter. De ezel buigt zijn hoofd en loopt onder het touw door, kijkt op, buigt weer zijn hoofd en gaat weer onder het touw door. Weer gaat zijn hoofd omhoog en zijn grote bolle ogen kijken langs de mensen die hem negeren. Opnieuw buigt het dier zijn hoofd, stapt onder het touw door, kijkt omhoog, buigt zijn hoofd, gaat onder het touw door en weer gaat zijn hoofd omhoog.
Een jonge verkoper die op de oudere ervaren mannen wil lijken loopt langs en stopt even bij het heen en weer stappende dier. De man draagt een nieuwe blauwe werkjas, glimmend gele klompen, een zwartzwarte pet. In zijn hand heeft hij een wandelstok met een gebogen knop.
Hij kijkt naar de ezel die terugkijkt. Het dier staat rechtop en toont zijn ruwe huid met vilten schuurplekken. In zijn ogen glimt een schrandere blik en zijn grote oren draaien naar de jongeman toe.
Die haalt een sigaar uit zijn zak, bijt er het puntje vanaf en steekt hem aan. Hij moet hoesten en spuugt zijn eerste trek uit.
De ezel balkt terwijl op de achtergrond de kermis gilt.
14 oktober 2013
Paardendouche
Ingespannen turen ze naar de
grond. Naar een plek waar het gras plaats heeft gemaakt voor een cirkel van
zand. Ze doen een stap achteruit. En nog één. Eén van de twee mannen heeft zin
haren vol gel gesmeerd en stijf overeind getrokken. Hij doet nog een stap
achteruit. In zijn ogen hangt iets van angst.
Het is de donderdag voordat de Zuidlaardermarkt begint. Op de brink worden de kermiswagens uitgeladen en de attracties uitgevouwen. Overal bewegen en piepen kleine en grote voertuigen.
Eerst hebben ze met een schop het gras in plakken van de grond gehaald. Daarna hebben ze een klein gat gegraven. Vervolgens peuterden ze met een dikke stroomkabel in de grond. Alsof daar de elektriciteit vandaan moest komen.
Bij de huizen wachten stukken hek van twee meter hoog om de woningen te beschermen tegen dringende paarden en plasgrage dronkaards. Donkerbruine genummerde palen geven de balies aan. Straks worden de huizen ingebouwd zodat er niets stuk kan gaan. Het is project X in het klein.
Het is koud. De mannen dragen dikke donkerblauwe jacks met een fluorescerend oranje hesje. Hun voeten steken in goedgekeurde werkschoenen. Vandaag geen klompen. En geen vrouwen, van hen is geen spoor te zien. De brink is een mannenplek geworden.
Aan de overkant van de weg klinkt een kreet. Een kleine man drukt met zijn gehandschoende vinger op de knop van een onduidelijk karretje dat achter een gemeentebusje staat gekoppeld. De mannen bij het gat in de grond deinzen nog verder terug.
Uit het gat klinkt gerommel. De dikste van de twee slaat zijn handen voor zijn ogen. Hij perst zijn ietwat uitgestoken lippen op elkaar. Zijn korte stekeltjes gaan nog verder omhoog staan.
Opeens spuit er water uit de grond. ‘Jooh!’ roepen de mannen en het water stopt. Maar pas nadat een van de mannen het vol over zijn schoenen heeft gekregen. Hij stond toch te dichtbij.
Het is gelukt: er is ook water voor de paarden aan de overkant. Nu kunnen ze daar ook drinken.
7 oktober 2013
Het is de donderdag voordat de Zuidlaardermarkt begint. Op de brink worden de kermiswagens uitgeladen en de attracties uitgevouwen. Overal bewegen en piepen kleine en grote voertuigen.
Eerst hebben ze met een schop het gras in plakken van de grond gehaald. Daarna hebben ze een klein gat gegraven. Vervolgens peuterden ze met een dikke stroomkabel in de grond. Alsof daar de elektriciteit vandaan moest komen.
Bij de huizen wachten stukken hek van twee meter hoog om de woningen te beschermen tegen dringende paarden en plasgrage dronkaards. Donkerbruine genummerde palen geven de balies aan. Straks worden de huizen ingebouwd zodat er niets stuk kan gaan. Het is project X in het klein.
Het is koud. De mannen dragen dikke donkerblauwe jacks met een fluorescerend oranje hesje. Hun voeten steken in goedgekeurde werkschoenen. Vandaag geen klompen. En geen vrouwen, van hen is geen spoor te zien. De brink is een mannenplek geworden.
Aan de overkant van de weg klinkt een kreet. Een kleine man drukt met zijn gehandschoende vinger op de knop van een onduidelijk karretje dat achter een gemeentebusje staat gekoppeld. De mannen bij het gat in de grond deinzen nog verder terug.
Uit het gat klinkt gerommel. De dikste van de twee slaat zijn handen voor zijn ogen. Hij perst zijn ietwat uitgestoken lippen op elkaar. Zijn korte stekeltjes gaan nog verder omhoog staan.
Opeens spuit er water uit de grond. ‘Jooh!’ roepen de mannen en het water stopt. Maar pas nadat een van de mannen het vol over zijn schoenen heeft gekregen. Hij stond toch te dichtbij.
Het is gelukt: er is ook water voor de paarden aan de overkant. Nu kunnen ze daar ook drinken.
7 oktober 2013
Ons soort
Op haar cowboylaarzen stapt ze de
winkel binnen. Rode jurk, lange benen, donkere krullen. Even kleren kijken.
Haar grote tas zwiert aan haar schouder.
In de winkel ruikt het naar nieuwe kleren. In de rekken tegen de wand hangt de nieuwe collectie. Herfstkleuren: rood, bruin en groen in de tinten van het modejaar. Buiten is het nog zomerweer, de laatste zon schijnt en de mensen zitten op het terras terwijl de eerste blaadjes vallen.
Voor een spiegel staat een smalle blonde vrouw zichzelf te bekijken. Aan elk kledingstuk dat ze aan heeft hangt een groot label. Ze draait zich in allerlei bochten en hoeken om elk deel van haar lichaam te kunnen zien. Wat doet dit jasje met mijn schouders? Hoe ziet mijn buik eruit in dit shirt? Wat maakt deze broek van mijn kont? Op haar gezicht ligt de opgetogen glimlach van een kind dat van haar moeder vier bolletjes ijs in alle smaken mag kiezen.
‘Hallo Marijke,’ klinkt het ineens door de winkel.
De vrouw in de rode jurk kijkt op. Ze wilde net doorlopen naar het tweede deel van de winkel waar haar kleuren en smaken hangen. Stevige kledingstukken zoekt ze.
Achter in de winkel zitten twee oudere mensen bij een klein tafeltje koffie te drinken. De vrouw die haar heeft aangesproken draagt een lange blouse met een groot label eraan dat op haar rug hangt. Ze heeft een voornaam gezicht met steil grijs haar.
‘Ja, ons soort mensen had je hier niet verwacht hè?’ gaat de vrouw verder. ‘Maar ik dacht, laat ik eens hier gaan kijken. En het lijkt erop dat ik nog ga slagen ook. Ik heb al een paar dingen uitgezocht. Ze hebben hier heel leuke dingen.’
Over het gezicht van Marijke trekt een voorzichtige glimlach. Maar we weten niet wat ze denkt.
‘We zeiden nog tegen elkaar,’ zegt de man die met zijn hand over zijn ongeschoren wangen veegt, ‘dit is echt een winkel voor Marijke. En nou ben je er ook nog.’ Zijn gezicht dat door het lange wachten in een lichte mineur was vertrokken klaart helemaal op.
‘Ja, ik wilde snel nog even kijken of ze nog wat nieuws hadden,’ zegt Marijke terwijl het smalle blonde meisje met een gelukzalige glimlach langs haar naar de kassa loopt. Ze heeft haar armen vol kleren, haar lichaam kwam er dus goed in uit.
30 september 2013
In de winkel ruikt het naar nieuwe kleren. In de rekken tegen de wand hangt de nieuwe collectie. Herfstkleuren: rood, bruin en groen in de tinten van het modejaar. Buiten is het nog zomerweer, de laatste zon schijnt en de mensen zitten op het terras terwijl de eerste blaadjes vallen.
Voor een spiegel staat een smalle blonde vrouw zichzelf te bekijken. Aan elk kledingstuk dat ze aan heeft hangt een groot label. Ze draait zich in allerlei bochten en hoeken om elk deel van haar lichaam te kunnen zien. Wat doet dit jasje met mijn schouders? Hoe ziet mijn buik eruit in dit shirt? Wat maakt deze broek van mijn kont? Op haar gezicht ligt de opgetogen glimlach van een kind dat van haar moeder vier bolletjes ijs in alle smaken mag kiezen.
‘Hallo Marijke,’ klinkt het ineens door de winkel.
De vrouw in de rode jurk kijkt op. Ze wilde net doorlopen naar het tweede deel van de winkel waar haar kleuren en smaken hangen. Stevige kledingstukken zoekt ze.
Achter in de winkel zitten twee oudere mensen bij een klein tafeltje koffie te drinken. De vrouw die haar heeft aangesproken draagt een lange blouse met een groot label eraan dat op haar rug hangt. Ze heeft een voornaam gezicht met steil grijs haar.
‘Ja, ons soort mensen had je hier niet verwacht hè?’ gaat de vrouw verder. ‘Maar ik dacht, laat ik eens hier gaan kijken. En het lijkt erop dat ik nog ga slagen ook. Ik heb al een paar dingen uitgezocht. Ze hebben hier heel leuke dingen.’
Over het gezicht van Marijke trekt een voorzichtige glimlach. Maar we weten niet wat ze denkt.
‘We zeiden nog tegen elkaar,’ zegt de man die met zijn hand over zijn ongeschoren wangen veegt, ‘dit is echt een winkel voor Marijke. En nou ben je er ook nog.’ Zijn gezicht dat door het lange wachten in een lichte mineur was vertrokken klaart helemaal op.
‘Ja, ik wilde snel nog even kijken of ze nog wat nieuws hadden,’ zegt Marijke terwijl het smalle blonde meisje met een gelukzalige glimlach langs haar naar de kassa loopt. Ze heeft haar armen vol kleren, haar lichaam kwam er dus goed in uit.
30 september 2013
Oud papier
De buurvrouw heeft nieuwe schoenen gekocht. Dat weet ik niet omdat ze die is komen laten zien zoals je dat vroeger als klein kind deed. Als je wat nieuws had, kleren, schoenen, speelgoed of een nieuwe fiets, dan ging je die aan de buren laten zien.
Toen ik thuiskwam van een rondje fietsen had iedereen zijn oud papier langs de straat gezet. Ik zette snel mijn fiets in de schuur en begon ook mijn oud papier te verzamelen. Ik heb altijd te weinig dozen en teveel papier. En ik stop het papier op zo’n manier in de dozen dat er bijna niks in kan. Als ik geen dozen heb, maak ik er pakjes van met een mooi touwtje er omheen.
Deze keer had ik een stapel boeken die niemand wilde lezen. Zelfs niemand wilde ze kopen. Helemaal niemand. De helft van de boeken viel uit elkaar. Ik stopte ze in een oude verhuisdoos en schreef op de doos: ‘Pas Op: Zwaar!’ De oude vrijwilligers moeten er geen rugpijn van krijgen.
Deze doos zette ik langs de straat. Toen ik verder de straat inliep om eens te kijken hoe anderen hun oud papier verpakten, ontdekte ik het geheim van de buurvrouw. Bij haar huis stond een schoenendoos met kranten. Het prijskaartje zat er nog aan. ‘Schoenen!’ stond er met oranjezwarte letters op de doos.
Ik liep verder de straat in en zag dat het gezin daarnaast ijverig had gespaard voor de gratis veertig euro aan boodschappen van de oranje supermarkt. Er stonden drie keurig dichtgevouwen dozen in de vorm van een houten kist met daarop de tekst ‘Gratis, Veertig Euro Boodschappen’.
De mensen van het grote witte huis hadden een nieuwe koffiemachine gekocht. De grote witte doos waar een zwerver uitgebreid in kon slapen stond logo-loos langs de weg.
Bijna iedereen in de straat had uitgebreid gewinkeld want overal stonden dozen van jurkjes, schoenen, broeken, stoelen en bananen. Ieder huis had een favoriet merk. Er was ook een verstokte Ipad-lezer bij. Bij hem voor de deur lag een doosje ter grootte van een pak printerpapier. Hij leest zijn krant op internet.
Ik liep terug naar huis en stopte mijn laatste kranten in de grote doos van Herman, de kale keukenmachine die snijdt, mixt, hakt en mengt. De rest ging in kleine postpakjes. Pakjes van boeken die ik op internet heb gekocht. Maar dat zal voor de buren geen verrassing zijn. Zij nemen vaak de post voor mij aan als ik er niet ben. Dank jullie wel!
23 september 2013
Toen ik thuiskwam van een rondje fietsen had iedereen zijn oud papier langs de straat gezet. Ik zette snel mijn fiets in de schuur en begon ook mijn oud papier te verzamelen. Ik heb altijd te weinig dozen en teveel papier. En ik stop het papier op zo’n manier in de dozen dat er bijna niks in kan. Als ik geen dozen heb, maak ik er pakjes van met een mooi touwtje er omheen.
Deze keer had ik een stapel boeken die niemand wilde lezen. Zelfs niemand wilde ze kopen. Helemaal niemand. De helft van de boeken viel uit elkaar. Ik stopte ze in een oude verhuisdoos en schreef op de doos: ‘Pas Op: Zwaar!’ De oude vrijwilligers moeten er geen rugpijn van krijgen.
Deze doos zette ik langs de straat. Toen ik verder de straat inliep om eens te kijken hoe anderen hun oud papier verpakten, ontdekte ik het geheim van de buurvrouw. Bij haar huis stond een schoenendoos met kranten. Het prijskaartje zat er nog aan. ‘Schoenen!’ stond er met oranjezwarte letters op de doos.
Ik liep verder de straat in en zag dat het gezin daarnaast ijverig had gespaard voor de gratis veertig euro aan boodschappen van de oranje supermarkt. Er stonden drie keurig dichtgevouwen dozen in de vorm van een houten kist met daarop de tekst ‘Gratis, Veertig Euro Boodschappen’.
De mensen van het grote witte huis hadden een nieuwe koffiemachine gekocht. De grote witte doos waar een zwerver uitgebreid in kon slapen stond logo-loos langs de weg.
Bijna iedereen in de straat had uitgebreid gewinkeld want overal stonden dozen van jurkjes, schoenen, broeken, stoelen en bananen. Ieder huis had een favoriet merk. Er was ook een verstokte Ipad-lezer bij. Bij hem voor de deur lag een doosje ter grootte van een pak printerpapier. Hij leest zijn krant op internet.
Ik liep terug naar huis en stopte mijn laatste kranten in de grote doos van Herman, de kale keukenmachine die snijdt, mixt, hakt en mengt. De rest ging in kleine postpakjes. Pakjes van boeken die ik op internet heb gekocht. Maar dat zal voor de buren geen verrassing zijn. Zij nemen vaak de post voor mij aan als ik er niet ben. Dank jullie wel!
23 september 2013
Lieveren
Het Hart van Lieveren is gesloten, treurig staan de stoelen op het terras op hun kop. De lege ijzeren fietsenrekken van een gekleurd biermerk nodigen niet tot parkeren uit.
Ik hobbel over de roodgesteende straatjes en rijd het dorp uit langs de lange, lange boerderij zonder zijramen waarvan de muur dezelfde stenen heeft als de weg. Het wordt een beetje rood voor mijn ogen.
Om mij heen golft het landschap voor Drentse begrippen behoorlijk op en neer. De wegen dalen en stijgen langs de groene velden die zomaar een paar meter lager dan de weg kunnen liggen. In het ruige land lopen wat ongekamde paarden en schapen. Het is voor het eerst dat ik in Drenthe zoveel hoogteverschillen zie. Het is tot nog toe de enige provincie waar het mij lukt om honderd kilometer te fietsen zonder te hoeven schakelen en te klimmen. Ik kom de hele dag geen viaduct, dijk of brug tegen waar ik tegenop moet. Als ik al een keer de snelweg passeer, gaan de auto’s braaf via een viaduct of tunnel over mij heen of onder mij door.
Bij het witte hek van een weiland staat een vrouw met een paardenstaart die in haar ogen wrijft. Als ik langskom kijkt ze op. Even lijkt het of ze knipoogt. Ze draagt een blauw jack.
In haar hand houdt ze een lang wit touw vast. Even verderop staat een man in een donkerblauwe overall die ook een wit touw in zijn hand houdt. De touwen zitten aan een hek vast, zie ik. Het hek aan de andere kant van de weg. De touwen liggen over de weg heen en de hekken van de wei staan open.
In de wei draaft een paard heen en weer. Zijn manen golven in de lucht. Uit de tegenoverliggende wei klinkt het uitnodigende gehinnik van een groot paard dat duidelijk een mannetje is. Een ander paard hapt in het hoge groene gras. Het dravende paard moet de weg oversteken, naar de andere wei, naar zijn twee vriendjes.
Ik hobbel met mijn fiets over de twee op de grond liggende witte touwen. Zodra het dravende paard bij het open hek komt en de weg opgaat, trekken zij de touwen strak zodat ze omhoog staan als een hek tussen de weilanden. Dan is de weg even geblokkeerd. Gelukkig is dat nu nog niet het geval, ik kan rustig doorfietsen.
16 september 2013
Ik hobbel over de roodgesteende straatjes en rijd het dorp uit langs de lange, lange boerderij zonder zijramen waarvan de muur dezelfde stenen heeft als de weg. Het wordt een beetje rood voor mijn ogen.
Om mij heen golft het landschap voor Drentse begrippen behoorlijk op en neer. De wegen dalen en stijgen langs de groene velden die zomaar een paar meter lager dan de weg kunnen liggen. In het ruige land lopen wat ongekamde paarden en schapen. Het is voor het eerst dat ik in Drenthe zoveel hoogteverschillen zie. Het is tot nog toe de enige provincie waar het mij lukt om honderd kilometer te fietsen zonder te hoeven schakelen en te klimmen. Ik kom de hele dag geen viaduct, dijk of brug tegen waar ik tegenop moet. Als ik al een keer de snelweg passeer, gaan de auto’s braaf via een viaduct of tunnel over mij heen of onder mij door.
Bij het witte hek van een weiland staat een vrouw met een paardenstaart die in haar ogen wrijft. Als ik langskom kijkt ze op. Even lijkt het of ze knipoogt. Ze draagt een blauw jack.
In haar hand houdt ze een lang wit touw vast. Even verderop staat een man in een donkerblauwe overall die ook een wit touw in zijn hand houdt. De touwen zitten aan een hek vast, zie ik. Het hek aan de andere kant van de weg. De touwen liggen over de weg heen en de hekken van de wei staan open.
In de wei draaft een paard heen en weer. Zijn manen golven in de lucht. Uit de tegenoverliggende wei klinkt het uitnodigende gehinnik van een groot paard dat duidelijk een mannetje is. Een ander paard hapt in het hoge groene gras. Het dravende paard moet de weg oversteken, naar de andere wei, naar zijn twee vriendjes.
Ik hobbel met mijn fiets over de twee op de grond liggende witte touwen. Zodra het dravende paard bij het open hek komt en de weg opgaat, trekken zij de touwen strak zodat ze omhoog staan als een hek tussen de weilanden. Dan is de weg even geblokkeerd. Gelukkig is dat nu nog niet het geval, ik kan rustig doorfietsen.
16 september 2013
In Een
In Een staan zeven huizen. De rest staat in Een-West.
Ik kom uit het bos gefietst en volg de rode fietsbordjes die mij naar Een moeten brengen. Op een T-splitsing raak ik in de war. Links wijst het bordje naar Een. Rechts wijst een ander bordje naar Een-West. Ik kies voor Een, Een-West doet me denken aan Almere-Buiten, een van de vele haltes langs de spoorlijn waarbij je denkt dat je nooit in Almere aankomt.
Ik wil naar het centrum, naar verleden en heden, naar reuring en leven. Ik heb zin in koffie met appelgebak.
Via de groene route die mij richting Zevenhuizen over de bloeiende hei leidde, kwam ik hier. Ik fietste door een bos waar het schelpenpad door de natte bosgrond was overspoeld. Met witte banden begon ik aan de groene route, met bruine banden kwam ik weer uit het bos.
Het eerste wat ik van Een zie is de brink. Er staan zeven huizen omheen. Het is een kleine brink aan de rand van een bosje. De brink heeft de vorm van een driehoek waar de bomen hoog langs de randen staan. In het midden is het gras kaal en verder niets. De zeven huizen zijn kleine boerderijtjes met ingetrokken schouders en roodverkleurde pannendaken.
Hier vertrok de herder elke ochtend met zijn schaapskudde naar de hei die aan de overkant van de weg begon. De herder mocht bij een van de keuterboertjes slapen, dat was zijn salaris: kost en inwoning.
Op een mooi informatiebord lees ik dat het hier het Noordeinde heet. Een van de drie oude kernen van Een. Er is ook een Zuideinde en een Westeinde. Allemaal historische plaatsen met een herinnering aan vroeger. Een mooi bord vertelt het verhaal van de herder en laat zelfs een foto van hem zien. Hij heeft een onverzorgde baard.
Ik fiets door naar Een, naar het centrum. Normaal kijk ik dan naar de kerktoren maar net als in veel ander Drentse dorpen is hier geen kerk. Pas als ik het dorp weer uitfiets, staat er aan een rotonde een klein kerkje verscholen onder een boom. Op de rotonde kan je alle kanten op. Naar Friesland, naar Drenthe, naar Groningen. En naar de kerk.
In het oude deel van Een staat een heel mooi wit boerderijtje te koop. In de straat naast de eenvoudige bakstenen knechtenhuizen met grote tuinen. Dat boerderijtje wil ik kopen voor mijn lief. Als ik genoeg geld heb verdiend.
9 september 2013
Ik kom uit het bos gefietst en volg de rode fietsbordjes die mij naar Een moeten brengen. Op een T-splitsing raak ik in de war. Links wijst het bordje naar Een. Rechts wijst een ander bordje naar Een-West. Ik kies voor Een, Een-West doet me denken aan Almere-Buiten, een van de vele haltes langs de spoorlijn waarbij je denkt dat je nooit in Almere aankomt.
Ik wil naar het centrum, naar verleden en heden, naar reuring en leven. Ik heb zin in koffie met appelgebak.
Via de groene route die mij richting Zevenhuizen over de bloeiende hei leidde, kwam ik hier. Ik fietste door een bos waar het schelpenpad door de natte bosgrond was overspoeld. Met witte banden begon ik aan de groene route, met bruine banden kwam ik weer uit het bos.
Het eerste wat ik van Een zie is de brink. Er staan zeven huizen omheen. Het is een kleine brink aan de rand van een bosje. De brink heeft de vorm van een driehoek waar de bomen hoog langs de randen staan. In het midden is het gras kaal en verder niets. De zeven huizen zijn kleine boerderijtjes met ingetrokken schouders en roodverkleurde pannendaken.
Hier vertrok de herder elke ochtend met zijn schaapskudde naar de hei die aan de overkant van de weg begon. De herder mocht bij een van de keuterboertjes slapen, dat was zijn salaris: kost en inwoning.
Op een mooi informatiebord lees ik dat het hier het Noordeinde heet. Een van de drie oude kernen van Een. Er is ook een Zuideinde en een Westeinde. Allemaal historische plaatsen met een herinnering aan vroeger. Een mooi bord vertelt het verhaal van de herder en laat zelfs een foto van hem zien. Hij heeft een onverzorgde baard.
Ik fiets door naar Een, naar het centrum. Normaal kijk ik dan naar de kerktoren maar net als in veel ander Drentse dorpen is hier geen kerk. Pas als ik het dorp weer uitfiets, staat er aan een rotonde een klein kerkje verscholen onder een boom. Op de rotonde kan je alle kanten op. Naar Friesland, naar Drenthe, naar Groningen. En naar de kerk.
In het oude deel van Een staat een heel mooi wit boerderijtje te koop. In de straat naast de eenvoudige bakstenen knechtenhuizen met grote tuinen. Dat boerderijtje wil ik kopen voor mijn lief. Als ik genoeg geld heb verdiend.
9 september 2013
Avontuur
Je kunt op veel manieren van Zuidlaren naar Groningen. De een neemt graag de auto en zet die dan in een parkeergarage onder de grond. Ik neem graag de bus: die stopt recht voor mijn deur en zet me voor het Gronings Museum weer af. Sommigen nemen de fiets en rijden lekker door Noordlaren en Onnen. Je kunt ook lopen, maar dat is best ver. Dan moet je met de bus terug.
En je kunt ook met de boot. Mijn lieve zusje, elk jaar jonger en mooier dan ik, was met haar lief en zijn schip de rivieren en kanalen naar het noorden opgevaren en nodigde ons voor een tochtje uit.
Op een mooie dag stapten we aan boord bij het Noord-Willemskanaal. De schipper startte de motor en duwde het schip van de wal af. Hij had haast: in Drenthe hebben alle bruggen arbeidsvriendelijke openingstijden. De brugwachter begint om negen uur, gaat van twaalf tot één lunchen en hij mag om vijf uur weer naar huis. Intussen leest hij een boek, zwaait naar de boten, bedient de brug en soms de sluis. Soms fietst hij mee naar de volgende brug.
Het schip is een lichtblauwe boot van achttien meter lang en bijna honderd jaar oud. Op de bootombouw staat een houten stuurhut waarin iedereen zijn hoofd stoot en het voormalige ruim bevat een opvallend grote kamer met keuken. Van alle gemakken voorzien. Het toilet heeft een grote rode noodknop.
De buitenkant van het schip bestaat uit duimendik plaatstaal vol grote klinknagels onder een laag gebarsten verf. Tien matroosjes zouden hier al zingend dagenlang hun krab- en verflusten kunnen uitleven.
We voeren midden op het kanaal en de oevers gleden voorbij. Ik zat in een luie stoel op het voordek met een kop thee in mijn hand en zwaaide naar iedereen. Beter gezegd, iedereen zwaaide naar mij en ik zwaaide terug. Ik vond het meteen gezellig.
Voor mij klotste het bruine water, rechts zat een visser op de groene oever, links sliep een wit huis onder de blauwe lucht en achter mij laveerde de schipper het schip vakkundig door de smalle sluizen.
Ik doezelde weg en droomde van een mooi wit paard. Zonder prinses. Die stonden voor mij, zag ik toen ik mijn ogen opendeed. Mijn mooie lief en mijn lieve zusje.
Een beter leven kon ik me niet voorstellen.
Na drie uur varen arriveerden we in Groningen en legden we aan voor de deur van het oude Groningsch Museum. De beste aankomst in deze stad. En dat met een schip dat de Avontuur heet en waar een kraai op de voorplecht staat.
2 september 2013
En je kunt ook met de boot. Mijn lieve zusje, elk jaar jonger en mooier dan ik, was met haar lief en zijn schip de rivieren en kanalen naar het noorden opgevaren en nodigde ons voor een tochtje uit.
Op een mooie dag stapten we aan boord bij het Noord-Willemskanaal. De schipper startte de motor en duwde het schip van de wal af. Hij had haast: in Drenthe hebben alle bruggen arbeidsvriendelijke openingstijden. De brugwachter begint om negen uur, gaat van twaalf tot één lunchen en hij mag om vijf uur weer naar huis. Intussen leest hij een boek, zwaait naar de boten, bedient de brug en soms de sluis. Soms fietst hij mee naar de volgende brug.
Het schip is een lichtblauwe boot van achttien meter lang en bijna honderd jaar oud. Op de bootombouw staat een houten stuurhut waarin iedereen zijn hoofd stoot en het voormalige ruim bevat een opvallend grote kamer met keuken. Van alle gemakken voorzien. Het toilet heeft een grote rode noodknop.
De buitenkant van het schip bestaat uit duimendik plaatstaal vol grote klinknagels onder een laag gebarsten verf. Tien matroosjes zouden hier al zingend dagenlang hun krab- en verflusten kunnen uitleven.
We voeren midden op het kanaal en de oevers gleden voorbij. Ik zat in een luie stoel op het voordek met een kop thee in mijn hand en zwaaide naar iedereen. Beter gezegd, iedereen zwaaide naar mij en ik zwaaide terug. Ik vond het meteen gezellig.
Voor mij klotste het bruine water, rechts zat een visser op de groene oever, links sliep een wit huis onder de blauwe lucht en achter mij laveerde de schipper het schip vakkundig door de smalle sluizen.
Ik doezelde weg en droomde van een mooi wit paard. Zonder prinses. Die stonden voor mij, zag ik toen ik mijn ogen opendeed. Mijn mooie lief en mijn lieve zusje.
Een beter leven kon ik me niet voorstellen.
Na drie uur varen arriveerden we in Groningen en legden we aan voor de deur van het oude Groningsch Museum. De beste aankomst in deze stad. En dat met een schip dat de Avontuur heet en waar een kraai op de voorplecht staat.
2 september 2013
Winde
Als je Winde binnenkomt, wordt de weg steeds mooier. Hij zou de Winderweg moeten heten. Een mooie stenen weg omzoomd door bomen die fluisterend naar elkaar overbuigen. Ze praten zacht, boven mijn hoofd ritselt het. Het is een echte Drentse weg wat je pas ziet als je terugkijkt. De rode klinkers op de grond laten de weg naar de zijkanten aflopen. De bomen steken hun dikke stammen hoog in de lucht en buigen hun takken naar elkaar toe. Je rijdt er als een prinses door een natuurlijk berceau, een loofgang waardoor je ongezien van hier naar daar kan komen.
Je kunt hier ook maar één kant op. De zijwegen zijn doodlopende zandpaden die vast naar iets en nergens leiden. Ze hebben wel allemaal een naam, iets met drift erin: Schapendrift, Steeg, Drift. Maar uiteindelijk kan je alleen maar rechtdoor, het dorp weer uit.
Om het dorp wat groter te laten lijken hebben de mensen hun huizen allemaal op een afstand van elkaar gebouwd. Grote percelen met ruime boerderijen of uitvergrote huizen waar je niemand ziet. Midden in de groene wei en altijd met mooie vergezichten.
Als ik Winde binnenfiets schudt een pony ‘nee’ tegen mij. Alsof hij mij een halt wil toeroepen: ik zou het niet doen, je kunt hier niets vinden, je bent hier zo voorbij. Samen met een mooi blond meisje op de fiets dat niet opkijkt, is het kleine dier het enige levende wezen dat ik hier zie.
Ik kijk naar allebei en stel me voor hoe het hier zal zijn op de pompoenmarkt in september waar in een veldje reclame voor wordt gemaakt. Dan zal het hier vol met mensen en auto’s staan, zullen de mensen zich verdringen, blaten de schapen, balken de ezels en roepen de pony’s. En uiteindelijk gaat iedereen met een pompoen naar huis.
Maar vooralsnog is Winde één weg. Een weg van hier naar daar, van Bunne naar Rolde, door het Winderveld. Winde betekent ‘wenden’, omkeren, omdraaien zoals het Winderloopje dat deed, de benedensloot van het Eelderdiep. Maar het Winderloopje heeft het niet gered, de boeren hadden land nodig. Gelukkig is er nog de Grote Masloot, een water dat alleen al om zijn naam nooit verloren mag gaan.
23 augustus 2013
Je kunt hier ook maar één kant op. De zijwegen zijn doodlopende zandpaden die vast naar iets en nergens leiden. Ze hebben wel allemaal een naam, iets met drift erin: Schapendrift, Steeg, Drift. Maar uiteindelijk kan je alleen maar rechtdoor, het dorp weer uit.
Om het dorp wat groter te laten lijken hebben de mensen hun huizen allemaal op een afstand van elkaar gebouwd. Grote percelen met ruime boerderijen of uitvergrote huizen waar je niemand ziet. Midden in de groene wei en altijd met mooie vergezichten.
Als ik Winde binnenfiets schudt een pony ‘nee’ tegen mij. Alsof hij mij een halt wil toeroepen: ik zou het niet doen, je kunt hier niets vinden, je bent hier zo voorbij. Samen met een mooi blond meisje op de fiets dat niet opkijkt, is het kleine dier het enige levende wezen dat ik hier zie.
Ik kijk naar allebei en stel me voor hoe het hier zal zijn op de pompoenmarkt in september waar in een veldje reclame voor wordt gemaakt. Dan zal het hier vol met mensen en auto’s staan, zullen de mensen zich verdringen, blaten de schapen, balken de ezels en roepen de pony’s. En uiteindelijk gaat iedereen met een pompoen naar huis.
Maar vooralsnog is Winde één weg. Een weg van hier naar daar, van Bunne naar Rolde, door het Winderveld. Winde betekent ‘wenden’, omkeren, omdraaien zoals het Winderloopje dat deed, de benedensloot van het Eelderdiep. Maar het Winderloopje heeft het niet gered, de boeren hadden land nodig. Gelukkig is er nog de Grote Masloot, een water dat alleen al om zijn naam nooit verloren mag gaan.
23 augustus 2013
Bunne
Bunne is een dorp dat niet wil opvallen. Als je de dorpsgrens passeert bukken de oude boerderijen zich diep in het gras. Eén reikt met zijn dak tot aan de grond, als bij een plaggenhut gaat het riet over in het omliggende gras. De bruinstenen voormuur steekt zwijgend uit de grond. Achter de ramen hangen oma’s kanten gordijntjes tot aan de vensterbank.
Na een stukje leegte volgt het eigenlijke dorp waar alles meedoet in de onopvallendheid. De huizen staan eenzaam in de stilte en twee pony’s likken elkaars rug. Ze zijn op zoek naar een beetje smaak die ze niet meer in het bruine gras op de grond of in het droge hooi in de ruif kunnen vinden. Hun blonde manen waaien in de schaarse wind.
Even verderop wiegen twee dazenbollen heupwiegend in het ritme van diezelfde wind. En paard staat jaloers aan het andere einde van de wei te kijken. Kon ik maar zo bewegen, denkt het prachtige dier. De witte puntmutsen steken fel af tegen het groen van de bomen en het gras. In de blauwe lucht bromt een vliegtuigje.
Bunne had ooit een klooster en mocht daarom de pastoor van Eelde en van Vries benoemen. Als één van de drie Drentse kloosters was het daarmee het geestelijk ankerpunt van het Noordenveld. Later ging dit over in een commanderij met de naam Huis te Bunne. De locatie van de begraafplaats is daar het overblijfsel van.
Op de kruising roept een massief roodstenen gebouw om aandacht. De Melkfabriek, met twee hoofdletters, heeft een Europese website. Ooit begonnen als de Coöperatieve Handkracht Zuivelfabriek, in 1896. De melkfabriek wist het nog lang uit te houden vanwege het gebruik van een stoommachine sinds 1911. De Bunner boter was goed, men won er prijzen mee. Maar er wordt niet meer gekarnd in Bunne. Nu is de melkfabriek een evenementenfabriek die het dorp levend houdt. Je kunt er trouwen, werken, muziek maken en nog veel meer.
En er is een naturistencamping in Bunne, dat lees je overal.
16 augustus 2013
Na een stukje leegte volgt het eigenlijke dorp waar alles meedoet in de onopvallendheid. De huizen staan eenzaam in de stilte en twee pony’s likken elkaars rug. Ze zijn op zoek naar een beetje smaak die ze niet meer in het bruine gras op de grond of in het droge hooi in de ruif kunnen vinden. Hun blonde manen waaien in de schaarse wind.
Even verderop wiegen twee dazenbollen heupwiegend in het ritme van diezelfde wind. En paard staat jaloers aan het andere einde van de wei te kijken. Kon ik maar zo bewegen, denkt het prachtige dier. De witte puntmutsen steken fel af tegen het groen van de bomen en het gras. In de blauwe lucht bromt een vliegtuigje.
Bunne had ooit een klooster en mocht daarom de pastoor van Eelde en van Vries benoemen. Als één van de drie Drentse kloosters was het daarmee het geestelijk ankerpunt van het Noordenveld. Later ging dit over in een commanderij met de naam Huis te Bunne. De locatie van de begraafplaats is daar het overblijfsel van.
Op de kruising roept een massief roodstenen gebouw om aandacht. De Melkfabriek, met twee hoofdletters, heeft een Europese website. Ooit begonnen als de Coöperatieve Handkracht Zuivelfabriek, in 1896. De melkfabriek wist het nog lang uit te houden vanwege het gebruik van een stoommachine sinds 1911. De Bunner boter was goed, men won er prijzen mee. Maar er wordt niet meer gekarnd in Bunne. Nu is de melkfabriek een evenementenfabriek die het dorp levend houdt. Je kunt er trouwen, werken, muziek maken en nog veel meer.
En er is een naturistencamping in Bunne, dat lees je overal.
16 augustus 2013
Donderen
‘Sinds 1413’ staat er op de vlaggen van paars en blauw die aan een paar gevels wapperen. Een lege buffelhoorn wappert mee in de wind die hier altijd waait. Sinds kort weten ze dat het dorp nog ouder is. In een oud document dat in Assen opdook wordt de naam Donderen al in 1276 genoemd. Daarin wordt Sigheri de Dunren genoemd, één van de commissieleden van vrije mannen die een geschil moesten helpen oplossen. Sigheri heette voor zijn vrienden gewoon Siegert uit Donderen.
Vandaag zit Siegert op het dak. Hij repareert het rieten dak van de grootste boerderij van het dorp. Het lekt. Met een groot oranje zeil probeert hij het gat te dichten. Al balancerend doet hij zijn werk. Een vrouw stopt haar auto, parkeert hem in de berm, kijkt naar de man en loopt een andere boerderij binnen. Naast de grote ingang van de boerderij staan twee wit metalen stoeltjes naast een wankel tafeltje. Op de stoelen ligt een gekleurd kussen als welkom. Op het tafeltje staat een glazen fles. Zij gaat de bewoonster helpen haar kousen aan te trekken.
De eigenaar van de kleine zwarte Porsche heeft de antieke deuren uit zijn mooie boerderij gesloopt en er grote ramen in gezet. Zo kan hij beter naar zijn auto kijken. En naar buiten, naar zijn buren. Hij houdt niet zo van die kleine raampjes. Licht wil hij hebben, dan lijkt zijn huis groter. Hij heeft geen vlag uitgestoken, hij komt hier oorspronkelijk niet vandaan.
Alle boerderijen hebben inhammen. Alsof de boeren vroeger niet genoeg geld hadden om hun huis af te bouwen. Ze stopten er hun dieren in en kropen er zelf naast. Als er wat geld was maakten ze een deur en kochten ze een tractor. Nu wonen er mensen met geld en grote auto’s, maar zonder dieren. Hun inspanningen hebben er eeuwenlang toe geleid dat het heidegebied dat Donderen omringde is veranderd in vruchtbare grond. Dat kan je zien op oude kaarten en op de vlag van Donderen. Paars, groen en blauw: heide, gras, bomen en water.
In 1430 weren er twaalf erven geteld. Ongeveer honderd inwoners. Nu zijn het er iets meer. Een stuk of vijfentwintig erven en een aantal moderne huizen aan de overkant van de weg. De ongeveer vierhonderd mensen hebben zich over meer huizen verdeeld. Sommigen hebben de vlag met het verkeerde jaartal uitgestoken. Anderen geven op maandagochtend niet thuis.
9 augustus 2013
Vandaag zit Siegert op het dak. Hij repareert het rieten dak van de grootste boerderij van het dorp. Het lekt. Met een groot oranje zeil probeert hij het gat te dichten. Al balancerend doet hij zijn werk. Een vrouw stopt haar auto, parkeert hem in de berm, kijkt naar de man en loopt een andere boerderij binnen. Naast de grote ingang van de boerderij staan twee wit metalen stoeltjes naast een wankel tafeltje. Op de stoelen ligt een gekleurd kussen als welkom. Op het tafeltje staat een glazen fles. Zij gaat de bewoonster helpen haar kousen aan te trekken.
De eigenaar van de kleine zwarte Porsche heeft de antieke deuren uit zijn mooie boerderij gesloopt en er grote ramen in gezet. Zo kan hij beter naar zijn auto kijken. En naar buiten, naar zijn buren. Hij houdt niet zo van die kleine raampjes. Licht wil hij hebben, dan lijkt zijn huis groter. Hij heeft geen vlag uitgestoken, hij komt hier oorspronkelijk niet vandaan.
Alle boerderijen hebben inhammen. Alsof de boeren vroeger niet genoeg geld hadden om hun huis af te bouwen. Ze stopten er hun dieren in en kropen er zelf naast. Als er wat geld was maakten ze een deur en kochten ze een tractor. Nu wonen er mensen met geld en grote auto’s, maar zonder dieren. Hun inspanningen hebben er eeuwenlang toe geleid dat het heidegebied dat Donderen omringde is veranderd in vruchtbare grond. Dat kan je zien op oude kaarten en op de vlag van Donderen. Paars, groen en blauw: heide, gras, bomen en water.
In 1430 weren er twaalf erven geteld. Ongeveer honderd inwoners. Nu zijn het er iets meer. Een stuk of vijfentwintig erven en een aantal moderne huizen aan de overkant van de weg. De ongeveer vierhonderd mensen hebben zich over meer huizen verdeeld. Sommigen hebben de vlag met het verkeerde jaartal uitgestoken. Anderen geven op maandagochtend niet thuis.
9 augustus 2013
Koe zijn
Ergens in de buurt van het Bunnerveensekanaal liggen twee boerderijen. Allebei aan een kant van de weg die hier alleen maar Heideweg of Turfweg kan heten. Een smalle weg van anderhalve auto breed brengt je naar nergens over hobbelende asfaltvlakken.
De boerderij links is een typische jarentachtig boerderij: een recht huis met een grote schuur. Groene kozijnen en een fluorescerend geel kinderpoppetje maken het af. De boerderij rechts is iets ouder en verbergt zijn slecht gevoegde muren achter de bomen.
Als je midden op de weg stopt, van je fiets afstapt en om je heen kijkt, zie je niets. Geen leven, er is alleen maar natuur. Bomen, weiden, een bosrand en de weg waarboven kleine witte wolken de blauwe lucht alleen maar blauwer maken. Er zijn geen auto’s, geen fietsers, geen mensen, geen leven. Het is stil. Zelfs het lesvliegtuig van vliegveld Eelde is even niet te horen.
En dan komen ze op je af. Vanachter een licht vervallen schuur bij de boerderij rechts stappen ze achter elkaar aan. Koeien. Grote zwart-witte dieren met wiegende koppen en fladderende staarten. In ganzenmars lopen ze als een brave schoolklas over het paadje langs de wei. De boer heeft daar een betonnen pad gemaakt dat tussen twee rijen prikkeldraad naar een volgende wei voert. Ik dacht eerst dat het een voetpad was, zo mooi lag het in de stille leegte te wachten op twee mensen met grote schoenen en een kaart in hun handen.
Voorop loopt een koe met een bruine vlek op haar rug. Zij voert de troep aan. Als zij stopt staan ze allemaal stil. Maar ze loopt door, ze heeft zin in vers gras.
Aan de overkant van de weg klinkt het gerammel van een ketting. Uit de open schuur waar achterin een trekker in de open deur staat klinkt geloei. Een verlangend geluid. Als de voorste koe van de wandelende troep naar links kijkt ziet ze dertig paar koeienogen op haar gericht. Begerige ogen die met haar mee willen. Maar zij kunnen niet, zij zitten vast in de ijzeren spijlen in hun schuur. Zij krijgen hooi te eten. Geen vers gras. Dat schijnt goed voor hen te zijn.
Er is geen mens te zien.
2 augustus 2013
De boerderij links is een typische jarentachtig boerderij: een recht huis met een grote schuur. Groene kozijnen en een fluorescerend geel kinderpoppetje maken het af. De boerderij rechts is iets ouder en verbergt zijn slecht gevoegde muren achter de bomen.
Als je midden op de weg stopt, van je fiets afstapt en om je heen kijkt, zie je niets. Geen leven, er is alleen maar natuur. Bomen, weiden, een bosrand en de weg waarboven kleine witte wolken de blauwe lucht alleen maar blauwer maken. Er zijn geen auto’s, geen fietsers, geen mensen, geen leven. Het is stil. Zelfs het lesvliegtuig van vliegveld Eelde is even niet te horen.
En dan komen ze op je af. Vanachter een licht vervallen schuur bij de boerderij rechts stappen ze achter elkaar aan. Koeien. Grote zwart-witte dieren met wiegende koppen en fladderende staarten. In ganzenmars lopen ze als een brave schoolklas over het paadje langs de wei. De boer heeft daar een betonnen pad gemaakt dat tussen twee rijen prikkeldraad naar een volgende wei voert. Ik dacht eerst dat het een voetpad was, zo mooi lag het in de stille leegte te wachten op twee mensen met grote schoenen en een kaart in hun handen.
Voorop loopt een koe met een bruine vlek op haar rug. Zij voert de troep aan. Als zij stopt staan ze allemaal stil. Maar ze loopt door, ze heeft zin in vers gras.
Aan de overkant van de weg klinkt het gerammel van een ketting. Uit de open schuur waar achterin een trekker in de open deur staat klinkt geloei. Een verlangend geluid. Als de voorste koe van de wandelende troep naar links kijkt ziet ze dertig paar koeienogen op haar gericht. Begerige ogen die met haar mee willen. Maar zij kunnen niet, zij zitten vast in de ijzeren spijlen in hun schuur. Zij krijgen hooi te eten. Geen vers gras. Dat schijnt goed voor hen te zijn.
Er is geen mens te zien.
2 augustus 2013
Hoge sokken
In de winkel is het op zaterdagochtend vroeg al druk. Dikke mensen rijden volle karren de winkel uit, dunne mensen stappen met een schichtig tasje langs de deuren die de kou in en uit laten. Iedereen verspert elkaar de weg.
Ik loop om de kassa’s heen, door een open hekje naar de snelkassa met de tabakswaren en de kranten. Bij alle kassa’s staan de rijen dik en het meisje achter de snelkassa roept een collega op om een extra kassa open te doen. Anders mag de vierde klant met al zijn boodschappen gratis naar huis.
Voor mij loopt een kalende jongeman zonder boodschappen de kassa voorbij. Hij passeert de oude man die zijn laatste weekendboodschappen in een oude leren tas propt en blijft dan bij de andere kassa staan.
‘Hallo Mientje,’ zegt hij tegen het blonde meisje achter de kassa dat met grote ogen zwijgend bloost. Hij heeft een licht spraakgebrek, de woorden komen langzaam uit zijn mond. ‘En goedemorgen meneer,’ laat hij er meteen op volgen tegen de klant die ijverig zijn afgerekende boodschappen in zijn karretje stapelt.
Hij blijft even staan. Zijn harige benen steken mager uit zijn broekspijpen die net over de knie vallen. Hij staat wat wankel op zijn afgetrapte kleurloze gympen met hoge sokken die ooit wit waren.
Nog even blijft hij staan terwijl in zijn hoofd een verhaal van liefde of vriendschap ontstaat. Een verhaal dat hij kan dromen en dat hij al talloze keren heeft meegemaakt.
Hij neemt haar mee achterop zijn fiets en ze rijden het bos in. Aan zijn stuur hangt een tas met brood en kaas en worst en melk. Bij het vennetje legt hij zijn fiets op de grond en spreidt hij het kleed waarop zij zacht achterop zat netjes op de grond uit. Alle vouwen moeten er uit. Ze gaan naast elkaar zitten. Hij maakt een boterham klaar en geeft die aan haar. Samen drinken ze uit het pak melk. Hij knoeit een beetje maar dat geeft niet, zij veegt de melk van zijn gezicht.
Hij vertelt over zichzelf; dat hij niet altijd zo geweest is, dat het weer beter gaat. Hij zit maar tijdelijk daar, straks krijgt hij weer een eigen huisje, dan heeft hij geen dokters meer nodig. En ook geen pillen. Hij zoent haar op haar zachte wang.
Maar zij wil niet. Zij kijkt hem niet aan.
26 juli 2013
Ik loop om de kassa’s heen, door een open hekje naar de snelkassa met de tabakswaren en de kranten. Bij alle kassa’s staan de rijen dik en het meisje achter de snelkassa roept een collega op om een extra kassa open te doen. Anders mag de vierde klant met al zijn boodschappen gratis naar huis.
Voor mij loopt een kalende jongeman zonder boodschappen de kassa voorbij. Hij passeert de oude man die zijn laatste weekendboodschappen in een oude leren tas propt en blijft dan bij de andere kassa staan.
‘Hallo Mientje,’ zegt hij tegen het blonde meisje achter de kassa dat met grote ogen zwijgend bloost. Hij heeft een licht spraakgebrek, de woorden komen langzaam uit zijn mond. ‘En goedemorgen meneer,’ laat hij er meteen op volgen tegen de klant die ijverig zijn afgerekende boodschappen in zijn karretje stapelt.
Hij blijft even staan. Zijn harige benen steken mager uit zijn broekspijpen die net over de knie vallen. Hij staat wat wankel op zijn afgetrapte kleurloze gympen met hoge sokken die ooit wit waren.
Nog even blijft hij staan terwijl in zijn hoofd een verhaal van liefde of vriendschap ontstaat. Een verhaal dat hij kan dromen en dat hij al talloze keren heeft meegemaakt.
Hij neemt haar mee achterop zijn fiets en ze rijden het bos in. Aan zijn stuur hangt een tas met brood en kaas en worst en melk. Bij het vennetje legt hij zijn fiets op de grond en spreidt hij het kleed waarop zij zacht achterop zat netjes op de grond uit. Alle vouwen moeten er uit. Ze gaan naast elkaar zitten. Hij maakt een boterham klaar en geeft die aan haar. Samen drinken ze uit het pak melk. Hij knoeit een beetje maar dat geeft niet, zij veegt de melk van zijn gezicht.
Hij vertelt over zichzelf; dat hij niet altijd zo geweest is, dat het weer beter gaat. Hij zit maar tijdelijk daar, straks krijgt hij weer een eigen huisje, dan heeft hij geen dokters meer nodig. En ook geen pillen. Hij zoent haar op haar zachte wang.
Maar zij wil niet. Zij kijkt hem niet aan.
26 juli 2013
In de Strubben
Vanochtend heb ik mijn witte fiets gepakt met de brede noppenbanden die ik een beetje leeg heb laten lopen. Ik heb mijn helm extra strak op mijn hoofd gezet en ben naar het ATB-parcours in de Strubben gefietst. Dat moest ik toch eens meemaken.
Normaal rijd ik met mijn mountainbike op de brede Drentse zandwegen en over de lege heide. Met naast mij het geasfalteerde fietspad zodat ik altijd kan ontsnappen als het mij te zwaar wordt. Maar de middelste brede zandweg vanaf de schaapskooi op het Balloërveld heeft geen fietspad en dan ben ik blij als ik halverwege twee mooie meisjes te paard tegenkom die mij vragen of ik een foto van ze wil maken. Dan stop ik graag zodat mij hartslag terug naar mijn borst kan zakken. Of ik laat mij in het zachte strandzand vallen.
Maar in de Strubben kan dat niet. Gelijk als je begint slinger je over drie scheefhangende vlonders tussen de bomen door over een paadje dat niet veel breder is dan het stuur van jouw fiets. Bij de zevende boom ben ik bang dat ik er achter blijf haken, maar het gebeurt niet. Later kom ik nog nauwere passages tegen. De ene bocht gaat in de volgende over of is eigenlijk meteen de volgende bocht. Na het eerste stuk bos ben ik slingerdronken en blij.
Op vrijdagmorgen om acht uur race ik hier alleen door het mooie stille bos. Goed uitkijken op de kruisingen, er kan zomaar een wandelaar met hond aankomen. Een aantal keer vlieg ik bijna uit de bocht. Gelukkig hebben de parcoursbouwers halfhoge bochten gemaakt waarin je mooi tegen een zandwand op kunt wegdraaien.
Op de brede zandwegen tussendoor schakel ik bij en trek ik het gas open. Ik schud mijn handen los die tintelen van het knijpen in het stuur, het remmen en het slingeren.
Mijn ademhaling klopt in mijn hoofd en het zweet loopt in mijn ogen. Ik zie een hert oversteken. In het tweede bos springt hij tussen de bomen door. Het tweede bos is het mooiste deel van het parcours vanwege de hoogteverschillen en de scherpe bochten. Als je hier uit de bocht vliegt sta je op de N34 of lig je in het schrikdraad. Als ik het bos uitdraai beland ik in de berm, net niet tegen het routepaaltje dat mij de goede kant op wijst.
Nadat ik van mijn eerste rondje op adem ben gekomen en mijn hoogtevrees voor de vlonder met brug heb overwonnen doe ik nog een rondje. Ik buk voor de takken en omzeil de boomstammen terwijl de varens en bramenstruiken aan mijn benen kietelen. Weer slip ik in dezelfde bochten, weer rijd ik net niet tegen het paaltje aan maar nu ben ik niet bang voor de vlonder. De hoge schuine bocht die ervoor ligt is een mooie springplank.
Ik doe vijftien minuten over een rondje. Ik weet niet of het snel is, maar mijn hartslag zegt van wel.
19 juli 2013
Normaal rijd ik met mijn mountainbike op de brede Drentse zandwegen en over de lege heide. Met naast mij het geasfalteerde fietspad zodat ik altijd kan ontsnappen als het mij te zwaar wordt. Maar de middelste brede zandweg vanaf de schaapskooi op het Balloërveld heeft geen fietspad en dan ben ik blij als ik halverwege twee mooie meisjes te paard tegenkom die mij vragen of ik een foto van ze wil maken. Dan stop ik graag zodat mij hartslag terug naar mijn borst kan zakken. Of ik laat mij in het zachte strandzand vallen.
Maar in de Strubben kan dat niet. Gelijk als je begint slinger je over drie scheefhangende vlonders tussen de bomen door over een paadje dat niet veel breder is dan het stuur van jouw fiets. Bij de zevende boom ben ik bang dat ik er achter blijf haken, maar het gebeurt niet. Later kom ik nog nauwere passages tegen. De ene bocht gaat in de volgende over of is eigenlijk meteen de volgende bocht. Na het eerste stuk bos ben ik slingerdronken en blij.
Op vrijdagmorgen om acht uur race ik hier alleen door het mooie stille bos. Goed uitkijken op de kruisingen, er kan zomaar een wandelaar met hond aankomen. Een aantal keer vlieg ik bijna uit de bocht. Gelukkig hebben de parcoursbouwers halfhoge bochten gemaakt waarin je mooi tegen een zandwand op kunt wegdraaien.
Op de brede zandwegen tussendoor schakel ik bij en trek ik het gas open. Ik schud mijn handen los die tintelen van het knijpen in het stuur, het remmen en het slingeren.
Mijn ademhaling klopt in mijn hoofd en het zweet loopt in mijn ogen. Ik zie een hert oversteken. In het tweede bos springt hij tussen de bomen door. Het tweede bos is het mooiste deel van het parcours vanwege de hoogteverschillen en de scherpe bochten. Als je hier uit de bocht vliegt sta je op de N34 of lig je in het schrikdraad. Als ik het bos uitdraai beland ik in de berm, net niet tegen het routepaaltje dat mij de goede kant op wijst.
Nadat ik van mijn eerste rondje op adem ben gekomen en mijn hoogtevrees voor de vlonder met brug heb overwonnen doe ik nog een rondje. Ik buk voor de takken en omzeil de boomstammen terwijl de varens en bramenstruiken aan mijn benen kietelen. Weer slip ik in dezelfde bochten, weer rijd ik net niet tegen het paaltje aan maar nu ben ik niet bang voor de vlonder. De hoge schuine bocht die ervoor ligt is een mooie springplank.
Ik doe vijftien minuten over een rondje. Ik weet niet of het snel is, maar mijn hartslag zegt van wel.
19 juli 2013
Met de zeis
‘Nee, dit hoef ik niet zelf te doen. Dit land is van de boer, die maait dat, met de machine.’
Met zijn grote glimmende zwarte klompen stampt hij op de grond terwijl hij zich van zijn bezoeker wegdraait. Hij ziet dingen die de ander niet ziet.
‘Mijn vader was boer, weet u. We hadden een mooi stuk land op het Hogeland. Maïs, bieten, graan, aardappelen. Maar het werd teveel, na de oorlog zijn we hier komen wonen.’
Aan zijn neus hangt een druppel die hij met een keurig opgevouwen zakdoek wegveegt.
‘Vroeger stond hier maïs, dan kon je op de zomerdag niet ver kijken. Net zoals nu rond het huis waar die verduivelde rodódendrons het uitzicht uit alle ramen wegnemen. Maar ik mag ze van mijn zuster niet weghalen. Onze vader heeft ze nog geplant.’
Hij laat de bezoeker de manshoge struiken zien die als een tweede muur tegen het huis staan, ze nemen alle licht weg. Dan neemt hij hem mee naar de oude boomgaard achter het huis. Zijn bruingeruite jasje slobbert over zijn handen en om zijn vierentachtigjarige lijf. Het bovenste knoopje van zijn blauwgestreken overhemd zit keurig dicht.
‘Moet u kijken naar die bloemen. Die heb ik nooit gezaaid. En ze zijn zo hoog. Maar ze zijn ook mooi. Het gras ertussen heb ik met de zeis weggemaaid. Ja dat heb ik al vroeg geleerd. Ik kreeg op mijn tiende jaar van mijn vader een zeis met een korte steel en ik moest meedoen op het veld. Nu heb ik er gelukkig één met een lichte steel.’
Met zijn hark van verkleurd oranje plastic veegt hij door het hoge gras van de boer waarna hij er met de hark een paar keer op stampt. Hij haalt zijn neus nog een keer op en draait zich van zijn bezoeker af terwijl hij doorpraat.
‘Ik was op kantoor, weet u, boeren is niks voor mij.’
'Morgen vraag ik aan de hulp of ze de struiken even wil optillen. Dan kan ik er met de motormaaier onder. Want zo ziet het er niet uit. Ik weet ook niet wat ik hiermee moet doen,’ zegt hij nog terwijl hij op een kalende schijnhazelaar wijst waar een grote eikentak bovenuit groeit.
13 juli 2013
Met zijn grote glimmende zwarte klompen stampt hij op de grond terwijl hij zich van zijn bezoeker wegdraait. Hij ziet dingen die de ander niet ziet.
‘Mijn vader was boer, weet u. We hadden een mooi stuk land op het Hogeland. Maïs, bieten, graan, aardappelen. Maar het werd teveel, na de oorlog zijn we hier komen wonen.’
Aan zijn neus hangt een druppel die hij met een keurig opgevouwen zakdoek wegveegt.
‘Vroeger stond hier maïs, dan kon je op de zomerdag niet ver kijken. Net zoals nu rond het huis waar die verduivelde rodódendrons het uitzicht uit alle ramen wegnemen. Maar ik mag ze van mijn zuster niet weghalen. Onze vader heeft ze nog geplant.’
Hij laat de bezoeker de manshoge struiken zien die als een tweede muur tegen het huis staan, ze nemen alle licht weg. Dan neemt hij hem mee naar de oude boomgaard achter het huis. Zijn bruingeruite jasje slobbert over zijn handen en om zijn vierentachtigjarige lijf. Het bovenste knoopje van zijn blauwgestreken overhemd zit keurig dicht.
‘Moet u kijken naar die bloemen. Die heb ik nooit gezaaid. En ze zijn zo hoog. Maar ze zijn ook mooi. Het gras ertussen heb ik met de zeis weggemaaid. Ja dat heb ik al vroeg geleerd. Ik kreeg op mijn tiende jaar van mijn vader een zeis met een korte steel en ik moest meedoen op het veld. Nu heb ik er gelukkig één met een lichte steel.’
Met zijn hark van verkleurd oranje plastic veegt hij door het hoge gras van de boer waarna hij er met de hark een paar keer op stampt. Hij haalt zijn neus nog een keer op en draait zich van zijn bezoeker af terwijl hij doorpraat.
‘Ik was op kantoor, weet u, boeren is niks voor mij.’
'Morgen vraag ik aan de hulp of ze de struiken even wil optillen. Dan kan ik er met de motormaaier onder. Want zo ziet het er niet uit. Ik weet ook niet wat ik hiermee moet doen,’ zegt hij nog terwijl hij op een kalende schijnhazelaar wijst waar een grote eikentak bovenuit groeit.
13 juli 2013
Mooi broekje
Ik loop op de zandweg met mijn lief. Het is maandagavond en wij zijn het huis en de tuin ontvlucht vanwege het lawaai van motormaaiers en heggenscharen waarmee alle buren opeens hun tuinen te lijf gingen. Eén dag mooi weer en iedere man gaat met zijn apparaten aan de grote tuinschoonmaak.
Ik denk aan de eerst fles rosé waarmee we binnenkort de echte zomer kunnen inluiden. Een lichte wijn als metgezel van een goed boek waarmee ik urenlang op het terras kan zitten terwijl zij door de tuin scharrelt en de planten bij hun naam noemt. Uiteindelijk zal ze slakkengooiend steeds verder van mij verwijderd raken en in het bos tegen het oprukkende onkruid schelden dat zich niet aan de erfgrens houdt.
De zandweg ligt vol met drollen van honden die zich niet aan de opruimplicht hebben gehouden. Samen met de keutels van de nooit rechtdoor lopende konijnen maken ze van het brede pad een zigzagweg voor slipperlopers. Ik ben stiekem blij dat mijn kat zijn behoeften in andermans tuin doet.
Ook nu komt een hondenbezitter ons tegemoet. Man en dier sjokken in dezelfde houding door het zand, allebei laten ze kop en staart hangen. De hond heeft een afgekloven bal in zijn bek, de man een stompje sigaar.
We hebben net een zwart katje gekriebeld dat in de slootkant naar ons zat te lonken en zich graag liet aanhalen terwijl het op hoge toon piepte. Ik zou het diertje zo mee naar huis nemen maar mijn lief houdt mij tegen met een wijze opmerking: het katje draagt een halsbandje. Terwijl wij verder liepen keek het ons met verliefde ogen na.
De hond sjokt ons zonder opkijken voorbij. De man tilt één oog op en zegt: ‘Mooi broekje.’ Zonder zijn pas in te houden sjokt hij verder.
Ik kijk naar de broek van mijn lief en zie een gewone spijkerbroek. Zij kijkt naar mij en zet een strakke rode broek. ‘Mooi broekje,’ zegt ze. Met een vrolijke lach in ons hoofd kijken we de man na die verder sjokt. We hebben niet onthouden wat hij aanheeft. Zijn hond is opeens tot leven gekomen en springt naar het katje dat met grote snelheid de boom invlucht. De hond blijft onder de boom staan blaffen.
‘Mooi leven,’ denk ik.
6 juli 2013
Ik denk aan de eerst fles rosé waarmee we binnenkort de echte zomer kunnen inluiden. Een lichte wijn als metgezel van een goed boek waarmee ik urenlang op het terras kan zitten terwijl zij door de tuin scharrelt en de planten bij hun naam noemt. Uiteindelijk zal ze slakkengooiend steeds verder van mij verwijderd raken en in het bos tegen het oprukkende onkruid schelden dat zich niet aan de erfgrens houdt.
De zandweg ligt vol met drollen van honden die zich niet aan de opruimplicht hebben gehouden. Samen met de keutels van de nooit rechtdoor lopende konijnen maken ze van het brede pad een zigzagweg voor slipperlopers. Ik ben stiekem blij dat mijn kat zijn behoeften in andermans tuin doet.
Ook nu komt een hondenbezitter ons tegemoet. Man en dier sjokken in dezelfde houding door het zand, allebei laten ze kop en staart hangen. De hond heeft een afgekloven bal in zijn bek, de man een stompje sigaar.
We hebben net een zwart katje gekriebeld dat in de slootkant naar ons zat te lonken en zich graag liet aanhalen terwijl het op hoge toon piepte. Ik zou het diertje zo mee naar huis nemen maar mijn lief houdt mij tegen met een wijze opmerking: het katje draagt een halsbandje. Terwijl wij verder liepen keek het ons met verliefde ogen na.
De hond sjokt ons zonder opkijken voorbij. De man tilt één oog op en zegt: ‘Mooi broekje.’ Zonder zijn pas in te houden sjokt hij verder.
Ik kijk naar de broek van mijn lief en zie een gewone spijkerbroek. Zij kijkt naar mij en zet een strakke rode broek. ‘Mooi broekje,’ zegt ze. Met een vrolijke lach in ons hoofd kijken we de man na die verder sjokt. We hebben niet onthouden wat hij aanheeft. Zijn hond is opeens tot leven gekomen en springt naar het katje dat met grote snelheid de boom invlucht. De hond blijft onder de boom staan blaffen.
‘Mooi leven,’ denk ik.
6 juli 2013
Voetbalster
Het meisje schiet de bal tegen het lage muurtje dat naar de ingang van het grote gebouw leidt. Het muurtje loopt een beetje scheef, niets in de bouw is recht. De bal stuitert tegen het muurtje en komt weer bij haar terug. Zij vangt hem op, keurig op haar voet, soms op haar knie of op de borst, en schiet hem dan weer tegen het muurtje. De witte leren bal gehoorzaamt braaf.
Soms houdt ze hem even bij zich, dan houdt ze hem twintig keer hoog, met haar knie, allebei haar voeten en met haar hoofd waarna ze de bal met een mooie boog weer tegen het muurtje knalt. Intussen beweegt ze op haar andere been in mooi evenwicht op het groene gras.
Het meisje is rond de twaalf jaar en heeft een licht gebruind gezicht met blozende wangen en een zwiepende paardenstaart. Lange benen in een strakke steenrode broek of in een blauwzwart trainingspak. Elke dag komt ze naar de tuin van het grote gebouw. Met haar voetbal, met haar skelter, met haar skateboard, met haar step. En met zichzelf.
Zij is altijd alleen, alleen met haar spel waar ze helemaal in opgaat. Ze schiet de bal honderd keer tegen het muurtje of ze rijdt eindeloos rondjes onder de poort van het gebouw. Soms roept ze naar iemand die voorbijkomt, elk kind krijgt iets toegeroepen. Maar niemand speelt met haar.
Dat kan haar niks schelen, zij gaat gewoon verder. Ze schiet de bal nog honderd keer tegen het muurtje, rijdt nog eens tien rondjes op haar skelter. Weer hetzelfde rondje, weer stoppen op dezelfde plek. Even rondkijken, staan, rondkijken. En weer doorgaan.
De bal vliegt over het muurtje. Ze kijkt op van haar ingespannen spel en klimt langzaam over het muurtje. Een passerende auto remt af voor de witte bal die naar het muurtje aan de overkant van de oprit rolt. Zij loopt achter de auto langs naar de bal en schiet hem nu van de andere kant tegen het muurtje. Het geluid weerkaatst tegen de stenen muren van het gebouw en blijft even hangen in de stenen poort. Dan schiet ze hem over het muurtje waarna ze er zelf ook overheen klimt.
Zij wordt later een ster in het voetbal. Of een slimme zakenvrouw met meer dan drie eigen bedrijven. En met heel veel sportliefde. Zij weet wat ze wil, en zij kan voor zichzelf zorgen. Maar nu is ze een spelend kind.
29 juni 2013
Soms houdt ze hem even bij zich, dan houdt ze hem twintig keer hoog, met haar knie, allebei haar voeten en met haar hoofd waarna ze de bal met een mooie boog weer tegen het muurtje knalt. Intussen beweegt ze op haar andere been in mooi evenwicht op het groene gras.
Het meisje is rond de twaalf jaar en heeft een licht gebruind gezicht met blozende wangen en een zwiepende paardenstaart. Lange benen in een strakke steenrode broek of in een blauwzwart trainingspak. Elke dag komt ze naar de tuin van het grote gebouw. Met haar voetbal, met haar skelter, met haar skateboard, met haar step. En met zichzelf.
Zij is altijd alleen, alleen met haar spel waar ze helemaal in opgaat. Ze schiet de bal honderd keer tegen het muurtje of ze rijdt eindeloos rondjes onder de poort van het gebouw. Soms roept ze naar iemand die voorbijkomt, elk kind krijgt iets toegeroepen. Maar niemand speelt met haar.
Dat kan haar niks schelen, zij gaat gewoon verder. Ze schiet de bal nog honderd keer tegen het muurtje, rijdt nog eens tien rondjes op haar skelter. Weer hetzelfde rondje, weer stoppen op dezelfde plek. Even rondkijken, staan, rondkijken. En weer doorgaan.
De bal vliegt over het muurtje. Ze kijkt op van haar ingespannen spel en klimt langzaam over het muurtje. Een passerende auto remt af voor de witte bal die naar het muurtje aan de overkant van de oprit rolt. Zij loopt achter de auto langs naar de bal en schiet hem nu van de andere kant tegen het muurtje. Het geluid weerkaatst tegen de stenen muren van het gebouw en blijft even hangen in de stenen poort. Dan schiet ze hem over het muurtje waarna ze er zelf ook overheen klimt.
Zij wordt later een ster in het voetbal. Of een slimme zakenvrouw met meer dan drie eigen bedrijven. En met heel veel sportliefde. Zij weet wat ze wil, en zij kan voor zichzelf zorgen. Maar nu is ze een spelend kind.
29 juni 2013
Waar is de brug?
Gezinus laat het schaap van zijn rug rollen en rekt zich even uit met zijn handen hoog in de lucht. Als hij nog verder wegzakt, houdt hij het niet meer droog, het water staat hem bijna in de broek.
Hij krabbelt even op de kant en gaat in het geurende gras zitten. Voor hem staan een stuk of tien schapen aan het gras te snuffelen. Het laatste schaap dat hij naar de overkant heeft gebracht staart hem dom aan en blaat dan over het natte water naar zijn soortgenoten die met bange ogen terugkijken en aan de nieuwe kaderand snuffelen.
‘Kom op,’ zegt Gezinus tegen zichzelf en de zwartwitte hond die al vijf keer heen en weer is gezwommen. ‘We krijgen ze vandaag wel allemaal aan de overkant.’ Hij veegt zijn glimmende voorhoofd af met zijn roodwitte zakdoek en schuift zijn pet naar voren. Met voorzichtige stappen loopt hij door het water terug naar de overkant. Het water klotst hem tegen de buik.
Als hij aan de overkant is en weer een schaap op zijn schouders wil nemen, hoort hij een fietsbel rinkelen. Hij laat het schaap los en draait zich om.
‘Meneer, mag ik u wat vragen?’ klinkt een stadse stem. Naast een glimmend grijze fiets met een elektrische koffer op de bagagedrager staat een man met een zonneklep, een driekwart beige broek en een beeldscherm op het stuur. Naast hem een vrouw die er precies hetzelfde uitziet.
‘Is er hier geen brug? Ik moet naar de overkant volgens mijn GPS. Weet u waar de brug is?’
‘Dat heet een hoogholtje, meneer,’ zegt Gezinus terwijl hij drie stappen terug doet. Hij staat nu midden in het water. ‘Die hebben ze weggehaald, dat was lastig voor de schepen.’
‘Maar hij was toch voor de schepen gemaakt?’ zegt de man terwijl hij voorzichtig naar zijn vrouw kijkt. Die bekijkt haar tanden in een spiegeltje. ‘De brug was zo hoog, je kon er bijna niet met de fiets overheen.’
‘Wacht u maar even,’ zegt Gezinus, ‘Ik pak even dat schaap. Daarna zet ik u wel even over.’ Hij grijpt het inmiddels hevig mekkerende dier bij de nek en de poten en werpt het in één beweging op zijn rug. Daarna waadt hij met voorzichtige passen naar de overkant, voorzichtig, zodat het water niet bij hem naar binnen kan lopen.
22 juni 2013
Hij krabbelt even op de kant en gaat in het geurende gras zitten. Voor hem staan een stuk of tien schapen aan het gras te snuffelen. Het laatste schaap dat hij naar de overkant heeft gebracht staart hem dom aan en blaat dan over het natte water naar zijn soortgenoten die met bange ogen terugkijken en aan de nieuwe kaderand snuffelen.
‘Kom op,’ zegt Gezinus tegen zichzelf en de zwartwitte hond die al vijf keer heen en weer is gezwommen. ‘We krijgen ze vandaag wel allemaal aan de overkant.’ Hij veegt zijn glimmende voorhoofd af met zijn roodwitte zakdoek en schuift zijn pet naar voren. Met voorzichtige stappen loopt hij door het water terug naar de overkant. Het water klotst hem tegen de buik.
Als hij aan de overkant is en weer een schaap op zijn schouders wil nemen, hoort hij een fietsbel rinkelen. Hij laat het schaap los en draait zich om.
‘Meneer, mag ik u wat vragen?’ klinkt een stadse stem. Naast een glimmend grijze fiets met een elektrische koffer op de bagagedrager staat een man met een zonneklep, een driekwart beige broek en een beeldscherm op het stuur. Naast hem een vrouw die er precies hetzelfde uitziet.
‘Is er hier geen brug? Ik moet naar de overkant volgens mijn GPS. Weet u waar de brug is?’
‘Dat heet een hoogholtje, meneer,’ zegt Gezinus terwijl hij drie stappen terug doet. Hij staat nu midden in het water. ‘Die hebben ze weggehaald, dat was lastig voor de schepen.’
‘Maar hij was toch voor de schepen gemaakt?’ zegt de man terwijl hij voorzichtig naar zijn vrouw kijkt. Die bekijkt haar tanden in een spiegeltje. ‘De brug was zo hoog, je kon er bijna niet met de fiets overheen.’
‘Wacht u maar even,’ zegt Gezinus, ‘Ik pak even dat schaap. Daarna zet ik u wel even over.’ Hij grijpt het inmiddels hevig mekkerende dier bij de nek en de poten en werpt het in één beweging op zijn rug. Daarna waadt hij met voorzichtige passen naar de overkant, voorzichtig, zodat het water niet bij hem naar binnen kan lopen.
22 juni 2013
Riga
Onlangs was ik in Riga. U weet wel, de hoofdstad van Letland, dat samen met Estland en Litouwen de Baltische staten vormt die tussen Rusland en Polen liggen ingeklemd.
De Baltische staten waren tot 1991 onderdeel van de Sovjet-Unie en die geschiedenis achtervolgt de Letten nog elke dag. In Riga staat op de oude markt een zwarte betonnen sarcofaag zonder ramen. Dat is het museum waarin het verhaal van de Sovjet-bezetting wordt verteld. Het begon met de Zweden, daarna kwamen de Duitsers, de Polen, de Duitsers, de Russen, enzovoort. Totdat de Letten samen met de Esten en de Litouwers een ketting van twee miljoen mensen maakten die de Russen het land uitzongen.
De Russen deporteerden na de eerste Wereldoorlog 1 procent van de Letse bevolking naar strafkampen in Siberië en vervingen ze door Russen die nog steeds een kwart van de Letse bevolking vormen. Op straat hoor je dan ook twee onverstaanbare talen.
Nadat ik het historische centrum van deze Hanzestad had bekeken ging ik vermoeid op een terras zitten. Ik was een beetje moe van de vele gebouwen en de geschiedenis. Wist u dat Riga met de Nederlandse Hanzesteden wilde concurreren en daarom de doorvoerhaven van Rusland werd? Zelfs met Veendam hebben ze gehandeld, dat kunt u in het Veenkoloniaal museum zien.
Vanonder een oude poort hoor ik muziek. Mooi gezongen muziek. Die hoor ik al de hele dag. De straatmuzikanten hier zijn goed opgeleide jonge mensen met mooie stemmen en een goed uiterlijk. Net als in de musea waar jonge vrouwen de dommelende oudjes met lijfgeur hebben vervangen en je persoonlijk naar het begin van de tentoonstelling brengen.
Op het terras at ik een heerlijke maaltijd, zo lekker dat ik besloot drie keer per dag een warme maaltijd, met heerlijk bier of (import-)wijn, te nemen. Dat kon ook, want bij het ontbijt stonden naast de ochtendchampagne vleespannenkoeken en gegrilde groenten. Alleen de nationale likeur Black Balsam, moet u niet proberen. Die smaakt nog erger dan een foute hoestdrank. Alleen de alcohol zal ergens goed voor zijn.
Letten zijn heel vriendelijke mensen. ‘Zegt u maar wanneer u het volgende gerecht wilt hebben,’ zei het mooie meisje met haar zachte stem. Net als alle andere Letten klonk en keek ze bescheiden, weifelend en onzeker. Alsof ze jaren onderdrukt is geweest. Samen met die Letten zal ze vanavond ook wachten voor het rode stoplicht op het verlaten kruispunt. Eén minuut, twee minuten, vijf minuten. Net zolang totdat haar stoplicht op groen springt. Dan heeft ze al tien minuten geen auto gezien.
15 juni 2013
De Baltische staten waren tot 1991 onderdeel van de Sovjet-Unie en die geschiedenis achtervolgt de Letten nog elke dag. In Riga staat op de oude markt een zwarte betonnen sarcofaag zonder ramen. Dat is het museum waarin het verhaal van de Sovjet-bezetting wordt verteld. Het begon met de Zweden, daarna kwamen de Duitsers, de Polen, de Duitsers, de Russen, enzovoort. Totdat de Letten samen met de Esten en de Litouwers een ketting van twee miljoen mensen maakten die de Russen het land uitzongen.
De Russen deporteerden na de eerste Wereldoorlog 1 procent van de Letse bevolking naar strafkampen in Siberië en vervingen ze door Russen die nog steeds een kwart van de Letse bevolking vormen. Op straat hoor je dan ook twee onverstaanbare talen.
Nadat ik het historische centrum van deze Hanzestad had bekeken ging ik vermoeid op een terras zitten. Ik was een beetje moe van de vele gebouwen en de geschiedenis. Wist u dat Riga met de Nederlandse Hanzesteden wilde concurreren en daarom de doorvoerhaven van Rusland werd? Zelfs met Veendam hebben ze gehandeld, dat kunt u in het Veenkoloniaal museum zien.
Vanonder een oude poort hoor ik muziek. Mooi gezongen muziek. Die hoor ik al de hele dag. De straatmuzikanten hier zijn goed opgeleide jonge mensen met mooie stemmen en een goed uiterlijk. Net als in de musea waar jonge vrouwen de dommelende oudjes met lijfgeur hebben vervangen en je persoonlijk naar het begin van de tentoonstelling brengen.
Op het terras at ik een heerlijke maaltijd, zo lekker dat ik besloot drie keer per dag een warme maaltijd, met heerlijk bier of (import-)wijn, te nemen. Dat kon ook, want bij het ontbijt stonden naast de ochtendchampagne vleespannenkoeken en gegrilde groenten. Alleen de nationale likeur Black Balsam, moet u niet proberen. Die smaakt nog erger dan een foute hoestdrank. Alleen de alcohol zal ergens goed voor zijn.
Letten zijn heel vriendelijke mensen. ‘Zegt u maar wanneer u het volgende gerecht wilt hebben,’ zei het mooie meisje met haar zachte stem. Net als alle andere Letten klonk en keek ze bescheiden, weifelend en onzeker. Alsof ze jaren onderdrukt is geweest. Samen met die Letten zal ze vanavond ook wachten voor het rode stoplicht op het verlaten kruispunt. Eén minuut, twee minuten, vijf minuten. Net zolang totdat haar stoplicht op groen springt. Dan heeft ze al tien minuten geen auto gezien.
15 juni 2013
Examen
Bij mij in huis doen we deze dagen allemaal examen. Alle tijd gaat op aan studie, stress en onbekende dingen. We hebben geen tijd om op te ruimen en we halen eten van de Chinees. We denken maar aan één ding: een voldoende halen.
Ik probeer een diploma voor projectmanagement te halen. Saaie kost: je leest een onleesbaar boek, je volgt drie dagen les en je maakt een aantal proefexamens. Alleen de lessen zijn leuk, daar leer je over de praktijk. Daardoor wordt mijn studiezin opgewekt. De afgelopen weken ben ik weer boeken gaan lezen over de kunst van het organiseren. Afgelopen week ben ik er zelfs een dag voor naar Burgers Zo in Arnhem geweest om me door allemaal hooggeleerde mensen een dag bij te laten praten over de laatste trends. Daar hoorde ik interessante dingen.
Mijn lief studeert al een paar maanden voor tuinontwerper. Dat kan je ook zien aan onze tuin, die ligt er piekfijn bij. Ik moet me elke week haasten om te zorgen dat mijn moestuin niet bij haar verzorgde borders afsteekt.
De eettafel ligt bezaaid met tekeningen, boeken, schetsen, foto’s en mappen. Haar voorraad tuinboeken is in de afgelopen maanden gegroeid tot een hoeveelheid waar mijn boekenkast jaloers op is. Ze ontwerpt een tuin voor mensen die van alles willen. Elke dag zit ze nauwgezet te tekenen. Uiteindelijk moet ze zevenentwintig bladzijden inleveren: een ontwerp, een verlichtingsplan, een plantenoverzicht en een bouwplan van de terrasmuurtjes. Ze moet zelfs een tekening maken hoe de stenen in de grond moeten liggen.
Regelmatig gumt ze wat uit en tekent ze wat anders. Het gumsel veegt ze weg met een schuiertje, eenzelfde borsteltje dat een op zijn tenen lopende Tsjech met witte handschoenen in een Schots restaurant gebruikte om de broodkruimels van onze tafel te vegen. Het was echter zo’n mooi restaurant dat wij geen broodkruimels durfden te laten liggen.
We wisten allebei dat deze dagen er aan zaten te komen en toch lijken we te laat begonnen. Of we deden andere dingen die we veel interessanter vonden. Zij weet nu alles van in de grond gebouwde tuinverlichting en ik weet alles van horizontaal organiseren. Maar daar gaan onze examens niet over.
De kat oefent op zijn eigen manier voor een ongepland examen. Hij probeert elke morgen zijn staart onder mijn voeten te leggen en dan krijsend weg te springen. Hierdoor moet ik hem zielig vinden en hem zijn lunch voor zijn ontbijt geven. Hij eet liever stinkend nat vlees dan harde brokken. Hij oefent elke ochtend trouw en krijgt ook vaak zijn zin. Hij slaagt elke dag. Nu wij nog.
8 juni 2013
Ik probeer een diploma voor projectmanagement te halen. Saaie kost: je leest een onleesbaar boek, je volgt drie dagen les en je maakt een aantal proefexamens. Alleen de lessen zijn leuk, daar leer je over de praktijk. Daardoor wordt mijn studiezin opgewekt. De afgelopen weken ben ik weer boeken gaan lezen over de kunst van het organiseren. Afgelopen week ben ik er zelfs een dag voor naar Burgers Zo in Arnhem geweest om me door allemaal hooggeleerde mensen een dag bij te laten praten over de laatste trends. Daar hoorde ik interessante dingen.
Mijn lief studeert al een paar maanden voor tuinontwerper. Dat kan je ook zien aan onze tuin, die ligt er piekfijn bij. Ik moet me elke week haasten om te zorgen dat mijn moestuin niet bij haar verzorgde borders afsteekt.
De eettafel ligt bezaaid met tekeningen, boeken, schetsen, foto’s en mappen. Haar voorraad tuinboeken is in de afgelopen maanden gegroeid tot een hoeveelheid waar mijn boekenkast jaloers op is. Ze ontwerpt een tuin voor mensen die van alles willen. Elke dag zit ze nauwgezet te tekenen. Uiteindelijk moet ze zevenentwintig bladzijden inleveren: een ontwerp, een verlichtingsplan, een plantenoverzicht en een bouwplan van de terrasmuurtjes. Ze moet zelfs een tekening maken hoe de stenen in de grond moeten liggen.
Regelmatig gumt ze wat uit en tekent ze wat anders. Het gumsel veegt ze weg met een schuiertje, eenzelfde borsteltje dat een op zijn tenen lopende Tsjech met witte handschoenen in een Schots restaurant gebruikte om de broodkruimels van onze tafel te vegen. Het was echter zo’n mooi restaurant dat wij geen broodkruimels durfden te laten liggen.
We wisten allebei dat deze dagen er aan zaten te komen en toch lijken we te laat begonnen. Of we deden andere dingen die we veel interessanter vonden. Zij weet nu alles van in de grond gebouwde tuinverlichting en ik weet alles van horizontaal organiseren. Maar daar gaan onze examens niet over.
De kat oefent op zijn eigen manier voor een ongepland examen. Hij probeert elke morgen zijn staart onder mijn voeten te leggen en dan krijsend weg te springen. Hierdoor moet ik hem zielig vinden en hem zijn lunch voor zijn ontbijt geven. Hij eet liever stinkend nat vlees dan harde brokken. Hij oefent elke ochtend trouw en krijgt ook vaak zijn zin. Hij slaagt elke dag. Nu wij nog.
8 juni 2013
Radijs
Buiten is de tuin is alles weer groen. De zwarte grond van de borders vult zich steeds sneller met gewenste en ongewenste planten. De gewenste planten hebben allemaal een naam, een naam die ik nooit kan onthouden. Ik kom nooit veel verder dan: de rozen, die paarse geranium, het paarse boompje, of de plant met die grote roze bloemen.
Gelukkig heb ik een huisgenoot die mij dat elke keer weer vertelt. Ze wijst mij de bloemen en ik onthoud de namen op een verkeerde manier. Bij mij heten de planten al snel de hydrangea superofilia, de claustras fyberasolias, de prunus redbrunus. Ik onthoud die namen nooit, zelfs deze ben ik nu alweer vergeten.
De afgelopen dagen speurde ik de tuin af naar de eerste knoppen. In de rozenborder is het nog leeg, de Bacarole en de Just Joey moeten nog even wachten op hun dieprode en zalmroze bloemen. Maar de planten zitten vol mooi blad: bruin, groen en donkerrood. Na een regenbui hangen ze vol met glimmende druppels.
In de nieuwe border hebben twee roze bloemetjes samen het pinksterfeest gevierd Nu zijn ze met meer dan tien. Hun mooie kelkjes staan hoog aan de top van een jonge geraniumplant die zijn op wiet lijkende bladeren aan losse stelen over de grond uitspreidt. Aan de plant wiens naam met een c begint, dat weet ik zeker, de naam schiet me straks vast wel te binnen, bloeien lichtpaarse bloemen. Zes bladeren, wijd uitgespreid, met een witte streep in het midden en met donkerrode meeldraden in het hart. Hoe langer de bloem open is hoe lichter hij wordt.
Elke ochtend loop ik even door de moestuin. Daar heb ik een maand geleden onder een plastic tunnel radijs gezaaid, samen met pluksla, wortels en bietjes. Twee weken geleden kwam de tunnel omhoog, hij werd weggedrukt door de omhooggeschoten planten.
Het rood en wit van de meer dan tien centimeter lange radijzen steekt half boven de grond uit. Ze zijn groter dan mijn dikste vinger. Ik vraag me af of hier ook wedstrijden voor zijn. Misschien heb ik wel de grootste, of is dit normaal?
Ik trek hem uit de grond en was hem af. Dan bijt ik erin, een heerlijk scherpe en zachte smaak. Lekker met zilverui, veldsla en honingmosterdsaus.
O ja, het is een clematis.
1 juni 2013
Gelukkig heb ik een huisgenoot die mij dat elke keer weer vertelt. Ze wijst mij de bloemen en ik onthoud de namen op een verkeerde manier. Bij mij heten de planten al snel de hydrangea superofilia, de claustras fyberasolias, de prunus redbrunus. Ik onthoud die namen nooit, zelfs deze ben ik nu alweer vergeten.
De afgelopen dagen speurde ik de tuin af naar de eerste knoppen. In de rozenborder is het nog leeg, de Bacarole en de Just Joey moeten nog even wachten op hun dieprode en zalmroze bloemen. Maar de planten zitten vol mooi blad: bruin, groen en donkerrood. Na een regenbui hangen ze vol met glimmende druppels.
In de nieuwe border hebben twee roze bloemetjes samen het pinksterfeest gevierd Nu zijn ze met meer dan tien. Hun mooie kelkjes staan hoog aan de top van een jonge geraniumplant die zijn op wiet lijkende bladeren aan losse stelen over de grond uitspreidt. Aan de plant wiens naam met een c begint, dat weet ik zeker, de naam schiet me straks vast wel te binnen, bloeien lichtpaarse bloemen. Zes bladeren, wijd uitgespreid, met een witte streep in het midden en met donkerrode meeldraden in het hart. Hoe langer de bloem open is hoe lichter hij wordt.
Elke ochtend loop ik even door de moestuin. Daar heb ik een maand geleden onder een plastic tunnel radijs gezaaid, samen met pluksla, wortels en bietjes. Twee weken geleden kwam de tunnel omhoog, hij werd weggedrukt door de omhooggeschoten planten.
Het rood en wit van de meer dan tien centimeter lange radijzen steekt half boven de grond uit. Ze zijn groter dan mijn dikste vinger. Ik vraag me af of hier ook wedstrijden voor zijn. Misschien heb ik wel de grootste, of is dit normaal?
Ik trek hem uit de grond en was hem af. Dan bijt ik erin, een heerlijk scherpe en zachte smaak. Lekker met zilverui, veldsla en honingmosterdsaus.
O ja, het is een clematis.
1 juni 2013
Vijf kilo
Als ik de deur voor de kat opendoe twijfelt hij. In plaats van zich door de kier van de deuropening te wurmen trekt hij nu zijn neus op. Hij houdt niet van de regen.
Maar na een nacht binnen moet hij nodig even een rondje gaan doen. Hij stapt naar buiten en kijkt naar de lucht. Daar vallen natte druppels uit. Hij kijkt even naar de auto waaronder het droog is maar maakt dan een perfecte cirkel met zijn lijf waarbij zijn poten op dezelfde plaats blijven staan en zijn rug een komma vormt. Zijn neus raakt bijna zijn staart. Met een grote sprong springt hij terug op de deurmat.
Maar eerst heeft hij mij verwijtend aangekeken. Hoe kan je het maken dat het regent? Zo kan ik toch niet mijn rondje doen? Nu kan ik niet in de tuin aan de planten snuffelen; of in de voortuin van de buren over de opgestapelde stenen en dakpannen klauteren; of naast het compostvat naar het mogelijke geluid van een muis gaan zitten luisteren; laat staan dat ik onder het vogelhuisje naar de druk heen en weer vliegende koolmeesjes kan zitten kijken.
Met een stijf omhooggestoken staart loopt hij naar binnen. Hij gunt mij geen blik waardig. Hij loopt naar het vloerkleed, laat zich erop vallen en steekt een achterpoot omhoog om zich te wassen. Maar dan valt zijn blik stil. Verdwaasd kijkt hij rond en daarna naar mij. ‘Wat was ik ook al weer van plan’ lees ik in zijn oude ogen, ‘en waarom zit mijn poot hier naast mijn oor?’
De hele ochtend is vergeten. Hoe hij mij onder de plant stond op te wachten toen ik naar beneden kwam, waarna we een heel gesprek voerden en elkaar onze dromen vertelden, waarna we ons allebei gingen wassen. Terwijl ik mijn ontbijt maakte likte hij de boter van mijn vingers.
Gisteravond maakte ik zalm klaar en stond hij op zijn achterpoten tegen het aanrecht. In zijn ogen zag ik weer de jonge altijd hongerige kat van tien jaar geleden, een beestje dat alles at. Met een maaiende voorpoot probeerde hij iets van het aanrecht te pakken. Dat lukte niet. Toen ik hem een stukje zalm gaf beet hij zachtjes in mijn vinger om zeker te weten dat hij alles had.
Pas heb ik hem gewogen. Vijf kilo weegt hij. Hij is net als ik wat magerder geworden. Druk strijkt hij langs mijn benen heen en weer. Hij miauwt, steeds harder klinkt zijn stem. Met zijn ogen dirigeert hij mij naar de koelkast. Hij wil zijn lunch.
Het is half tien in de morgen.
25 mei 2013
Maar na een nacht binnen moet hij nodig even een rondje gaan doen. Hij stapt naar buiten en kijkt naar de lucht. Daar vallen natte druppels uit. Hij kijkt even naar de auto waaronder het droog is maar maakt dan een perfecte cirkel met zijn lijf waarbij zijn poten op dezelfde plaats blijven staan en zijn rug een komma vormt. Zijn neus raakt bijna zijn staart. Met een grote sprong springt hij terug op de deurmat.
Maar eerst heeft hij mij verwijtend aangekeken. Hoe kan je het maken dat het regent? Zo kan ik toch niet mijn rondje doen? Nu kan ik niet in de tuin aan de planten snuffelen; of in de voortuin van de buren over de opgestapelde stenen en dakpannen klauteren; of naast het compostvat naar het mogelijke geluid van een muis gaan zitten luisteren; laat staan dat ik onder het vogelhuisje naar de druk heen en weer vliegende koolmeesjes kan zitten kijken.
Met een stijf omhooggestoken staart loopt hij naar binnen. Hij gunt mij geen blik waardig. Hij loopt naar het vloerkleed, laat zich erop vallen en steekt een achterpoot omhoog om zich te wassen. Maar dan valt zijn blik stil. Verdwaasd kijkt hij rond en daarna naar mij. ‘Wat was ik ook al weer van plan’ lees ik in zijn oude ogen, ‘en waarom zit mijn poot hier naast mijn oor?’
De hele ochtend is vergeten. Hoe hij mij onder de plant stond op te wachten toen ik naar beneden kwam, waarna we een heel gesprek voerden en elkaar onze dromen vertelden, waarna we ons allebei gingen wassen. Terwijl ik mijn ontbijt maakte likte hij de boter van mijn vingers.
Gisteravond maakte ik zalm klaar en stond hij op zijn achterpoten tegen het aanrecht. In zijn ogen zag ik weer de jonge altijd hongerige kat van tien jaar geleden, een beestje dat alles at. Met een maaiende voorpoot probeerde hij iets van het aanrecht te pakken. Dat lukte niet. Toen ik hem een stukje zalm gaf beet hij zachtjes in mijn vinger om zeker te weten dat hij alles had.
Pas heb ik hem gewogen. Vijf kilo weegt hij. Hij is net als ik wat magerder geworden. Druk strijkt hij langs mijn benen heen en weer. Hij miauwt, steeds harder klinkt zijn stem. Met zijn ogen dirigeert hij mij naar de koelkast. Hij wil zijn lunch.
Het is half tien in de morgen.
25 mei 2013
Zijn boom
Hij kan het nog, dat zie je wel als hij is gaan zitten.
‘Wel lachen hoor,’ zegt de jonge vrouw die met de camera in haar hand een paar stappen achteruit loopt. ‘Kom, even lachen.’
Hij zet zijn mooiste gezicht op, zoals vroeger, toen hij regelmatig moest poseren voor de zoveelste fotograaf van de een of andere krant.
Als een heertje zit hij erbij. Kaarsrechtop met zijn borst vooruit. Over zijn gezicht trekt een nette glimlach, de lippen gesloten, stijf op elkaar, de mondhoeken opgetrokken en de ogen een beetje tot spleetjes samengetrokken.
Eerder die dag vertelde hij over zijn tandbelevenissen. Rond zijn veertigste had hij alle resterende tanden laten trekken en een kunstgebit ingedaan waardoor hij nooit meer zorgen om de hygiëne in zijn mond had. Maar hij lacht nog steeds met zijn mond dicht, niemand hoeft zijn witte tanden te zien.
Het houten bankje rond zijn boom ruikt naar nieuwigheid. Blank hout dat nog maar enkele weken oud is. ‘Uit dankbaarheid voor jaren trouwe dienst aan de boomkwekers,’ staat op de bronzen plaat. De naam van de boom moet er nog bij: Ostrya Carpinifolia. De boom is speciaal voor hem gekweekt en draagt ook zijn naam. Hij staat er fier bij, kleine groene blaadjes aan takken die strak de lucht insteken.
Achter het raam van het bejaardenhuis waar de boom en het bankje voor staan zwaait een oude dame met glanzend grijs haar naar de oude burgemeester die ook nog in het bestuur van dat huis zit. Hij komt er vaak. Hij kent de mensen en spreekt ze regelmatig. Ze blijven hetzelfde, oud, alleen, eenzaam, druk, stil. Allemaal verschillend maar ze zijn altijd in voor een praatje.
Later wil hij hier wel wonen, in een kamer met uitzicht op zijn bankje. Dan kan hij zien hoe zijn boom groeit. Maar nu nog niet, hij fietst er elke week wel even heen op zijn nieuwe elektrische fiets. Want hij voelt zich nog geen tachtig…!
18 mei 2013
‘Wel lachen hoor,’ zegt de jonge vrouw die met de camera in haar hand een paar stappen achteruit loopt. ‘Kom, even lachen.’
Hij zet zijn mooiste gezicht op, zoals vroeger, toen hij regelmatig moest poseren voor de zoveelste fotograaf van de een of andere krant.
Als een heertje zit hij erbij. Kaarsrechtop met zijn borst vooruit. Over zijn gezicht trekt een nette glimlach, de lippen gesloten, stijf op elkaar, de mondhoeken opgetrokken en de ogen een beetje tot spleetjes samengetrokken.
Eerder die dag vertelde hij over zijn tandbelevenissen. Rond zijn veertigste had hij alle resterende tanden laten trekken en een kunstgebit ingedaan waardoor hij nooit meer zorgen om de hygiëne in zijn mond had. Maar hij lacht nog steeds met zijn mond dicht, niemand hoeft zijn witte tanden te zien.
Het houten bankje rond zijn boom ruikt naar nieuwigheid. Blank hout dat nog maar enkele weken oud is. ‘Uit dankbaarheid voor jaren trouwe dienst aan de boomkwekers,’ staat op de bronzen plaat. De naam van de boom moet er nog bij: Ostrya Carpinifolia. De boom is speciaal voor hem gekweekt en draagt ook zijn naam. Hij staat er fier bij, kleine groene blaadjes aan takken die strak de lucht insteken.
Achter het raam van het bejaardenhuis waar de boom en het bankje voor staan zwaait een oude dame met glanzend grijs haar naar de oude burgemeester die ook nog in het bestuur van dat huis zit. Hij komt er vaak. Hij kent de mensen en spreekt ze regelmatig. Ze blijven hetzelfde, oud, alleen, eenzaam, druk, stil. Allemaal verschillend maar ze zijn altijd in voor een praatje.
Later wil hij hier wel wonen, in een kamer met uitzicht op zijn bankje. Dan kan hij zien hoe zijn boom groeit. Maar nu nog niet, hij fietst er elke week wel even heen op zijn nieuwe elektrische fiets. Want hij voelt zich nog geen tachtig…!
18 mei 2013
Wandelaars
Op een vroege zaterdagmorgen in het zonnige Zuidlaren loop ik naar de winkel voor een vers ontbijt van knapperige croissants en de regionale krant. Het is al druk in het straatje naast de winkel waar de parkeerplaats vol staat met auto’s met Poolse nummerborden van de bouwers van de aanbouw van het postkantoor naast de auto’s van winkelaars en wandelaars. Iedereen is vroeg vanmorgen.
Een man en vrouw van rond de zestig vertrekken net. Hij had die morgen zijn korte broek aan willen trekken maar zij vond dat nog wat overdreven. Ze vindt zijn benen te wit en te kaal. Toen heeft hij zijn fotografenhesje maar aangedaan. En al zijn zakken volgestopt. Om zijn nek hangt zijn camera met de grootste lens die hij heeft. Voor de vogeltjes. Uit zijn volle rugzak steekt een statief.
Zij snoert haar brede middel vol met een heuptas van het formaat we-komen-de-hele-dag-geen-winkel-tegen waarna ze vervolgens tegen het gewicht in moet gaan hangen. Hij neemt het grote vogelwandelboek in zijn handen en ze vertrekken zonder mij te groeten. Zij kijkt een beetje sip als ze achter hem aansjokt.
Ik haal in de winkel mijn ontbijt en de krant en loop weer terug in de stralende zon van een mooie morgen in mei.
Bij de auto’s vertrekt nu een jong stel. Zij draagt een leuk kek paardenstaartje dat breed uitwaaiert en een hippe kantoorbril boven een grijs vestje met een wit shirt. Alsof ze vanachter haar bureau is weggelopen. Hij draagt kleurloze kleren onder een kaalgeschoren hoofd. Hun broeken en schoenen zijn een setje: groot, donker, stevig en voor allebei hetzelfde. Ze dragen wijde wandelbroeken met overal, lege, zakken en hoge zware schoenen waarmee je alle Drentse bergen en kliffen kunt overwinnen. In zijn kleine rugzak zitten alleen de allernoodzakelijkste overlevingsspullen. Water, brood en pleisters.
Zij kijkt hem even aan met een blik van waar-moeten-we-heen en volgt hem dan. Al snel stampen ze naast elkaar in een straf tempo over de kleine keitjes van de ene brink naar de andere.
Ik loop met mijn buit over de droge zandweg naar huis, hoestend van het stof en de nevel van de boer die met een trekker met wijd uitgespreide armen zijn land besproeit.
11 mei 2013
Een man en vrouw van rond de zestig vertrekken net. Hij had die morgen zijn korte broek aan willen trekken maar zij vond dat nog wat overdreven. Ze vindt zijn benen te wit en te kaal. Toen heeft hij zijn fotografenhesje maar aangedaan. En al zijn zakken volgestopt. Om zijn nek hangt zijn camera met de grootste lens die hij heeft. Voor de vogeltjes. Uit zijn volle rugzak steekt een statief.
Zij snoert haar brede middel vol met een heuptas van het formaat we-komen-de-hele-dag-geen-winkel-tegen waarna ze vervolgens tegen het gewicht in moet gaan hangen. Hij neemt het grote vogelwandelboek in zijn handen en ze vertrekken zonder mij te groeten. Zij kijkt een beetje sip als ze achter hem aansjokt.
Ik haal in de winkel mijn ontbijt en de krant en loop weer terug in de stralende zon van een mooie morgen in mei.
Bij de auto’s vertrekt nu een jong stel. Zij draagt een leuk kek paardenstaartje dat breed uitwaaiert en een hippe kantoorbril boven een grijs vestje met een wit shirt. Alsof ze vanachter haar bureau is weggelopen. Hij draagt kleurloze kleren onder een kaalgeschoren hoofd. Hun broeken en schoenen zijn een setje: groot, donker, stevig en voor allebei hetzelfde. Ze dragen wijde wandelbroeken met overal, lege, zakken en hoge zware schoenen waarmee je alle Drentse bergen en kliffen kunt overwinnen. In zijn kleine rugzak zitten alleen de allernoodzakelijkste overlevingsspullen. Water, brood en pleisters.
Zij kijkt hem even aan met een blik van waar-moeten-we-heen en volgt hem dan. Al snel stampen ze naast elkaar in een straf tempo over de kleine keitjes van de ene brink naar de andere.
Ik loop met mijn buit over de droge zandweg naar huis, hoestend van het stof en de nevel van de boer die met een trekker met wijd uitgespreide armen zijn land besproeit.
11 mei 2013
Vier deuren
Op de tafel ligt de krant van vandaag nog onuitgepakt. Het sportkatern en het Drenthedeel zitten nog mee gevouwen in het met verse drukinkt gekleurde dagblad.
Hij zit op zijn stoel recht tegenover vier deuren en wacht. Het is vroeg in de ochtend en hij is nog een beetje slaperig in zijn hoofd. Als afleiding bekijkt hij de mensen die na elkaar de wachtkamer van het gezondheidscentrum binnenkomen.
Ze lopen allemaal op een andere manier, je kunt bijna aan hun loopje zien voor wie ze komen. De kinderen drentelen met angst voor de tandarts en de stuntelende oude vrouw verwacht geen goed nieuws van de huisarts.
Een man zit dik ingepakt in een zwarte jas en sjaal een tijdschrift over wonen in Frankrijk te lezen. Hij was vast liever daar dan hier. Zijn hoofd heeft hij diep in zijn nek getrokken. Hij heeft waarschijnlijk een of andere therapie.
Een jongetje zit op een kleine stoel waar zijn stevige dijen ver overheen steken en speelt met de bibbermachine die op een klein tafeltje staat. Voorzichtig probeert hij het stokje met de metalen ring zonder aanraken langs de golvende stang te bewegen. Af en toe klinkt er een zoemer als hij de stang aanraakt.
Soms gaat één van de vier deuren open en roept een assistente, altijd een mooi jong meisje, iemands naam af. Iemand voor de tandarts, iemand voor de fysiotherapeut, iemand voor de huisarts. De vierde deur gaat niet open.
In zijn hoofd suddert de droom van die nacht nog even verder terwijl hij de mensen om hem heen uit zijn ooghoeken bekijkt. Hij ziet alles. De man in de zwarte jas, het jonge meisje in haar roze broek met har telefoon in de hand, haar moeder met grote witte tanden, het jongetje dat speelt.
Als de deur van de tandarts weer open gaat schrikt hij opeens. Stel dat ze hem daar binnenroepen. Hij denkt zijn naam te horen. Maar als het meisje de naam nog eens herhaalt klinkt die onbekend. Ze kijkt hem doordringend aan. Ben jij het echt niet?
‘Nee, nee, ik kom niet voor de tandarts. Ik moet bij de therapeut zijn,’ schreeuwt het in zijn hoofd.
Hij ziet zich in de stoel van de tandarts liggen en voelt de oude man weer aan zijn tanden plukken met het vreselijke haakje. Hij ruikt de geur van ontsmetting en al die andere geuren van veertien jaar geleden. Niemand mag aan mijn mond zitten, denkt hij en hij staart naar de vierde deur.
Weer gaat een deur open en hij krimpt ineen. ‘Meneer Bassin,’ hoort hij. Hij kan niet meer ontspannen, hij voelt zijn hart in zijn keel kloppen en zijn voorhoofd begint te prikkelen.
4 mei 2013
Hij zit op zijn stoel recht tegenover vier deuren en wacht. Het is vroeg in de ochtend en hij is nog een beetje slaperig in zijn hoofd. Als afleiding bekijkt hij de mensen die na elkaar de wachtkamer van het gezondheidscentrum binnenkomen.
Ze lopen allemaal op een andere manier, je kunt bijna aan hun loopje zien voor wie ze komen. De kinderen drentelen met angst voor de tandarts en de stuntelende oude vrouw verwacht geen goed nieuws van de huisarts.
Een man zit dik ingepakt in een zwarte jas en sjaal een tijdschrift over wonen in Frankrijk te lezen. Hij was vast liever daar dan hier. Zijn hoofd heeft hij diep in zijn nek getrokken. Hij heeft waarschijnlijk een of andere therapie.
Een jongetje zit op een kleine stoel waar zijn stevige dijen ver overheen steken en speelt met de bibbermachine die op een klein tafeltje staat. Voorzichtig probeert hij het stokje met de metalen ring zonder aanraken langs de golvende stang te bewegen. Af en toe klinkt er een zoemer als hij de stang aanraakt.
Soms gaat één van de vier deuren open en roept een assistente, altijd een mooi jong meisje, iemands naam af. Iemand voor de tandarts, iemand voor de fysiotherapeut, iemand voor de huisarts. De vierde deur gaat niet open.
In zijn hoofd suddert de droom van die nacht nog even verder terwijl hij de mensen om hem heen uit zijn ooghoeken bekijkt. Hij ziet alles. De man in de zwarte jas, het jonge meisje in haar roze broek met har telefoon in de hand, haar moeder met grote witte tanden, het jongetje dat speelt.
Als de deur van de tandarts weer open gaat schrikt hij opeens. Stel dat ze hem daar binnenroepen. Hij denkt zijn naam te horen. Maar als het meisje de naam nog eens herhaalt klinkt die onbekend. Ze kijkt hem doordringend aan. Ben jij het echt niet?
‘Nee, nee, ik kom niet voor de tandarts. Ik moet bij de therapeut zijn,’ schreeuwt het in zijn hoofd.
Hij ziet zich in de stoel van de tandarts liggen en voelt de oude man weer aan zijn tanden plukken met het vreselijke haakje. Hij ruikt de geur van ontsmetting en al die andere geuren van veertien jaar geleden. Niemand mag aan mijn mond zitten, denkt hij en hij staart naar de vierde deur.
Weer gaat een deur open en hij krimpt ineen. ‘Meneer Bassin,’ hoort hij. Hij kan niet meer ontspannen, hij voelt zijn hart in zijn keel kloppen en zijn voorhoofd begint te prikkelen.
4 mei 2013
Koning spelen
Ik fiets op mijn blauwe Pony 5 door de straat. Vandaag hoef ik niet naar school. Het is feest, heeft de juf gezegd. We krijgen een koning. De koningin die we altijd op televisie zagen zwaaien is oud en moe en nu wordt haar zoon de koning. Maar hij wordt niet de baas van het land, dat is de minister-president. Die man toch: wel koning zijn en toch niet de baas zijn. Daar lijkt me niks aan.
Ik wil later geen koning worden. En ook geen minister-president. Ik word gewoon vrachtwagenchauffeur, net als mijn vader. Die heeft een Daf en rijdt elke dag naar Duitsland. Hij is de baas van de weg, elke dag. Soms mag ik wel eens met hem mee en dan voel ik het ook. Als je hoog in de cabine zit kijk je overal overheen. Een keer zagen we zes mensen achter in een auto zitten. Heel dicht bij elkaar. Mijn vader zei dat die auto een worstblikje was.
Ik heb mijn fiets versierd. Om de blauwe stang heb ik een oranje slinger gedaan. Nu zie je bijna geen blauw meer. En ik heb allemaal kleine roodwitblauwe vlaggetjes aan het stuur geplakt. Van die vlaggetjes die je bij trakteren altijd in de worst en kaas steekt. Om het zadel heb ik een oranje plastic tas gedaan. En aan het spatbord heb ik een stukje wit karton vastgemaakt met een knijper. Achter ook. Dat maakt lekker veel lawaai, nu is mijn fiets net een brommer.
Mijn vader deed vanochtend een oranje lintje op zijn bloes. Hij had er speciaal zijn zondagse witte bloes voor aangetrokken. Het is immers feest vandaag, zei hij, dan moet je er netjes uitzien. Mijn moeder deed een oranje strik in het haar van mijn zusje en trok zelf een blauwe rok aan. Om haar nek knoopte ze een rood sjaaltje terwijl ze een wit vest aandeed.
Ik moest mijn schone spijkerbroek aandoen en ik mocht mijn oranje t-shirt van voetbal aan. Mijn vader wilde mij ook een strikje opdoen maar hij prikte met het speldje in mijn blote buik. Toen heb ik eventjes gehuild want dat deed pijn. Toen zei mijn moeder dat we vanochtend naar de televisie gingen kijken om de nieuwe koning te zien. Maar dat ik eerst maar buiten moest gaan spelen. Toen heb ik mijn fiets versierd en nu fiets ik door de lege straat.
Tring, tring. Trrrt, Trrrt. We hebben een koning. En ik ben de koning en de minister-president van de Willemstraat want ik word later lekker vrachtwagenchauffeur. Dan ben ik de baas van allemaal.
30 april 2013
Ik wil later geen koning worden. En ook geen minister-president. Ik word gewoon vrachtwagenchauffeur, net als mijn vader. Die heeft een Daf en rijdt elke dag naar Duitsland. Hij is de baas van de weg, elke dag. Soms mag ik wel eens met hem mee en dan voel ik het ook. Als je hoog in de cabine zit kijk je overal overheen. Een keer zagen we zes mensen achter in een auto zitten. Heel dicht bij elkaar. Mijn vader zei dat die auto een worstblikje was.
Ik heb mijn fiets versierd. Om de blauwe stang heb ik een oranje slinger gedaan. Nu zie je bijna geen blauw meer. En ik heb allemaal kleine roodwitblauwe vlaggetjes aan het stuur geplakt. Van die vlaggetjes die je bij trakteren altijd in de worst en kaas steekt. Om het zadel heb ik een oranje plastic tas gedaan. En aan het spatbord heb ik een stukje wit karton vastgemaakt met een knijper. Achter ook. Dat maakt lekker veel lawaai, nu is mijn fiets net een brommer.
Mijn vader deed vanochtend een oranje lintje op zijn bloes. Hij had er speciaal zijn zondagse witte bloes voor aangetrokken. Het is immers feest vandaag, zei hij, dan moet je er netjes uitzien. Mijn moeder deed een oranje strik in het haar van mijn zusje en trok zelf een blauwe rok aan. Om haar nek knoopte ze een rood sjaaltje terwijl ze een wit vest aandeed.
Ik moest mijn schone spijkerbroek aandoen en ik mocht mijn oranje t-shirt van voetbal aan. Mijn vader wilde mij ook een strikje opdoen maar hij prikte met het speldje in mijn blote buik. Toen heb ik eventjes gehuild want dat deed pijn. Toen zei mijn moeder dat we vanochtend naar de televisie gingen kijken om de nieuwe koning te zien. Maar dat ik eerst maar buiten moest gaan spelen. Toen heb ik mijn fiets versierd en nu fiets ik door de lege straat.
Tring, tring. Trrrt, Trrrt. We hebben een koning. En ik ben de koning en de minister-president van de Willemstraat want ik word later lekker vrachtwagenchauffeur. Dan ben ik de baas van allemaal.
30 april 2013
Lentestring
Op de markt is het een drukte van belang. De mensen verdringen zich om de koopwaar die glanzend vers ligt uitgestald. Wat zal ik eten, denkt ze.
Een klein zonnetje breekt door de wolken heen en de eerste zonnestraal landt op haar gezicht. Ze kijkt omhoog en doet haar ogen even dicht. Heerlijk, eindelijk warmte, tijd om weer de tuin in te gaan. Ze moet niet vergeten om straks even langs het tuincentrum te gaan en potgrond en plantjes te kopen. Dan kan ze de bakken achter het huis weer vullen. Lekker met je blote handen in de grond wroeten en de geur van aarde en mest opsnuiven. Iets lekkerders is er bijna niet.
Ze snuift en ruikt een mix van koele groenten en warme kip. Ze hijst haar gele broek even op, ze houdt niet van het beeld van afgezakte broeken met lege achterwerken waar de jongens en meisjes tegenwoordig in rondlopen.
Ze kijkt naar de groenten die in de kraam liggen en denkt aan asperges, veldsla, radijs en botersla. En worteltjes, denkt ze, kleine zachte bospeen, vers gekookt en met botersaus afgemaakt. Daar past wel een vers gebakken visje bij.
‘Hé Madelein,’ hoort ze naast zich. Als ze opkijkt van haar kleine droom ziet ze Jolanta staan. Ze is zoals altijd strakblond, eigenlijk platinawit, en superbruin in haar gezicht. Zonnebankbruin. Haar lichte haren hangen in een perfecte krul over de rand van haar luipaardsjaal. Snel kijkt ze naar de grond. Natuurlijk: Jolanta gaat zelfs op haar hoge hakken naar de markt.
‘Hoi, hoe is het? Ook boodschappen doen?’
‘Ja, hier is het goedkoop hè. Op de markt is je gulden een daalder waard.’
Jolanta voelt aan een paprika terwijl Madelein aan de beurt is en haar groenten bestelt. Bospeen, peultjes, botersla, radijs en veldsla. De asperges vindt ze te duur.
‘Wat zie je er weer goed uit,’ zegt Jolanta terwijl Madelein de wortels met hun grote groene haardos in haar tas probeert te stoppen. ‘Die broek staat je goed.’
‘Ja maar hij zakt een beetje af. Ik heb voor het eerst mijn lentestring aan. Dan heb je meer ruimte van achteren hè. Ik moet maar weer wat meer eten. Biefstuk en kip, maar daar houd ik niet zo van. Geef mij maar groente en af en toe een visje, als je dat goed klaarmaakt is dat het lekkerst.’
Jolanta moet lachen. In haar wangen komen kleine witte streepjes. De zon verdwijnt achter een wolk en ze moeten allebei even op hetzelfde moment rillen.
20 april 2013
Een klein zonnetje breekt door de wolken heen en de eerste zonnestraal landt op haar gezicht. Ze kijkt omhoog en doet haar ogen even dicht. Heerlijk, eindelijk warmte, tijd om weer de tuin in te gaan. Ze moet niet vergeten om straks even langs het tuincentrum te gaan en potgrond en plantjes te kopen. Dan kan ze de bakken achter het huis weer vullen. Lekker met je blote handen in de grond wroeten en de geur van aarde en mest opsnuiven. Iets lekkerders is er bijna niet.
Ze snuift en ruikt een mix van koele groenten en warme kip. Ze hijst haar gele broek even op, ze houdt niet van het beeld van afgezakte broeken met lege achterwerken waar de jongens en meisjes tegenwoordig in rondlopen.
Ze kijkt naar de groenten die in de kraam liggen en denkt aan asperges, veldsla, radijs en botersla. En worteltjes, denkt ze, kleine zachte bospeen, vers gekookt en met botersaus afgemaakt. Daar past wel een vers gebakken visje bij.
‘Hé Madelein,’ hoort ze naast zich. Als ze opkijkt van haar kleine droom ziet ze Jolanta staan. Ze is zoals altijd strakblond, eigenlijk platinawit, en superbruin in haar gezicht. Zonnebankbruin. Haar lichte haren hangen in een perfecte krul over de rand van haar luipaardsjaal. Snel kijkt ze naar de grond. Natuurlijk: Jolanta gaat zelfs op haar hoge hakken naar de markt.
‘Hoi, hoe is het? Ook boodschappen doen?’
‘Ja, hier is het goedkoop hè. Op de markt is je gulden een daalder waard.’
Jolanta voelt aan een paprika terwijl Madelein aan de beurt is en haar groenten bestelt. Bospeen, peultjes, botersla, radijs en veldsla. De asperges vindt ze te duur.
‘Wat zie je er weer goed uit,’ zegt Jolanta terwijl Madelein de wortels met hun grote groene haardos in haar tas probeert te stoppen. ‘Die broek staat je goed.’
‘Ja maar hij zakt een beetje af. Ik heb voor het eerst mijn lentestring aan. Dan heb je meer ruimte van achteren hè. Ik moet maar weer wat meer eten. Biefstuk en kip, maar daar houd ik niet zo van. Geef mij maar groente en af en toe een visje, als je dat goed klaarmaakt is dat het lekkerst.’
Jolanta moet lachen. In haar wangen komen kleine witte streepjes. De zon verdwijnt achter een wolk en ze moeten allebei even op hetzelfde moment rillen.
20 april 2013
Korting
Ik ben in de stad en loop langs de winkels die mijn dorp niet heeft.
Bij de schoenwinkel staan blauwe schoenen met witte zolen in de deuropening. Negenendertig vijfennegentig staat er op een groot geel papier. Ik twijfel, maar ik kom hier voor slippers dus loop ik door naar binnen. Ik kijk even wat ze hebben. Leuke schoenen, zie ik, lekker zomers. Maar ik wil slippers, het is weer blotevoetentijd. Ik vind ze in de kast, in precies dezelfde bruine kleur als ik had. ‘Heb je deze ook een maat kleiner?’ vraag ik aan het meisje dat me al een tijdje uit haar ooghoeken volgt. Even later komt ze met een doos aan. ‘Je mag ze wel zonder sokken passen hoor,’ zegt ze als ik ze aantrek. Ze zitten net zo goed als vorig jaar.
Even later sta ik met een volle tas en een kortingsbon voor een volgend paar schoenen buiten. Ik loop naar de gezonde winkel waar ik de thee bekijk. Ik ben de winterthee met spijs en kersen zat, evenals de slaapverwekkende rooibos. Uit het lekker ruikende schap kies ik venkel-muntthee en groene thee met rode bessen. ‘Wilt u er een gratis magazine bij?’ vraagt het meisje achter de kassa. Ik neem hem mee, het is altijd leuk om over gezonde dingen te lezen als het voorjaar is.
De boekwinkel laat ik links liggen. Ik heb mijn quotum voor april en mei al uitgegeven aan literatuur uit Letland die ik wil lezen omdat ik in juni naar Riga ga.
Voor de etalage van de kledingwinkel twijfel ik. Dertig procent, vijftig procent, zeventig procent korting staat er in grote letters op de ruiten. Binnen ruikt het naar nieuwigheid, een luchtje dat nooit meer aan de kleren zit als je ze thuis uit de tas haalt. Ik dwaal langs de overhemden en zie allemaal mooie dingen. Maar ik koop niks. Ik heb al zoveel.
Voordat ik terugloop naar het station loop ik nog even de supermarkt in. Ik voel me oud tussen alle studenten die snel hun kleine boodschappen doen. Voor mij staan twee meisjes, slank en koud in hun strakke broeken en kleine vestjes. Ze rekenen twee blikjes energiedrank af. Als de caissière mijn drie halfgezonde boodschappen heeft gescand vraagt ze of ik een bonuskaart heb. ‘Nee,’ zeg ik. Uit mijn ooghoek komt een blauw pasje voorbij zweven en als ik opkijk zie ik dat er één euro en twee cent korting op het kassascherm staat. ‘Dankjewel,’ zeg ik tegen de jongen met het petje die wegloopt voordat ik hem kan aankijken. Ik betaal drie euro en ga naar de bus.
13 april 2013
Bij de schoenwinkel staan blauwe schoenen met witte zolen in de deuropening. Negenendertig vijfennegentig staat er op een groot geel papier. Ik twijfel, maar ik kom hier voor slippers dus loop ik door naar binnen. Ik kijk even wat ze hebben. Leuke schoenen, zie ik, lekker zomers. Maar ik wil slippers, het is weer blotevoetentijd. Ik vind ze in de kast, in precies dezelfde bruine kleur als ik had. ‘Heb je deze ook een maat kleiner?’ vraag ik aan het meisje dat me al een tijdje uit haar ooghoeken volgt. Even later komt ze met een doos aan. ‘Je mag ze wel zonder sokken passen hoor,’ zegt ze als ik ze aantrek. Ze zitten net zo goed als vorig jaar.
Even later sta ik met een volle tas en een kortingsbon voor een volgend paar schoenen buiten. Ik loop naar de gezonde winkel waar ik de thee bekijk. Ik ben de winterthee met spijs en kersen zat, evenals de slaapverwekkende rooibos. Uit het lekker ruikende schap kies ik venkel-muntthee en groene thee met rode bessen. ‘Wilt u er een gratis magazine bij?’ vraagt het meisje achter de kassa. Ik neem hem mee, het is altijd leuk om over gezonde dingen te lezen als het voorjaar is.
De boekwinkel laat ik links liggen. Ik heb mijn quotum voor april en mei al uitgegeven aan literatuur uit Letland die ik wil lezen omdat ik in juni naar Riga ga.
Voor de etalage van de kledingwinkel twijfel ik. Dertig procent, vijftig procent, zeventig procent korting staat er in grote letters op de ruiten. Binnen ruikt het naar nieuwigheid, een luchtje dat nooit meer aan de kleren zit als je ze thuis uit de tas haalt. Ik dwaal langs de overhemden en zie allemaal mooie dingen. Maar ik koop niks. Ik heb al zoveel.
Voordat ik terugloop naar het station loop ik nog even de supermarkt in. Ik voel me oud tussen alle studenten die snel hun kleine boodschappen doen. Voor mij staan twee meisjes, slank en koud in hun strakke broeken en kleine vestjes. Ze rekenen twee blikjes energiedrank af. Als de caissière mijn drie halfgezonde boodschappen heeft gescand vraagt ze of ik een bonuskaart heb. ‘Nee,’ zeg ik. Uit mijn ooghoek komt een blauw pasje voorbij zweven en als ik opkijk zie ik dat er één euro en twee cent korting op het kassascherm staat. ‘Dankjewel,’ zeg ik tegen de jongen met het petje die wegloopt voordat ik hem kan aankijken. Ik betaal drie euro en ga naar de bus.
13 april 2013
Overgave
‘Dat is honderdvijftig graden,’ zegt de fysiotherapeut terwijl hij hard aan mijn arm trekt. Ik denk ‘au’ maar zeg niks terwijl ik me op de harde bank met het krakende papier probeer te ontspannen.
‘Je kunt je arm nu weer zover optillen en dat blijft wel een paar weken zo. Het gaat in fasen zoals ik je eerder verteld heb.’
Met zijn machtige handen knijpt en duwt de kleine man in mijn bovenarm en schouder. Hij weet altijd de zeerste plek te vinden. Precies daar waar hij zijn sterke vinger zet ontstaat een pijn die zich vanuit mijn rug, over mijn schouder, door mijn vol lopende arm en via mijn blauw wordende hand mijn vingers tot tintelen aanzet.
‘Als je nu vijfenzeventig jaar was had ik gevraagd of je hiermee kon leven en had ik je naar huis gestuurd. Dan was ik niet verder gegaan. Maar jij bent nog jong en levenslustig, dus gaan we door.’
Hij neemt me in de houdgreep, legt zijn elleboog op mijn wang en begint aan mijn arm te zwengelen. ‘Ontspan,’ zegt hij. ‘Ffffrt,’ blaast hij als voorbeeld zijn adem uit. Het voelt alsof hij mijn arm weer wil breken en daar heb ik geen zin in. Ik herinner me nog veel te goed de pijn en de ellende toen ik in oktober in het keldergat viel.
‘Hoe lang nog?’ vraag ik hem. Ik wil er wel eens van af. Het wordt mooi weer en mijn fietsverslaving speelt op. Ik droom van een krom stuur en honderdtien omwentelingen per minuut terwijl ik van de Drentse bossen en heide geniet. Maar met deze schouder kom ik niet ver. Mijn bovenarm begint na een half uur spontaan te trillen als ik mij over het kromme stuur buig.
‘Dat kan ik niet zeggen,’ zegt hij. ‘Het zal eerst nog een hele tijd zo blijven. Meer dan dit zal je even niet kunnen.’ Hij trekt mijn arm nog een keer boven mijn hoofd en ik roep: ‘AU!’ ‘Daarna zien we wel verder, houd er maar rekening mee dat we elkaar nog lang zullen zien.’
Hij laat me zien hoe ik mijn arm kan neerleggen voor een comfortabele slaaphouding. Verder dan mijn duim voor mijn mond kom ik niet. ‘Dit kon je niet toen je hier net binnenkwam,’ zegt hij nadat hij mijn ellebogen op elkaar voor mijn gezicht heeft neergelegd.
Ik blijf nog even liggen nadat hij de warme handdoek van mij afhaalt. Duizelingen fladderen door mijn hoofd en roepen een lichte hoofdpijn op.
‘Tot over drie dagen,’ zegt hij nadat we weer een paar afspraken hebben gemaakt.
8 april 2013
‘Je kunt je arm nu weer zover optillen en dat blijft wel een paar weken zo. Het gaat in fasen zoals ik je eerder verteld heb.’
Met zijn machtige handen knijpt en duwt de kleine man in mijn bovenarm en schouder. Hij weet altijd de zeerste plek te vinden. Precies daar waar hij zijn sterke vinger zet ontstaat een pijn die zich vanuit mijn rug, over mijn schouder, door mijn vol lopende arm en via mijn blauw wordende hand mijn vingers tot tintelen aanzet.
‘Als je nu vijfenzeventig jaar was had ik gevraagd of je hiermee kon leven en had ik je naar huis gestuurd. Dan was ik niet verder gegaan. Maar jij bent nog jong en levenslustig, dus gaan we door.’
Hij neemt me in de houdgreep, legt zijn elleboog op mijn wang en begint aan mijn arm te zwengelen. ‘Ontspan,’ zegt hij. ‘Ffffrt,’ blaast hij als voorbeeld zijn adem uit. Het voelt alsof hij mijn arm weer wil breken en daar heb ik geen zin in. Ik herinner me nog veel te goed de pijn en de ellende toen ik in oktober in het keldergat viel.
‘Hoe lang nog?’ vraag ik hem. Ik wil er wel eens van af. Het wordt mooi weer en mijn fietsverslaving speelt op. Ik droom van een krom stuur en honderdtien omwentelingen per minuut terwijl ik van de Drentse bossen en heide geniet. Maar met deze schouder kom ik niet ver. Mijn bovenarm begint na een half uur spontaan te trillen als ik mij over het kromme stuur buig.
‘Dat kan ik niet zeggen,’ zegt hij. ‘Het zal eerst nog een hele tijd zo blijven. Meer dan dit zal je even niet kunnen.’ Hij trekt mijn arm nog een keer boven mijn hoofd en ik roep: ‘AU!’ ‘Daarna zien we wel verder, houd er maar rekening mee dat we elkaar nog lang zullen zien.’
Hij laat me zien hoe ik mijn arm kan neerleggen voor een comfortabele slaaphouding. Verder dan mijn duim voor mijn mond kom ik niet. ‘Dit kon je niet toen je hier net binnenkwam,’ zegt hij nadat hij mijn ellebogen op elkaar voor mijn gezicht heeft neergelegd.
Ik blijf nog even liggen nadat hij de warme handdoek van mij afhaalt. Duizelingen fladderen door mijn hoofd en roepen een lichte hoofdpijn op.
‘Tot over drie dagen,’ zegt hij nadat we weer een paar afspraken hebben gemaakt.
8 april 2013
Kronenbakkerij
Als ik de tandarts met zijn blauwe mondkapje en zijn smetteloos witte pak zie beginnen mijn knieën te knikken. Hij heeft een vriendelijke stem en is heel aardig, hij weet zich nog te herinneren waar mijn lief gewerkt en gewoond heeft.
De assistente die een foto van mijn mond maakt zegt dat ik een kleine mond heb. Ze krijgt de röntgenplaat er maar moeilijk ingestopt. Ik bijt gehoorzaam mijn kiezen op elkaar. Meestal krijg ik wat anders te horen.
‘Wanneer ben je voor het laatst bij de tandarts geweest?’ vraagt hij even later terwijl hij routineus mijn tanden en kiezen betikt met het zilveren stokje met de enge haak.
‘O, dat is wel langer dan tien jaar geleden,’ zeg ik.
‘Hoe heette die tandarts?’
Dat weet ik niet meer. Maar ik weet nog wel in welk dorp het was. En ik weet ook nog wel hoe mijn eerste tandarts heette. Het was een oude man in mijn geboortedorp Geldermalsen die op mijn twaalfde mijn voortanden met amalgaam heeft gevuld waardoor ze nu grijs zijn geworden. Op mijn twaalfde ben ik tijdens een wild spel met een kinderwagen met mijn mond op de stoeprand gevallen. Daarbij brak een stukje van mijn voortand af.
Op een kies waarvan ik jaren geleden tijdens het wielrennen opeens een stukje in mijn mond hield moet nu een kroon komen.
‘Voor een kroon neem ik de tijd. Je bent op vrijdag mijn enige patiënt en wij gaan die ochtend samen aan het werk. Ik verdoof het goed en in twee uur ben ik klaar. Tussendoor moet je een paar keer wachten maar dan kan je hier werken. We hebben hier gewoon wifi. Weet je trouwens dat ik mijn eigen kronen maak? Dus je gaat meteen met een echte kroon naar huis.’
Vol trots neemt hij mij mee naar zijn volautomatische kronenbakkerij. In de ruimte waar ik een rijtje hardwerkende Chinezen met kinderhanden en monddoekjes verwacht staat alleen een kleine computer. Uit een laatje haalt hij een paarse kies die het model is dat op maat wordt gemeten en dan wordt afgebakken.
Met een paarse kroon durf ik wel op stap. Dan heb ik tenminste geen glimmende mond.
Nadat ik een paar afspraken met de tandarts in mijn agenda heb gezet ga ik naar huis. Onderweg reken ik uit hoe lang ik echt niet bij de tandarts ben geweest. Dat was in mijn studententijd voor het laatst. En dat is heel lang geleden, ook al voel ik me een eeuwige student, altijd nieuwsgierig en nooit uitgeleerd.
30 maart 2013
De assistente die een foto van mijn mond maakt zegt dat ik een kleine mond heb. Ze krijgt de röntgenplaat er maar moeilijk ingestopt. Ik bijt gehoorzaam mijn kiezen op elkaar. Meestal krijg ik wat anders te horen.
‘Wanneer ben je voor het laatst bij de tandarts geweest?’ vraagt hij even later terwijl hij routineus mijn tanden en kiezen betikt met het zilveren stokje met de enge haak.
‘O, dat is wel langer dan tien jaar geleden,’ zeg ik.
‘Hoe heette die tandarts?’
Dat weet ik niet meer. Maar ik weet nog wel in welk dorp het was. En ik weet ook nog wel hoe mijn eerste tandarts heette. Het was een oude man in mijn geboortedorp Geldermalsen die op mijn twaalfde mijn voortanden met amalgaam heeft gevuld waardoor ze nu grijs zijn geworden. Op mijn twaalfde ben ik tijdens een wild spel met een kinderwagen met mijn mond op de stoeprand gevallen. Daarbij brak een stukje van mijn voortand af.
Op een kies waarvan ik jaren geleden tijdens het wielrennen opeens een stukje in mijn mond hield moet nu een kroon komen.
‘Voor een kroon neem ik de tijd. Je bent op vrijdag mijn enige patiënt en wij gaan die ochtend samen aan het werk. Ik verdoof het goed en in twee uur ben ik klaar. Tussendoor moet je een paar keer wachten maar dan kan je hier werken. We hebben hier gewoon wifi. Weet je trouwens dat ik mijn eigen kronen maak? Dus je gaat meteen met een echte kroon naar huis.’
Vol trots neemt hij mij mee naar zijn volautomatische kronenbakkerij. In de ruimte waar ik een rijtje hardwerkende Chinezen met kinderhanden en monddoekjes verwacht staat alleen een kleine computer. Uit een laatje haalt hij een paarse kies die het model is dat op maat wordt gemeten en dan wordt afgebakken.
Met een paarse kroon durf ik wel op stap. Dan heb ik tenminste geen glimmende mond.
Nadat ik een paar afspraken met de tandarts in mijn agenda heb gezet ga ik naar huis. Onderweg reken ik uit hoe lang ik echt niet bij de tandarts ben geweest. Dat was in mijn studententijd voor het laatst. En dat is heel lang geleden, ook al voel ik me een eeuwige student, altijd nieuwsgierig en nooit uitgeleerd.
30 maart 2013
De egel
Gezinus kijkt naar buiten en ziet
hoe de wind droge stukken grond en bladeren van links naar rechts blaast.
Gevoelstemperatuur min vijftien, hoort hij op de radio. Twee heldhaftige
vogeltjes met fladderende veren pikken in de door hem gestrooide zaadjes en
pitten. Het is een lange winter en hij zorgt dat ze goed te eten krijgen. Zo
kan hij elke dag met de verrekijker en het vogelboek voor het raam zitten.
Hij neemt nog een slok koffie en zet zijn mok op de rand van de tafel neer. Net naast de krant waar de poes op ligt te soezen. Hij kijkt weer naar buiten. Er is iets dat hem niet bevalt vanochtend. Is het de harde biefstuk die hij gisteren in Haren heeft gegeten? Is het zijn werk dat nog steeds in zijn kop zit? Of is het de wind die hij vannacht over zijn deken voelde blazen?
Door de tuin loopt een egel. Scharrelen moet je het noemen, het is net of het diertje nergens heen gaat. Zijn naalden staan stijf rechtop. Het loopt over het gras naar de moestuin waar de kale grond op warmere dagen ligt te wachten. Gezinus moet nog zaaien, hij heeft het al een paar keer uitgesteld.
Hij kijkt naar de plek waar de egel vandaan is gekomen. Als hij het diertje was kwam hij niet uit zijn walletje tevoorschijn. En dan ziet hij het. Het walletje is weg, erger nog: het hele bosje is weg! Achter zijn huis staan nog twee zielige dennenbomen met hoge stammen en een paar stronken waar de zaagsporen in staan. Het walletje dat hij zelf had gemaakt van snoeiafval is verdwenen. Net als het hele bosje. Nu is er geen plek meer voor de dieren die daar overwinterden.
Hij kijkt nu zo vanuit zijn huis en zijn tuin op de open vlakte van de begraafplaats. Iedereen kan hem zien en hij kan alles zien. Nooit meer in mijn blote bast in de moestuin werken, denkt hij. De gemeente heeft zijn privacybescherming weggehaald.
Voor het verwijderen van een paar lullige heggetjes langs de weg hebben ze tekeningen rondgestuurd en een hoorzitting gehouden waarna de plannen zelfs nog werden aangepast. Maar hier hebben ze zomaar in zijn tuin gestaan en aan zijn privacy gezeten. Dat pikt hij niet. Hij gaat een brief schrijven aan de burgemeester. Die wil vast wel naar hem luisteren, dat lijkt zo’n aardige man.
Gezinus ziet nog net hoe het egeltje onder de heg verdwijnt. De heg waaronder hij op de enige warme dag van het voorjaar alles heeft weggehaald uit angst voor een slakkenplaag in de moestuin. Daar kan het diertje zich dus niet verstoppen. De vogels hippen ongestoord rond het gestrooide voer. Elf telt hij er. Er is er een bij die hij niet kent.
Het is een appelvink, leest hij later in zijn vogelboek.
23 maart 2013
Hij neemt nog een slok koffie en zet zijn mok op de rand van de tafel neer. Net naast de krant waar de poes op ligt te soezen. Hij kijkt weer naar buiten. Er is iets dat hem niet bevalt vanochtend. Is het de harde biefstuk die hij gisteren in Haren heeft gegeten? Is het zijn werk dat nog steeds in zijn kop zit? Of is het de wind die hij vannacht over zijn deken voelde blazen?
Door de tuin loopt een egel. Scharrelen moet je het noemen, het is net of het diertje nergens heen gaat. Zijn naalden staan stijf rechtop. Het loopt over het gras naar de moestuin waar de kale grond op warmere dagen ligt te wachten. Gezinus moet nog zaaien, hij heeft het al een paar keer uitgesteld.
Hij kijkt naar de plek waar de egel vandaan is gekomen. Als hij het diertje was kwam hij niet uit zijn walletje tevoorschijn. En dan ziet hij het. Het walletje is weg, erger nog: het hele bosje is weg! Achter zijn huis staan nog twee zielige dennenbomen met hoge stammen en een paar stronken waar de zaagsporen in staan. Het walletje dat hij zelf had gemaakt van snoeiafval is verdwenen. Net als het hele bosje. Nu is er geen plek meer voor de dieren die daar overwinterden.
Hij kijkt nu zo vanuit zijn huis en zijn tuin op de open vlakte van de begraafplaats. Iedereen kan hem zien en hij kan alles zien. Nooit meer in mijn blote bast in de moestuin werken, denkt hij. De gemeente heeft zijn privacybescherming weggehaald.
Voor het verwijderen van een paar lullige heggetjes langs de weg hebben ze tekeningen rondgestuurd en een hoorzitting gehouden waarna de plannen zelfs nog werden aangepast. Maar hier hebben ze zomaar in zijn tuin gestaan en aan zijn privacy gezeten. Dat pikt hij niet. Hij gaat een brief schrijven aan de burgemeester. Die wil vast wel naar hem luisteren, dat lijkt zo’n aardige man.
Gezinus ziet nog net hoe het egeltje onder de heg verdwijnt. De heg waaronder hij op de enige warme dag van het voorjaar alles heeft weggehaald uit angst voor een slakkenplaag in de moestuin. Daar kan het diertje zich dus niet verstoppen. De vogels hippen ongestoord rond het gestrooide voer. Elf telt hij er. Er is er een bij die hij niet kent.
Het is een appelvink, leest hij later in zijn vogelboek.
23 maart 2013
Winkelwagentje
We zetten de boodschappen achter in de auto. In je eigen dorp kan je dat ook met de fiets doen, maar wij rechtvaardigen onze overtreding met de opmerking dat wij boodschappen voor de hele week doen. En dat is te veel om op de fiets mee te nemen.
Als mijn lief de achterklep sluit en ik het winkelwagentje wegbreng worden we aangesproken door een vrouw die met een opgevouwen boodschappenkrat naar de winkel loopt.
‘Hoe doe jij dat toch?’ vraagt ze aan mijn lief. ‘Ik krijg die van mij nooit mee hoor. Wat doe jij dat hij wél meegaat?’
‘Tja,’ zegt mijn lief, ‘dat weet ik ook niet.’
‘Het is het winkelwagentje,’ zeg ik. ‘Ik mag altijd met het karretje rijden, net als vroeger.’
Als kind moest ik elke zaterdagochtend met mijn vader mee om boodschappen te doen bij de rode winkel. Mijn moeder had de hele week alle boodschappen opgeschreven op een oprollijstje dat in de keuken aan een houten plankje hing, samen met een pen aan een magneet. En dat kregen wij mee, evenals de grote huishoudportemonnee.
Mijn vader droeg zijn slippers onder een oud pak en had zijn stropdas afgedaan waardoor een witte nek onder zijn altijd gesloten boord verscheen. Ik had mijn zaterdagse kleren aan die vuil mochten worden en droeg ook slippers en witte badstof sokken.
Ik moest mee want mijn broers en zussen hadden allemaal iets anders te doen op zaterdagochtend. De een waste de auto, de ander had een bijbaantje en de volgende moest naar bijles.
Als lokkertje mocht ik altijd met het winkelwagentje rijden en als klein jochie vond ik dat een machtig idee. Door de supermarkt met zijn smalle paden reed ik achter mijn vader aan die met het lange lijstje in zijn hand de boodschappen bij elkaar zocht. En als hij het niet kon vinden gingen we samen op zoek. Want o wee als we een boodschap misten, mijn moeder controleerde alles voordat ze de melkpakken afsopte en in de koelkast zette.
‘Eerst je handen wassen jongen,’ zei ze als we thuiskwamen, ‘je weet niet wat je allemaal hebt vastgepakt.’ En als ik haar had geholpen met het inpakken van de koelkast en de keukenkast mocht ik buiten spelen.
Daarom zoek ik nu op vrijdagmorgen lekkere recepten uit, schrijf ik een boodschappenbriefje, geef die aan mijn lief en loop ik met het winkelwagentje achter haar aan door de gele winkel. En soms fietsen we naar de lokale koeienboer of naar de broodbakker voor echt goed vlees en brood. Gezellig samen boodschappen doen. Om lekker en gezond te kunnen eten. Zo doen we dat.
16 maart 2013
Als mijn lief de achterklep sluit en ik het winkelwagentje wegbreng worden we aangesproken door een vrouw die met een opgevouwen boodschappenkrat naar de winkel loopt.
‘Hoe doe jij dat toch?’ vraagt ze aan mijn lief. ‘Ik krijg die van mij nooit mee hoor. Wat doe jij dat hij wél meegaat?’
‘Tja,’ zegt mijn lief, ‘dat weet ik ook niet.’
‘Het is het winkelwagentje,’ zeg ik. ‘Ik mag altijd met het karretje rijden, net als vroeger.’
Als kind moest ik elke zaterdagochtend met mijn vader mee om boodschappen te doen bij de rode winkel. Mijn moeder had de hele week alle boodschappen opgeschreven op een oprollijstje dat in de keuken aan een houten plankje hing, samen met een pen aan een magneet. En dat kregen wij mee, evenals de grote huishoudportemonnee.
Mijn vader droeg zijn slippers onder een oud pak en had zijn stropdas afgedaan waardoor een witte nek onder zijn altijd gesloten boord verscheen. Ik had mijn zaterdagse kleren aan die vuil mochten worden en droeg ook slippers en witte badstof sokken.
Ik moest mee want mijn broers en zussen hadden allemaal iets anders te doen op zaterdagochtend. De een waste de auto, de ander had een bijbaantje en de volgende moest naar bijles.
Als lokkertje mocht ik altijd met het winkelwagentje rijden en als klein jochie vond ik dat een machtig idee. Door de supermarkt met zijn smalle paden reed ik achter mijn vader aan die met het lange lijstje in zijn hand de boodschappen bij elkaar zocht. En als hij het niet kon vinden gingen we samen op zoek. Want o wee als we een boodschap misten, mijn moeder controleerde alles voordat ze de melkpakken afsopte en in de koelkast zette.
‘Eerst je handen wassen jongen,’ zei ze als we thuiskwamen, ‘je weet niet wat je allemaal hebt vastgepakt.’ En als ik haar had geholpen met het inpakken van de koelkast en de keukenkast mocht ik buiten spelen.
Daarom zoek ik nu op vrijdagmorgen lekkere recepten uit, schrijf ik een boodschappenbriefje, geef die aan mijn lief en loop ik met het winkelwagentje achter haar aan door de gele winkel. En soms fietsen we naar de lokale koeienboer of naar de broodbakker voor echt goed vlees en brood. Gezellig samen boodschappen doen. Om lekker en gezond te kunnen eten. Zo doen we dat.
16 maart 2013
Rode schoenen
Laatst was ik in Eindhoven voor een tentoonstelling van Lissitzky en de Kabakovs. In een duopresentatie hebben de levende Kabakovs hun beelden van de Sovjettijd geconfronteerd met de idealistische ontwerpen van de in 1941 overleden Lissitzky.
De mooiste vergelijking stond in een zaal halverwege: de held op zijn voetstuk. Lissitzky had voor Lenin een spreekgestoelte ontworpen dat leek op een duikplank voor schoonspringen, met drie verschillende hoogtes. Als de massa groter was kon Lenin hoger gaan staan. De Kabakovs hadden daarnaast de dictator van zijn voetstuk afgehaald, door hem aan de rand van een leeg plein neer te zetten terwijl de sokkel van het standbeeld leeg was. Als een zwerver klampte de man voorbijgangers aan die snel voorbij liepen.
In een andere zaal hadden de Kabakovs allerlei gebruiksvoorwerpen verzameld uit de gemeenschappelijke keukens. De Russen hadden altijd ruzie over het vieze pannetje dat van niemand was. Daar stonden ook oude afgetrapte schoenen bij, hele oude schoenen.
Na de tentoonstelling liep ik terug naar het station. Ik nam de andere winkelstraat dan gewoonlijk en liep de hemel binnen. De hemel voor vrouwen: een straat vol schoenwinkels, honderden meters lang alleen maar etalages vol schoenen. En ik deed wat ik altijd deed, nu ik er toch was keek ik ook even in de etalages. En daar ontdekte ik een nieuwe tijd. Schoenen zijn niet meer bruin en zwart zoals dat al jaren lang is. Schoenen zijn tegenwoordig rood en geel en blauw. Ja, juist voor mannen.
De afgelopen jaren zorgde ik er altijd voor dat ik een paar nette zwarte en bruine schoenen had, en een paar makkelijke schoenen, en voor het hip zijn had ik een paar witte schoenen, alleen voor de zomer. Daarmee kon ik heel mijn leven mee. Als de zwarte of bruine schoenen kapot of op waren liet ik ze repareren of kocht ik nieuwe. Soms kocht ik gewoon dezelfde schoenen, lekker makkelijk, dan wist ik precies wat ik had.
Maar nu is dat dus niet meer genoeg. Ik moet rode schoenen kopen, rode sneakers, rode suède schoenen, halfhoog of juist heel laag, rode schoenen met puntige neuzen en klikkende haken. Maar ze moeten rood zijn.
In mijn favoriete schoenenwinkel bestond de helft van de herenschoenen uit rode exemplaren. Echt waar, dat is geen leugen. De helft van de schoenen was rood. Ik heb er geen gekocht. Er waren er teveel, ik kon niet kiezen.
7 maart 2013
De mooiste vergelijking stond in een zaal halverwege: de held op zijn voetstuk. Lissitzky had voor Lenin een spreekgestoelte ontworpen dat leek op een duikplank voor schoonspringen, met drie verschillende hoogtes. Als de massa groter was kon Lenin hoger gaan staan. De Kabakovs hadden daarnaast de dictator van zijn voetstuk afgehaald, door hem aan de rand van een leeg plein neer te zetten terwijl de sokkel van het standbeeld leeg was. Als een zwerver klampte de man voorbijgangers aan die snel voorbij liepen.
In een andere zaal hadden de Kabakovs allerlei gebruiksvoorwerpen verzameld uit de gemeenschappelijke keukens. De Russen hadden altijd ruzie over het vieze pannetje dat van niemand was. Daar stonden ook oude afgetrapte schoenen bij, hele oude schoenen.
Na de tentoonstelling liep ik terug naar het station. Ik nam de andere winkelstraat dan gewoonlijk en liep de hemel binnen. De hemel voor vrouwen: een straat vol schoenwinkels, honderden meters lang alleen maar etalages vol schoenen. En ik deed wat ik altijd deed, nu ik er toch was keek ik ook even in de etalages. En daar ontdekte ik een nieuwe tijd. Schoenen zijn niet meer bruin en zwart zoals dat al jaren lang is. Schoenen zijn tegenwoordig rood en geel en blauw. Ja, juist voor mannen.
De afgelopen jaren zorgde ik er altijd voor dat ik een paar nette zwarte en bruine schoenen had, en een paar makkelijke schoenen, en voor het hip zijn had ik een paar witte schoenen, alleen voor de zomer. Daarmee kon ik heel mijn leven mee. Als de zwarte of bruine schoenen kapot of op waren liet ik ze repareren of kocht ik nieuwe. Soms kocht ik gewoon dezelfde schoenen, lekker makkelijk, dan wist ik precies wat ik had.
Maar nu is dat dus niet meer genoeg. Ik moet rode schoenen kopen, rode sneakers, rode suède schoenen, halfhoog of juist heel laag, rode schoenen met puntige neuzen en klikkende haken. Maar ze moeten rood zijn.
In mijn favoriete schoenenwinkel bestond de helft van de herenschoenen uit rode exemplaren. Echt waar, dat is geen leugen. De helft van de schoenen was rood. Ik heb er geen gekocht. Er waren er teveel, ik kon niet kiezen.
7 maart 2013
Karel
‘Mag ik naast je komen zitten of heb je liever dat ik achter je ga zitten?’ vraagt hij terwijl hij met zijn hand over zijn hoofd wrijft.
Zij was al snel doorgelopen de bus in terwijl hij bij de chauffeur stond te klungelen met zijn chipkaart. Het apparaat piepte op een rare lage toon maar toen hij het nog een keer deed ging het goed.
‘Och, kom maar naast me zitten.’
‘Ja, normaal zitten we natuurlijk nooit in dezelfde bus,’ zegt hij.
‘Nee, als het even kan neem ik de auto. Dat is toch sneller.’
‘Ja, dan hoef je nooit te rennen voor de bus of een half uur te wachten op de volgende. Dat vind ik toch altijd vervelend. En als ik op het station ben moet ik nog verder met de trein. Ik haal altijd een kop groene thee en zo’n gratis krantje, weet je wel. Maar dan moet ik heel vaak staan in de trein.’
‘Weet je wat je ook kunt doen,’ zegt ze terwijl ze haar tas op haar schoot wat strakker tegen zich aan klemt. ‘Je kunt ook met de auto naar Haren rijden en daar parkeren en dan verder met de bus. Ik doe dat nogal eens met de jongens. Dan stappen we daar op de bus, ik kan voor het provinciehuis uitstappen en de jongens vlak voor school.’
‘Hoe is het met Karel?’ gaat hij verder.
‘Hij redt zich wel,’ zegt ze met een zucht. ‘Het is een echte puber, hij wordt groot en begint over van alles na te denken en vragen te stellen.’
‘Hij zegt dat je altijd aan het werk bent. Je bent altijd aan het bellen, zegt hij dan. Heb jij het niet te druk en zorg je wel goed voor jezelf en voor de jongens?’
‘Ja ik heb nou eenmaal een drukke baan. En met die commissies is het ook niet allemaal makkelijk. Die aardbevingen komen ook niet tussen negen en vijf. Dus ’s avonds moet ik wel even wat telefoontjes plegen. Maar dan ben ik niet de hele avond aan het werk hoor. Dan zit ik gewoon op de bank.’
‘Ik kreeg gisteren een mailtje van de school. Er is volgende week een oudercommissie. Ze hebben wel een grappig onderwerp, iets met psychiatrie en pesten of zo. Heb jij dat mailtje ook gekregen?’
Ze zucht. ‘Nee, dat heb ik niet gezien.’
Bij mijn halte stap ik uit. Ik weet nog steeds niet wat die twee mensen met elkaar hebben.
2 maart 2013
Zij was al snel doorgelopen de bus in terwijl hij bij de chauffeur stond te klungelen met zijn chipkaart. Het apparaat piepte op een rare lage toon maar toen hij het nog een keer deed ging het goed.
‘Och, kom maar naast me zitten.’
‘Ja, normaal zitten we natuurlijk nooit in dezelfde bus,’ zegt hij.
‘Nee, als het even kan neem ik de auto. Dat is toch sneller.’
‘Ja, dan hoef je nooit te rennen voor de bus of een half uur te wachten op de volgende. Dat vind ik toch altijd vervelend. En als ik op het station ben moet ik nog verder met de trein. Ik haal altijd een kop groene thee en zo’n gratis krantje, weet je wel. Maar dan moet ik heel vaak staan in de trein.’
‘Weet je wat je ook kunt doen,’ zegt ze terwijl ze haar tas op haar schoot wat strakker tegen zich aan klemt. ‘Je kunt ook met de auto naar Haren rijden en daar parkeren en dan verder met de bus. Ik doe dat nogal eens met de jongens. Dan stappen we daar op de bus, ik kan voor het provinciehuis uitstappen en de jongens vlak voor school.’
‘Hoe is het met Karel?’ gaat hij verder.
‘Hij redt zich wel,’ zegt ze met een zucht. ‘Het is een echte puber, hij wordt groot en begint over van alles na te denken en vragen te stellen.’
‘Hij zegt dat je altijd aan het werk bent. Je bent altijd aan het bellen, zegt hij dan. Heb jij het niet te druk en zorg je wel goed voor jezelf en voor de jongens?’
‘Ja ik heb nou eenmaal een drukke baan. En met die commissies is het ook niet allemaal makkelijk. Die aardbevingen komen ook niet tussen negen en vijf. Dus ’s avonds moet ik wel even wat telefoontjes plegen. Maar dan ben ik niet de hele avond aan het werk hoor. Dan zit ik gewoon op de bank.’
‘Ik kreeg gisteren een mailtje van de school. Er is volgende week een oudercommissie. Ze hebben wel een grappig onderwerp, iets met psychiatrie en pesten of zo. Heb jij dat mailtje ook gekregen?’
Ze zucht. ‘Nee, dat heb ik niet gezien.’
Bij mijn halte stap ik uit. Ik weet nog steeds niet wat die twee mensen met elkaar hebben.
2 maart 2013
Zoenen
In de wachtkamer van de tandarts is het stil. Ik lees de krant en wacht totdat ik aan de beurt ben. Ik lees over de zoveelste aardbeving in Groningen. Gisteravond om half twaalf. In een dorpje dat buiten de provincie altijd met gehucht wordt aangeduid. Maar voor ons is het gewoon een dorp, een plek waar mensen wonen en waar kinderen naar school gaan.
Uit de kamer van de tandarts klinkt het gejank van een boor. Ik hoor stemmen mompelen en zie de assistente met een mondkapje voor en een papieren muts op naar buiten komen. Snel scan ik haar kleding: geen vlekken.
Ik lees dat er even later nog een aardbeving is geweest. En een paar uur later nog een. Even verderop, bij een ander gehucht. Zo gaat het al een paar dagen lang. Gelukkig zijn er geen slachtoffers gevallen. Maar er is wel weer schade aan de huizen. Weer scheuren en barsten in muren.
De assistente gaat terug de kamer in. In haar hand heeft ze een rol verband.
Ik lees dat de burgemeester een boze brief heeft geschreven aan de commissaris van de koningin. Hij is het niet met hem eens. Voor die paar huizen en een beschadigde konijnenopvang hebben we toch niet zoveel geld nodig.
Er komt een vrouw de wachtkamer binnen. Ze heeft haar lange blonde haar net geborsteld, het ligt in glanzende golven op haar rug. Ze heeft een zacht gezicht. Uit de kamer van de tandarts komt een man. Hij kijkt niet erg blij. Ze loopt op hem af, slaat zijn armen om hem heen en zoent hem op zijn mond. Drie keer. Daarna houdt ze hem een beetje van zich af en kijkt hem diep in zijn ogen en zoent ze hem nog een keer. De man trekt zijn jas aan en vertrekt.
Ik kijk weer in mijn krant. Ergens hoor ik roepen: ‘Volgende!’
De vrouw gaat zitten en pakt een tijdschrift. Ze slaat de bladzijden om zoals alleen een vrouw dat kan: met schokken vliegen haar vingers langs de bladzijden. Ze zoekt iets wat er niet in staat.
Ze zucht en kijkt mij aan. ‘Dat was mijn man hoor, daarnet. Niet dat u denkt dat ik zomaar iedereen zoen.’
Ik lach als een boer die kiespijn heeft, sta op, vouw de krant op en leg hem op een stapel tijdschriften. ‘Aaaarghh!’ denk ik,’vandaag is het ook weer niet mijn geluksdag!’
25 februari 2013
Uit de kamer van de tandarts klinkt het gejank van een boor. Ik hoor stemmen mompelen en zie de assistente met een mondkapje voor en een papieren muts op naar buiten komen. Snel scan ik haar kleding: geen vlekken.
Ik lees dat er even later nog een aardbeving is geweest. En een paar uur later nog een. Even verderop, bij een ander gehucht. Zo gaat het al een paar dagen lang. Gelukkig zijn er geen slachtoffers gevallen. Maar er is wel weer schade aan de huizen. Weer scheuren en barsten in muren.
De assistente gaat terug de kamer in. In haar hand heeft ze een rol verband.
Ik lees dat de burgemeester een boze brief heeft geschreven aan de commissaris van de koningin. Hij is het niet met hem eens. Voor die paar huizen en een beschadigde konijnenopvang hebben we toch niet zoveel geld nodig.
Er komt een vrouw de wachtkamer binnen. Ze heeft haar lange blonde haar net geborsteld, het ligt in glanzende golven op haar rug. Ze heeft een zacht gezicht. Uit de kamer van de tandarts komt een man. Hij kijkt niet erg blij. Ze loopt op hem af, slaat zijn armen om hem heen en zoent hem op zijn mond. Drie keer. Daarna houdt ze hem een beetje van zich af en kijkt hem diep in zijn ogen en zoent ze hem nog een keer. De man trekt zijn jas aan en vertrekt.
Ik kijk weer in mijn krant. Ergens hoor ik roepen: ‘Volgende!’
De vrouw gaat zitten en pakt een tijdschrift. Ze slaat de bladzijden om zoals alleen een vrouw dat kan: met schokken vliegen haar vingers langs de bladzijden. Ze zoekt iets wat er niet in staat.
Ze zucht en kijkt mij aan. ‘Dat was mijn man hoor, daarnet. Niet dat u denkt dat ik zomaar iedereen zoen.’
Ik lach als een boer die kiespijn heeft, sta op, vouw de krant op en leg hem op een stapel tijdschriften. ‘Aaaarghh!’ denk ik,’vandaag is het ook weer niet mijn geluksdag!’
25 februari 2013
Een echte boom
Afgelopen week wandelde ik bij de camping net voorbij het tunneltje bij Schipborg. Een stukje van de fietsroute die ik zo vaak fiets dat ik elke bocht ken.
Op zo’n wandeling kijk je naar de bekende dingen. En naar veranderingen. Deze keer zocht ik sporen van het voorjaar. Totdat ik een zijpaadje zag, dat ik vaker zag maar waar ik nu eens in ging.
Even later stond ik op een verlaten heideveld vol kleine verdorde boompjes en harde graspollen. Achter mij hoorde ik een tractor die de camping schoonmaakte en voor mij zoefde een onzichtbare auto over het asfalt. Even later was het stil en waande ik mij in de grote lege natuur.
Ik liep over een paadje dat in het zand was uitgesleten, links en rechts lag het gras hoger en op het pad lagen dode bladeren en resten ijs van de winter. Even verderop was een kleine zandvlakte. Als een stuk duin lag het vaalwitte zand in een kom tussen een hard grasveld en de donkerzwarte heide. Het nodigde uit om te spelen, te rennen, te vallen en te rollen. De konijnen hadden dat ook gedaan. Overal hadden ze hun sporen achtergelaten.
En toen stond ik voor een boom. Ik herkende hem eerst niet want hij was heel anders dan ik hem vroeger op school had leren tekenen. En hoe ik hem nog steeds teken. Ik teken één stokje recht omhoog met daar bovenop een rondje van takken en bladeren. De stam bruin en het rondje groen.
Maar deze boom had geen stam. Niet een stam waar bovenop de takken met bladeren zaten. Bij deze boom begonnen de takken meteen bij de grond. Grote takken die als tientallen armen uit de stam groeiden. Kaarsrecht naar links en rechts. Ik kon de onderste takken zo aanraken, ik kon er zelfs op gaan zitten. Omdat de boom kaal was vanwege de winter leek hij net een klimrek. Je kon er zo vanaf de grond inklimmen. Dat heb ik niet gedaan, ik heb de laatste tijd genoeg gebroken.
Dit is een echte boom. Geen mooi gemaakt exemplaar zoals bij mij in de straat waar elk jaar alle onderste takken worden afgezaagd zodat niemand zijn hoofd kan stoten. En ook niet zo’n boom zoals we op school leren tekenen.
Ik ga dit jaar een paar keer bij mijn echte boom kijken. Eens zien hoe hij zich door de seizoenen laat versieren.
18 februari 2013
Op zo’n wandeling kijk je naar de bekende dingen. En naar veranderingen. Deze keer zocht ik sporen van het voorjaar. Totdat ik een zijpaadje zag, dat ik vaker zag maar waar ik nu eens in ging.
Even later stond ik op een verlaten heideveld vol kleine verdorde boompjes en harde graspollen. Achter mij hoorde ik een tractor die de camping schoonmaakte en voor mij zoefde een onzichtbare auto over het asfalt. Even later was het stil en waande ik mij in de grote lege natuur.
Ik liep over een paadje dat in het zand was uitgesleten, links en rechts lag het gras hoger en op het pad lagen dode bladeren en resten ijs van de winter. Even verderop was een kleine zandvlakte. Als een stuk duin lag het vaalwitte zand in een kom tussen een hard grasveld en de donkerzwarte heide. Het nodigde uit om te spelen, te rennen, te vallen en te rollen. De konijnen hadden dat ook gedaan. Overal hadden ze hun sporen achtergelaten.
En toen stond ik voor een boom. Ik herkende hem eerst niet want hij was heel anders dan ik hem vroeger op school had leren tekenen. En hoe ik hem nog steeds teken. Ik teken één stokje recht omhoog met daar bovenop een rondje van takken en bladeren. De stam bruin en het rondje groen.
Maar deze boom had geen stam. Niet een stam waar bovenop de takken met bladeren zaten. Bij deze boom begonnen de takken meteen bij de grond. Grote takken die als tientallen armen uit de stam groeiden. Kaarsrecht naar links en rechts. Ik kon de onderste takken zo aanraken, ik kon er zelfs op gaan zitten. Omdat de boom kaal was vanwege de winter leek hij net een klimrek. Je kon er zo vanaf de grond inklimmen. Dat heb ik niet gedaan, ik heb de laatste tijd genoeg gebroken.
Dit is een echte boom. Geen mooi gemaakt exemplaar zoals bij mij in de straat waar elk jaar alle onderste takken worden afgezaagd zodat niemand zijn hoofd kan stoten. En ook niet zo’n boom zoals we op school leren tekenen.
Ik ga dit jaar een paar keer bij mijn echte boom kijken. Eens zien hoe hij zich door de seizoenen laat versieren.
18 februari 2013
Wintercross
Als ik de achterdeur opendoe om de kat naar buiten te laten hoor ik stemmen. Een hard geluid van mannen die op hoge toon met elkaar een gesprek voeren. Alsof de buren in de tuin zitten. Maar het is zondagochtend negen uur. Iedereen slaapt nog.
‘Ik ga aftellen,’ hoor ik. ‘Iedereen klaar? Vijf, vier, drie, twee, één. En gaan!’
Door het kale bosje achter mijn huis heen zie ik twee mensen in gezwinde pas over de lege begraafplaats lopen. Op weg naar iets wat ik niet zie. Intussen gaat de stem door, onverstaanbare woorden worden zonder ophouden de lucht in geslingerd. Deze man heeft een verhaal te vertellen. Ik ben benieuwd naar zijn luisteraars. Zou het een nieuwe hagenprediker zijn? Dan moet hij oppassen: Dominee Ledeboer is immers ooit ergens hierachter aan zijn einde gekomen.
Even later loop ik buiten. Het is koud maar de zon schijnt, een mooie ochtend. Ik loop via de achtertuin en door het bosje de begraafplaats op. Daar is niemand te zien, slechts stenen, planten, bloemen en een eenzaam brandende kaars.
De stem lokt mij verder. Hij schalt over de es met het stemgeluid van een veilingverkoper. Ik versta er niks van.
Op de lege es ruikt het naar stuk gevroren pastinaak of rettich. Ik kan ze nooit uit elkaar houden. De een is wit en de ander ook. Maar ze zijn allebei lekker. De kale grond loopt in een bult af naar het bos aan de overkant van het veld. Daar komt de stem vandaan. Links en rechts roken de huizen in stilte achter een rij bomen. Boven de donkere bomen aan de andere kant van de es hangt een grote lege lucht. Misschien is er wat in het bos te doen.
Op de zandweg loopt een eenzame hondenbezitter. Zijn grote herder zat al vroeg te piepen bij de deur. En hij moest mee. Op zijn klompen stapt hij door het zand. Bij de paarden stopt hij, zoals elke ochtend. Ze staan hem met stomende neuzen op te wachten. Als de man een paard aait kruipt zijn hond zover mogelijk naar achteren, zover als de lijn toelaat. Zijn oren staan steil rechtop.
‘Er is een wintercross in Schipborg’ roept de hardloopvrouw die met een flesje in haar langshobbelt. Ze is koud gekleed. Ik krijg opeens zin in een glas whisky bij een knapperend haardvuur. De stem roept nog een keer en gaat dan over in een luid maar onverstaanbaar gemurmel. ‘Douchen aan de andere kant van de tunnel,’ hoor ik nog voordat ik terugga.
9 februari 2013
‘Ik ga aftellen,’ hoor ik. ‘Iedereen klaar? Vijf, vier, drie, twee, één. En gaan!’
Door het kale bosje achter mijn huis heen zie ik twee mensen in gezwinde pas over de lege begraafplaats lopen. Op weg naar iets wat ik niet zie. Intussen gaat de stem door, onverstaanbare woorden worden zonder ophouden de lucht in geslingerd. Deze man heeft een verhaal te vertellen. Ik ben benieuwd naar zijn luisteraars. Zou het een nieuwe hagenprediker zijn? Dan moet hij oppassen: Dominee Ledeboer is immers ooit ergens hierachter aan zijn einde gekomen.
Even later loop ik buiten. Het is koud maar de zon schijnt, een mooie ochtend. Ik loop via de achtertuin en door het bosje de begraafplaats op. Daar is niemand te zien, slechts stenen, planten, bloemen en een eenzaam brandende kaars.
De stem lokt mij verder. Hij schalt over de es met het stemgeluid van een veilingverkoper. Ik versta er niks van.
Op de lege es ruikt het naar stuk gevroren pastinaak of rettich. Ik kan ze nooit uit elkaar houden. De een is wit en de ander ook. Maar ze zijn allebei lekker. De kale grond loopt in een bult af naar het bos aan de overkant van het veld. Daar komt de stem vandaan. Links en rechts roken de huizen in stilte achter een rij bomen. Boven de donkere bomen aan de andere kant van de es hangt een grote lege lucht. Misschien is er wat in het bos te doen.
Op de zandweg loopt een eenzame hondenbezitter. Zijn grote herder zat al vroeg te piepen bij de deur. En hij moest mee. Op zijn klompen stapt hij door het zand. Bij de paarden stopt hij, zoals elke ochtend. Ze staan hem met stomende neuzen op te wachten. Als de man een paard aait kruipt zijn hond zover mogelijk naar achteren, zover als de lijn toelaat. Zijn oren staan steil rechtop.
‘Er is een wintercross in Schipborg’ roept de hardloopvrouw die met een flesje in haar langshobbelt. Ze is koud gekleed. Ik krijg opeens zin in een glas whisky bij een knapperend haardvuur. De stem roept nog een keer en gaat dan over in een luid maar onverstaanbaar gemurmel. ‘Douchen aan de andere kant van de tunnel,’ hoor ik nog voordat ik terugga.
9 februari 2013
Voor het goede doel
Vandaag heb ik mijn eerste factuur verstuurd. Drie keer heb ik alle regels gecontroleerd, de bedragen gecheckt, de geadresseerde overgetypt, het adres op de website van mijn eerste klant gedubbelcheckt. Tenslotte heb ik alle optelsommen van de automatische berekening in Excel nagerekend met een ouderwetse rekenmachine.
Het klopte allemaal.
Sinds 1 januari heb ik een eigen bedrijf. Bij de Kamer van Koophandel vonden ze dat heel gewoon. Ze ontvingen mij in een kamertje zonder deur en muur waar iedereen mee kon kijken. Ik had speciaal voor de gelegenheid een stropdas omgedaan. We vulden op een megagroot beeldscherm mijn gegevens in.
‘Wat gaat u doen?’ vroeg de man in witte hemdsmouwen aan mij. ‘Adviseren, onderzoeken en natuurlijk ook schrijven,’ zei ik tegen hem. ‘Dan valt u in de creatief scheppende sector, zei ‘hij tegen mij. En hij tikte code 9251 in.
Tien minuten later stond ik weer buiten, op een winderig kantorenterrein tegenover een verlaten Martiniplaza. Mijn handen vol papieren met getallen. Dit is het dan: ik heb nu een eigen bedrijf, met een nummer van de Kamer van Koophandel en een nummer van de Belastingdienst.
Ik was nog niet thuis of de post stroomde binnen. Iedereen had mij opeens gevonden. Of ik op een beurs in Hardenberg wilde staan? Of ik mijn administratie door Jan Betrouwbaar uit Beilen wilde laten doen? Of door Kees Nummerman uit Eexterveen? Een ander stuurde mij een brief dat hij mij had geregistreerd in zijn database, met een heel betrouwbare financiële rating. Triple A. Mijn bedrijf had nog niet eens een eigen rekeningnummer. Een hele grote supermarkt wilde dat ik een pasje aanvroeg. Dan kon ik grootverpakkingen koffie en wc-papier inkopen.
Op mijn eerste factuur staat een bedrag met een aantal nullen. Veel nullen vind ik, maar zo is het afgesproken met mijn klant. Het lijkt en is veel geld maar ik weet dat ik er ook weer veel van moet afdragen. De Belastingdienst stuurde mij de eerste twee weken bijna elke dag een brief. In een blauwe envelop. Ze willen alles van mij weten. Verder moet ik investeren in verzekering, pensioen en eventuele werkloosheid of ziekte. Nu ik in oktober in de kelder ben gevallen en nog steeds een zere schouder heb moet ik wel zorgen voor wat zekerheid.
Ik heb voor de tweede keer 21 procent van het factuurbedrag uitgerekend. Dat is ook veel geld. Geld voor de schatkist, voor de overheid die daarmee weer mooie dingen kan doen. Voor u, en voor mij. Daarmee vullen ze weer potjes die gebruikt worden voor uitkeringen, subsidies en andere mooie dingen.
Voor u dus. Voor ons allemaal.
2 februari 2013
Het klopte allemaal.
Sinds 1 januari heb ik een eigen bedrijf. Bij de Kamer van Koophandel vonden ze dat heel gewoon. Ze ontvingen mij in een kamertje zonder deur en muur waar iedereen mee kon kijken. Ik had speciaal voor de gelegenheid een stropdas omgedaan. We vulden op een megagroot beeldscherm mijn gegevens in.
‘Wat gaat u doen?’ vroeg de man in witte hemdsmouwen aan mij. ‘Adviseren, onderzoeken en natuurlijk ook schrijven,’ zei ik tegen hem. ‘Dan valt u in de creatief scheppende sector, zei ‘hij tegen mij. En hij tikte code 9251 in.
Tien minuten later stond ik weer buiten, op een winderig kantorenterrein tegenover een verlaten Martiniplaza. Mijn handen vol papieren met getallen. Dit is het dan: ik heb nu een eigen bedrijf, met een nummer van de Kamer van Koophandel en een nummer van de Belastingdienst.
Ik was nog niet thuis of de post stroomde binnen. Iedereen had mij opeens gevonden. Of ik op een beurs in Hardenberg wilde staan? Of ik mijn administratie door Jan Betrouwbaar uit Beilen wilde laten doen? Of door Kees Nummerman uit Eexterveen? Een ander stuurde mij een brief dat hij mij had geregistreerd in zijn database, met een heel betrouwbare financiële rating. Triple A. Mijn bedrijf had nog niet eens een eigen rekeningnummer. Een hele grote supermarkt wilde dat ik een pasje aanvroeg. Dan kon ik grootverpakkingen koffie en wc-papier inkopen.
Op mijn eerste factuur staat een bedrag met een aantal nullen. Veel nullen vind ik, maar zo is het afgesproken met mijn klant. Het lijkt en is veel geld maar ik weet dat ik er ook weer veel van moet afdragen. De Belastingdienst stuurde mij de eerste twee weken bijna elke dag een brief. In een blauwe envelop. Ze willen alles van mij weten. Verder moet ik investeren in verzekering, pensioen en eventuele werkloosheid of ziekte. Nu ik in oktober in de kelder ben gevallen en nog steeds een zere schouder heb moet ik wel zorgen voor wat zekerheid.
Ik heb voor de tweede keer 21 procent van het factuurbedrag uitgerekend. Dat is ook veel geld. Geld voor de schatkist, voor de overheid die daarmee weer mooie dingen kan doen. Voor u, en voor mij. Daarmee vullen ze weer potjes die gebruikt worden voor uitkeringen, subsidies en andere mooie dingen.
Voor u dus. Voor ons allemaal.
2 februari 2013
Met de bus
Met uitgestoken hand staat ze bij de bushalte. Ze houdt hem net zo lang gestrekt totdat de bus vlak voor haar neus is gestopt. Dan trekt ze haar hand in en stapt ze langzaam in nadat de deur met een zucht is opengegaan.
Bij de chauffeur koopt ze een kaartje.
‘Stopt u ook bij het gemeentehuis?’ vraagt ze de chauffeur nadat ze op de voorste stoel van de bus is gaan zitten.
Ze heeft zich er voor gekleed. Een donkerblauwe loden jas waaronder ze en keurig gepoetste makkelijke schoenen en nette bruine panty’s draagt.
‘Ik ga mijn paspoort ophalen,’ gaat ze verder nadat de chauffeur instemmend heeft gebromd, ‘dat vind ik zo makkelijk, even met de bus heen en weer. Denkt u dat ik na twintig minuten weer met de bus terug kan? Dat moet toch lukken, zo snel zijn ze op het gemeentehuis wel hè. Anders moet ik nog een uur wachten op de volgende bus.’
De buschauffeur mompelt wat terug en zij praat verder.
Op haar hoofd draagt ze een donkerblauw klein hoedje met dikke rimpels. Ze heeft het als een muts diep over haar oren getrokken. Haar gekrulde grijze haren hangen keurig gekapt op het sjaaltje dat ze om haar nek heeft geknoopt.
Op de kraag van haar jas zit een grijs pluisje.
‘Ik vind dat toch heel fijn hoor, de bus. Je kunt overal heen. Ik denk er aan om zo’n ov-chipkaart te nemen. Dan kan ik naar Emmen of zo lekker met vriendinnen ergens heen, lekker rondkijken en koffie drinken. Is dat ver, naar Emmen?’
‘Vanaf de stad is dat ongeveer een uur met de bus,’ zegt de chauffeur, ‘met de snelbus.’
‘O, met de snelbus. Is er dan ook een langzame bus?’
‘Ja, die stopt overal, in alle dorpen. Net als deze bus. Dan kom je in allerlei plaatsen waar je nog nooit van hebt gehoord. De snelbus gaat bijna alleen maar over de snelweg.’
De bus stopt en de chauffeur doet de deur open. Die laat met een zucht een stroom koude lucht binnen.
‘Het gemeentehuis, mevrouw.’
Ze zet haar hoedje recht in een denkbeeldige spiegel en stapt uit.
‘Dank u wel chauffeur. Heel erg bedankt. En een fijne dag hoor,’ zegt ze nog op hoge toon.
‘Dag mevrouw.’
17 januari 2013
Bij de chauffeur koopt ze een kaartje.
‘Stopt u ook bij het gemeentehuis?’ vraagt ze de chauffeur nadat ze op de voorste stoel van de bus is gaan zitten.
Ze heeft zich er voor gekleed. Een donkerblauwe loden jas waaronder ze en keurig gepoetste makkelijke schoenen en nette bruine panty’s draagt.
‘Ik ga mijn paspoort ophalen,’ gaat ze verder nadat de chauffeur instemmend heeft gebromd, ‘dat vind ik zo makkelijk, even met de bus heen en weer. Denkt u dat ik na twintig minuten weer met de bus terug kan? Dat moet toch lukken, zo snel zijn ze op het gemeentehuis wel hè. Anders moet ik nog een uur wachten op de volgende bus.’
De buschauffeur mompelt wat terug en zij praat verder.
Op haar hoofd draagt ze een donkerblauw klein hoedje met dikke rimpels. Ze heeft het als een muts diep over haar oren getrokken. Haar gekrulde grijze haren hangen keurig gekapt op het sjaaltje dat ze om haar nek heeft geknoopt.
Op de kraag van haar jas zit een grijs pluisje.
‘Ik vind dat toch heel fijn hoor, de bus. Je kunt overal heen. Ik denk er aan om zo’n ov-chipkaart te nemen. Dan kan ik naar Emmen of zo lekker met vriendinnen ergens heen, lekker rondkijken en koffie drinken. Is dat ver, naar Emmen?’
‘Vanaf de stad is dat ongeveer een uur met de bus,’ zegt de chauffeur, ‘met de snelbus.’
‘O, met de snelbus. Is er dan ook een langzame bus?’
‘Ja, die stopt overal, in alle dorpen. Net als deze bus. Dan kom je in allerlei plaatsen waar je nog nooit van hebt gehoord. De snelbus gaat bijna alleen maar over de snelweg.’
De bus stopt en de chauffeur doet de deur open. Die laat met een zucht een stroom koude lucht binnen.
‘Het gemeentehuis, mevrouw.’
Ze zet haar hoedje recht in een denkbeeldige spiegel en stapt uit.
‘Dank u wel chauffeur. Heel erg bedankt. En een fijne dag hoor,’ zegt ze nog op hoge toon.
‘Dag mevrouw.’
17 januari 2013
Wim
Met snelle stappen loopt hij terug naar zijn bus. Met één hand hijst hij zijn afzakkende broek op. Het zwart is vaal geworden door het vele wassen. Hij krijgt ook maar één keer per jaar een nieuwe broek van zijn baas. Zijn losse overhemd fladdert om zijn middel. Vanochtend heeft hij het nog elke keer in zijn broek gestopt, maar hij is ermee opgehouden toen hij de frisse lucht lekker langs zijn warme rug voelde strijken.
Met een verlegen blik kijkt hij naar de fles wijn in zijn hand. Een cadeautje van een klant, dat krijgt hij niet vaak. Hij is altijd degene die de pakjes afgeeft bij de mensen. Rioja, leest hij, die zullen ze met Kerst eens lekker leegdrinken.
Met zijn andere hand veegt hij over zijn haar nadat hij eerst op zijn horloge heeft gekeken. Bijna half vijf, en hij heeft nog een heleboel in de bus. Hij kijkt in zijn hand en ziet het zweet glinsteren. Hij is weer niet voor donker thuis. En dat op zaterdag.
Hoe zei die mooie blonde vrouw dat ook al weer? ‘Bedankt dat u zo vaak bij ons een pakje komt brengen. En de allerbeste wensen voor het nieuwe jaar.’
Hij had wat terug gemompeld, had de fles aangepakt en was snel naar de bus teruggelopen. Vanavond krijgt hui thuis vast op zijn kop. ‘Had je niet wat aardiger kunnen doen?’ Hij zal zijn schouders ophalen. Hij heeft maar twee minuten per pakje, hij moet altijd snel verder.
Bij deze mensen brengt hij heel vaak pakketjes. Boeken, die man moet zich blind lezen. Kleren, zij kan vast niet slagen bij de twee winkels in dit dorp. En wijn, zware dozen met wijn, die mensen drinken heel wat af. En hij maar sjouwen, maar ja, zo heeft hij goed werk.
Er is niet altijd iemand thuis. Dan brengt hij het pakje bij de linkerburen. Die zijn er altijd. Of naar de vrouw met de geraniums, vier huizen verder. Hij weet altijd wie er thuis zijn in de straat. En als er niemand is dan zet hij het pakje achter het huis onder de tuintafel. Schoon en droog.
Dat zet hij dan op het kaartje dat hij in de brievenbus stopt. Ook zet hij er altijd zijn naam onder. Een beetje persoonlijk, dat vindt hij wel belangrijk.
Hoe heten deze mensen eigenlijk?
2 januari 2013
Met een verlegen blik kijkt hij naar de fles wijn in zijn hand. Een cadeautje van een klant, dat krijgt hij niet vaak. Hij is altijd degene die de pakjes afgeeft bij de mensen. Rioja, leest hij, die zullen ze met Kerst eens lekker leegdrinken.
Met zijn andere hand veegt hij over zijn haar nadat hij eerst op zijn horloge heeft gekeken. Bijna half vijf, en hij heeft nog een heleboel in de bus. Hij kijkt in zijn hand en ziet het zweet glinsteren. Hij is weer niet voor donker thuis. En dat op zaterdag.
Hoe zei die mooie blonde vrouw dat ook al weer? ‘Bedankt dat u zo vaak bij ons een pakje komt brengen. En de allerbeste wensen voor het nieuwe jaar.’
Hij had wat terug gemompeld, had de fles aangepakt en was snel naar de bus teruggelopen. Vanavond krijgt hui thuis vast op zijn kop. ‘Had je niet wat aardiger kunnen doen?’ Hij zal zijn schouders ophalen. Hij heeft maar twee minuten per pakje, hij moet altijd snel verder.
Bij deze mensen brengt hij heel vaak pakketjes. Boeken, die man moet zich blind lezen. Kleren, zij kan vast niet slagen bij de twee winkels in dit dorp. En wijn, zware dozen met wijn, die mensen drinken heel wat af. En hij maar sjouwen, maar ja, zo heeft hij goed werk.
Er is niet altijd iemand thuis. Dan brengt hij het pakje bij de linkerburen. Die zijn er altijd. Of naar de vrouw met de geraniums, vier huizen verder. Hij weet altijd wie er thuis zijn in de straat. En als er niemand is dan zet hij het pakje achter het huis onder de tuintafel. Schoon en droog.
Dat zet hij dan op het kaartje dat hij in de brievenbus stopt. Ook zet hij er altijd zijn naam onder. Een beetje persoonlijk, dat vindt hij wel belangrijk.
Hoe heten deze mensen eigenlijk?
2 januari 2013
De weg vragen
Als ik de weg wil oversteken om naar de bushalte te lopen stopt er een auto vlak voor mij. Of beter gezegd: Er passeert een auto waarvan de chauffeur naar mij zwaait, of wenkt, beter gezegd. Hij rijdt zijn auto vlak voor mij langs de oprit van de zijweg op.
Het is een oude man die ik niet ken.
Hij parkeert zijn auto op de rand van de oprit en stapt uit.
‘Goedemorgen meneer, mag ik u alstublieft wat vragen?’
Het is een oudere Marokkaanse man met mooi grijs haar en een pak aan. Een oud model pak maar netjes verzorgd. Vanochtend nog geborsteld. Daaronder draagt hij een vaalwit overhemd met streepjes, het kenmerk van zijn generatie. Geen stropdas. Zijn haar zit in onberispelijke grijze krulletjes op zijn achterhoofd.
‘Natuurlijk, wat kan ik voor u doen?’ zeg ik terug.
‘Kunt u mij vertellen waar de Berkenweg is?’
Op zijn gezicht staat een licht vragende glimlach.
‘Jazeker, u rijdt hier helemaal terug en u gaat bij de tweede rotonde links. Dan is het de eerste of tweede straat rechts. Dat weet ik niet helemaal zeker.’
De man kijkt waarheen ik wijs, herhaalt mijn uitleg en kijkt nog eens in de richting die ik heb aangewezen. Dan kijkt hij mij aan. Twee pientere ogen van iemand die lang voor ons het vuile werk heeft opgeknapt. Hij buigt voorover, knikt met zijn hoofd naar de grond en kijkt mij weer aan.
‘Dank u wel meneer. Heel erg bedankt. Dank u wel,’ zegt hij een paar keer achter elkaar.
Hij buigt nog een keer naar mij en stapt in zijn auto die hij heel rustig en voorzichtig terug de weg oprijdt. Ik loop intussen door naar de bushalte. Als hij mij passeert toetert hij en steekt hij zijn hand naar mij op. Alsof wij intussen beste vrienden zijn.
2 januari 2013
Het is een oude man die ik niet ken.
Hij parkeert zijn auto op de rand van de oprit en stapt uit.
‘Goedemorgen meneer, mag ik u alstublieft wat vragen?’
Het is een oudere Marokkaanse man met mooi grijs haar en een pak aan. Een oud model pak maar netjes verzorgd. Vanochtend nog geborsteld. Daaronder draagt hij een vaalwit overhemd met streepjes, het kenmerk van zijn generatie. Geen stropdas. Zijn haar zit in onberispelijke grijze krulletjes op zijn achterhoofd.
‘Natuurlijk, wat kan ik voor u doen?’ zeg ik terug.
‘Kunt u mij vertellen waar de Berkenweg is?’
Op zijn gezicht staat een licht vragende glimlach.
‘Jazeker, u rijdt hier helemaal terug en u gaat bij de tweede rotonde links. Dan is het de eerste of tweede straat rechts. Dat weet ik niet helemaal zeker.’
De man kijkt waarheen ik wijs, herhaalt mijn uitleg en kijkt nog eens in de richting die ik heb aangewezen. Dan kijkt hij mij aan. Twee pientere ogen van iemand die lang voor ons het vuile werk heeft opgeknapt. Hij buigt voorover, knikt met zijn hoofd naar de grond en kijkt mij weer aan.
‘Dank u wel meneer. Heel erg bedankt. Dank u wel,’ zegt hij een paar keer achter elkaar.
Hij buigt nog een keer naar mij en stapt in zijn auto die hij heel rustig en voorzichtig terug de weg oprijdt. Ik loop intussen door naar de bushalte. Als hij mij passeert toetert hij en steekt hij zijn hand naar mij op. Alsof wij intussen beste vrienden zijn.
2 januari 2013
Goed voornemen
Ik heb me voorgenomen om het komende jaar meer van jou te houden.
Niet dat ik nu niet veel van je hou, natuurlijk wel, zielsveel zelfs. Zoveel dat ik me weleens afvraag of het niet een beetje minder kan. Ik ben er de hele dag alleen maar mee bezig, ik word er soms zelfs een beetje moe van.
Maar dan kom ik jou weer tegen met je mooie lach, je lieve ogen en je eigen stem. Je hoeft helemaal niets te doen en ik laat er alles voor vallen. Ik loop je achterna en ik kijk je na door het raam. Ik wil mijn werk opzeggen, mijn boeken verbranden, deze krant verscheuren en mijn huis weggeven aan de eerste de beste voorbijganger. Alleen maar om van jou te kunnen houden. Omdat jij het bent.
Natuurlijk heb ik ook ander goede voornemens. Ik wil meer sporten, meer lezen, gezonder leven, ik wil mijn buikje kwijt, ik wil meer studeren, meer boeken schrijven, betere columns maken en zo nog veel meer. En ik wil meer aardig zijn tegen de mensen om mij heen.
Allemaal een beetje meer. Meer van hetzelfde. Want ik doe dat allemaal al maar het kan natuurlijk nog veel beter. Iets anders kan ik niet verzinnen. Ik wil mijn goede leven blijven leiden.
Maar dit gaat alleen maar over mijzelf. Zo word ik slechts gezonder, mooier, jonger, slimmer en rijker. En aantrekkelijker, maar daar hebben jij en ik niks aan want in Nederland moet ik me volgens de wet bij één liefde houden. En ik heb er stiekem al twee: M en A vechten elke avond om mijn schoot.
Of je nu in de bus naar mij lacht, in de winkel naar mij zwaait, mij op het fietspad bijna omver rijdt: ik ga dit jaar meer van je houden dan ik ooit heb gedaan. Of je nu mijn huisgenoot bent, mijn kat, mijn lief of gewoon deze krant leest: ik ga meer van je houden, dat beloof ik. Laat mij maar dik en saai en arm in een schrijfhuisje naast de grote boerderij wonen, dat doet er niet toe.
Maar laat mij van je houden, dit hele nieuwe jaar lang. En nog veel langer.
27 december 2012
Niet dat ik nu niet veel van je hou, natuurlijk wel, zielsveel zelfs. Zoveel dat ik me weleens afvraag of het niet een beetje minder kan. Ik ben er de hele dag alleen maar mee bezig, ik word er soms zelfs een beetje moe van.
Maar dan kom ik jou weer tegen met je mooie lach, je lieve ogen en je eigen stem. Je hoeft helemaal niets te doen en ik laat er alles voor vallen. Ik loop je achterna en ik kijk je na door het raam. Ik wil mijn werk opzeggen, mijn boeken verbranden, deze krant verscheuren en mijn huis weggeven aan de eerste de beste voorbijganger. Alleen maar om van jou te kunnen houden. Omdat jij het bent.
Natuurlijk heb ik ook ander goede voornemens. Ik wil meer sporten, meer lezen, gezonder leven, ik wil mijn buikje kwijt, ik wil meer studeren, meer boeken schrijven, betere columns maken en zo nog veel meer. En ik wil meer aardig zijn tegen de mensen om mij heen.
Allemaal een beetje meer. Meer van hetzelfde. Want ik doe dat allemaal al maar het kan natuurlijk nog veel beter. Iets anders kan ik niet verzinnen. Ik wil mijn goede leven blijven leiden.
Maar dit gaat alleen maar over mijzelf. Zo word ik slechts gezonder, mooier, jonger, slimmer en rijker. En aantrekkelijker, maar daar hebben jij en ik niks aan want in Nederland moet ik me volgens de wet bij één liefde houden. En ik heb er stiekem al twee: M en A vechten elke avond om mijn schoot.
Of je nu in de bus naar mij lacht, in de winkel naar mij zwaait, mij op het fietspad bijna omver rijdt: ik ga dit jaar meer van je houden dan ik ooit heb gedaan. Of je nu mijn huisgenoot bent, mijn kat, mijn lief of gewoon deze krant leest: ik ga meer van je houden, dat beloof ik. Laat mij maar dik en saai en arm in een schrijfhuisje naast de grote boerderij wonen, dat doet er niet toe.
Maar laat mij van je houden, dit hele nieuwe jaar lang. En nog veel langer.
27 december 2012
Derde kerstdag
Ik zit aan de tafel en lees met een volle buik en een verveeld gezicht deze krant. Alles is weer voorbij. De Kerstdagen en alle familie zijn verleden tijd. Net als de kalkoen en de ragoutbakjes uit het kerstpakket.
Het is buiten net zo donker en grauw als weken geleden. Maar toen was het nog een leuke grauwheid en duisternis. Ik stak een paar kaarsen aan, hing de kerstboom vol en snoof zijn dennengeur op. En ik dacht aan wat komen zou. Gezelligheid, warmte, lichtjes en lekkernijen.
Ik heb de kerstboom aangedaan, en de lichtjes van de takken in de vaas in de studeerkamer, de mini kunstkerstboom in de keuken en de kerstster uit Bremen. In huis glimt het van de lichtjes maar nog nooit heb ik ze zo kil zien branden als vandaag.
De dag na Sinterklaas begon het bij mij te borrelen. Er moest een kerstboom komen. Een mooie, milieuvriendelijke boom die daarna in het bos achter de tuin verder kon leven. Met mijn mond vol chocolade deed ik mijn ogen dicht en zag ik de lichtjes flikkeren, terwijl ik de tafel vol brandende kaarsen zette en de kat een rode strik om zijn nek bond.
Dit jaar vond hij dat voor het eerst leuk. Hij ging er lief mee op de witte bank zitten en keek mij verlangend aan. Dat kan hij heel lang volhouden. Vorig jaar liep hij net zo lang achteruit door het huis heen totdat de strik over zijn kop van hem afschoof. Dit jaar verlangde ook hij naar een warme kerst, een kerst vol eten en slapen.
In de boom kijkt een glimmend engeltje mij glazig aan, zijn handen devoot gevouwen, in alles een oproep tot vrede op aarde en het beste voor alle mensen. Daaronder hangt een Russische baboesjka, een houten vrouwenpoppetje zonder figuur, haar taille is net zo breed als haar heupen. Op haar buik staat een naam geschreven. ‘Suzdal’, het mooiste klooster van Rusland op honderd kilometer van Moskou. En op een andere baboesjka ‘Novgorod’. Voor mijn ogen zie ik het schots en scheve witte kerkje waar je moet bukken om naar binnen te gaan.
De baboesjka’s doen mij verlangen naar dat verre land waar ik nu een paar keer ben geweest. Naar een plaats en een tijd die niet de huidige is. Ik verlang weer naar iets dat er niet is. Naar de zomer, naar een goed boek, naar iets anders dan dit.
20 december 2012
Het is buiten net zo donker en grauw als weken geleden. Maar toen was het nog een leuke grauwheid en duisternis. Ik stak een paar kaarsen aan, hing de kerstboom vol en snoof zijn dennengeur op. En ik dacht aan wat komen zou. Gezelligheid, warmte, lichtjes en lekkernijen.
Ik heb de kerstboom aangedaan, en de lichtjes van de takken in de vaas in de studeerkamer, de mini kunstkerstboom in de keuken en de kerstster uit Bremen. In huis glimt het van de lichtjes maar nog nooit heb ik ze zo kil zien branden als vandaag.
De dag na Sinterklaas begon het bij mij te borrelen. Er moest een kerstboom komen. Een mooie, milieuvriendelijke boom die daarna in het bos achter de tuin verder kon leven. Met mijn mond vol chocolade deed ik mijn ogen dicht en zag ik de lichtjes flikkeren, terwijl ik de tafel vol brandende kaarsen zette en de kat een rode strik om zijn nek bond.
Dit jaar vond hij dat voor het eerst leuk. Hij ging er lief mee op de witte bank zitten en keek mij verlangend aan. Dat kan hij heel lang volhouden. Vorig jaar liep hij net zo lang achteruit door het huis heen totdat de strik over zijn kop van hem afschoof. Dit jaar verlangde ook hij naar een warme kerst, een kerst vol eten en slapen.
In de boom kijkt een glimmend engeltje mij glazig aan, zijn handen devoot gevouwen, in alles een oproep tot vrede op aarde en het beste voor alle mensen. Daaronder hangt een Russische baboesjka, een houten vrouwenpoppetje zonder figuur, haar taille is net zo breed als haar heupen. Op haar buik staat een naam geschreven. ‘Suzdal’, het mooiste klooster van Rusland op honderd kilometer van Moskou. En op een andere baboesjka ‘Novgorod’. Voor mijn ogen zie ik het schots en scheve witte kerkje waar je moet bukken om naar binnen te gaan.
De baboesjka’s doen mij verlangen naar dat verre land waar ik nu een paar keer ben geweest. Naar een plaats en een tijd die niet de huidige is. Ik verlang weer naar iets dat er niet is. Naar de zomer, naar een goed boek, naar iets anders dan dit.
20 december 2012
Nordic Art
Een kleine vrouw met een grote tas aan haar schouder staat voor de microfoon waarop een rood lampje brandt. Ze probeert wat te zeggen maar haar stem komt niet boven het geroezemoes in de zaal uit.
Hij vouwt zijn handen achter zijn oren om iets te verstaan, een gebaar dat hij die avond nog vaak zal herhalen. Maar hij hoort niks, die pensionado’s om hem heen maken ook zoveel lawaai.
Na een hoop gesis van spetterende lippen en wat geklop op de microfoon door de vrouw met de tas die er vragend naar kijkt, wordt het stil.
‘Goedenavond allemaal, wat fijn dat u met zoveel gekomen bent, dat heeft onze verwachtingen ver overtroffen. U bent hier met ruim driehonderd en we hebben nog eens driehonderd mensen moeten afwijzen.’
Ze geeft meteen het woord aan een kale man in een net pak die in perfect Nederduits iets zegt over het museum en zijn vrienden. Een strijkkwartet speelt vervolgens twee stukken muziek, Sibelius en Grieg, in de omgekeerde volgorde dan in het programmaboekje staat, vertelt de jongste van de vier halverwege, in brouwend Nederduits. Zonder microfoon.
Hij was na een paar minuten opgestaan en had geroepen: ‘Microfoon!’
Blozend was ze achter de microfoon met haar verhaal verder gegaan.
In de pauze moest hij veel betalen voor een klein glaasje wijn. Met het bijna lege glas in zijn bevende hand was hij door de massa naar zijn plek terug geschuifeld. Thuis dronk hij altijd een halve fles. Om hem heen zag hij alleen maar makkelijke schoenen en makkelijke haren. Het rook naar balsem, een luchtje dat zijn oude moeder vroeger opdeed als ze uitging.
Toen iedereen weer op zijn stoel zat stond achter de microfoon een man met een paardenstaart die dia’s liet zien van de tentoonstelling. Hij had een heel harde stem. Na vier plaatjes zei hij dat hij bijna klaar was en dat de mensen zo naar de tentoonstelling konden om in alle rust naar de schilderijen uit het Noorden te kijken. Dat zou hij daarna nog vijf keer zeggen.
‘De Noordse schilders uit die tijd zijn zo gewoon,’ zei hij terwijl hij vertelde wat ze allemaal niet waren. ‘Je ziet een alledaags tafereel en pas als je langer kijkt zie je dat het toch niet gewoon is.’
Het was het licht, had hij al gezien toen hij bij binnenkomst een paar schilderijen in de gang had zien hangen. Het Noordse licht dat zij ook altijd zo mooi had gevonden.
©Frank Moree, 14 december 2012
Hij vouwt zijn handen achter zijn oren om iets te verstaan, een gebaar dat hij die avond nog vaak zal herhalen. Maar hij hoort niks, die pensionado’s om hem heen maken ook zoveel lawaai.
Na een hoop gesis van spetterende lippen en wat geklop op de microfoon door de vrouw met de tas die er vragend naar kijkt, wordt het stil.
‘Goedenavond allemaal, wat fijn dat u met zoveel gekomen bent, dat heeft onze verwachtingen ver overtroffen. U bent hier met ruim driehonderd en we hebben nog eens driehonderd mensen moeten afwijzen.’
Ze geeft meteen het woord aan een kale man in een net pak die in perfect Nederduits iets zegt over het museum en zijn vrienden. Een strijkkwartet speelt vervolgens twee stukken muziek, Sibelius en Grieg, in de omgekeerde volgorde dan in het programmaboekje staat, vertelt de jongste van de vier halverwege, in brouwend Nederduits. Zonder microfoon.
Hij was na een paar minuten opgestaan en had geroepen: ‘Microfoon!’
Blozend was ze achter de microfoon met haar verhaal verder gegaan.
In de pauze moest hij veel betalen voor een klein glaasje wijn. Met het bijna lege glas in zijn bevende hand was hij door de massa naar zijn plek terug geschuifeld. Thuis dronk hij altijd een halve fles. Om hem heen zag hij alleen maar makkelijke schoenen en makkelijke haren. Het rook naar balsem, een luchtje dat zijn oude moeder vroeger opdeed als ze uitging.
Toen iedereen weer op zijn stoel zat stond achter de microfoon een man met een paardenstaart die dia’s liet zien van de tentoonstelling. Hij had een heel harde stem. Na vier plaatjes zei hij dat hij bijna klaar was en dat de mensen zo naar de tentoonstelling konden om in alle rust naar de schilderijen uit het Noorden te kijken. Dat zou hij daarna nog vijf keer zeggen.
‘De Noordse schilders uit die tijd zijn zo gewoon,’ zei hij terwijl hij vertelde wat ze allemaal niet waren. ‘Je ziet een alledaags tafereel en pas als je langer kijkt zie je dat het toch niet gewoon is.’
Het was het licht, had hij al gezien toen hij bij binnenkomst een paar schilderijen in de gang had zien hangen. Het Noordse licht dat zij ook altijd zo mooi had gevonden.
©Frank Moree, 14 december 2012
Lenin in Assen
Terwijl in Assen wordt gediscussieerd of een metershoog standbeeld van Lenin aan de kop van de Vaart mag staan, wordt hij in het Drents Museum aanbeden alsof er niets aan de hand is.
In een schitterend samengestelde tentoonstelling hangt hij zij aan zij met Stalin, Kirov en veel onbekende Sovjethelden, geportretteerd op levensgrote schilderijen die hallen en paleizen moesten versieren. Eervolle historiestukken vertonen een Sovjetleider tussen de massa’s die hem aanbidden. Eerst staan ze boven aan de trappen van een fraai versierde hal of op het podium van een roodgekleurd theater, later zijn ze als eenlingen afgebeeld. De mooiste eenling is een Lenin die langs de Finse Golf beent, diep in gedachten verzonken, klaar voor een volgende machtsgreep. Of toch in twijfel of hij het goede doet?
Maar het mooiste is de echte kunst die in die tijd gemaakt kon worden. Onbekende mensen afgebeeld als gewone helden in de stijl die zo kenmerkend is voor de jaren dertig, veertig en vijftig van de twintigste eeuw. Sporters, arbeiders, landwerkers en geblesseerde soldaten.
Samochvalov schilderde een sportvrouw, net klaar na de veldloop. Ze droogt zich af en toont haar sterke lichaam onbevangen aan de kijker.
Het land is mooi, zie je meteen al bij binnenkomst als je wordt geconfronteerd met een vrouw op een fiets die krachtig tegen een helling oprijdt terwijl in het dal onder haar de zomer bloeit. Op een ander schilderij drinken twee mensen uit aan een bron na een verhitte motortocht.
De vrouwen op weg naar hun werk lopen lachend door de vredige velden, een zelfgemaakte hark over de schouder geslagen. Ze waden door de zomerbloemen die hoog in het gras staan. Deze krachtige figuren vormen een tegenstelling met van de stootarbeiders met knot, bril en neus in de fabriek
En dan is er Malevich. Hij schildert zijn portretten vaak zonder gezicht. Maar zijn arbeidster is een madonna in rood, blauw en geel die vroom de leegte in kijkt en haar handen heft.
Gaat dat zien. Laat je verrassen door een tentoonstelling van schilderijen die een mooi land verbeelden en kijk ook door de Sovjet Mythe heen.
6 december 2012
In een schitterend samengestelde tentoonstelling hangt hij zij aan zij met Stalin, Kirov en veel onbekende Sovjethelden, geportretteerd op levensgrote schilderijen die hallen en paleizen moesten versieren. Eervolle historiestukken vertonen een Sovjetleider tussen de massa’s die hem aanbidden. Eerst staan ze boven aan de trappen van een fraai versierde hal of op het podium van een roodgekleurd theater, later zijn ze als eenlingen afgebeeld. De mooiste eenling is een Lenin die langs de Finse Golf beent, diep in gedachten verzonken, klaar voor een volgende machtsgreep. Of toch in twijfel of hij het goede doet?
Maar het mooiste is de echte kunst die in die tijd gemaakt kon worden. Onbekende mensen afgebeeld als gewone helden in de stijl die zo kenmerkend is voor de jaren dertig, veertig en vijftig van de twintigste eeuw. Sporters, arbeiders, landwerkers en geblesseerde soldaten.
Samochvalov schilderde een sportvrouw, net klaar na de veldloop. Ze droogt zich af en toont haar sterke lichaam onbevangen aan de kijker.
Het land is mooi, zie je meteen al bij binnenkomst als je wordt geconfronteerd met een vrouw op een fiets die krachtig tegen een helling oprijdt terwijl in het dal onder haar de zomer bloeit. Op een ander schilderij drinken twee mensen uit aan een bron na een verhitte motortocht.
De vrouwen op weg naar hun werk lopen lachend door de vredige velden, een zelfgemaakte hark over de schouder geslagen. Ze waden door de zomerbloemen die hoog in het gras staan. Deze krachtige figuren vormen een tegenstelling met van de stootarbeiders met knot, bril en neus in de fabriek
En dan is er Malevich. Hij schildert zijn portretten vaak zonder gezicht. Maar zijn arbeidster is een madonna in rood, blauw en geel die vroom de leegte in kijkt en haar handen heft.
Gaat dat zien. Laat je verrassen door een tentoonstelling van schilderijen die een mooi land verbeelden en kijk ook door de Sovjet Mythe heen.
6 december 2012
De thuiskomst
Ik zit op de bank en ik lees. De woorden op de bladzijden schieten aan mij voorbij. Straks heb ik weer honderd bladzijden gehad. En dan moet ik er nog een paar honderd lezen. ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’ telt bijna vijfhonderd bladzijden.
Buiten zoeven de auto’s voorbij. De spits is aangebroken. De altijd zo rustige dorpsweg is voor even een drukke doorgaande weg geworden. Iedereen die uit de stad of van de snelweg komt lijkt altijd naar het andere dorp te willen.
De stilte in huis wordt onderbroken door een diepe gaap van de kat die zich op zijn rug draait en met zijn pootjes omhoog hard begint te snurken. Ik zet een cd op en steek een kaars aan. De kamer vult zich met de diep Russische klanken van de eerste symfonie van Scriabin die eindigt in een vocale uitbarsting waar zij dol op is.
Buiten wordt het donker. De fietsers aan de overkant van de weg zijn alleen nog maar te zien als schimmen met een wit puntje voor en een rood puntje achter. Elke dag komen dezelfde mensen op dezelfde momenten voorbij. De wielrenner vertrekt vroeg van kantoor met zijn nette kleren in een dikke rugzak. De huisvrouw wiebelt op haar met kinderstoeltjes behangen fiets naar huis. En de oude vrouw gaat om half vijf diep gebogen over het stuur van haar oude fiets nog snel een boodschap doen.
Ik sla een bladzijde om en lees verder. Af en toe kijk ik op. Buiten zie ik alleen nog lichten en vormen. Als de bus voor het huis van de buren stopt is het even file in de straat. Het buurmeisje komt elke dag op dezelfde tijd thuis van school terwijl de jongen met het kleine rugzakje altijd zonder opletten schuin de weg oversteekt. Ik wacht op een zwart autootje.
Vandaag heb ik alleen met mijn kat gepraat. Nou ja, ik heb gepraat en hij heeft mij met een glazige blik aangekeken. Alleen rond elf uur zei hij wat tegen mij, hij wilde zijn lunch. Hij hield pas op toen ik hem al struikelend over zijn plezierdans een bakje met stinkend nat voer voorzette.
Buiten zoeven zwarte en witte auto’s voorbij. In vormen en maten die ik steeds beter herken. Maar ik zoek de auto die ik alleen aan de houding van de inzittende herken. Langzaam remt ze af voor het huis. Ik zie haar rechte houding en een knipperend oranje licht. Daarna hoor ik banden op de oprit hobbelen.
De kat tilt zijn kop op en in de keuken slaat een deur.
21 november 2012
Buiten zoeven de auto’s voorbij. De spits is aangebroken. De altijd zo rustige dorpsweg is voor even een drukke doorgaande weg geworden. Iedereen die uit de stad of van de snelweg komt lijkt altijd naar het andere dorp te willen.
De stilte in huis wordt onderbroken door een diepe gaap van de kat die zich op zijn rug draait en met zijn pootjes omhoog hard begint te snurken. Ik zet een cd op en steek een kaars aan. De kamer vult zich met de diep Russische klanken van de eerste symfonie van Scriabin die eindigt in een vocale uitbarsting waar zij dol op is.
Buiten wordt het donker. De fietsers aan de overkant van de weg zijn alleen nog maar te zien als schimmen met een wit puntje voor en een rood puntje achter. Elke dag komen dezelfde mensen op dezelfde momenten voorbij. De wielrenner vertrekt vroeg van kantoor met zijn nette kleren in een dikke rugzak. De huisvrouw wiebelt op haar met kinderstoeltjes behangen fiets naar huis. En de oude vrouw gaat om half vijf diep gebogen over het stuur van haar oude fiets nog snel een boodschap doen.
Ik sla een bladzijde om en lees verder. Af en toe kijk ik op. Buiten zie ik alleen nog lichten en vormen. Als de bus voor het huis van de buren stopt is het even file in de straat. Het buurmeisje komt elke dag op dezelfde tijd thuis van school terwijl de jongen met het kleine rugzakje altijd zonder opletten schuin de weg oversteekt. Ik wacht op een zwart autootje.
Vandaag heb ik alleen met mijn kat gepraat. Nou ja, ik heb gepraat en hij heeft mij met een glazige blik aangekeken. Alleen rond elf uur zei hij wat tegen mij, hij wilde zijn lunch. Hij hield pas op toen ik hem al struikelend over zijn plezierdans een bakje met stinkend nat voer voorzette.
Buiten zoeven zwarte en witte auto’s voorbij. In vormen en maten die ik steeds beter herken. Maar ik zoek de auto die ik alleen aan de houding van de inzittende herken. Langzaam remt ze af voor het huis. Ik zie haar rechte houding en een knipperend oranje licht. Daarna hoor ik banden op de oprit hobbelen.
De kat tilt zijn kop op en in de keuken slaat een deur.
21 november 2012
De hardloopmoeder
Ik heb een enorme hekel aan hardlopen. Ik snap die amechtig hijgende mensen niet die al zwetend op weg zijn van ergens naar nergens terwijl ze geen oog hebben voor hun omgeving. Vaak sluiten ze er zich nog meer voor af door hun oren vol te stoppen met muziek en met de aanmoedigende stem van een bekende Nederlander.
Nee, geef mij maar de fiets waarmee je lekker honderd kilometer door dit mooie land kunt trappen terwijl je tegelijkertijd geniet van het mooie uitzicht.
Hardlopers lijken nooit te genieten van de inspanning maar ze lopen bijna altijd rond met de gekwelde gezichtsuitdrukking van nog meer kilometers of nog minder kilo’s.
De stevige man heeft zijn kleinste sportkleren aangetrokken en een zweetband om zijn kalende hoofd geschoven. Met kleine stijve stappen perst hij zijn lichaam vooruit. Er moet vet van zijn bierbuik af. Elke paar minuten moet hij wandelen maar als hij vlak bij huis is sprint hij de oprit op waar zijn vrouw in haar bloemige duster met verward haar de deur voor hem opendoet om hem een compliment te geven.
De langbenige blonde vrouw in haar kleine blauwe broekje wil met haar grote stappen het volgende dorp elke dag nog sneller bereiken. Op de rug van haar roze t-shirt staat een grote v van zweet. Elke dag komt ze op hetzelfde tijdstip langs, ik kan er de klok op gelijk zetten. Direct als haar man thuiskomt laat ze de kleine aan hem over en verruilt ze haar postpak voor een uurtje eigen tijd.
Als de dorpsloop en de 4 mijl nabij zijn trekken hele gezinnen erop uit. Vaders en kinderen rennen met elkaar over het fietspad terwijl moeder op de fiets met een tas lekkers volgt. Zodra ze een medaille hebben behaald worden de schoenen weer voor een jaar in de kast verstopt.
Maar de hardloopmoeder heeft duidelijk wel plezier. In haar zwarte trainingspak en zuurstokroze schoenen stuift ze lichtvoetig over het rode asfalt. Na een licht ontbijt heeft ze de kleine in bad gedaan en goed ingepakt. Nu zit hij prinsheerlijk in de grote stoel op de lichte wielen die ze elke keer een zetje geeft. Zij rent en hij rolt. Haar rechterhand heeft ze met een zwart lint aan de wagen vastgemaakt. Hij is één keer van een afrit afgerold en tegen een paaltje gebotst waarbij hij uit de wagen viel. Dat moet niet meer gebeuren.
Met grote stappen loopt ze voort. Hij humt een zelfverzonnen liedje en zij houdt haar adem onder controle. Ze lachen naar elkaar: samen lopen is leuk.
15 november 2012
Nee, geef mij maar de fiets waarmee je lekker honderd kilometer door dit mooie land kunt trappen terwijl je tegelijkertijd geniet van het mooie uitzicht.
Hardlopers lijken nooit te genieten van de inspanning maar ze lopen bijna altijd rond met de gekwelde gezichtsuitdrukking van nog meer kilometers of nog minder kilo’s.
De stevige man heeft zijn kleinste sportkleren aangetrokken en een zweetband om zijn kalende hoofd geschoven. Met kleine stijve stappen perst hij zijn lichaam vooruit. Er moet vet van zijn bierbuik af. Elke paar minuten moet hij wandelen maar als hij vlak bij huis is sprint hij de oprit op waar zijn vrouw in haar bloemige duster met verward haar de deur voor hem opendoet om hem een compliment te geven.
De langbenige blonde vrouw in haar kleine blauwe broekje wil met haar grote stappen het volgende dorp elke dag nog sneller bereiken. Op de rug van haar roze t-shirt staat een grote v van zweet. Elke dag komt ze op hetzelfde tijdstip langs, ik kan er de klok op gelijk zetten. Direct als haar man thuiskomt laat ze de kleine aan hem over en verruilt ze haar postpak voor een uurtje eigen tijd.
Als de dorpsloop en de 4 mijl nabij zijn trekken hele gezinnen erop uit. Vaders en kinderen rennen met elkaar over het fietspad terwijl moeder op de fiets met een tas lekkers volgt. Zodra ze een medaille hebben behaald worden de schoenen weer voor een jaar in de kast verstopt.
Maar de hardloopmoeder heeft duidelijk wel plezier. In haar zwarte trainingspak en zuurstokroze schoenen stuift ze lichtvoetig over het rode asfalt. Na een licht ontbijt heeft ze de kleine in bad gedaan en goed ingepakt. Nu zit hij prinsheerlijk in de grote stoel op de lichte wielen die ze elke keer een zetje geeft. Zij rent en hij rolt. Haar rechterhand heeft ze met een zwart lint aan de wagen vastgemaakt. Hij is één keer van een afrit afgerold en tegen een paaltje gebotst waarbij hij uit de wagen viel. Dat moet niet meer gebeuren.
Met grote stappen loopt ze voort. Hij humt een zelfverzonnen liedje en zij houdt haar adem onder controle. Ze lachen naar elkaar: samen lopen is leuk.
15 november 2012
Het koetje
Ik ben in de zomer geboren. In een stal in het hooi dat allemaal aan me vastplakte. Mijn moeder heeft mij met haar grote warme tong helemaal schoon gelikt. Soms als ik het koud heb likt ze me nog weleens warm en dan mag ik dicht tegen haar aanliggen.
Nu sta ik hier in de wei waar het heel koud is. Ze zeggen dat het winter wordt, dat het heel hard gaat regenen en stormen, net als in Amerika. Gelukkig heb ik al een bontvachtje ontwikkeld, lekkere warme bruine krullen, net als de grote koeien. Zo kunnen we goed tegen de regen en de kou. De andere koeien lopen altijd gewoon door als het regent, maar ik ga lekker droog onder mijn moeder staan.
Alle koeien staan de hele dag een beetje van het gras te happen. Altijd dicht bij elkaar in een groep, alsof samen eten altijd het lekkerst is. Hap, hap, hap, klinkt het de hele dag om mij heen. Ze moeten heel veel eten, zegt mijn moeder, de hele dag door, want ze hebben nooit genoeg.
Nou, mij niet gezien hoor, ik ga niet iets opeten waar iedereen de hele dag met zijn hoeven in staat. En er ook nog in plast en poept. Ze tillen zomaar hun staart op, zonder waarschuwen, zelfs als ik vlakbij sta. En dat stinkt, bah! Pas op, daar klettert weer een straal.
Nee, ik drink lekker van de warme melk van mijn moeder. Zij heeft vier spenen onder haar buik hangen en daar kan je altijd van drinken. We kunnen zelfs tegelijk drinken, dus als je ook wat wilt?
Wat ik de hele dag doe? O, ik loop een beetje door de wei en ik kijk wat rond. Er is hier genoeg te zien. Er komen wandelaars langs, sommigen hebben honden bij zich, die blaffen en springen, alsof ze boos op me zijn. Maar ik heb niks verkeerd gedaan. Anderen hebben altijd haast, ze rennen voorbij met rare stappen en een hijgende mond. Soms komt er ook een paard langs dat rustig stappend een mooi meisje op zijn hoge rug vervoert.
Kijk, daar is de man met één arm weer. Hij komt altijd op dezelfde tijd langs, hij verzuimt nooit. Als ik een klok had dan was het mijn plicht om hem telkens gelijk te zetten. Maar ik ben maar een dom koetje in een wei, ze kunnen van alles over mij zeggen. Ik knipoog naar hem, eerst met twee ogen en dan met één. Hij blijft altijd even staan, kijkt even rond en zegt wat tegen mij. Maar ik versta hem nooit. Hij klinkt een beetje treurig. Misschien mist hij zijn arm.
O, mijn moeder roept me, ik moet terug, ik mag niet zo ver weg van haar.
8 november 2012
Nu sta ik hier in de wei waar het heel koud is. Ze zeggen dat het winter wordt, dat het heel hard gaat regenen en stormen, net als in Amerika. Gelukkig heb ik al een bontvachtje ontwikkeld, lekkere warme bruine krullen, net als de grote koeien. Zo kunnen we goed tegen de regen en de kou. De andere koeien lopen altijd gewoon door als het regent, maar ik ga lekker droog onder mijn moeder staan.
Alle koeien staan de hele dag een beetje van het gras te happen. Altijd dicht bij elkaar in een groep, alsof samen eten altijd het lekkerst is. Hap, hap, hap, klinkt het de hele dag om mij heen. Ze moeten heel veel eten, zegt mijn moeder, de hele dag door, want ze hebben nooit genoeg.
Nou, mij niet gezien hoor, ik ga niet iets opeten waar iedereen de hele dag met zijn hoeven in staat. En er ook nog in plast en poept. Ze tillen zomaar hun staart op, zonder waarschuwen, zelfs als ik vlakbij sta. En dat stinkt, bah! Pas op, daar klettert weer een straal.
Nee, ik drink lekker van de warme melk van mijn moeder. Zij heeft vier spenen onder haar buik hangen en daar kan je altijd van drinken. We kunnen zelfs tegelijk drinken, dus als je ook wat wilt?
Wat ik de hele dag doe? O, ik loop een beetje door de wei en ik kijk wat rond. Er is hier genoeg te zien. Er komen wandelaars langs, sommigen hebben honden bij zich, die blaffen en springen, alsof ze boos op me zijn. Maar ik heb niks verkeerd gedaan. Anderen hebben altijd haast, ze rennen voorbij met rare stappen en een hijgende mond. Soms komt er ook een paard langs dat rustig stappend een mooi meisje op zijn hoge rug vervoert.
Kijk, daar is de man met één arm weer. Hij komt altijd op dezelfde tijd langs, hij verzuimt nooit. Als ik een klok had dan was het mijn plicht om hem telkens gelijk te zetten. Maar ik ben maar een dom koetje in een wei, ze kunnen van alles over mij zeggen. Ik knipoog naar hem, eerst met twee ogen en dan met één. Hij blijft altijd even staan, kijkt even rond en zegt wat tegen mij. Maar ik versta hem nooit. Hij klinkt een beetje treurig. Misschien mist hij zijn arm.
O, mijn moeder roept me, ik moet terug, ik mag niet zo ver weg van haar.
8 november 2012
Juf Binie 40 jaar
Naast haar bed staat een rode roos. Ze ruikt hem eerder dan dat ze hem ziet. Het is het eerste waaraan ze merkt dat deze dag anders is dan andere dagen. Met een blij gevoel zet ze de wekker uit.
Op de trap naar beneden glijdt ze bijna uit. Ze moet ook de lamp aandoen en niet zo koppig zuinig zijn, heeft hij al zo vaak gezegd, straks breekt ze nog een arm. In het halfdonker ziet ze allemaal donkere vlekken op het witte hout. Rozenblaadjes, voelt ze als ze met haar hand over de trap veegt. Fluweelzachte witte en rode blaadjes.
Die nacht heeft ze slecht geslapen. Ze hoorde steeds geluiden, het zoemde buiten. De buurman was wel heel laat bezig met zijn nieuwe bladblazer. Mannen en apparaten ook.
In de kamer knoopt ze haar roze duster nog wat strakker om zich heen. Ze vindt het koud. Ook hier ruikt het naar rozen. Op bijna alle kasten en tafels staat een vaas vol. Rood en wit, haar lievelingskleuren. Wat een feest! Jammer dat Jort is weggeroepen voor een spoedgeval.
Ze doet de gordijnen open en kijkt zoals elke morgen naar de synagoge. Maar die ziet ze niet. Voor haar raam staat een groot wit ding. Een opblaaspop. Hij zoemt. Ze ziet een ronde witte buik, blauwe armen, een rode zakdoek en een klein hoofd met een zwart hoedje.
Gefeliciteerd Elly 65 jaar, leest ze de letters achterstevoren. Die Jort, hij heeft haar echte naam gebruikt, de naam die ze nooit ergens opschrijft.
Een half uur later is ze aangekleed. Net als ze haar kom met warme melk en brinta uit de magnetron haalt hoort ze voor de deur een auto toeteren. Een ouderwetse toeter, met zo’n hoog geluidje.
Voor de deur staat een ouderwets volkswagenbusje. Zo’n busje waar zij met Jort en daarvoor met haar andere liefdes jarenlang hebben getoerd door Frankrijk en Duitsland. Een grote voorruit, een schuifdeur, rechte banken waarop je heel goed kon zitten, en liggen, en een rammelende motor. Hij is geschilderd in haar lievelingskleuren. Wit met rood. ‘Juf Binie 40 jaar’ staat er met vrolijke blauwe letters op de zijkant geschilderd. Het busje hangt vol met slingers en ballonnen. Zelfs de leren banken zijn wit met rood.
Met een grote glimlach komt Jort binnengelopen. Dus dit wat zijn spoedgeval. Hij geeft haar een grote knuffel. Even ruikt hij naar vroeger.
‘Ben je klaar? Dan breng ik je naar school. Je hebt vandaag twee feestjes te vieren.’
8 november 2012
Op de trap naar beneden glijdt ze bijna uit. Ze moet ook de lamp aandoen en niet zo koppig zuinig zijn, heeft hij al zo vaak gezegd, straks breekt ze nog een arm. In het halfdonker ziet ze allemaal donkere vlekken op het witte hout. Rozenblaadjes, voelt ze als ze met haar hand over de trap veegt. Fluweelzachte witte en rode blaadjes.
Die nacht heeft ze slecht geslapen. Ze hoorde steeds geluiden, het zoemde buiten. De buurman was wel heel laat bezig met zijn nieuwe bladblazer. Mannen en apparaten ook.
In de kamer knoopt ze haar roze duster nog wat strakker om zich heen. Ze vindt het koud. Ook hier ruikt het naar rozen. Op bijna alle kasten en tafels staat een vaas vol. Rood en wit, haar lievelingskleuren. Wat een feest! Jammer dat Jort is weggeroepen voor een spoedgeval.
Ze doet de gordijnen open en kijkt zoals elke morgen naar de synagoge. Maar die ziet ze niet. Voor haar raam staat een groot wit ding. Een opblaaspop. Hij zoemt. Ze ziet een ronde witte buik, blauwe armen, een rode zakdoek en een klein hoofd met een zwart hoedje.
Gefeliciteerd Elly 65 jaar, leest ze de letters achterstevoren. Die Jort, hij heeft haar echte naam gebruikt, de naam die ze nooit ergens opschrijft.
Een half uur later is ze aangekleed. Net als ze haar kom met warme melk en brinta uit de magnetron haalt hoort ze voor de deur een auto toeteren. Een ouderwetse toeter, met zo’n hoog geluidje.
Voor de deur staat een ouderwets volkswagenbusje. Zo’n busje waar zij met Jort en daarvoor met haar andere liefdes jarenlang hebben getoerd door Frankrijk en Duitsland. Een grote voorruit, een schuifdeur, rechte banken waarop je heel goed kon zitten, en liggen, en een rammelende motor. Hij is geschilderd in haar lievelingskleuren. Wit met rood. ‘Juf Binie 40 jaar’ staat er met vrolijke blauwe letters op de zijkant geschilderd. Het busje hangt vol met slingers en ballonnen. Zelfs de leren banken zijn wit met rood.
Met een grote glimlach komt Jort binnengelopen. Dus dit wat zijn spoedgeval. Hij geeft haar een grote knuffel. Even ruikt hij naar vroeger.
‘Ben je klaar? Dan breng ik je naar school. Je hebt vandaag twee feestjes te vieren.’
8 november 2012
De stoepwerker
‘U maakt er weer een mooi schoon voetpad van,’ zegt de oude man die al heuptrekkend zijn dagelijkse rondje doet.
De aangesprokene strekt zijn armen en leunt op het handvat van de riek waarmee hij de hopen gras in het karretje aan het scheppen was. Samen met zijn collega hebben ze eerst al het gras dat over de rand van het pad is gegroeid losgehaald.
Hij haalt zijn hand van de riek en doet zijn grote gele asfalthandschoen uit. Met de rug van zijn hand veegt hij over zijn bezwete voorhoofd. Daarna doet hij zijn handschoen weer aan.
‘En was het nog wat met het feest?’ vraagt hij aan de oude man. ‘Ja, ik kon niet, weet je. Ik moest mijn treintickets ophalen voor Oostenrijk. Mijn broer woont in Oostenrijk, hij heeft een groot huis en daar ga ik met de kerst heen. Ik moest er helemaal voor naar Arnhem want het loket in Groningen is sinds kort gesloten en via internet dat vertrouw ik niet. Je moet de mensen toch even zien hè.
Honderdeenenvijftig euro kostten ze, twee enkele reizen. Dat is niet duur hè. Heen reis ik via Roermond en München en terug via Leer en Groningen. Ik dacht eigenlijk wel dat je via Köln zou gaan maar dat doen ze niet.’
Hij trekt zijn handschoen nog een keer uit en veegt weer over zijn voorhoofd.
‘Niet dat ik het niet kan betalen hoor. Ik heb net de erfenis van mijn ouders gekregen. Ze zijn vlak na elkaar doodgegaan, zevenentachtig waren ze. Ja, zo gaat dat: als de een er niet meer is heeft de ander geen reden meer om te leven.
Ik heb hun huis alleen moeten leeghalen, het appartement stond helemaal vol met antiek. En dan gaat er wat door je handen, Biedermeier stoelen, koperen vazen, tin, zilver. Maar het is niks meer waard, niemand is er meer in geïnteresseerd. Alleen Chinees porselein brengt nog wat op.’
De oude man gaat op zijn andere been staan.
‘Ik wil graag verhuizen, ik woon nu in Peize maar ik wil graag in Eelde wonen. Daar zijn de mensen anders, het is toch een beetje van…, nou je weet wel. Niet overal hoor, het hangt van de wijk af. Dus ik ga met de makelaar een huis bekijken en ik zeg tegen hem dat ik het te duur vind. Zegt die man tegen mij dat er wel driehonderdvijftig vierkante meter grond bij zit. Maar dat heb ik nu ook. Ik moest het er maar mee doen volgens hem. Nou, bij zo’n man wil ik geen huis kopen.
En ik wil niet overal wonen. Ik wil geen nieuwbouw, ze bouwen daar nu net dat Grote Veen, dat is mooi hoor. Jaah, maar ik wil geen nieuw huis. Maar het moet wel duurzaam zijn. Goed geïsoleerd. Spouwmuurisolatie, dat brengt het meeste op. En daarna dakisolatie.
Zijn die nieuwe huizen hier om de hoek eigenlijk een beetje te betalen?’
26 oktober 2012
De aangesprokene strekt zijn armen en leunt op het handvat van de riek waarmee hij de hopen gras in het karretje aan het scheppen was. Samen met zijn collega hebben ze eerst al het gras dat over de rand van het pad is gegroeid losgehaald.
Hij haalt zijn hand van de riek en doet zijn grote gele asfalthandschoen uit. Met de rug van zijn hand veegt hij over zijn bezwete voorhoofd. Daarna doet hij zijn handschoen weer aan.
‘En was het nog wat met het feest?’ vraagt hij aan de oude man. ‘Ja, ik kon niet, weet je. Ik moest mijn treintickets ophalen voor Oostenrijk. Mijn broer woont in Oostenrijk, hij heeft een groot huis en daar ga ik met de kerst heen. Ik moest er helemaal voor naar Arnhem want het loket in Groningen is sinds kort gesloten en via internet dat vertrouw ik niet. Je moet de mensen toch even zien hè.
Honderdeenenvijftig euro kostten ze, twee enkele reizen. Dat is niet duur hè. Heen reis ik via Roermond en München en terug via Leer en Groningen. Ik dacht eigenlijk wel dat je via Köln zou gaan maar dat doen ze niet.’
Hij trekt zijn handschoen nog een keer uit en veegt weer over zijn voorhoofd.
‘Niet dat ik het niet kan betalen hoor. Ik heb net de erfenis van mijn ouders gekregen. Ze zijn vlak na elkaar doodgegaan, zevenentachtig waren ze. Ja, zo gaat dat: als de een er niet meer is heeft de ander geen reden meer om te leven.
Ik heb hun huis alleen moeten leeghalen, het appartement stond helemaal vol met antiek. En dan gaat er wat door je handen, Biedermeier stoelen, koperen vazen, tin, zilver. Maar het is niks meer waard, niemand is er meer in geïnteresseerd. Alleen Chinees porselein brengt nog wat op.’
De oude man gaat op zijn andere been staan.
‘Ik wil graag verhuizen, ik woon nu in Peize maar ik wil graag in Eelde wonen. Daar zijn de mensen anders, het is toch een beetje van…, nou je weet wel. Niet overal hoor, het hangt van de wijk af. Dus ik ga met de makelaar een huis bekijken en ik zeg tegen hem dat ik het te duur vind. Zegt die man tegen mij dat er wel driehonderdvijftig vierkante meter grond bij zit. Maar dat heb ik nu ook. Ik moest het er maar mee doen volgens hem. Nou, bij zo’n man wil ik geen huis kopen.
En ik wil niet overal wonen. Ik wil geen nieuwbouw, ze bouwen daar nu net dat Grote Veen, dat is mooi hoor. Jaah, maar ik wil geen nieuw huis. Maar het moet wel duurzaam zijn. Goed geïsoleerd. Spouwmuurisolatie, dat brengt het meeste op. En daarna dakisolatie.
Zijn die nieuwe huizen hier om de hoek eigenlijk een beetje te betalen?’
26 oktober 2012
In het keldergat
Ik zit te schrijven in de studeerkamer. Aan het kleine bureautje achter de computer. De kat heeft zich tussen het toetsenbord en het beeldscherm neergevleid. Hoe ouder hij wordt, hoe dichter hij bij mij wil zijn.
De bel gaat. Ik loop in gedachten naar de voordeur. Uit het toilet in het achterhuis klinkt het gejank van een frees waarmee straks de leidingen in de muur worden weggewerkt. Eerder die avond ben ik in de kelder gekropen om het water af te sluiten.
Normaal loop ik naar de achterdeur en loop ik buitenom naar voren terwijl ik ‘hallo’ roep. Maar vandaag zijn ze daar aan het werk.
In de gang doe ik het licht aan en stap ik naar de voordeur om die open te doen. De deur die alleen bij speciale gelegenheden opengaat, de zondagse deur. Hij heeft twee knippen en een sleutel die ik in het slot moet omdraaien.
En dan val ik in het keldergat.
Met mijn rechterbeen kom ik op het trapje terecht en ik trek snel mijn linkerbeen bij. Dat moet ik niet breken, denk ik. Maar dan ben ik al met mijn volle gewicht op mijn rechterschouder gevallen.
‘Help!’roep ik. ‘Au, au!’
En tegen de onzichtbaren die aan de andere kant van de deur staan: ‘Sorry, ik kan de deur niet opendoen want ik ben in de kelder gevallen.’
De jongens van de voetbalclub die zuidlaarderbollen komen verkopen kijken elkaar aan, het joch met de rode sproeten haalt zijn schouders op, hij wel, en ze draaien zich om en lopen zwijgend weg.
Ik hijs me met mijn linkerarm uit het gat en strompel naar de bank waar ik trillend van de pijn ga liggen. Na lang geroep komt één van de klusmannen kijken en kan ik hem de weg naar de paracetamol en mijn telefoon uitleggen. Intussen tel ik de minuten af totdat mijn lief thuiskomt.
De zeer relaxte dokter stuurt ons meteen naar het ziekenhuis voor een foto van mijn schouder.
Daar vraagt een zeer jonge en mooie coassistent mij om in haar hand te knijpen. Ze heeft rode gympen aan. En ik schreeuw het uit.
‘Die is mooi gebroken,’ zegt de orthopeed nadat hij de foto’s heeft bestudeerd. ‘Dat moet vanzelf helen.’ Hij doet mij een blauwe band om de nek waar ik mijn hand in moet hangen en stuurt ons naar huis.
Om één uur ’s nachts eten we de diepvriespizza die al sinds zes uur op het aanrecht op mij lag te wachten als onderdeel van een lekkere maaltijd met rode wijn en griesmeelpudding. Ik neem een extra glas wijn. Tegen de pijn.
19 oktober 2012
De bel gaat. Ik loop in gedachten naar de voordeur. Uit het toilet in het achterhuis klinkt het gejank van een frees waarmee straks de leidingen in de muur worden weggewerkt. Eerder die avond ben ik in de kelder gekropen om het water af te sluiten.
Normaal loop ik naar de achterdeur en loop ik buitenom naar voren terwijl ik ‘hallo’ roep. Maar vandaag zijn ze daar aan het werk.
In de gang doe ik het licht aan en stap ik naar de voordeur om die open te doen. De deur die alleen bij speciale gelegenheden opengaat, de zondagse deur. Hij heeft twee knippen en een sleutel die ik in het slot moet omdraaien.
En dan val ik in het keldergat.
Met mijn rechterbeen kom ik op het trapje terecht en ik trek snel mijn linkerbeen bij. Dat moet ik niet breken, denk ik. Maar dan ben ik al met mijn volle gewicht op mijn rechterschouder gevallen.
‘Help!’roep ik. ‘Au, au!’
En tegen de onzichtbaren die aan de andere kant van de deur staan: ‘Sorry, ik kan de deur niet opendoen want ik ben in de kelder gevallen.’
De jongens van de voetbalclub die zuidlaarderbollen komen verkopen kijken elkaar aan, het joch met de rode sproeten haalt zijn schouders op, hij wel, en ze draaien zich om en lopen zwijgend weg.
Ik hijs me met mijn linkerarm uit het gat en strompel naar de bank waar ik trillend van de pijn ga liggen. Na lang geroep komt één van de klusmannen kijken en kan ik hem de weg naar de paracetamol en mijn telefoon uitleggen. Intussen tel ik de minuten af totdat mijn lief thuiskomt.
De zeer relaxte dokter stuurt ons meteen naar het ziekenhuis voor een foto van mijn schouder.
Daar vraagt een zeer jonge en mooie coassistent mij om in haar hand te knijpen. Ze heeft rode gympen aan. En ik schreeuw het uit.
‘Die is mooi gebroken,’ zegt de orthopeed nadat hij de foto’s heeft bestudeerd. ‘Dat moet vanzelf helen.’ Hij doet mij een blauwe band om de nek waar ik mijn hand in moet hangen en stuurt ons naar huis.
Om één uur ’s nachts eten we de diepvriespizza die al sinds zes uur op het aanrecht op mij lag te wachten als onderdeel van een lekkere maaltijd met rode wijn en griesmeelpudding. Ik neem een extra glas wijn. Tegen de pijn.
19 oktober 2012
Met vlag en paard
Na een lang weekend feest berg ik de vlag weer op. Onder toeziend oog van de kat vouw ik hem netjes op nadat hij eerst te drogen heeft gehangen. Ik heb hem weer een jaar niet nodig. Zuidlaren is weer even gewoon een rustig dorpje in het noorden van het land en niet het centrum van de Europese paardenhandel.
Het leukst vind ik altijd de voorbereidingen. Mijn lief begint een week van te voren al over erwtensoep en turf en de kat loopt de donderdag voor de opening een dag lang letterlijk achter mij aan en legt zich speciaal voor deze column bovenop mijn toetsenbord.
En ik denk aan Koninginnedag. Vroeger in het dorp waar ik geboren ben begon dat met een grote stilte. Dan reed ik samen met mijn buurmeisje op mijn versierde pony-fiets door het dorp. Overal hingen vlaggen. Rood-wit-blauw met oranje. De straten waren leeg, iedereen wachtte op wat komen ging. En wij wilden maar meedoen met de kinderspelletjes in het plantsoen.
Het was alsof de hele wereld even stil stond. Iedereen bleef thuis en kleedde zich met iets van oranje. Ik bedelde bij mijn moeder totdat ik ook een lintje opgespeld kreeg.
Een paar jaar geleden beleefde ik datzelfde gevoel in Bergen op Zoom. In februari, op Vastenavond. Al weken lang waren de mensen elke zaterdagavond in blauwe werkjassen met een rode zakdoek of bontjassen met een gek hoedje langs mijn huis gelopen. Op weg naar het zoveelste bal waar de nar en de prins iets geks deden. Ik fietste die ochtend naar mijn werk door een verlaten stad waar de huizen waren versierd met vlaggen van dweilen waar een krab op stond. Gemeentemensen haalden de laatst verkeersborden weg zodat de optocht zich die middag door de nauwe straten van de binnenstad kon wurmen. Voor die middag kreeg iedereen vrij, ik ook.
En nu sta ik met die mooie vlag in mijn handen. Hij doet me een beetje denken aan Zuid-Amerika. Die kleuren lijken niet echt van hier. Ik zoek het op. Het is niet de vlag van Paraguay, die is rood-wit-blauw met een embleem. Het is ook niet de vlag van Venezuela, die is geel-blauw-rood met een rijtje sterren.
De vlag van Zuidlaren heeft dezelfde kleuren als die van Litouwen. Geel, groen en rood. In onze vlag staat een paard. Een dravend paard met een zadel en een loshangende stijgbeugel. Zonder ruiter, die is hij kwijtgeraakt. ‘Pas ter op!’ heeft het mooie dier gehinnikt. En het wierp mij af, dronken als ik was. Vol van mooie herinneringen aan een prachtig weekend en een nog mooiere dinsdag die gelukkig op al die andere achthonderdenelf dinsdagen leek.
Litouwen heeft ook een alternatieve vlag. Op een rood veld rijdt een geharnaste ruiter de vijand tegemoet. Met geheven zwaard en een steigerend paard valt hij aan. Dat doe ik voor de rest van het jaar. Maar eerst even de vlag opbergen.
11 oktober 2012
Het leukst vind ik altijd de voorbereidingen. Mijn lief begint een week van te voren al over erwtensoep en turf en de kat loopt de donderdag voor de opening een dag lang letterlijk achter mij aan en legt zich speciaal voor deze column bovenop mijn toetsenbord.
En ik denk aan Koninginnedag. Vroeger in het dorp waar ik geboren ben begon dat met een grote stilte. Dan reed ik samen met mijn buurmeisje op mijn versierde pony-fiets door het dorp. Overal hingen vlaggen. Rood-wit-blauw met oranje. De straten waren leeg, iedereen wachtte op wat komen ging. En wij wilden maar meedoen met de kinderspelletjes in het plantsoen.
Het was alsof de hele wereld even stil stond. Iedereen bleef thuis en kleedde zich met iets van oranje. Ik bedelde bij mijn moeder totdat ik ook een lintje opgespeld kreeg.
Een paar jaar geleden beleefde ik datzelfde gevoel in Bergen op Zoom. In februari, op Vastenavond. Al weken lang waren de mensen elke zaterdagavond in blauwe werkjassen met een rode zakdoek of bontjassen met een gek hoedje langs mijn huis gelopen. Op weg naar het zoveelste bal waar de nar en de prins iets geks deden. Ik fietste die ochtend naar mijn werk door een verlaten stad waar de huizen waren versierd met vlaggen van dweilen waar een krab op stond. Gemeentemensen haalden de laatst verkeersborden weg zodat de optocht zich die middag door de nauwe straten van de binnenstad kon wurmen. Voor die middag kreeg iedereen vrij, ik ook.
En nu sta ik met die mooie vlag in mijn handen. Hij doet me een beetje denken aan Zuid-Amerika. Die kleuren lijken niet echt van hier. Ik zoek het op. Het is niet de vlag van Paraguay, die is rood-wit-blauw met een embleem. Het is ook niet de vlag van Venezuela, die is geel-blauw-rood met een rijtje sterren.
De vlag van Zuidlaren heeft dezelfde kleuren als die van Litouwen. Geel, groen en rood. In onze vlag staat een paard. Een dravend paard met een zadel en een loshangende stijgbeugel. Zonder ruiter, die is hij kwijtgeraakt. ‘Pas ter op!’ heeft het mooie dier gehinnikt. En het wierp mij af, dronken als ik was. Vol van mooie herinneringen aan een prachtig weekend en een nog mooiere dinsdag die gelukkig op al die andere achthonderdenelf dinsdagen leek.
Litouwen heeft ook een alternatieve vlag. Op een rood veld rijdt een geharnaste ruiter de vijand tegemoet. Met geheven zwaard en een steigerend paard valt hij aan. Dat doe ik voor de rest van het jaar. Maar eerst even de vlag opbergen.
11 oktober 2012
De paardenhandelaar
Hij laat het paard een stukje draven. ‘Past er op!’ heeft hij geroepen en hij is gaan lopen. Zonder op te kijken, de mensen gaan wel opzij. Niemand wil een schop van een paard krijgen. Het paard heeft hij aan de leidsel dicht bij het hoofd gepakt. En nu klost hij op zijn klompen over de stenen en door de rotzooi die daar op ligt.
Even kijkt hij snel achterom, maar dan weer voor zich uit. Hij wil niet onderuit gaan. Hij luistert vooral. Hoort hij vier hoeven in hetzelfde ritme over de stenen gaan?
Om hem heen staan de mensen dicht op elkaar gedrukt. Hoeden en petten en donkere schaduwen. Door de massa heen probeert een dunne sliert mensen vooruit te komen. Ze laveren tussen de mensen en langs de paarden. Als een paard steigert dikt de massa even in en neemt dan weer zijn oude vorm aan.
Het is een mooie hengst. Donkerbruin met een grote witte bles op het hoofd. De neus loopt stomp af naar de mond. Hij staat strak rechtop, stevig op de benen. In zijn mond staan grote tanden achter dikke roze lippen.
Ik had laarzen aan moeten doen, denkt hij nog voordat hij uitglijdt. Gelukkig blijft het paard stilstaan en kan hij zich aan de leidsel vasthouden. Hij hoort gelach om zich heen. Het is niet de eerste vlek op zijn broek, maar nu is zijn klomp uit. Door zijn dikke grijze sok heen voelt hij iets zachts. Het is ook warm. Snel stapt hij weer in zijn klomp. Hij veegt zijn handen af aan zijn blauwe werkjas en trekt zijn pet diep over zijn ogen.
Hij gaat verder. Dit paard voelt niet goed.
Achter op de markt worden de paarden steeds kleiner. Hij ziet paardjes, pony’s en een ezel. Sommigen zo groot dat je er overheen kunt stappen. Bij een kar koopt hij een broodje worst en koffie. Lekker, iets warms.
Aan de rand van de markt ziet hij twee kinderen bij een paardje staan. Zij zijn het grootst. Ze kijken hem aan als hij langsloopt. ‘Wilt u ons paardje kopen meneer?’
Hij zegt niks en loopt door.
‘Wilt u hem misschien ruilen voor een geitje?’ hoort hij nog achter zich voordat hij de hoek omslaat naar de plasbakken.
3 oktober 2012
Even kijkt hij snel achterom, maar dan weer voor zich uit. Hij wil niet onderuit gaan. Hij luistert vooral. Hoort hij vier hoeven in hetzelfde ritme over de stenen gaan?
Om hem heen staan de mensen dicht op elkaar gedrukt. Hoeden en petten en donkere schaduwen. Door de massa heen probeert een dunne sliert mensen vooruit te komen. Ze laveren tussen de mensen en langs de paarden. Als een paard steigert dikt de massa even in en neemt dan weer zijn oude vorm aan.
Het is een mooie hengst. Donkerbruin met een grote witte bles op het hoofd. De neus loopt stomp af naar de mond. Hij staat strak rechtop, stevig op de benen. In zijn mond staan grote tanden achter dikke roze lippen.
Ik had laarzen aan moeten doen, denkt hij nog voordat hij uitglijdt. Gelukkig blijft het paard stilstaan en kan hij zich aan de leidsel vasthouden. Hij hoort gelach om zich heen. Het is niet de eerste vlek op zijn broek, maar nu is zijn klomp uit. Door zijn dikke grijze sok heen voelt hij iets zachts. Het is ook warm. Snel stapt hij weer in zijn klomp. Hij veegt zijn handen af aan zijn blauwe werkjas en trekt zijn pet diep over zijn ogen.
Hij gaat verder. Dit paard voelt niet goed.
Achter op de markt worden de paarden steeds kleiner. Hij ziet paardjes, pony’s en een ezel. Sommigen zo groot dat je er overheen kunt stappen. Bij een kar koopt hij een broodje worst en koffie. Lekker, iets warms.
Aan de rand van de markt ziet hij twee kinderen bij een paardje staan. Zij zijn het grootst. Ze kijken hem aan als hij langsloopt. ‘Wilt u ons paardje kopen meneer?’
Hij zegt niks en loopt door.
‘Wilt u hem misschien ruilen voor een geitje?’ hoort hij nog achter zich voordat hij de hoek omslaat naar de plasbakken.
3 oktober 2012
Kazernefoto
‘Kijk, hier is het,’ Hij zet zijn elektrische fiets bij het lage stenen muurtje op de dubbele standaard en loopt naar de poort waar hij een paar meter daarvoor stil blijft staan.
Zij heeft intussen ook haar fiets neergezet, ze kan nog niet zo goed met de parkeerhulp omgaan. Ze blijft naast haar fiets staan.
Het is een breed stenen gebouw, een hoge poort met links en rechts twee lange vleugels. Donkerrode bakstenen en rijen groene raamkozijnen. Onder het hoge donkere pannendak hangt een vriendelijke witte goot.
'De Kazerne’ staat er in grote witte letters boven de poort waarachter ze een speeltuin ziet. Ze ziet kantoren en een bordje met een onuitspreekbare bedrijfsnaam waaronder ‘Automatisering’ staat. Uit een zijdeur komt een man in een net pak die naar een grote zwarte auto loopt die bij de speeltuin staat geparkeerd. Even verderop schuift een glazen deur open waarachter een vrouw in witte dokterskleren een slecht lopende vrouw met een ingevallen gezicht uitzwaait.
Hij ziet intussen zijn herinneringen. Een wachthuisje, een hek, rangtekens op de schouders en een paar schaarse jeeps en één tank op een groot leeg terrein. Hij hoort het gedreun van legerlaarzen tijdens het appèl.
In zijn oren klinkt een bevel. ‘Soldaat Mertens, jij krijgt vandaag geen pauze, jij gaat een dubbele wacht lopen.’
Hij staat in het stille dorp langs de lege weg. In zijn nek kriebelt het uniform. Het is warm. De avond daarvoor is hij over het hek geklommen om naar haar toe te gaan. Ze hadden een gezellige avond maar toen hij terugkwam is hij gesnapt. Hij mag een maand niet van de kazerne af. Lof aan het leger.
‘Kom, maak even een foto. Dan gaan we verder.’
Wijdbeens stelt hij zich voor het gebouw op. Met in zijn handen de digitale camera. Hij houdt hem hoog boven zijn hoofd. Met toegeknepen ogen kijkt hij op het schermpje. Zjoesh. En nog een keer. Zjoesh. Hij draait zich om en loopt naar haar toe. De vrouw voor wie hij over het hek klom. Ze wordt grijs, ziet hij.
Ze stappen op en fietsen ze verder.
27 september 2012
Zij heeft intussen ook haar fiets neergezet, ze kan nog niet zo goed met de parkeerhulp omgaan. Ze blijft naast haar fiets staan.
Het is een breed stenen gebouw, een hoge poort met links en rechts twee lange vleugels. Donkerrode bakstenen en rijen groene raamkozijnen. Onder het hoge donkere pannendak hangt een vriendelijke witte goot.
'De Kazerne’ staat er in grote witte letters boven de poort waarachter ze een speeltuin ziet. Ze ziet kantoren en een bordje met een onuitspreekbare bedrijfsnaam waaronder ‘Automatisering’ staat. Uit een zijdeur komt een man in een net pak die naar een grote zwarte auto loopt die bij de speeltuin staat geparkeerd. Even verderop schuift een glazen deur open waarachter een vrouw in witte dokterskleren een slecht lopende vrouw met een ingevallen gezicht uitzwaait.
Hij ziet intussen zijn herinneringen. Een wachthuisje, een hek, rangtekens op de schouders en een paar schaarse jeeps en één tank op een groot leeg terrein. Hij hoort het gedreun van legerlaarzen tijdens het appèl.
In zijn oren klinkt een bevel. ‘Soldaat Mertens, jij krijgt vandaag geen pauze, jij gaat een dubbele wacht lopen.’
Hij staat in het stille dorp langs de lege weg. In zijn nek kriebelt het uniform. Het is warm. De avond daarvoor is hij over het hek geklommen om naar haar toe te gaan. Ze hadden een gezellige avond maar toen hij terugkwam is hij gesnapt. Hij mag een maand niet van de kazerne af. Lof aan het leger.
‘Kom, maak even een foto. Dan gaan we verder.’
Wijdbeens stelt hij zich voor het gebouw op. Met in zijn handen de digitale camera. Hij houdt hem hoog boven zijn hoofd. Met toegeknepen ogen kijkt hij op het schermpje. Zjoesh. En nog een keer. Zjoesh. Hij draait zich om en loopt naar haar toe. De vrouw voor wie hij over het hek klom. Ze wordt grijs, ziet hij.
Ze stappen op en fietsen ze verder.
27 september 2012
Rain
Nadat een mannenstem in algemeen beschaafd Nederlands het laatste nieuws uit de verre wereld heeft voorgelezen gaat een vriendelijke vrouwenstem met een Noord-Nederlands accent verder. Zij vertelt over het laatste nieuws van dichtbij: in Hoogezand is een jongeman opgepakt.
Daarna komen de gebruikelijke reclames uit de buurt. Bedden, geluid, kleding – van boven tot onder goed – en nog wat ander tijdverdrijf.
Intussen maak ik ontbijt en smeer ik twee lunches. Topgezonde spelt voor haar en gewoon gezond volkoren voor mij. Broodjes met dubbel beleg.
Tussen de herrie van de waterkoker en de oven door luister ik met een half oor naar de radio. Het nieuws lijkt op dat van het journaal van gisteravond en de reclame is precies hetzelfde als die van gisterochtend.
En dan wordt Harma aangekondigd. De weervrouw die ik me alleen kan voorstellen als iemand die de hele dag in haar tuin naar de lucht staat te kijken en intussen de thermometer, de barometer en de regenmeter afleest. Zij is nog nooit op een camping of op een volksfeest gesignaleerd.
Ik zet de waterkoker uit en schuif het krukje voor de radio. Snel ga ik zitten voor mijn zoveelste lesje Grunnings.
‘Het is cold vanmorgen,’ zegt ze en ik zie haar de woorden uitspreken terwijl ze met een trillende hand de kraag van haar vest bij elkaar houdt. ‘Er komt een coldefront van England hier naartoe en daar hebben we de komende dagen last van.’
Ze spreekt het anders uit dan ik het schrijven kan.
Daarna leest ze de weerberichten voor van alle ertoe doende plaatsen in het noorden. De nachttemperatuur in Roodeschool, de hoeveelheid regen in Stadskanaal, de wind in Eelde en de maximumtemperatuur in Stad. Allemaal met zoveel gevoel alsof ze het zelf heeft opgemeten.
‘En dan vandaag,’ zegt ze met een olijke zucht in haar stem. ‘Vandaag gaat het rain. Eerst nog wat sun, dan kom de wolk’n en dan gaat het rain. En niet zun bietje euk. Veul rain.’
‘Dankjewel Harma,’ zegt de presentator die opeens heel beschaafd Nederlands lijkt te spreken.
Ik besluit mijn regenjack mee te nemen. Anders word ik vanmiddag op de fiets héul nat.
20 september 2012
Daarna komen de gebruikelijke reclames uit de buurt. Bedden, geluid, kleding – van boven tot onder goed – en nog wat ander tijdverdrijf.
Intussen maak ik ontbijt en smeer ik twee lunches. Topgezonde spelt voor haar en gewoon gezond volkoren voor mij. Broodjes met dubbel beleg.
Tussen de herrie van de waterkoker en de oven door luister ik met een half oor naar de radio. Het nieuws lijkt op dat van het journaal van gisteravond en de reclame is precies hetzelfde als die van gisterochtend.
En dan wordt Harma aangekondigd. De weervrouw die ik me alleen kan voorstellen als iemand die de hele dag in haar tuin naar de lucht staat te kijken en intussen de thermometer, de barometer en de regenmeter afleest. Zij is nog nooit op een camping of op een volksfeest gesignaleerd.
Ik zet de waterkoker uit en schuif het krukje voor de radio. Snel ga ik zitten voor mijn zoveelste lesje Grunnings.
‘Het is cold vanmorgen,’ zegt ze en ik zie haar de woorden uitspreken terwijl ze met een trillende hand de kraag van haar vest bij elkaar houdt. ‘Er komt een coldefront van England hier naartoe en daar hebben we de komende dagen last van.’
Ze spreekt het anders uit dan ik het schrijven kan.
Daarna leest ze de weerberichten voor van alle ertoe doende plaatsen in het noorden. De nachttemperatuur in Roodeschool, de hoeveelheid regen in Stadskanaal, de wind in Eelde en de maximumtemperatuur in Stad. Allemaal met zoveel gevoel alsof ze het zelf heeft opgemeten.
‘En dan vandaag,’ zegt ze met een olijke zucht in haar stem. ‘Vandaag gaat het rain. Eerst nog wat sun, dan kom de wolk’n en dan gaat het rain. En niet zun bietje euk. Veul rain.’
‘Dankjewel Harma,’ zegt de presentator die opeens heel beschaafd Nederlands lijkt te spreken.
Ik besluit mijn regenjack mee te nemen. Anders word ik vanmiddag op de fiets héul nat.
20 september 2012
Buikloop
Om vijf voor half negen zet ze haar mobiel aan. Haar moeder kan zo bellen. Al eerder die avond heeft ze haar vrienden bij wie ze aan het eten zijn gewaarschuwd dat ze straks gebeld wordt.
Ze zijn een weekje in Drenthe. Even vakantie, weg van alle drukte vol werk en andere verplichtingen. Ze hebben een huisje op een vakantiepark gehuurd. Lekker goedkoop zo buiten het seizoen. Hij houdt niet van kamperen. Alleen als het zeker weten mooi weer is, had hij gezegd. Maar daar kan je in dit land niet van op aan.
Haar moeder woont in een verpleegtehuis. Ze kan niet meer voor zichzelf zorgen. Een keer per week gaat ze bij haar op bezoek. Elke woensdagavond. Opgewarmde koffie drinken. Van haar moeder mag ze de man in zijn rolstoel die altijd in de gang zit niet groeten. Hij is een engerd, zegt haar moeder.
Vandaag hebben ze gefietst. Door de bossen en over de hei. Telkens andere uitzichten die altijd zijn afgebakend met bomen, heggen of walletjes. Typisch Drents, had John gezegd, allemaal kleine kavels. Van de vroegere keuterboeren die voor zichzelf een paar koeien hielden en aardappelen verbouwden. Toen het ging regenen had zij haar donkerrode regenpak aangetrokken. John had de slappe lach gekregen toen ze de capuchon strak om haar hoofd had gebonden. Samen schuilden ze onder een boom.
De eerste dag had ze haar mobiel aan hem gegeven. Hij moest af en toe kijken of er mail was. Maar alleen als het belangrijk was mocht hij het zeggen. Zij had twee nachten gedroomd van deadlines en drukproeven.
Maar nu is de Randstad en zijn drukte ver weg. Na vier dagen had ze ’s ochtend even op haar mobiel gekeken of er belangrijke berichten waren die niets met werk te maken hadden, en daarna had ze hem uitgezet. Ze kon nu voor het eerst tot ’s ochtends tien uur uitslapen zonder zich schuldig te voelen.
Precies om half negen belt haar moeder. Deze keer komt er niet het bekende klagerige verhaal als Jasina aan haar vraagt hoe het gaat. Haar moeder klinkt opgewekt, ze zegt dat het goed met haar gaat. Daarna vraagt ze aan Jasina hoe het met hen gaat.
‘We zijn lekker aan het eten bij vrienden mam.’
‘Waar zijn jullie dan ?’
‘In Drenthe.’
'Hebben jullie geen buikloop?’
‘Nee mam. Hier hebben ze ook schoon water uit de kraan en wc’s hoor. We zijn heel lekker aan het eten.’
Het is lang geleden dat haar moeder heeft gezegd dat het goed met haar gaat.
14 september 2012
Ze zijn een weekje in Drenthe. Even vakantie, weg van alle drukte vol werk en andere verplichtingen. Ze hebben een huisje op een vakantiepark gehuurd. Lekker goedkoop zo buiten het seizoen. Hij houdt niet van kamperen. Alleen als het zeker weten mooi weer is, had hij gezegd. Maar daar kan je in dit land niet van op aan.
Haar moeder woont in een verpleegtehuis. Ze kan niet meer voor zichzelf zorgen. Een keer per week gaat ze bij haar op bezoek. Elke woensdagavond. Opgewarmde koffie drinken. Van haar moeder mag ze de man in zijn rolstoel die altijd in de gang zit niet groeten. Hij is een engerd, zegt haar moeder.
Vandaag hebben ze gefietst. Door de bossen en over de hei. Telkens andere uitzichten die altijd zijn afgebakend met bomen, heggen of walletjes. Typisch Drents, had John gezegd, allemaal kleine kavels. Van de vroegere keuterboeren die voor zichzelf een paar koeien hielden en aardappelen verbouwden. Toen het ging regenen had zij haar donkerrode regenpak aangetrokken. John had de slappe lach gekregen toen ze de capuchon strak om haar hoofd had gebonden. Samen schuilden ze onder een boom.
De eerste dag had ze haar mobiel aan hem gegeven. Hij moest af en toe kijken of er mail was. Maar alleen als het belangrijk was mocht hij het zeggen. Zij had twee nachten gedroomd van deadlines en drukproeven.
Maar nu is de Randstad en zijn drukte ver weg. Na vier dagen had ze ’s ochtend even op haar mobiel gekeken of er belangrijke berichten waren die niets met werk te maken hadden, en daarna had ze hem uitgezet. Ze kon nu voor het eerst tot ’s ochtends tien uur uitslapen zonder zich schuldig te voelen.
Precies om half negen belt haar moeder. Deze keer komt er niet het bekende klagerige verhaal als Jasina aan haar vraagt hoe het gaat. Haar moeder klinkt opgewekt, ze zegt dat het goed met haar gaat. Daarna vraagt ze aan Jasina hoe het met hen gaat.
‘We zijn lekker aan het eten bij vrienden mam.’
‘Waar zijn jullie dan ?’
‘In Drenthe.’
'Hebben jullie geen buikloop?’
‘Nee mam. Hier hebben ze ook schoon water uit de kraan en wc’s hoor. We zijn heel lekker aan het eten.’
Het is lang geleden dat haar moeder heeft gezegd dat het goed met haar gaat.
14 september 2012
Mijn kluppie
Het is een warme maandagavond. De eerste wedstrijd van het seizoen. Met de hulp van zijn trouwe supporters heeft de club voldoende geld voor een nieuw seizoen topvoetbal bij elkaar geschraapt. Als dank spelen ze met ieders naam op het gele shirt met de zwarte letters. De naam van mijn lief staat bovenaan.
In het stadion ruikt het naar een sloophuis. Sigaretten, puin, zweet en goedkope parfum dat wordt verspreid door een menigte van stoere jongens, topblonde vrouwen en oudere mannen met hun kleinzoon. Langs de randen van het veld staat digitale reclame die wordt afgewisseld met houten reclameborden van bedrijven die misschien niet meer bestaan. Uit de speakers klinkt muziek van Lucas en Gea afgewisseld met Coldplay.
Het spel op het veld is anders dan op televisie. Je ziet de bal zelden van dichtbij. Bijna altijd kijk je van een afstand naar een hoop geklungel en een paar mooie acties. Als de jonge spits van mijn kluppie in een snelle actie met de bal naar voren sprint veert de tribune op. Applaus en gejuich valt hem ten deel. Totdat hij mist voor het doel. Dan verglijdt het gejuich in een lange zucht.
Het begint te schemeren en de kleuren vervagen. Op de tribune klinkt steeds meer geroezemoes. Veel mensen praten bij met hun buurman of buurvrouw. Op de trappen staan ze met de rug naar het veld te roken. De stadionlichten die in de andere provincie te zien zijn flitsen aan. Alles krijgt weer kleur terwijl de lucht achter de bomen naar dreigend zwart verschiet.
De tegenpartij uit het zuiden is in een grote witte bus binnengereden. Onder begeleiding van één politiebusje zijn de twintig mensen in het vak met de hoge hekken met prikkeldraad gestopt. Er zijn twee vrouwen bij met een blik of ze niet kunnen beslissen of ze de verkering vanavond of morgen uitmaken. Nadat het hek is getest op breekbaarheid hangen ze het vol met oude vlaggen en een met balpen beschreven spandoek. Onder begeleiding van de grote trom schreeuwen ze een onverstaanbaar lied. Tijdens het spel komt er een hoorbare kreet uit: ‘Voetballen!’
In de pauze haal ik een biertje bij de bar. Twee grote vrouwen in leggings runnen een campingwinkel waar ze flesjes bier leegschenken in plastic glazen. Als de één een fles uit de koelkast nodig heeft moet de ander uit de weg. Iedereen wacht geduldig. Als de tweede helft al een kwartier bezig is krijg ik mijn biertje.
Uiteindelijk wint mijn kluppie met één-nul. De jonge spits zonder rijbewijs schiet tussendoor nog vier keer naast het doel en eindigt zijn kans op een transfer met een penalty op de buitenkant van de paal. Dan zijn z’n volgers al vertrokken. De laatste vijf minuten loopt de tribune leeg. Zwijgend verlaten ze het stadion. Bij de uitgang trekt een enkeling nog een opgewarmde kroket uit een raampje van de friteswagen.
24 augustus 2012
In het stadion ruikt het naar een sloophuis. Sigaretten, puin, zweet en goedkope parfum dat wordt verspreid door een menigte van stoere jongens, topblonde vrouwen en oudere mannen met hun kleinzoon. Langs de randen van het veld staat digitale reclame die wordt afgewisseld met houten reclameborden van bedrijven die misschien niet meer bestaan. Uit de speakers klinkt muziek van Lucas en Gea afgewisseld met Coldplay.
Het spel op het veld is anders dan op televisie. Je ziet de bal zelden van dichtbij. Bijna altijd kijk je van een afstand naar een hoop geklungel en een paar mooie acties. Als de jonge spits van mijn kluppie in een snelle actie met de bal naar voren sprint veert de tribune op. Applaus en gejuich valt hem ten deel. Totdat hij mist voor het doel. Dan verglijdt het gejuich in een lange zucht.
Het begint te schemeren en de kleuren vervagen. Op de tribune klinkt steeds meer geroezemoes. Veel mensen praten bij met hun buurman of buurvrouw. Op de trappen staan ze met de rug naar het veld te roken. De stadionlichten die in de andere provincie te zien zijn flitsen aan. Alles krijgt weer kleur terwijl de lucht achter de bomen naar dreigend zwart verschiet.
De tegenpartij uit het zuiden is in een grote witte bus binnengereden. Onder begeleiding van één politiebusje zijn de twintig mensen in het vak met de hoge hekken met prikkeldraad gestopt. Er zijn twee vrouwen bij met een blik of ze niet kunnen beslissen of ze de verkering vanavond of morgen uitmaken. Nadat het hek is getest op breekbaarheid hangen ze het vol met oude vlaggen en een met balpen beschreven spandoek. Onder begeleiding van de grote trom schreeuwen ze een onverstaanbaar lied. Tijdens het spel komt er een hoorbare kreet uit: ‘Voetballen!’
In de pauze haal ik een biertje bij de bar. Twee grote vrouwen in leggings runnen een campingwinkel waar ze flesjes bier leegschenken in plastic glazen. Als de één een fles uit de koelkast nodig heeft moet de ander uit de weg. Iedereen wacht geduldig. Als de tweede helft al een kwartier bezig is krijg ik mijn biertje.
Uiteindelijk wint mijn kluppie met één-nul. De jonge spits zonder rijbewijs schiet tussendoor nog vier keer naast het doel en eindigt zijn kans op een transfer met een penalty op de buitenkant van de paal. Dan zijn z’n volgers al vertrokken. De laatste vijf minuten loopt de tribune leeg. Zwijgend verlaten ze het stadion. Bij de uitgang trekt een enkeling nog een opgewarmde kroket uit een raampje van de friteswagen.
24 augustus 2012
Fochteloërveen
Bij Veenhuizen volgt hij knooppunt 63. Langs de vaart en langs de huizen van weldadigheid. Bij het huis met de tekst ‘Bid en Werk’ kijkt een vrouw met de blik van een gevangene uit een te laag bovenraam.
Hij steekt de straat over en volgt nummer 64 over het witte bruggetje en moet dan meteen rechtsaf. Hij stuurde al naar links het fietspad op maar moet hard remmen en rechts een smal schelpenpaadje op dat langs de bosrand gaat.
Links is er een nat pad van zwarte modder met diepe tractorsporen en rechts een druppend bos. Het schelpenpaadje is nog geen dertig centimeter breed. Het is diep uitgesleten in het gras en hij moet goed op het pad letten. Als hij er naast stuurt kan hij vallen.
Vanochtend is hij vertrokken voor een rondje Assen. Ongeveer honderd kilometer. Hij heeft de boel de boel gelaten en is na een korte nacht vol onweer en regen met hoofdpijn op zijn racefiets gestapt. Na een uur draaien en keren over de altijd bochtige Drentse wegen zonder horizon heeft hij een koude neus.
Opeens is het bos verdwenen. Links en rechts ziet hij leeg land. Hoog land, hij kijkt er bijna tegenop. De heide is in bloei, kleine paarse bloempjes fleuren het bruingroene land op. Een enkel laag boompje met zilveren blaadjes buk zich naar de grond.
Rechts is het veen. Een grote plas water vol kale struiken en stekelig donkergroen gras. Het is doodstil water, hij ziet geen enkele beweging. Net als overal om hem heen.
Omgeven door de telkens andere natuur en de stilte fietst hij verder over het paadje dat steeds minder schelpen bevat. Het wordt zand en klei en modder. De plassen worden dieper en in een stukje bos liggen er opeens richels overdwars. Net het Olympisch bmx-parcours in het klein.
Op het volgende stuk heide stopt hij even om rond te kijken. Op het open veld ruikt het naar regen. Aan het einde van het veld gaat de paarse heide over in een groene bosrand waar hoge dennen bovenuit steken. Door de lucht zweven witte wolkjes in de vorm van landen, dieren en zijn slapende kat.
Na een paar kilometer komt hij op een stenen weg. Er hangt een roodwit lint over de weg. Hij mag het bos niet uit. Zijn onderbenen en zijn gezicht zitten vol modderspetters. Op een klein wit bordje leest hij dat er een omleiding naar Veenhuizen is vanwege onderhoudswerkzaamheden. Neem de weg langs de Norgervaart, is het advies. Hij is blij dat hij deze mooie route heeft genomen.
Er was toch niemand aan het werk.
17 augustus 2012
Hij steekt de straat over en volgt nummer 64 over het witte bruggetje en moet dan meteen rechtsaf. Hij stuurde al naar links het fietspad op maar moet hard remmen en rechts een smal schelpenpaadje op dat langs de bosrand gaat.
Links is er een nat pad van zwarte modder met diepe tractorsporen en rechts een druppend bos. Het schelpenpaadje is nog geen dertig centimeter breed. Het is diep uitgesleten in het gras en hij moet goed op het pad letten. Als hij er naast stuurt kan hij vallen.
Vanochtend is hij vertrokken voor een rondje Assen. Ongeveer honderd kilometer. Hij heeft de boel de boel gelaten en is na een korte nacht vol onweer en regen met hoofdpijn op zijn racefiets gestapt. Na een uur draaien en keren over de altijd bochtige Drentse wegen zonder horizon heeft hij een koude neus.
Opeens is het bos verdwenen. Links en rechts ziet hij leeg land. Hoog land, hij kijkt er bijna tegenop. De heide is in bloei, kleine paarse bloempjes fleuren het bruingroene land op. Een enkel laag boompje met zilveren blaadjes buk zich naar de grond.
Rechts is het veen. Een grote plas water vol kale struiken en stekelig donkergroen gras. Het is doodstil water, hij ziet geen enkele beweging. Net als overal om hem heen.
Omgeven door de telkens andere natuur en de stilte fietst hij verder over het paadje dat steeds minder schelpen bevat. Het wordt zand en klei en modder. De plassen worden dieper en in een stukje bos liggen er opeens richels overdwars. Net het Olympisch bmx-parcours in het klein.
Op het volgende stuk heide stopt hij even om rond te kijken. Op het open veld ruikt het naar regen. Aan het einde van het veld gaat de paarse heide over in een groene bosrand waar hoge dennen bovenuit steken. Door de lucht zweven witte wolkjes in de vorm van landen, dieren en zijn slapende kat.
Na een paar kilometer komt hij op een stenen weg. Er hangt een roodwit lint over de weg. Hij mag het bos niet uit. Zijn onderbenen en zijn gezicht zitten vol modderspetters. Op een klein wit bordje leest hij dat er een omleiding naar Veenhuizen is vanwege onderhoudswerkzaamheden. Neem de weg langs de Norgervaart, is het advies. Hij is blij dat hij deze mooie route heeft genomen.
Er was toch niemand aan het werk.
17 augustus 2012
Milk & Honey
‘We zijn wel de jongste,’ zegt ze zacht tegen haar vriendin als ze bij de kraam met Afrikaanse spullen aan de sjaals voelt die in een rek hangen.
Hillie kijkt om zich heen. ‘Allemaal oude mensen,’ giechelt ze terwijl ze haar hand door haar lange donkere haren haalt. Ze heeft gisteren de hele dag in de zon gezeten. Haar huid is bruin, egaal diepbruin.
‘Maar er zijn ook wat kinderen. Kijk daar, dat jochie wil telkens in de modder springen, maar dat mag niet van zijn moeder.’ Een vrouw trekt telkens aan een arm van een kind waarna ze zich weer omdraait naar de kraam met breispullen.
De meiden hebben zich speciaal aangekleed voor deze feestelijke dag. Rokje, bloesje, platte schoenen, en een jas. Alles in een of andere kleur beige. Mechteld een streepje in haar blouse en Hillie een kleurig sjaaltje.
Met glimmend gladde kuiten boven net gepoetste schoenen lopen ze langs de kramen. Om hen heen sjokken fitte pensionado’s in zevenachtste broeken en kromgebogen grijsaards in te wijde pantalons achter elkaar langs de kramen. Ze stoppen recht voor elke kraam, tillen hun hoofd op en monsteren de koopwaar. Paardenmelk, echinacea, schapenkaas, honing, sisline, jam, vetplantjes, en nog veel meer.
De meiden hebben meer oog voor de kleren. Hippe dingen zoeken ze, iets om hun outfit mee op te vrolijken. Een kleurige sjaal, een leuke ring, een glimmende ketting of iets heel aparts.
Ze struinen langs de dubbele acht van de kramen die deze markt zo bijzonder maakt. En elke keer komen ze weer langs de kraam met Afrikaanse dingen.
‘Moet je kijken,’ zegt Hillie wiens roodblonde paardenstaart glanst in de zon, ‘hier hebben ze een hele tuin gemaakt. Allemaal wit en paars en groen.’ Ze wijst naar een voorraad planten die als in een hortus knap bij elkaar zijn gezet.
Maar Mechteld houdt niet van planten. Bij haar gaan ze altijd dood. Als ze iets levends koopt blijft er nooit wat van over. Ze wil graag een poesje, een kleine rode met witte vlekjes maar ze durft het niet. Pas is haar cactus ook doodgegaan.
‘Kijk daar, honingsieraden, dat moet ik zien. Kom.’ Ze pakt Hillie bij de hand en trekt haar dwars over de markt. Ze lopen bijna tegen een oude man aan die met een vies gezicht een klein bekertje met witte vloeistof leegdrinkt.
‘Toverdrank, ’fluistert ze in haar hoofd, ‘misschien verander je nu wel in een mooie jonge vent. Met spierballen en mooi haar.’
8 augustus 2012
Hillie kijkt om zich heen. ‘Allemaal oude mensen,’ giechelt ze terwijl ze haar hand door haar lange donkere haren haalt. Ze heeft gisteren de hele dag in de zon gezeten. Haar huid is bruin, egaal diepbruin.
‘Maar er zijn ook wat kinderen. Kijk daar, dat jochie wil telkens in de modder springen, maar dat mag niet van zijn moeder.’ Een vrouw trekt telkens aan een arm van een kind waarna ze zich weer omdraait naar de kraam met breispullen.
De meiden hebben zich speciaal aangekleed voor deze feestelijke dag. Rokje, bloesje, platte schoenen, en een jas. Alles in een of andere kleur beige. Mechteld een streepje in haar blouse en Hillie een kleurig sjaaltje.
Met glimmend gladde kuiten boven net gepoetste schoenen lopen ze langs de kramen. Om hen heen sjokken fitte pensionado’s in zevenachtste broeken en kromgebogen grijsaards in te wijde pantalons achter elkaar langs de kramen. Ze stoppen recht voor elke kraam, tillen hun hoofd op en monsteren de koopwaar. Paardenmelk, echinacea, schapenkaas, honing, sisline, jam, vetplantjes, en nog veel meer.
De meiden hebben meer oog voor de kleren. Hippe dingen zoeken ze, iets om hun outfit mee op te vrolijken. Een kleurige sjaal, een leuke ring, een glimmende ketting of iets heel aparts.
Ze struinen langs de dubbele acht van de kramen die deze markt zo bijzonder maakt. En elke keer komen ze weer langs de kraam met Afrikaanse dingen.
‘Moet je kijken,’ zegt Hillie wiens roodblonde paardenstaart glanst in de zon, ‘hier hebben ze een hele tuin gemaakt. Allemaal wit en paars en groen.’ Ze wijst naar een voorraad planten die als in een hortus knap bij elkaar zijn gezet.
Maar Mechteld houdt niet van planten. Bij haar gaan ze altijd dood. Als ze iets levends koopt blijft er nooit wat van over. Ze wil graag een poesje, een kleine rode met witte vlekjes maar ze durft het niet. Pas is haar cactus ook doodgegaan.
‘Kijk daar, honingsieraden, dat moet ik zien. Kom.’ Ze pakt Hillie bij de hand en trekt haar dwars over de markt. Ze lopen bijna tegen een oude man aan die met een vies gezicht een klein bekertje met witte vloeistof leegdrinkt.
‘Toverdrank, ’fluistert ze in haar hoofd, ‘misschien verander je nu wel in een mooie jonge vent. Met spierballen en mooi haar.’
8 augustus 2012
Samen grasmaaien
Als ze die ochtend wakker wordt hoort ze in haar hoofd het gezoem van een leger muggen. Maar als ze haar ogen open doet, ziet ze niks. Gelukkig, geen muggen! Ze draait zich nog een keer om in haar naar lavendel ruikende bed. Maar nog steeds klinkt het gezoem in haar hoofd.
En dan weet ze het weer. Gezinus is met de mannen het gras langs de weg aan het maaien. Van begin tot het eind, alle vierhonderdvijftig meter.
Een paar maanden geleden had iedereen in de straat een brief van de gemeente gekregen. Het groenonderhoud kon slimmer, had er in een lullig gevouwen foldertje gestaan. Biodivers noemden ze dat. ‘En weer bezuinigen,’ had Gezinus geroepen terwijl hij met zijn klompen stampend binnen kwam lopen, ‘wel geld voor een stinkend zwembad maar niet voor mijn mooie straat.’
Op een kaart was ingetekend wat er met de straat ging gebeuren. Bijna alle bomen bleven staan maar de heg ging eruit. ‘Omdat er soms dertig centimeter niet goed groeit,’ riep Gezinus. ‘Dan moeten ze hem ook niet met een grasmaaier gaan maaien!’
Een paar weken geleden had de tuinman van de gemeente de maaier van zijn grote zitmaaier recht omhoog gezet en langs de heg gehaald. In een half uur was de hele heg langs de straat gemaaid. Dat ging sneller dan vijf mannen in oranje hesjes die samen met een busje vol verkeersborden twee mannen met jankende heggenscharen begeleidden.
Samen met de buurman had Gezinus een spandoek gemaakt en aan de heg gehangen. ‘Heg is overtollig, gratis af te halen. Voorzichtig uitgraven, houdt niet van politiek!’
De volgende dag was het spandoek weg. Maar de straat was wakker. Ze hadden een brief naar de gemeente gestuurd. Hun straat was uniek en herkenbaar, iedereen reed er langs van het ene dorp naar het andere en iedereen in de provincie kende de coffeeshop. Van zo’n straat ga je het groen niet verwaarlozen. Het is al erg genoeg dat mensen dat met hun voortuinen doen. Dat worden steeds meer parkeerterreinen.
Nu zijn ze aan het grasmaaien. Met de hele straat.
‘Als de gemeente het maar één keer per jaar wil doen dan doen we het wel zelf,’ had Gezinus in een brief geschreven die hij aan iedereen in de straat verstuurde. ‘Ik ga voortaan elke eerste zaterdag van de maand het gras langs de weg maaien. Wie doet er mee?’
En nu zoemen ze dat het een lieve lust is.
Voordat ze zich omdraait en weer in slaap valt denkt ze nog even aan de papavers die ze daar had willen zaaien. Grote kleurige bloemen die wuiven in de wind. Ze droomt er bij weg. Dat had ook mooi kunnen zijn.
1 augustus 2012
En dan weet ze het weer. Gezinus is met de mannen het gras langs de weg aan het maaien. Van begin tot het eind, alle vierhonderdvijftig meter.
Een paar maanden geleden had iedereen in de straat een brief van de gemeente gekregen. Het groenonderhoud kon slimmer, had er in een lullig gevouwen foldertje gestaan. Biodivers noemden ze dat. ‘En weer bezuinigen,’ had Gezinus geroepen terwijl hij met zijn klompen stampend binnen kwam lopen, ‘wel geld voor een stinkend zwembad maar niet voor mijn mooie straat.’
Op een kaart was ingetekend wat er met de straat ging gebeuren. Bijna alle bomen bleven staan maar de heg ging eruit. ‘Omdat er soms dertig centimeter niet goed groeit,’ riep Gezinus. ‘Dan moeten ze hem ook niet met een grasmaaier gaan maaien!’
Een paar weken geleden had de tuinman van de gemeente de maaier van zijn grote zitmaaier recht omhoog gezet en langs de heg gehaald. In een half uur was de hele heg langs de straat gemaaid. Dat ging sneller dan vijf mannen in oranje hesjes die samen met een busje vol verkeersborden twee mannen met jankende heggenscharen begeleidden.
Samen met de buurman had Gezinus een spandoek gemaakt en aan de heg gehangen. ‘Heg is overtollig, gratis af te halen. Voorzichtig uitgraven, houdt niet van politiek!’
De volgende dag was het spandoek weg. Maar de straat was wakker. Ze hadden een brief naar de gemeente gestuurd. Hun straat was uniek en herkenbaar, iedereen reed er langs van het ene dorp naar het andere en iedereen in de provincie kende de coffeeshop. Van zo’n straat ga je het groen niet verwaarlozen. Het is al erg genoeg dat mensen dat met hun voortuinen doen. Dat worden steeds meer parkeerterreinen.
Nu zijn ze aan het grasmaaien. Met de hele straat.
‘Als de gemeente het maar één keer per jaar wil doen dan doen we het wel zelf,’ had Gezinus in een brief geschreven die hij aan iedereen in de straat verstuurde. ‘Ik ga voortaan elke eerste zaterdag van de maand het gras langs de weg maaien. Wie doet er mee?’
En nu zoemen ze dat het een lieve lust is.
Voordat ze zich omdraait en weer in slaap valt denkt ze nog even aan de papavers die ze daar had willen zaaien. Grote kleurige bloemen die wuiven in de wind. Ze droomt er bij weg. Dat had ook mooi kunnen zijn.
1 augustus 2012
Feestje
Broer hangt een beetje onderuit in een tuinstoel. In zijn hand bungelt het zoveelste flesje bier. Zijn ogen zakken telkens dicht. Het is ook een lange dag.
Je kunt maar beter langskomen, anders heb je er maar last van, had de buurman gezegd toen hij op een avond voor de deur stond. In zijn zwarte schipperstrui, die ik vroeger ook zo stoer vond, was hij de hele straat afgesloft met de geur van shag en sloopgruis om zich heen.
En nu sta ik in een tot feesthut omgebouwd schuurtje. In het dak zitten een paar gaten en de balken zien er net zo goed uit als de smalle balken die binnen in het huis op klossen de bovenverdieping ondersteunen. Overal hangen vlaggen, slingers en lichtjes. Met verkeersborden zijn de gevaarlijke plekken in de tuin afgezet. In een partytent voor de schuur voeren een paar bedaagde dames een serieus gesprek.
Op een tafel staan borden met hapjes en lege glazen. Daaromheen een legioen van leeggedronken bierflesjes. Achter in de schuur staat de koelkast waar ik meteen aan word voorgesteld. Hij is volgestouwd met bier. Daarnaast staat de noodvoorraad opgestapeld in kratten. Ik krijg een biertje en neem een slok terwijl ik de gezellige boel om mij heen bekijk. Als ik te lang met hetzelfde flesje in mijn hand sta krijg ik een nieuwe aangeboden. En al snel weer een volgende.
Om mij heen wordt gedanst. Iedere keer als de Ipod een nieuw liedje start bewegen de jonge lijven automatisch op de goede manier mee. Van The Prodigy tot Frans Bauer en van Pé en Rinus tot Metallica. Telkens wil iemand een ander liedje horen. Hij drukt op de Ipod en hup, daar gaan die lenige benen weer. Als Henk Wijngaard begint te zingen roept iedereen boe.
Zus danst met de mannen. Zij oogt nog fit terwijl de rest steeds meer op Broer begint te lijken. De mannen bewegen alsof ze met sokken aan op glad ijs lopen. Ze komen niet vooruit. Ze proberen vooral om telkens hun mond onder een nieuwe bierflesje te krijgen. Een man die probeert met Zus te dansen valt plat op zijn rug op de grond. Midden in de bierdoppen. Au! Hij staat lachend op en danst gewoon verder.
Ik probeer met iemand te praten maar ik hoor mezelf niet. Mijn lege bierflesjes zet ik achter mij op een rijtje tegen de muur. Telkens als ik me omdraai krijg ik weer een nieuwe. Wat een topavond!
25 juli 2012
Je kunt maar beter langskomen, anders heb je er maar last van, had de buurman gezegd toen hij op een avond voor de deur stond. In zijn zwarte schipperstrui, die ik vroeger ook zo stoer vond, was hij de hele straat afgesloft met de geur van shag en sloopgruis om zich heen.
En nu sta ik in een tot feesthut omgebouwd schuurtje. In het dak zitten een paar gaten en de balken zien er net zo goed uit als de smalle balken die binnen in het huis op klossen de bovenverdieping ondersteunen. Overal hangen vlaggen, slingers en lichtjes. Met verkeersborden zijn de gevaarlijke plekken in de tuin afgezet. In een partytent voor de schuur voeren een paar bedaagde dames een serieus gesprek.
Op een tafel staan borden met hapjes en lege glazen. Daaromheen een legioen van leeggedronken bierflesjes. Achter in de schuur staat de koelkast waar ik meteen aan word voorgesteld. Hij is volgestouwd met bier. Daarnaast staat de noodvoorraad opgestapeld in kratten. Ik krijg een biertje en neem een slok terwijl ik de gezellige boel om mij heen bekijk. Als ik te lang met hetzelfde flesje in mijn hand sta krijg ik een nieuwe aangeboden. En al snel weer een volgende.
Om mij heen wordt gedanst. Iedere keer als de Ipod een nieuw liedje start bewegen de jonge lijven automatisch op de goede manier mee. Van The Prodigy tot Frans Bauer en van Pé en Rinus tot Metallica. Telkens wil iemand een ander liedje horen. Hij drukt op de Ipod en hup, daar gaan die lenige benen weer. Als Henk Wijngaard begint te zingen roept iedereen boe.
Zus danst met de mannen. Zij oogt nog fit terwijl de rest steeds meer op Broer begint te lijken. De mannen bewegen alsof ze met sokken aan op glad ijs lopen. Ze komen niet vooruit. Ze proberen vooral om telkens hun mond onder een nieuwe bierflesje te krijgen. Een man die probeert met Zus te dansen valt plat op zijn rug op de grond. Midden in de bierdoppen. Au! Hij staat lachend op en danst gewoon verder.
Ik probeer met iemand te praten maar ik hoor mezelf niet. Mijn lege bierflesjes zet ik achter mij op een rijtje tegen de muur. Telkens als ik me omdraai krijg ik weer een nieuwe. Wat een topavond!
25 juli 2012
Van de glijbaan
Het is de laatste dag voor de vakantie. Roos rijdt op haar roze fiets naar school. Van de week hebben ze hem versierd. Het is haar moeders oude fiets. Eigenlijk is hij rood maar ze heeft om de stang ook roze papier gedaan. Nu is hij helemaal roze.
Samen met haar moeder heeft ze een grote ronde boog boven op de fiets vastgemaakt. Van het stuur naar de bagagedrager, zodat je er helemaal onder kunt zitten. Die hebben ze met roze papier versierd en Roos heeft er haar lievelingsballonnen aan gehangen. Roze in de vorm van een hart. Twee zijn er al een beetje leeggelopen, die zijn al wat kleiner.
Het is haar laatste dag op school. Volgend jaar gaat ze naar de middelbare school. Ook in het dorp, dat is niet ver. Daar kan ze makkelijk heen fietsen.
Vanochtend hoorde ze op de radio een jongen vertellen dat hij na de vakantie elke dag achttien kilometer moet fietsen naar school. En dan ’s middags weer terug. Daar krijg je wel conditie van, had de man van de radio gezegd, dan ben je bijna een wielrenner. Bauke heette die jongen. Haar niet gezien. Zij gaat lekker met haar vriendinnen naar de school in het dorp.
Vandaag neemt ze afscheid van de lagere school. Voor de juf heeft ze een cadeautje gekocht. Een roze armband met allemaal kleine glazen balletjes eraan. De juf heeft altijd dat soort kettingen en oorbellen, dus dat vindt ze vast wel leuk.
Ze moet vandaag van de glijbaan. Voor de laatste keer. Dat doen ze altijd op school. Als je weggaat dan ga je nog één keer van de glijbaan af en als je dan beneden bent en op de rand zit vertel je waar je heengaat. Iedereen moet dat doen. Iedereen in de klas. Getver, daar heeft ze helemaal geen zin in. Praten als iedereen naar je kijkt. Maar joh, zei haar moeder vanochtend, dat is zo weer voorbij. Er komt meteen weer iemand anders na je. Denk maar aan de barbecue vanavond. Dat wordt leuk.
Ja gezellig, denkt Roos als ze bij school stopt, vanavond barbecue met de hele klas. En feest. De vaders en moeders komen ook. En haar zusje. Daarna gaan ze dansen. Leuk!
18 juli 2012
Samen met haar moeder heeft ze een grote ronde boog boven op de fiets vastgemaakt. Van het stuur naar de bagagedrager, zodat je er helemaal onder kunt zitten. Die hebben ze met roze papier versierd en Roos heeft er haar lievelingsballonnen aan gehangen. Roze in de vorm van een hart. Twee zijn er al een beetje leeggelopen, die zijn al wat kleiner.
Het is haar laatste dag op school. Volgend jaar gaat ze naar de middelbare school. Ook in het dorp, dat is niet ver. Daar kan ze makkelijk heen fietsen.
Vanochtend hoorde ze op de radio een jongen vertellen dat hij na de vakantie elke dag achttien kilometer moet fietsen naar school. En dan ’s middags weer terug. Daar krijg je wel conditie van, had de man van de radio gezegd, dan ben je bijna een wielrenner. Bauke heette die jongen. Haar niet gezien. Zij gaat lekker met haar vriendinnen naar de school in het dorp.
Vandaag neemt ze afscheid van de lagere school. Voor de juf heeft ze een cadeautje gekocht. Een roze armband met allemaal kleine glazen balletjes eraan. De juf heeft altijd dat soort kettingen en oorbellen, dus dat vindt ze vast wel leuk.
Ze moet vandaag van de glijbaan. Voor de laatste keer. Dat doen ze altijd op school. Als je weggaat dan ga je nog één keer van de glijbaan af en als je dan beneden bent en op de rand zit vertel je waar je heengaat. Iedereen moet dat doen. Iedereen in de klas. Getver, daar heeft ze helemaal geen zin in. Praten als iedereen naar je kijkt. Maar joh, zei haar moeder vanochtend, dat is zo weer voorbij. Er komt meteen weer iemand anders na je. Denk maar aan de barbecue vanavond. Dat wordt leuk.
Ja gezellig, denkt Roos als ze bij school stopt, vanavond barbecue met de hele klas. En feest. De vaders en moeders komen ook. En haar zusje. Daarna gaan ze dansen. Leuk!
18 juli 2012
De geheime buis
Met mijn vingers haal ik de zwarte drab van de stok. Ik laat een handvol viezigheid in de emmer vallen. De emmer is bijna vol. Net als mijn handen. En mijn gezicht. Ik zie er viezer uit dan toen ik vanmorgen vroeg had gefietst op de Drentse zandwegen.
De buis steekt uit een witstenen muur die de fundering vormt van de aanbouw van ons al in de jaren zeventig slooprijpe arbeidershuisje. Dit is de beste muur van het hele huis. Hij heeft de grootste en de schoonste stenen. Witte stenen. En ze staan recht boven elkaar.
Toen wij twee jaar geleden de binnenmuren van ons honderd jaar oude huis stripten kwamen we smalle en scheve binnenmuren tegen waar de cement tussen de stenen uitbulkte. Of juist ontbrak. Sommige stenen zaten overdwars in de muur. Op één plek zat een grote zwarte roetveeg op de stenen. De oorspronkelijke kookplek, vlak naast de bedstee.
Met gipsplaten en stucwerk hebben we alles weer dichtgemaakt en in mooie grijze en witte kleuren geverfd. En nu doen de buren hetzelfde. Ze slopen het huis kaal om er iets heel moois van te maken.
Daarom zit ik nu in een gat in de grond. Met mijn handen in een buis vol drek. De buurman groef een gat voor de fundering, kwam een oude buis tegen, en sloopte die. Maar opeens kwam er water uit. Water van onze douche en onze wasmachine. Op zijn nieuwe de fundering dreef water met schuim en een geurtje.
We hebben zelf ook wel een riool. Die loopt onder de oprit naar de straat. Zo staat het op de tekening. Maar die is alleen voor de wc. Deze buis is onbekend. Hij loopt tien meter onder de aanbouw van de buren door en komt waarschijnlijk in hun riool terecht. Of in die van hun buren. Ergens dus. Want het water komt niet terug.
Met een lange stok peur ik allerlei vuil uit de buis. Haren, stof, zand, grind, een wasknijper, een stuiver. Het plakt allemaal aan me vast. Een stortbui wast het van me af. Binnen zaagt de buurvrouw schone platen voor een nieuwe vloer. Boven haar hoofd wiebelt de bovenverdieping op balken die zijn gestut met houten klossen. Het verborgen plafond is in mooi ouderwets groen geverfd.
Maar wij hadden heel lang geleden een douche in de schuur. Naast de ruif voor de paarden. Zij niet. En we hebben een buis onder hun huis door. Een vieze buis die we nu schoonmaken, herstellen en vaststorten in een laag beton. Zo kan onze geheime buis er weer veertig jaar tegen.
11 juli 2012
De buis steekt uit een witstenen muur die de fundering vormt van de aanbouw van ons al in de jaren zeventig slooprijpe arbeidershuisje. Dit is de beste muur van het hele huis. Hij heeft de grootste en de schoonste stenen. Witte stenen. En ze staan recht boven elkaar.
Toen wij twee jaar geleden de binnenmuren van ons honderd jaar oude huis stripten kwamen we smalle en scheve binnenmuren tegen waar de cement tussen de stenen uitbulkte. Of juist ontbrak. Sommige stenen zaten overdwars in de muur. Op één plek zat een grote zwarte roetveeg op de stenen. De oorspronkelijke kookplek, vlak naast de bedstee.
Met gipsplaten en stucwerk hebben we alles weer dichtgemaakt en in mooie grijze en witte kleuren geverfd. En nu doen de buren hetzelfde. Ze slopen het huis kaal om er iets heel moois van te maken.
Daarom zit ik nu in een gat in de grond. Met mijn handen in een buis vol drek. De buurman groef een gat voor de fundering, kwam een oude buis tegen, en sloopte die. Maar opeens kwam er water uit. Water van onze douche en onze wasmachine. Op zijn nieuwe de fundering dreef water met schuim en een geurtje.
We hebben zelf ook wel een riool. Die loopt onder de oprit naar de straat. Zo staat het op de tekening. Maar die is alleen voor de wc. Deze buis is onbekend. Hij loopt tien meter onder de aanbouw van de buren door en komt waarschijnlijk in hun riool terecht. Of in die van hun buren. Ergens dus. Want het water komt niet terug.
Met een lange stok peur ik allerlei vuil uit de buis. Haren, stof, zand, grind, een wasknijper, een stuiver. Het plakt allemaal aan me vast. Een stortbui wast het van me af. Binnen zaagt de buurvrouw schone platen voor een nieuwe vloer. Boven haar hoofd wiebelt de bovenverdieping op balken die zijn gestut met houten klossen. Het verborgen plafond is in mooi ouderwets groen geverfd.
Maar wij hadden heel lang geleden een douche in de schuur. Naast de ruif voor de paarden. Zij niet. En we hebben een buis onder hun huis door. Een vieze buis die we nu schoonmaken, herstellen en vaststorten in een laag beton. Zo kan onze geheime buis er weer veertig jaar tegen.
11 juli 2012
Macbeth aan de Aa
Bijna aan het einde van de voorstelling trekt het mooiste meisje van de groep haar zwarte jurkje omhoog. Ze heeft haar blonde haren in een waaier rechts achter haar hoofd en de meest naturel gestifte rode lippen van allemaal. Een echte Drentse.
Daarvoor ben ik al verleid door drie sirenen in gekleurde jurkjes van blauw, groen en roze met daaronder halfhoge kaplaarzen. Ze komen de Kymmelsberg af, knijpen in mijn wang en vragen alle wachtende bezoekers om de berg met het mooiste uitzicht te beklimmen. We nemen plaats voor een natuurlijk groen decor met zwarte ballonnen en wit beddengoed aan een lijn.
Hier speelt zich het verhaal af van de dreiging en de werkelijkheid van de dood. Mannen in zwarte pakken met hoedjes en vrouwen met getekende snorretjes spelen valse zuiderlingen die stoeien met geld en kartonnen pistolen. Intussen spreken ze raar Italiaans.
Ze krijgen wijn waaraan de sirenen gif hebben toegevoegd. Uit bordkartonnen glazen drinken ze zich naar de dood die daarna nog wordt herhaald met de grote pistolen. Een prins wil de langharige schone in haar rode jurk veroveren maar moet daarvoor eerst afrekenen met de concurrenten. En elke keer komt daar de dood voorbij, van links als een kartonnen kist terwijl rechts weer een kruis in de grond geslagen wordt.
Zij voert doodmakende pasta uit haar rokende pot aan de schone die als laatste ter aarde stort. Als zij naast alle dode mannen is begraven klinken de overgebleven vrouwen met volle glazen terwijl de sirenen de laatste mannen uit het publiek wegvoeren. De prins dacht onoverwinnelijk te zijn omdat hij niet gedood zou kunnen worden door iemand geboren uit een vrouwenschoot. Maar ook hij ligt nu onder een kruis.
Als zij zo voor ons staat steekt uit het wollen wielrenbroekje onder haar jurkje een bordje met de tekst ‘Keizersnee’. Het is het tweede verstaanbare woord na‘Dood’. Verder waren er alleen gebaren en wilde bewegingen en roerde zij in een onzichtbare pan met dode pasta. Het is het vrolijke verhaal van schoonheid, plezier met een verborgen betekenis. Je kijkt naar een leuk verhaal, gespeeld op een mooie plek en door vrolijke mensen, en je moet tegelijk denken aan alles wat met dood en jaloezie en met jouw leven te maken heeft.
4 juli 2012
Daarvoor ben ik al verleid door drie sirenen in gekleurde jurkjes van blauw, groen en roze met daaronder halfhoge kaplaarzen. Ze komen de Kymmelsberg af, knijpen in mijn wang en vragen alle wachtende bezoekers om de berg met het mooiste uitzicht te beklimmen. We nemen plaats voor een natuurlijk groen decor met zwarte ballonnen en wit beddengoed aan een lijn.
Hier speelt zich het verhaal af van de dreiging en de werkelijkheid van de dood. Mannen in zwarte pakken met hoedjes en vrouwen met getekende snorretjes spelen valse zuiderlingen die stoeien met geld en kartonnen pistolen. Intussen spreken ze raar Italiaans.
Ze krijgen wijn waaraan de sirenen gif hebben toegevoegd. Uit bordkartonnen glazen drinken ze zich naar de dood die daarna nog wordt herhaald met de grote pistolen. Een prins wil de langharige schone in haar rode jurk veroveren maar moet daarvoor eerst afrekenen met de concurrenten. En elke keer komt daar de dood voorbij, van links als een kartonnen kist terwijl rechts weer een kruis in de grond geslagen wordt.
Zij voert doodmakende pasta uit haar rokende pot aan de schone die als laatste ter aarde stort. Als zij naast alle dode mannen is begraven klinken de overgebleven vrouwen met volle glazen terwijl de sirenen de laatste mannen uit het publiek wegvoeren. De prins dacht onoverwinnelijk te zijn omdat hij niet gedood zou kunnen worden door iemand geboren uit een vrouwenschoot. Maar ook hij ligt nu onder een kruis.
Als zij zo voor ons staat steekt uit het wollen wielrenbroekje onder haar jurkje een bordje met de tekst ‘Keizersnee’. Het is het tweede verstaanbare woord na‘Dood’. Verder waren er alleen gebaren en wilde bewegingen en roerde zij in een onzichtbare pan met dode pasta. Het is het vrolijke verhaal van schoonheid, plezier met een verborgen betekenis. Je kijkt naar een leuk verhaal, gespeeld op een mooie plek en door vrolijke mensen, en je moet tegelijk denken aan alles wat met dood en jaloezie en met jouw leven te maken heeft.
4 juli 2012
Vier paardjes
Met zijn grote vingers zoekt hij het nummer van Berend in zijn telefoon op. Hij hoort de telefoon elf keer overgaan voordat hij wordt opgenomen. Berend is ook niet de jongste meer.
‘Ga je mee uit rijden, Berend? Het is mooi weer, de paarden willen eruit.’
‘Goed idee Piet. Ik kom eraan.’
Even later staat hij in de stal. Hij poetst de wagen en controleert de banden. Dat dacht hij wel, die zijn zacht geworden, de wagen heeft ook zo lang stilgestaan. Hij pompt ze op en rijdt de wagen naar buiten.
De paarden komen meteen op het hek af. Nieuwsgierig kijken ze naar hem. Gezina blijft als enige in de wei dralen, met een stuurs hoofd kijkt ze door haar sluike zwarte haren naar de rest. Langzaam komt ze dichterbij totdat ze achter de anderen staat.
Als Berend zijn oude fiets achter de schuur heeft gezet, spannen ze de paarden samen in.
‘Gezina moet achteraan hoor, die kan niet voorop, dan houdt ze de rest op.’
Even later rijden ze door het dorp. Een prachtig gezicht, vier dravende paardjes voor een kleine kar op luchtbanden. De dieren zijn niet hoger dan een fiets, ze zijn pikzwart en hebben lange haren die van hun nek tot over de ogen vallen. In een mooi ritme lopen ze over de weg en trekken ze de wagen met de beide mannen vlot vooruit.
De mannen zitten op een bankje met een ronde leuning. Alles strak in de verf. Aan beide kanten steekt een zweep uit de houder. Die is voor de sier.
Piet heeft de leidsels in handen. Hij hoeft weinig te doen, de dieren weten de weg, hij rijdt altijd hetzelfde rondje. En ze blijven netjes aan de kant, ze houden ruimte voor het andere verkeer.
Zo gaat het langs het kleine kerkje, rechts en meteen links de oude weg naar Anderen in. Over de klinkers die licht opbollen onder de hoge bomen die de weg markeren. De zon schijnt af en toe door de bladeren heen. Op de grond speelt de schaduw met de rappe benen van de dieren.
Ze gaan rechts de Torenweg in en aan het eind rechts over het zandpad weer terug naar het dorp. De paardjes dribbelen dat het een lieve lust is. Over het zand gaat het wat rustiger, anders zitten ze zo in het stof. De fietsers die op het zwart geasfalteerde fietspad naast hen rijden kijken verwonderd op de dieren neer. Met een glimlach groeten ze de mannen.
Berend tilt zijn pet voor hen op.
27 juni 2012
‘Ga je mee uit rijden, Berend? Het is mooi weer, de paarden willen eruit.’
‘Goed idee Piet. Ik kom eraan.’
Even later staat hij in de stal. Hij poetst de wagen en controleert de banden. Dat dacht hij wel, die zijn zacht geworden, de wagen heeft ook zo lang stilgestaan. Hij pompt ze op en rijdt de wagen naar buiten.
De paarden komen meteen op het hek af. Nieuwsgierig kijken ze naar hem. Gezina blijft als enige in de wei dralen, met een stuurs hoofd kijkt ze door haar sluike zwarte haren naar de rest. Langzaam komt ze dichterbij totdat ze achter de anderen staat.
Als Berend zijn oude fiets achter de schuur heeft gezet, spannen ze de paarden samen in.
‘Gezina moet achteraan hoor, die kan niet voorop, dan houdt ze de rest op.’
Even later rijden ze door het dorp. Een prachtig gezicht, vier dravende paardjes voor een kleine kar op luchtbanden. De dieren zijn niet hoger dan een fiets, ze zijn pikzwart en hebben lange haren die van hun nek tot over de ogen vallen. In een mooi ritme lopen ze over de weg en trekken ze de wagen met de beide mannen vlot vooruit.
De mannen zitten op een bankje met een ronde leuning. Alles strak in de verf. Aan beide kanten steekt een zweep uit de houder. Die is voor de sier.
Piet heeft de leidsels in handen. Hij hoeft weinig te doen, de dieren weten de weg, hij rijdt altijd hetzelfde rondje. En ze blijven netjes aan de kant, ze houden ruimte voor het andere verkeer.
Zo gaat het langs het kleine kerkje, rechts en meteen links de oude weg naar Anderen in. Over de klinkers die licht opbollen onder de hoge bomen die de weg markeren. De zon schijnt af en toe door de bladeren heen. Op de grond speelt de schaduw met de rappe benen van de dieren.
Ze gaan rechts de Torenweg in en aan het eind rechts over het zandpad weer terug naar het dorp. De paardjes dribbelen dat het een lieve lust is. Over het zand gaat het wat rustiger, anders zitten ze zo in het stof. De fietsers die op het zwart geasfalteerde fietspad naast hen rijden kijken verwonderd op de dieren neer. Met een glimlach groeten ze de mannen.
Berend tilt zijn pet voor hen op.
27 juni 2012
Natuurkunde
‘O, wat is het buiten weer
prachtig,’ had haar moeder die ochtend geroepen terwijl ze in haar roze badjas
voor het raam naar de tuin stond te kijken.
Die nacht had het hard geregend en een beetje geonweerd. Maar nu scheen de zon, aan de helder blauwe lucht dreven enkele wolkjes met de wind mee. Diezelfde wind zorgde ervoor dat het graan groene golven maakte met zijn lange halmen.
‘Kijk toch daar, dat rode pannendak van dat boerderijtje aan de bosrand dat net boven het groen uitsteekt.’
Sanne had er geen oog voor gehad. Haar moeder ook altijd met haar sterke verhalen. Die had vandaag geen natuurkundetoets. Die ging lekker wandelen met de buurvrouw, twee mutsen met kort haar op lelijke grote schoenen.
Op haar mobiel ziet ze dat de groep al weg is. Dan maar alleen fietsen. Het is ook niet zo ver. Door de wijk, over de es en door het dorp. In twintig minuten ben je op school.
Ze vindt natuurkunde heel leuk, maar niet altijd even makkelijk. Je moet er altijd veel voor leren en dat moet je ook allemaal onthouden. Voor bij de proefjes. Die vindt ze het leukst, die gaan tenminste over iets echts.
‘Goed je best doen hoor. Dan kan je straks gaan studeren. Misschien wel een technische studie, ergens in een grote stad, in Delft of in Eindhoven.’
Zij dacht meer aan Amsterdam. Dat was pas echt een grote stad.
Ze ziet zichzelf daar al fietsen. ’s Middags op weg naar college, nog moe van het café van gisteravond. Daar kom je tenminste leuke jongens tegen. Niet van die domoren die alleen maar kunnen praten over het verschil tussen een vrouw en een koe.
‘De domoren blijven hier, en de slimmeriken gaan weg,’ zegt haar moeder altijd. ‘Maar ze komen weer terug. Om iets moois van deze streek te maken. Dan koop je een mooie boerderij met een grote tuin. En in de schuur begin je een eigen bedrijf. Een heel mooi bedrijf.’
Dat zal ze nog wel eens zien, denkt ze als ze een kale man in een blauwe hoodie ‘hoi’ tegen haar zegt terwijl ze over de es tegen de wind in fietst. Op haar mobiel ziet ze dat Elke ziek is.
20 juni 2012
Die nacht had het hard geregend en een beetje geonweerd. Maar nu scheen de zon, aan de helder blauwe lucht dreven enkele wolkjes met de wind mee. Diezelfde wind zorgde ervoor dat het graan groene golven maakte met zijn lange halmen.
‘Kijk toch daar, dat rode pannendak van dat boerderijtje aan de bosrand dat net boven het groen uitsteekt.’
Sanne had er geen oog voor gehad. Haar moeder ook altijd met haar sterke verhalen. Die had vandaag geen natuurkundetoets. Die ging lekker wandelen met de buurvrouw, twee mutsen met kort haar op lelijke grote schoenen.
Op haar mobiel ziet ze dat de groep al weg is. Dan maar alleen fietsen. Het is ook niet zo ver. Door de wijk, over de es en door het dorp. In twintig minuten ben je op school.
Ze vindt natuurkunde heel leuk, maar niet altijd even makkelijk. Je moet er altijd veel voor leren en dat moet je ook allemaal onthouden. Voor bij de proefjes. Die vindt ze het leukst, die gaan tenminste over iets echts.
‘Goed je best doen hoor. Dan kan je straks gaan studeren. Misschien wel een technische studie, ergens in een grote stad, in Delft of in Eindhoven.’
Zij dacht meer aan Amsterdam. Dat was pas echt een grote stad.
Ze ziet zichzelf daar al fietsen. ’s Middags op weg naar college, nog moe van het café van gisteravond. Daar kom je tenminste leuke jongens tegen. Niet van die domoren die alleen maar kunnen praten over het verschil tussen een vrouw en een koe.
‘De domoren blijven hier, en de slimmeriken gaan weg,’ zegt haar moeder altijd. ‘Maar ze komen weer terug. Om iets moois van deze streek te maken. Dan koop je een mooie boerderij met een grote tuin. En in de schuur begin je een eigen bedrijf. Een heel mooi bedrijf.’
Dat zal ze nog wel eens zien, denkt ze als ze een kale man in een blauwe hoodie ‘hoi’ tegen haar zegt terwijl ze over de es tegen de wind in fietst. Op haar mobiel ziet ze dat Elke ziek is.
20 juni 2012
Mensenkennis
Ik zit achter het huis aan de tuintafel en pluk de laatste spinazieblaadjes. De doorgeschoten planten heb ik uit de grond getrokken. In de lege plekken in de tuin waar ik ook een forse venkel heb geoogst ga ik nieuwe groente zaaien.
Op de schutting landt een koolmeesje, een zwart kopje boven geelgroene veren die wapperen in de wind. In zijn snavel heeft hij een harige rups. Hij speurt ingespannen om zich heen voordat hij het huisje boven de garagedeuren durft in te vliegen. Met een schokkend bewegend kopje boven zijn ingevallen lijfje zoekt hij de omgeving af. Als hij onraad ziet waarschuwt hij zijn lief door met zijn vleugels te trillen.
Deze keer ziet hij de kat, die in zijn mensafhankelijke bui al de hele dag achter mij aan sjokt. Vanochtend rende hij achter mij aan toen ik een rondje ging wandelen. Ik moest hem terugsturen. Toen ik terugkwam wachtte hij mij op aan de bosrand. Nu ligt hij op de warme stenen voor de garagedeuren en houdt me onopvallend in de gaten. Als ik naar binnen ga volgt hij meteen.
De vogel blijft op de schutting zitten en durft het huisje niet in te vliegen. Ondanks dat het op drie meter hoogte hangt en de kat er niet bij kan. Hij wacht en kijkt en wacht en springt van de schutting in het ernaast staande dode boompje. Tenslotte vliegt hij met zijn volle bekje terug het bos in.
Uit het vogelhuisje klinkt het getjilp van de jonge koolmeesjes. Met opengesperde bekjes wachten ze op hun ouders. Als ik onder het huisje ga staan wordt het stil.
Ik stuur de kat naar binnen en zaai nieuwe spinazie in de tuin. Samen met aardperen, paksoi, Chinese sla en bietjes. Als ik in de spruiten een rups vind leg ik die boven op de schutting.
Even later komt het koolmeesje terug. Het mannetje verkent de omgeving vanaf de schutting terwijl het vrouwtje vanuit een dakgoot toekijkt. Zodra de kust veilig is vliegen ze het huisje in. Even later komen ze er weer uit, op zoek naar nieuw voedsel. Vader koolmees pikt de rups van de schutting en brengt die ook naar zijn jongen.
Intussen word ik genegeerd. Ik zit pal naast de schutting en loop regelmatig heen en weer. De koolmeesjes vliegen gewoon af en aan. Ze keuren mij geen blik waardig. Ik ben te groot, ik kan ze geen kwaad doen. Ik mag alleen een rups voor ze op de schutting leggen.
13 juni 2012
Op de schutting landt een koolmeesje, een zwart kopje boven geelgroene veren die wapperen in de wind. In zijn snavel heeft hij een harige rups. Hij speurt ingespannen om zich heen voordat hij het huisje boven de garagedeuren durft in te vliegen. Met een schokkend bewegend kopje boven zijn ingevallen lijfje zoekt hij de omgeving af. Als hij onraad ziet waarschuwt hij zijn lief door met zijn vleugels te trillen.
Deze keer ziet hij de kat, die in zijn mensafhankelijke bui al de hele dag achter mij aan sjokt. Vanochtend rende hij achter mij aan toen ik een rondje ging wandelen. Ik moest hem terugsturen. Toen ik terugkwam wachtte hij mij op aan de bosrand. Nu ligt hij op de warme stenen voor de garagedeuren en houdt me onopvallend in de gaten. Als ik naar binnen ga volgt hij meteen.
De vogel blijft op de schutting zitten en durft het huisje niet in te vliegen. Ondanks dat het op drie meter hoogte hangt en de kat er niet bij kan. Hij wacht en kijkt en wacht en springt van de schutting in het ernaast staande dode boompje. Tenslotte vliegt hij met zijn volle bekje terug het bos in.
Uit het vogelhuisje klinkt het getjilp van de jonge koolmeesjes. Met opengesperde bekjes wachten ze op hun ouders. Als ik onder het huisje ga staan wordt het stil.
Ik stuur de kat naar binnen en zaai nieuwe spinazie in de tuin. Samen met aardperen, paksoi, Chinese sla en bietjes. Als ik in de spruiten een rups vind leg ik die boven op de schutting.
Even later komt het koolmeesje terug. Het mannetje verkent de omgeving vanaf de schutting terwijl het vrouwtje vanuit een dakgoot toekijkt. Zodra de kust veilig is vliegen ze het huisje in. Even later komen ze er weer uit, op zoek naar nieuw voedsel. Vader koolmees pikt de rups van de schutting en brengt die ook naar zijn jongen.
Intussen word ik genegeerd. Ik zit pal naast de schutting en loop regelmatig heen en weer. De koolmeesjes vliegen gewoon af en aan. Ze keuren mij geen blik waardig. Ik ben te groot, ik kan ze geen kwaad doen. Ik mag alleen een rups voor ze op de schutting leggen.
13 juni 2012
Het tasje van Agnetha
Met een grote zwaai van haar fiets stopt haar moeder vlak voor haar. Hijgend zegt ze: ‘Heb jij mijn zonnebril gezien? Ik ben ‘m kwijt.’
Agnetha kijkt verstoord op. Ze liep net in gedachten naar de bushalte en in haar hoofd neuriede ze ‘Mamma Mia, here I go again’. Op vrijdag naar school toe moeten, dat is niet leuk. En zeker niet als het zulk mooi weer is.
‘Zit‘ie niet in die grote tas van jou?’ zegt haar moeder als Agnetha haar verstoord aankijkt. ‘Kijk er eens in.’
Gisteravond waren ze in Veendam bij de ABBA-week. Het open podium in het theater dat meer op een sporthal met ingeschoven tribunes leek dan op de theaterzaal met luie rode stoelen. Na het ballet van de kleine kinderen was de halve zaal leeggelopen, de kinderen moesten naar bed. De meisjes in zwarte hemdjes hadden vol overgave hun danspasjes gedaan terwijl ze telkens hun haar goed moesten doen.
‘Mam, dat doe ik echt niet hoor. Ik heb toch mijn eigen zonnebril. En die is veel mooier dan de jouwe.’ Maar dat laatste zegt ze niet hardop. Ze doet haar tas open en kijkt erin. Leegte. Er past wel een stapel kleren in, zou haar vader zeggen.
Even daarvoor had in de bibliotheek een blond meisje met een moeilijke naam een zelf gearrangeerd nummer van ABBA gezongen. Ze kon niet stil blijven staan en kreeg een groot applaus. Ze had een mooie stem en zuivere klank.
Ze rommelt tussen haar spullen: lipgloss, zonnebril, schrijfblok, mobiel, pen, borstel, deo, papiertjes, envelop, zonnebril, plakband, een roze bal, armband, parfum, beertje, sleutels, foto’s, kauwgom, portemonnee, …
Daarna had ze met het grote koor op het podium moeten zingen. Die deden danspasjes terwijl de meiden van het jongerenkoor stijf naast elkaar stonden. Niet zo naar mij kijken hoor, had LeeAnn nog gezegd. ‘When all is said and done’ klonk heel mooi nu ze met twee koren waren.
‘Mam, hier is je zonnebril, die moet je niet meer in m’n tas stoppen.’ Ze geeft een zonnebril aan haar moeder en loopt door naar de bus, ze moet ‘m niet missen. Haar moeder draait haar fiets om en rijdt hard weg.
Direct bij de ingang was een kleine tentoonstelling met allerlei herinneringen aan ABBA. Posters, krantenknipsels, singeltjes, lp’s. Aan de muur hing een grote Zweedse vlag. In een glazen vitrine lag het pronkstuk: het rode tasje van Agnetha, een klein ovaal en plat tasje, niet groter dan twee handen. Rood gevlochten leer met een goudkleurig slotje. Zo’n tasje dat je aan je schouder hing en dat tegen je dij aan kletste als je liep.
‘There’s no hurry anymore, when all is said and done,’ neuriet ze verder.
6 juni 2012
Agnetha kijkt verstoord op. Ze liep net in gedachten naar de bushalte en in haar hoofd neuriede ze ‘Mamma Mia, here I go again’. Op vrijdag naar school toe moeten, dat is niet leuk. En zeker niet als het zulk mooi weer is.
‘Zit‘ie niet in die grote tas van jou?’ zegt haar moeder als Agnetha haar verstoord aankijkt. ‘Kijk er eens in.’
Gisteravond waren ze in Veendam bij de ABBA-week. Het open podium in het theater dat meer op een sporthal met ingeschoven tribunes leek dan op de theaterzaal met luie rode stoelen. Na het ballet van de kleine kinderen was de halve zaal leeggelopen, de kinderen moesten naar bed. De meisjes in zwarte hemdjes hadden vol overgave hun danspasjes gedaan terwijl ze telkens hun haar goed moesten doen.
‘Mam, dat doe ik echt niet hoor. Ik heb toch mijn eigen zonnebril. En die is veel mooier dan de jouwe.’ Maar dat laatste zegt ze niet hardop. Ze doet haar tas open en kijkt erin. Leegte. Er past wel een stapel kleren in, zou haar vader zeggen.
Even daarvoor had in de bibliotheek een blond meisje met een moeilijke naam een zelf gearrangeerd nummer van ABBA gezongen. Ze kon niet stil blijven staan en kreeg een groot applaus. Ze had een mooie stem en zuivere klank.
Ze rommelt tussen haar spullen: lipgloss, zonnebril, schrijfblok, mobiel, pen, borstel, deo, papiertjes, envelop, zonnebril, plakband, een roze bal, armband, parfum, beertje, sleutels, foto’s, kauwgom, portemonnee, …
Daarna had ze met het grote koor op het podium moeten zingen. Die deden danspasjes terwijl de meiden van het jongerenkoor stijf naast elkaar stonden. Niet zo naar mij kijken hoor, had LeeAnn nog gezegd. ‘When all is said and done’ klonk heel mooi nu ze met twee koren waren.
‘Mam, hier is je zonnebril, die moet je niet meer in m’n tas stoppen.’ Ze geeft een zonnebril aan haar moeder en loopt door naar de bus, ze moet ‘m niet missen. Haar moeder draait haar fiets om en rijdt hard weg.
Direct bij de ingang was een kleine tentoonstelling met allerlei herinneringen aan ABBA. Posters, krantenknipsels, singeltjes, lp’s. Aan de muur hing een grote Zweedse vlag. In een glazen vitrine lag het pronkstuk: het rode tasje van Agnetha, een klein ovaal en plat tasje, niet groter dan twee handen. Rood gevlochten leer met een goudkleurig slotje. Zo’n tasje dat je aan je schouder hing en dat tegen je dij aan kletste als je liep.
‘There’s no hurry anymore, when all is said and done,’ neuriet ze verder.
6 juni 2012
Orchideeën
Ik zit op mijn knieën in een grasveldje ergens bij Oudemolen. Om mij heen wuift hoog gras, knikken gele bloemetjes mij minzaam toe, negeren trotse witte schermen mij en zie ik kleine paarse vlekken laag aan de grond staan.
Overal ruikt het naar de lente en de zomer. Na een koude start is mei een warme zomermaand geworden. Ik werd vanochtend begroet door druk piepende scholeksters die driftig trippelend door het gras van de paardenwei mijn aandacht vroegen voor hun kleintjes, donzige borsteltjes met de vorm van hun ouders die nietsvermoedend door het ernaast liggende aardappelland waggelden. In de aangrenzende wei begon een veulen achtjes te rennen terwijl moeder op de middenstip toekeek.
Voor mij staat een lage plant. Kleine paarse bloemetjes aan een rechte groene steel. Open kelkjes die zich niets aantrekken van de drukte om hen heen. Ik buk en ruik, geen geur anders dan die er al in het hele veld hangt. Deze plant doet alle moeite om niet op te vallen.
In dit weiland mag je normaal niet komen. Het is kwetsbaar, vol natte grond en zeldzame bloemen. Maar vandaag worden we begeleid door een gids die er zijn vrije zondagmiddag voor opoffert om ons deze schoonheden te laten zien. Met hem mag het wel. Straks mag hij weer naar huis, waar zijn dochters op hem wachten. We zijn over het hek geklommen dat ooit door een echte boer met de hand is gezaagd en geschaafd uit één hoge boom. Daarna zijn we voorzichtig door de natte veengrond gegleden.
De bloem lijkt op een hyacint en niet op de orchidee die wij oma op haar verjaardag wel eens cadeau doen. Hij groeit op speciale plekken, samen met schimmels waar hij niet zonder kan. En hij leeft uit twee ballen, een grote en een kleine bal. De grote bal zit vol voedsel van het vorige jaar waar de bloem van leeft. De kleine bal vult hij dit jaar met voedsel zodat hij volgend jaar weer te eten heeft. Een slimme plant met een bijzonder maatje.
De man naast mij haalt uit zijn dikke tas een grote loep waarmee hij door de leesbril op het puntje van zijn neus de bloem bestudeert. Als hij klaar is mag ik ook kijken. En dan zie ik het: elke bloemetje is een open leeuwenbekje versierd met een witte tong vol paarse stippen. Echte schoonheid zit van binnen.
30 mei 2012
Overal ruikt het naar de lente en de zomer. Na een koude start is mei een warme zomermaand geworden. Ik werd vanochtend begroet door druk piepende scholeksters die driftig trippelend door het gras van de paardenwei mijn aandacht vroegen voor hun kleintjes, donzige borsteltjes met de vorm van hun ouders die nietsvermoedend door het ernaast liggende aardappelland waggelden. In de aangrenzende wei begon een veulen achtjes te rennen terwijl moeder op de middenstip toekeek.
Voor mij staat een lage plant. Kleine paarse bloemetjes aan een rechte groene steel. Open kelkjes die zich niets aantrekken van de drukte om hen heen. Ik buk en ruik, geen geur anders dan die er al in het hele veld hangt. Deze plant doet alle moeite om niet op te vallen.
In dit weiland mag je normaal niet komen. Het is kwetsbaar, vol natte grond en zeldzame bloemen. Maar vandaag worden we begeleid door een gids die er zijn vrije zondagmiddag voor opoffert om ons deze schoonheden te laten zien. Met hem mag het wel. Straks mag hij weer naar huis, waar zijn dochters op hem wachten. We zijn over het hek geklommen dat ooit door een echte boer met de hand is gezaagd en geschaafd uit één hoge boom. Daarna zijn we voorzichtig door de natte veengrond gegleden.
De bloem lijkt op een hyacint en niet op de orchidee die wij oma op haar verjaardag wel eens cadeau doen. Hij groeit op speciale plekken, samen met schimmels waar hij niet zonder kan. En hij leeft uit twee ballen, een grote en een kleine bal. De grote bal zit vol voedsel van het vorige jaar waar de bloem van leeft. De kleine bal vult hij dit jaar met voedsel zodat hij volgend jaar weer te eten heeft. Een slimme plant met een bijzonder maatje.
De man naast mij haalt uit zijn dikke tas een grote loep waarmee hij door de leesbril op het puntje van zijn neus de bloem bestudeert. Als hij klaar is mag ik ook kijken. En dan zie ik het: elke bloemetje is een open leeuwenbekje versierd met een witte tong vol paarse stippen. Echte schoonheid zit van binnen.
30 mei 2012
Met vloei
Hij parkeert zijn fiets vlak voor de uitgang van de supermarkt. Een oude damesfiets met nog oudere fietstassen. Dunne stalen buizen, twee onder elkaar, gekrast en verkleurd. En twee linnen verschoten fietstassen, grijs wat ooit vrolijk rood was.
Door de deur die als uitgang direct achter de kassa’s ligt loopt hij naar binnen. Zonder op-of omkijken gaat hij op de kleine kassa af. Hij loopt de man die zijn dagelijkse krant komt kopen bijna omver. Net als hem negeert hij de marketingtechnisch uitgedachte route langs geurend brood, koele zuivel en verleidelijke groenten.
‘Een pakje shag,’ zegt hij tegen het meisje dat achter de kassa een bos bloemen met een oude man afrekent.
‘Even wachten Evert,’ zegt ze terwijl ze de plastic verpakking nog een keer over de scanner haalt. Ze weet de prijs wel, ze kan hem zo intikken maar haar baas wil dat die altijd wordt gescand. En ze kan niet nog een keer een fout maken, dan is ze haar baantje kwijt en kan ze geen paardenspullen meer kopen.
Morgen gaat ze weer rijden. Ze kan bijna niet wachten om haar nieuwe zadel uit te proberen. Ze heeft het gisteravond helemaal ingewreven en opgepoetst, samen met haar laarzen en haar cap. Wat zullen de meiden morgen opkijken.
‘En een pakje vloei.’
‘Nee, die goedkope,’ zegt Evert als ze het bekende groene pakje naar hem toeschuift. Hij kijkt doordringend naar haar mooie gezichtje dat zorgeloos onder haar lange blonde haren uitkijkt.
‘Heb je een tasje?’ vraagt hij als hij zijn shag en vloei heeft betaald.
‘Achter je liggen zakjes,’ zegt ze terwijl ze zich naar de volgende klant draait die een grote hoeveelheid boodschappen op de kleine band probeert te leggen.
23 mei 2012
Door de deur die als uitgang direct achter de kassa’s ligt loopt hij naar binnen. Zonder op-of omkijken gaat hij op de kleine kassa af. Hij loopt de man die zijn dagelijkse krant komt kopen bijna omver. Net als hem negeert hij de marketingtechnisch uitgedachte route langs geurend brood, koele zuivel en verleidelijke groenten.
‘Een pakje shag,’ zegt hij tegen het meisje dat achter de kassa een bos bloemen met een oude man afrekent.
‘Even wachten Evert,’ zegt ze terwijl ze de plastic verpakking nog een keer over de scanner haalt. Ze weet de prijs wel, ze kan hem zo intikken maar haar baas wil dat die altijd wordt gescand. En ze kan niet nog een keer een fout maken, dan is ze haar baantje kwijt en kan ze geen paardenspullen meer kopen.
Morgen gaat ze weer rijden. Ze kan bijna niet wachten om haar nieuwe zadel uit te proberen. Ze heeft het gisteravond helemaal ingewreven en opgepoetst, samen met haar laarzen en haar cap. Wat zullen de meiden morgen opkijken.
‘En een pakje vloei.’
‘Nee, die goedkope,’ zegt Evert als ze het bekende groene pakje naar hem toeschuift. Hij kijkt doordringend naar haar mooie gezichtje dat zorgeloos onder haar lange blonde haren uitkijkt.
‘Heb je een tasje?’ vraagt hij als hij zijn shag en vloei heeft betaald.
‘Achter je liggen zakjes,’ zegt ze terwijl ze zich naar de volgende klant draait die een grote hoeveelheid boodschappen op de kleine band probeert te leggen.
23 mei 2012
Elke dag
Ook vandaag brandt de kaars weer als ik er langs loop. Een lichtblauwe kaars waarvan de bovenrand lichtgeel verkleurd is dor de ontmoeting van de warme vlam met de koude buitenlucht. Het gele vlammetje kronkelt zacht boven het gesmolten vet dat stil boven op de kaars ligt.
Hier moet het zijn gebeurd. Piepende remmen, slippende banden, een gil, een klap, een val, schuivend metaal over het asfalt, stilte.
Een autodeur gaat open en een man stapt uit. Met zijn hand voor zijn mond rent hij naar het lichaam op de grond. Hij bukt en legt zijn hand op een schouder en schudt eraan.
Hij krijgt er geen beweging in. Nooit meer.
Elke ochtend loopt zij naar de hoek van de straat. In de lantaarn zet zij een nieuwe kaars die ze met een lucifer aansteekt. Soms zet ze er een plantje bij. Gisteren heeft ze verse violen meegenomen, kleine gele en blauwe bloementjes in een rieten mandje met een hengsel.
Het is het eerste wat ze ’s ochtends doet, direct nadat ze opstaat. Ze krijgt geen hap door haar keel als ze niet eerst voor hem heeft gezorgd. Steeds vaker gaat ze in haar badjas.
Die nacht lag ze wakker in bed te wachten tot ze de sleutel in het slot zou horen. Hij was bijna thuis, hij moest alleen nog de straat oversteken.
En nu is dit de plek waar hij voor haar is. Ze heeft er over gedacht om hier ook een foto van hem neer te zetten. Maar dat heeft ze toch niet gedaan. Thuis kan ze altijd naar hem op de schoorsteen kijken.
Met zijn laatste beeld voor ogen sloft ze naar huis. In de zak van haar badjas rammelen de lucifers in het doosje. Die avond had ze hem zijn sjaal omgeknoopt en zijn handschoenen opgezocht. Hij wilde ze niet aan, hij vond het niet koud. Ze zoende hem op zijn voorhoofd en zwaaide hem uit.
16 mei 2012
Hier moet het zijn gebeurd. Piepende remmen, slippende banden, een gil, een klap, een val, schuivend metaal over het asfalt, stilte.
Een autodeur gaat open en een man stapt uit. Met zijn hand voor zijn mond rent hij naar het lichaam op de grond. Hij bukt en legt zijn hand op een schouder en schudt eraan.
Hij krijgt er geen beweging in. Nooit meer.
Elke ochtend loopt zij naar de hoek van de straat. In de lantaarn zet zij een nieuwe kaars die ze met een lucifer aansteekt. Soms zet ze er een plantje bij. Gisteren heeft ze verse violen meegenomen, kleine gele en blauwe bloementjes in een rieten mandje met een hengsel.
Het is het eerste wat ze ’s ochtends doet, direct nadat ze opstaat. Ze krijgt geen hap door haar keel als ze niet eerst voor hem heeft gezorgd. Steeds vaker gaat ze in haar badjas.
Die nacht lag ze wakker in bed te wachten tot ze de sleutel in het slot zou horen. Hij was bijna thuis, hij moest alleen nog de straat oversteken.
En nu is dit de plek waar hij voor haar is. Ze heeft er over gedacht om hier ook een foto van hem neer te zetten. Maar dat heeft ze toch niet gedaan. Thuis kan ze altijd naar hem op de schoorsteen kijken.
Met zijn laatste beeld voor ogen sloft ze naar huis. In de zak van haar badjas rammelen de lucifers in het doosje. Die avond had ze hem zijn sjaal omgeknoopt en zijn handschoenen opgezocht. Hij wilde ze niet aan, hij vond het niet koud. Ze zoende hem op zijn voorhoofd en zwaaide hem uit.
16 mei 2012
De blauwe kabel
‘Hé, we krijgen glasvezel,’ zei de man tegen zijn vrouw toen hij die middag thuiskwam. Ze begroeten elkaar zoals elke dag, alsof ze elkaar in geen weken gezien hebben, op een manier zoals alleen zij dat kunnen.
‘Vanochtend toen ik weg ging stonden er twee witte busjes hier tegenover op de stoep en daartussen stond een blauwe haspel waar ‘glasvezel’ op stond. Op die haspel zat een dun blauw kabeltje. Uit de stoep waren twee tegels verwijderd en er lag een apparaatje om de kabel door de lege buis te schieten.’
Eerder die maand was de stoep al opengebroken geweest om er een blauwe flexibele buis in te leggen. Mannen in beige overalls haalden tegels uit de stoep, groeven een geul met een minikraan, rolden de blauwe buis erin uit en gooiden de geul weer dicht. Met het irritante geluid van een tegeldrukker maakten ze de stoep weer begaanbaar.
Al maanden zijn de dorpen in rep en roer. Met een winkel die verbinding verkoopt en een kar op de markt die hetzelfde doet probeert een groot bedrijf geld te verdienen aan snelheden.
‘Elders hebben ze het al, een groot succes. Zorg dat u met de tijd meegaat. Dit is uw kans, die krijgt u niet meer.’
Als één derde van de inwoners een abonnement neemt wordt het altijd zo rustige dorp aangesloten op een digitale snelweg waar ervaren chauffeurs en brokkenpiloten elkaar kunnen ontmoeten. De mannen in reclamejacks die probeerden hem zo’n rooskleurige toekomst te verkopen heeft hij weggestuurd. De een was te amicaal, de volgende maakte de concurrent zwart en de derde wist niet eens hoe snel zijn blauwe kabel wel zou zijn.
Bij de bushalte stopt een bestelauto. Een man haalt een nieuwe reclameposter tevoorschijn en hangt die op. ‘Inschrijving verlengd. Nog 254 aanmeldingen te gaan. De laatste kans voor de inwoners van Tynaarlo, Vries en Zuidlaren. Anders bent u jaren verstoken van razendsnel internet en haarscherpe televisie.’
Zij doen niet mee. De kabel is al achterhaald. Televisie en computer zijn ouderwets. Zij werken met een tablet en een smartphone, daar past geen kabel in.
9 mei 2012
‘Vanochtend toen ik weg ging stonden er twee witte busjes hier tegenover op de stoep en daartussen stond een blauwe haspel waar ‘glasvezel’ op stond. Op die haspel zat een dun blauw kabeltje. Uit de stoep waren twee tegels verwijderd en er lag een apparaatje om de kabel door de lege buis te schieten.’
Eerder die maand was de stoep al opengebroken geweest om er een blauwe flexibele buis in te leggen. Mannen in beige overalls haalden tegels uit de stoep, groeven een geul met een minikraan, rolden de blauwe buis erin uit en gooiden de geul weer dicht. Met het irritante geluid van een tegeldrukker maakten ze de stoep weer begaanbaar.
Al maanden zijn de dorpen in rep en roer. Met een winkel die verbinding verkoopt en een kar op de markt die hetzelfde doet probeert een groot bedrijf geld te verdienen aan snelheden.
‘Elders hebben ze het al, een groot succes. Zorg dat u met de tijd meegaat. Dit is uw kans, die krijgt u niet meer.’
Als één derde van de inwoners een abonnement neemt wordt het altijd zo rustige dorp aangesloten op een digitale snelweg waar ervaren chauffeurs en brokkenpiloten elkaar kunnen ontmoeten. De mannen in reclamejacks die probeerden hem zo’n rooskleurige toekomst te verkopen heeft hij weggestuurd. De een was te amicaal, de volgende maakte de concurrent zwart en de derde wist niet eens hoe snel zijn blauwe kabel wel zou zijn.
Bij de bushalte stopt een bestelauto. Een man haalt een nieuwe reclameposter tevoorschijn en hangt die op. ‘Inschrijving verlengd. Nog 254 aanmeldingen te gaan. De laatste kans voor de inwoners van Tynaarlo, Vries en Zuidlaren. Anders bent u jaren verstoken van razendsnel internet en haarscherpe televisie.’
Zij doen niet mee. De kabel is al achterhaald. Televisie en computer zijn ouderwets. Zij werken met een tablet en een smartphone, daar past geen kabel in.
9 mei 2012
Koninginnedag
Op haar T-shirt staat I Love NL. Love met een hartje, zonder letters. Vorig jaar heeft ze die gekocht, vier oranje T-shirts, dezelfde voor haar en voor Harry en twee met andere teksten voor de kinderen. Harry heeft de zijne niet meegenomen toen hij wegging.
Ze schenkt de plastic bekers vol die ze voor zich op de picknicktafel heeft gezet en roept de kinderen. Zita trekt de kleine Bozer aan zijn riem met zich mee. Hij wil niet lopen, het kleine bruine knuffelhondje wil aan elke grassprietje snuffelen.
Vanochtend heeft ze de vlag uitgehangen, ze moest lang zoeken voor ze hem had gevonden. Daarna is ze met de kinderen in hun oranje T-shirts voor de televisie gaan zitten, tegen de school had ze gezegd dat ze naar oma gingen. Zo hoefden ze niet mee te doen met de spelletjes in het dorp.
Nadat ze allemaal een tompouce hadden gegeten, naar de oude koningin hadden gezwaaid en het zoveelste dansgroepje hadden gezien zijn ze in de auto gestapt. Het witte vel met -TeKoop 1850 Euro– had ze van de ruit gehaald en in het handschoenenvak gelegd. Vandaag even niet aan geld denken.
Naar de Keukenhof, dacht ze, maar toen ze de file zag is ze midden op de weg omgedraaid. Al voor de rotonde stond het vast. Ze haalde de draai in één keer, dat had hij moeten zien. Ze zag dat bijna iedereen achter haar ook omkeerde.
Met een gillend kind en een blaffende hond op de achterbank is ze langs de bollenvelden gereden, pratend tegen Borat die zwijgend met zijn duim in zijn mond tegen de deur aangedrukt zat. Geel, wit, roze en rood, had ze hem gewezen en hij had zoals gewoonlijk niets gezegd.
No Work, las ze ergens bij de ingang van het terrein van een bollenboer. Daar hoeft de Sociale Dienst mij ook niet naartoe te sturen, dacht ze, die willen niet eens Polen die Engels spreken.
Bij de parkeerplaats is ze gestopt. Even rust aan haar hoofd en ruimte om haar heen. Hier kunnen de kinderen en het hondje rondrennen zonder dat ze er last van heeft. Ze neemt een slokje van de zoete cola en kijkt om zich heen waar Borat is.
30 april 2012
Ze schenkt de plastic bekers vol die ze voor zich op de picknicktafel heeft gezet en roept de kinderen. Zita trekt de kleine Bozer aan zijn riem met zich mee. Hij wil niet lopen, het kleine bruine knuffelhondje wil aan elke grassprietje snuffelen.
Vanochtend heeft ze de vlag uitgehangen, ze moest lang zoeken voor ze hem had gevonden. Daarna is ze met de kinderen in hun oranje T-shirts voor de televisie gaan zitten, tegen de school had ze gezegd dat ze naar oma gingen. Zo hoefden ze niet mee te doen met de spelletjes in het dorp.
Nadat ze allemaal een tompouce hadden gegeten, naar de oude koningin hadden gezwaaid en het zoveelste dansgroepje hadden gezien zijn ze in de auto gestapt. Het witte vel met -TeKoop 1850 Euro– had ze van de ruit gehaald en in het handschoenenvak gelegd. Vandaag even niet aan geld denken.
Naar de Keukenhof, dacht ze, maar toen ze de file zag is ze midden op de weg omgedraaid. Al voor de rotonde stond het vast. Ze haalde de draai in één keer, dat had hij moeten zien. Ze zag dat bijna iedereen achter haar ook omkeerde.
Met een gillend kind en een blaffende hond op de achterbank is ze langs de bollenvelden gereden, pratend tegen Borat die zwijgend met zijn duim in zijn mond tegen de deur aangedrukt zat. Geel, wit, roze en rood, had ze hem gewezen en hij had zoals gewoonlijk niets gezegd.
No Work, las ze ergens bij de ingang van het terrein van een bollenboer. Daar hoeft de Sociale Dienst mij ook niet naartoe te sturen, dacht ze, die willen niet eens Polen die Engels spreken.
Bij de parkeerplaats is ze gestopt. Even rust aan haar hoofd en ruimte om haar heen. Hier kunnen de kinderen en het hondje rondrennen zonder dat ze er last van heeft. Ze neemt een slokje van de zoete cola en kijkt om zich heen waar Borat is.
30 april 2012
In de wagen
Terwijl in de grote zaal elfduizend lieve kelen het zoveelste lied uit volle borst inzetten wordt buiten de zaal koortsachtig gewerkt aan beeld en geluid.
In de regiewagen, een grote vrachtwagentrailer die aan alle kanten is uitgeschoven, kijken achttien mensen indringend naar vijfennegentig beeldschermen en nog een paar waarop van alles en soms niets te zien is.
Achter een glazen deur zonder bovenraampje zitten twee dames wild naar eenendertig schermen te gebaren en geluidloze woorden te roepen terwijl de man naast hen op allerlei gekleurde knoppen drukt. Alleen als zij het zeggen, anders niet.
‘Jammer,’zegt de regisseur als zij op haar vraag naar de scripts op de usb-stick te horen krijgt dat deze zijn gewist ten behoeve van een speciaal lettertype.
Langs haar heen dringen zich een paar duur betaalde mannen met nova-zembla baarden en jonge jongens met hippe kapsels en ideeën voor de zoveelste rondleiding waarbij alles en iedereen op de foto moet.
In haar hoofd proberen twee duiveltjes een vuurtje op te stoken. Met een ijsklontje in gedachten vraagt ze heel lief of hij dit voortaan eerst even wil vragen. ‘Communiceren jongens,’ zegt ze als ze in gedachten met haar vuist op tafel slaat. Ondertussen vraagt ze hem of hij nog iets gehoord heeft op de vraag hoe de mensen gaan staan voor het zingen terwijl er geen dirigent is.
Hij laat haar een mail zien die in de afgelopen vijf dagen bij zeven mensen langs is gegaan die hem allemaal hebben doorgestuurd naar iemand die daar wel een antwoord op zou kunnen geven. Onderaan de mail leest zij haar oorspronkelijke vraag terug. Ter plekke bedenken ze een antwoord op de vraag.
Ze vertelt van het plaatje dat ze in haar hoofd heeft en dat iedereen moet zien. En na een paar goed gemikte lachjes ziet iedereen vijf golvende schermen, drie vloeiende kleuren, twee soorten beelden en een opkomend engeltje. Intussen belt, lacht, vriendelijkt en regelt ze, net zolang totdat we door hebben dat het woord ‘jammer’veel meer dan dat betekent.
Na 49 uur biedt hij zijn excuses aan.
25 april 2012
In de regiewagen, een grote vrachtwagentrailer die aan alle kanten is uitgeschoven, kijken achttien mensen indringend naar vijfennegentig beeldschermen en nog een paar waarop van alles en soms niets te zien is.
Achter een glazen deur zonder bovenraampje zitten twee dames wild naar eenendertig schermen te gebaren en geluidloze woorden te roepen terwijl de man naast hen op allerlei gekleurde knoppen drukt. Alleen als zij het zeggen, anders niet.
‘Jammer,’zegt de regisseur als zij op haar vraag naar de scripts op de usb-stick te horen krijgt dat deze zijn gewist ten behoeve van een speciaal lettertype.
Langs haar heen dringen zich een paar duur betaalde mannen met nova-zembla baarden en jonge jongens met hippe kapsels en ideeën voor de zoveelste rondleiding waarbij alles en iedereen op de foto moet.
In haar hoofd proberen twee duiveltjes een vuurtje op te stoken. Met een ijsklontje in gedachten vraagt ze heel lief of hij dit voortaan eerst even wil vragen. ‘Communiceren jongens,’ zegt ze als ze in gedachten met haar vuist op tafel slaat. Ondertussen vraagt ze hem of hij nog iets gehoord heeft op de vraag hoe de mensen gaan staan voor het zingen terwijl er geen dirigent is.
Hij laat haar een mail zien die in de afgelopen vijf dagen bij zeven mensen langs is gegaan die hem allemaal hebben doorgestuurd naar iemand die daar wel een antwoord op zou kunnen geven. Onderaan de mail leest zij haar oorspronkelijke vraag terug. Ter plekke bedenken ze een antwoord op de vraag.
Ze vertelt van het plaatje dat ze in haar hoofd heeft en dat iedereen moet zien. En na een paar goed gemikte lachjes ziet iedereen vijf golvende schermen, drie vloeiende kleuren, twee soorten beelden en een opkomend engeltje. Intussen belt, lacht, vriendelijkt en regelt ze, net zolang totdat we door hebben dat het woord ‘jammer’veel meer dan dat betekent.
Na 49 uur biedt hij zijn excuses aan.
25 april 2012
Mijn stamcafé
In het dorpje met de eeuwenoude kerk en het minuscule haventje staat mijn stamcafé naast de grote boerderij met het nieuwe rieten dak en de kapotgeslagen raampjes. Je gaat de voordeur door, leest in het tochtportaal de posters van de lokale activiteiten, en als je de binnendeur achter je dichtdoet word je omarmd door gezelligheid.
Binnen sta je in een bruin café. De vloer is bruin, de stoelen zijn bruin, de tafels zijn bruin, en zelfs het gele plafond en de rode muren zijn bruin. En natuurlijk is de er de bruine bar, volgestapeld met stenen bierkruiken en andere dingen die aan drank doen denken.
De muziek die er klinkt zou ik thuis het raam uitgooien. Maar hier houd ik ervan, of het nu Volendammer krakers zijn of grijsgedraaide klassiekers. Ze horen erbij en maken de sfeer: licht melancholisch, in jezelf gekeerd, warme gezelligheid met een nuchtere noordelijke trek. Voordat ik het weet zing ik mee met een liedje dat ik niet ken.
Als je hier een broodje hamburger bestelt raakt de kok in rep en roer. Drie keer komt hij langs. Eerst wil hij weten wie die man is die zijn lekkernij bestelt. Daarna loopt hij naar boven, ik denk om moed te verzamelen. En tenslotte verdwijnt hij door een deur naar de stal om het beste vlees uit te zoeken.
Met een lekker biertje in de hand droom ik weg bij iets dat alleen hier kan gebeuren totdat ik opschrik van een bord dat voor mij wordt neergezet. Een heel brood hamburger met hoofdletters kijkt mij verleidelijk aan. Twee gegrilde broodhelften, een halve gemalen en gebakken rund, gegrilde groenten, salade met een hemelse dressing en een geur die ik niet kan beschrijven. Het water loopt u nu zelfs in de mond.
Met plezier eet ik mijn lunch. Naast het broodje met verkleinwoord heb ik ook nog een portie friet besteld. De kok heeft hiervoor het dichtstbijzijnde aardappelveld geplunderd en mij een roodstenen schaal met gekruide frieten voortgezet waarvan zelfs een groot gezin dik kan worden.
Als ik afreken heb ik moeite de cijfers van het pinapparaat te lezen. De barman die vandaag ook voor kok heeft gespeeld benadrukt dat dit een donkerbruin café is. Met een knisperende pepermunt tussen mijn tanden verlaat ik het kleine pand met de belofte dat ik zeker weer terugkom.
18 april 2012
Binnen sta je in een bruin café. De vloer is bruin, de stoelen zijn bruin, de tafels zijn bruin, en zelfs het gele plafond en de rode muren zijn bruin. En natuurlijk is de er de bruine bar, volgestapeld met stenen bierkruiken en andere dingen die aan drank doen denken.
De muziek die er klinkt zou ik thuis het raam uitgooien. Maar hier houd ik ervan, of het nu Volendammer krakers zijn of grijsgedraaide klassiekers. Ze horen erbij en maken de sfeer: licht melancholisch, in jezelf gekeerd, warme gezelligheid met een nuchtere noordelijke trek. Voordat ik het weet zing ik mee met een liedje dat ik niet ken.
Als je hier een broodje hamburger bestelt raakt de kok in rep en roer. Drie keer komt hij langs. Eerst wil hij weten wie die man is die zijn lekkernij bestelt. Daarna loopt hij naar boven, ik denk om moed te verzamelen. En tenslotte verdwijnt hij door een deur naar de stal om het beste vlees uit te zoeken.
Met een lekker biertje in de hand droom ik weg bij iets dat alleen hier kan gebeuren totdat ik opschrik van een bord dat voor mij wordt neergezet. Een heel brood hamburger met hoofdletters kijkt mij verleidelijk aan. Twee gegrilde broodhelften, een halve gemalen en gebakken rund, gegrilde groenten, salade met een hemelse dressing en een geur die ik niet kan beschrijven. Het water loopt u nu zelfs in de mond.
Met plezier eet ik mijn lunch. Naast het broodje met verkleinwoord heb ik ook nog een portie friet besteld. De kok heeft hiervoor het dichtstbijzijnde aardappelveld geplunderd en mij een roodstenen schaal met gekruide frieten voortgezet waarvan zelfs een groot gezin dik kan worden.
Als ik afreken heb ik moeite de cijfers van het pinapparaat te lezen. De barman die vandaag ook voor kok heeft gespeeld benadrukt dat dit een donkerbruin café is. Met een knisperende pepermunt tussen mijn tanden verlaat ik het kleine pand met de belofte dat ik zeker weer terugkom.
18 april 2012
Voor uw vrouw?
Hij legt een bosje gele tulpen op de balie van de kleine kassa van de supermarkt. Even afrekenen, die was hij bijna vergeten.
Dan ziet hij dat er al iemand aan de balie staat die door de kassière wordt geholpen. Met een binnensmonds gemompeld sorry loopt hij achter de man die een krant afrekent langs en gaat hij netjes in de rij staan. Net voor een vrouw die haar boodschappenwagen achter de man wil parkeren.
‘Nog een bosje tulpen?’ zegt het meisje achter de kassa. Hij ziet dat haar pols in het verband zit, het zit over haar hand en tussen de duim en wijsvinger gewikkeld. Nu is het nog wit, aan het eind van de dag zal het vaalgrijs zijn, vuil van het werken.
‘Voor uw vrouw?’
‘Nee, voor mezelf.’
Ze haalt het plastic omslag van de bloemen met de papieren barcode over het glazen plaatje dat in de metalen plaat boven de geldlade zit. Als het glazen plaatje zwijgt haalt ze hem er nog een keer overheen, en het piept. Tussen de andere kassageluiden door horen ze allebei dat de prijs van de bloemen is genoteerd.
Hij kijkt even naar zijn volgeladen kar die hij naast de deur heeft laten staan. Zijn verzameling opgestapeld voedsel staat uitnodigend op een eigenaar te wachten. Hij mag het van de week allemaal alleen opeten. Als niemand zijn kar maar meeneemt, hij staat daar wel voor het grijpen.
‘Ze is dood.’
Hij kijkt haar niet aan maar hij weet dat haar sproeten nu verspringen. Als hij haar vijf euro geeft, ziet hij`dat ze een beetje bloost onder het korte donkere haar met het halflange volwassen model.
‘Sorry,’ zegt ze, ‘en dat is twee euro terug.’
‘En nog een fijn weekend.’
‘Daag.’
Hij loopt naar de deur, legt de gele tulpen boven op zijn kar en rijdt ermee naar buiten.
11 april 2012
Dan ziet hij dat er al iemand aan de balie staat die door de kassière wordt geholpen. Met een binnensmonds gemompeld sorry loopt hij achter de man die een krant afrekent langs en gaat hij netjes in de rij staan. Net voor een vrouw die haar boodschappenwagen achter de man wil parkeren.
‘Nog een bosje tulpen?’ zegt het meisje achter de kassa. Hij ziet dat haar pols in het verband zit, het zit over haar hand en tussen de duim en wijsvinger gewikkeld. Nu is het nog wit, aan het eind van de dag zal het vaalgrijs zijn, vuil van het werken.
‘Voor uw vrouw?’
‘Nee, voor mezelf.’
Ze haalt het plastic omslag van de bloemen met de papieren barcode over het glazen plaatje dat in de metalen plaat boven de geldlade zit. Als het glazen plaatje zwijgt haalt ze hem er nog een keer overheen, en het piept. Tussen de andere kassageluiden door horen ze allebei dat de prijs van de bloemen is genoteerd.
Hij kijkt even naar zijn volgeladen kar die hij naast de deur heeft laten staan. Zijn verzameling opgestapeld voedsel staat uitnodigend op een eigenaar te wachten. Hij mag het van de week allemaal alleen opeten. Als niemand zijn kar maar meeneemt, hij staat daar wel voor het grijpen.
‘Ze is dood.’
Hij kijkt haar niet aan maar hij weet dat haar sproeten nu verspringen. Als hij haar vijf euro geeft, ziet hij`dat ze een beetje bloost onder het korte donkere haar met het halflange volwassen model.
‘Sorry,’ zegt ze, ‘en dat is twee euro terug.’
‘En nog een fijn weekend.’
‘Daag.’
Hij loopt naar de deur, legt de gele tulpen boven op zijn kar en rijdt ermee naar buiten.
11 april 2012
Decolletés
Ze hebben zich achter de boerderij van Gezinus verzameld. Stevige ruwe mannen, hoog te paard, omgeven door onrustige honden. De zadeltassen zijn volgestouwd.
Gezinus hoeft vandaag niet te schilderen, de kunst heeft hem even niet nodig. Op zijn schilderij zijn rood, groen en blauw weer in rust. Hij heeft lang met de juiste verhoudingen geworsteld, hij had er zelfs hulp bij nodig, maar nu is het goed.
Ze gaan op pad. Naar het noorden gaan ze, daar waar het zand in klei overgaat en waar de rijkdom op de straat ligt, zoals de reizigers zeiden.
De vrouwen hebben hen uitgezwaaid, zijn lief gaf hem de laatste appel mee, hij was helemaal gerimpeld en bruin.
‘Voor onderweg,’ zei ze, ‘en kom met heel veel terug, we hebben niets meer.’
Hij dacht er nog even aan om hem in de halflege afvalton te gooien die langs de weg stond te wachten om geleegd te worden, maar hij hield hem toch bij zich.
Na een korte tocht door de noordelijke heuvels steken ze de provinciegrens over. Bij de grote paal spreekt de schout hen begeesterd toe.
‘Op deze paal spijker ik mijn wapen, straks is dit allemaal van ons.’
Hij wijst in het rond en ze kijken goedkeurend om zich heen over de rijke velden met de logge koeien en de grote boerderijen. Even later rijden ze door het eerste dorpje en zien ze allemaal bekende dingen.
‘Het is hier net als bij ons.’
‘Ja maar hier hebben ze een eikenhouten lunchcafé en een oergezonde groentekweker. Wacht maar tot we de grote baan oversteken, dan zie je het verschil.’
Even later worden de huizen groter en de wagens ook. Als ze eenmaal door de hoofdstraat zonder brink rijden, kijken ze neer op het volk dat is uitgelopen om hen te bekijken. Mannen en vrouwen, rijk en luxe gekleed. Maar ook gewone mensen, net als in hun dorp. Mensen die erbij horen en mensen die van elders komen, of altijd doen alsof ze van elders komen, alsof ze er niet echt bij willen horen.
Naast een paal bij een bakkerswinkel staat een vrouw in een rode jurk. In de troep mannen ontstaat beroering. Gezinus kan niet zien wat er is, hij denkt dat het de schaapskudde is die aan de kant van de weg tegen de gevels gedrukt staat. Maar dan hoort hij het woord dat hem bereikt voordat hij ook maar iets ziet.
‘Decolletés, de vrouwen hebben hier decolletés,’ gonst het door de troep terwijl de mannen hun paarden onrustig om elkaar heen sturen.
Dat moet hij zien.
4 april 2012
Gezinus hoeft vandaag niet te schilderen, de kunst heeft hem even niet nodig. Op zijn schilderij zijn rood, groen en blauw weer in rust. Hij heeft lang met de juiste verhoudingen geworsteld, hij had er zelfs hulp bij nodig, maar nu is het goed.
Ze gaan op pad. Naar het noorden gaan ze, daar waar het zand in klei overgaat en waar de rijkdom op de straat ligt, zoals de reizigers zeiden.
De vrouwen hebben hen uitgezwaaid, zijn lief gaf hem de laatste appel mee, hij was helemaal gerimpeld en bruin.
‘Voor onderweg,’ zei ze, ‘en kom met heel veel terug, we hebben niets meer.’
Hij dacht er nog even aan om hem in de halflege afvalton te gooien die langs de weg stond te wachten om geleegd te worden, maar hij hield hem toch bij zich.
Na een korte tocht door de noordelijke heuvels steken ze de provinciegrens over. Bij de grote paal spreekt de schout hen begeesterd toe.
‘Op deze paal spijker ik mijn wapen, straks is dit allemaal van ons.’
Hij wijst in het rond en ze kijken goedkeurend om zich heen over de rijke velden met de logge koeien en de grote boerderijen. Even later rijden ze door het eerste dorpje en zien ze allemaal bekende dingen.
‘Het is hier net als bij ons.’
‘Ja maar hier hebben ze een eikenhouten lunchcafé en een oergezonde groentekweker. Wacht maar tot we de grote baan oversteken, dan zie je het verschil.’
Even later worden de huizen groter en de wagens ook. Als ze eenmaal door de hoofdstraat zonder brink rijden, kijken ze neer op het volk dat is uitgelopen om hen te bekijken. Mannen en vrouwen, rijk en luxe gekleed. Maar ook gewone mensen, net als in hun dorp. Mensen die erbij horen en mensen die van elders komen, of altijd doen alsof ze van elders komen, alsof ze er niet echt bij willen horen.
Naast een paal bij een bakkerswinkel staat een vrouw in een rode jurk. In de troep mannen ontstaat beroering. Gezinus kan niet zien wat er is, hij denkt dat het de schaapskudde is die aan de kant van de weg tegen de gevels gedrukt staat. Maar dan hoort hij het woord dat hem bereikt voordat hij ook maar iets ziet.
‘Decolletés, de vrouwen hebben hier decolletés,’ gonst het door de troep terwijl de mannen hun paarden onrustig om elkaar heen sturen.
Dat moet hij zien.
4 april 2012
Lentekat
Op de eerste dag dat de zon schijnt staat hij voor het raam. Met zijn voorpoten met de witte sokjes leunt hij op de vensterbank terwijl hij zijn lange lijf uitstrekt om naar buiten te kijken.
Ik doe de deur voor hem open en voordat die nog echt open is wringt hij zich tussen de deur en het kozijn naar buiten. Zijn anders altijd zo logge lijf vol wintervet verandert even in het lichaam van een slanke kat met een ingevallen kop.
Vlak achter de deur gaat hij zitten. Rechtop. Als een stenen kat, kont op de grond en voorpoten gestrekt. Nieuwsgierig kijkt hij in het rond. Overal klinken vogelgeluiden, duiven koeren in het bosje, een merel zingt op een hoge tak van de berk en twee mezen vliegen op van de schutting waar ze elkaar het hof zaten te maken.
Als hij in de heg geritsel hoort is hij er met een paar elegante sprongen bij. Met zijn kopje schuin probeert hij het roodborstje dat hij van de winter altijd bij de voedertafel zag te lokaliseren. Maar hij ziet niks, de vogel houdt zich stil en zijn gedachten dwalen af. Hij snuffelt wat aan het gras en loopt dan als een minitijger met hoge stappen door het nog niet gemaaide gras.
‘O, niet in mijn border,’ zegt zij die het hele weekend op haar knieën de winter uit de tuin heeft proberen te verwijderen.
Maar hij loopt door en gaat midden in de border zitten. Langzaam buigt hij zich voorover en snuffelt aan het plantje voor hem. En aan het plantje naast hem, en daarnaast. Totdat hij een vlinder voorbij ziet dwarrelen.
Met een grote sprong verlaat hij de border en probeert hij het ronddwarrelende insect tussen zijn voorpoten te vangen. Rechtop op zijn achterpoten stapt hij door het gras. De vlinder lacht om hem en doet nog een extra rondje rond zijn kop.
‘Miauw, miauw,’ klinkt het even later onder het open keukenraam. Hij heeft mijn stem gehoord en wil weer naar binnen.
Ik doe de zijdeur voor hem open en hij loopt naar zijn etensbak waar hij drie brokken eet. Krakend breken ze tussen zijn tanden. Daarna loopt hij naar de achterdeur en kijkt hij mij vragend over zijn schouder aan.
28 maart 2012
Ik doe de deur voor hem open en voordat die nog echt open is wringt hij zich tussen de deur en het kozijn naar buiten. Zijn anders altijd zo logge lijf vol wintervet verandert even in het lichaam van een slanke kat met een ingevallen kop.
Vlak achter de deur gaat hij zitten. Rechtop. Als een stenen kat, kont op de grond en voorpoten gestrekt. Nieuwsgierig kijkt hij in het rond. Overal klinken vogelgeluiden, duiven koeren in het bosje, een merel zingt op een hoge tak van de berk en twee mezen vliegen op van de schutting waar ze elkaar het hof zaten te maken.
Als hij in de heg geritsel hoort is hij er met een paar elegante sprongen bij. Met zijn kopje schuin probeert hij het roodborstje dat hij van de winter altijd bij de voedertafel zag te lokaliseren. Maar hij ziet niks, de vogel houdt zich stil en zijn gedachten dwalen af. Hij snuffelt wat aan het gras en loopt dan als een minitijger met hoge stappen door het nog niet gemaaide gras.
‘O, niet in mijn border,’ zegt zij die het hele weekend op haar knieën de winter uit de tuin heeft proberen te verwijderen.
Maar hij loopt door en gaat midden in de border zitten. Langzaam buigt hij zich voorover en snuffelt aan het plantje voor hem. En aan het plantje naast hem, en daarnaast. Totdat hij een vlinder voorbij ziet dwarrelen.
Met een grote sprong verlaat hij de border en probeert hij het ronddwarrelende insect tussen zijn voorpoten te vangen. Rechtop op zijn achterpoten stapt hij door het gras. De vlinder lacht om hem en doet nog een extra rondje rond zijn kop.
‘Miauw, miauw,’ klinkt het even later onder het open keukenraam. Hij heeft mijn stem gehoord en wil weer naar binnen.
Ik doe de zijdeur voor hem open en hij loopt naar zijn etensbak waar hij drie brokken eet. Krakend breken ze tussen zijn tanden. Daarna loopt hij naar de achterdeur en kijkt hij mij vragend over zijn schouder aan.
28 maart 2012
Naar Schubert
‘Kom hier zitten, lieverd,’ mompelt hij terwijl hij met zijn hand die nauwelijks onder de lange mouw van zijn colbert uitkomt op de grijze bank klopt.
Zij laat zich achterwaarts zakken terwijl zij met beide handen de grote handvaten van het karretje vasthoudt. Voorzichtig buigt ze haar stramme knieën in de zwarte pantalon.
Uit een hoek klinkt muziek. Later, bij de opening van het concert horen ze dat het orkest een zeer oude viool heeft gekregen van het fonds waar zij ook elke maand een paar euro voor apart leggen. Op die viool werd hier gespeeld.
Als ze zit legt ze haar bevende handen in haar schoot. Onder de rand van de mouw van haar jasje glinstert haar bedelarmband. Het duurde even voor hij het slotje dicht kreeg, die dingen zijn ook zo klein, alsof ze zijn gemaakt voor kinderen.
‘Kijk, daar gaat de violist,’ zegt ze zacht terwijl ze met haar hoofd knikt naar een net geklede jongeman met een kleine koffer die voorbijsnelt. Zijn wapperende jacquet, de losse knopen en zijn lange mouwen laten hem zwemmen in het zwart.
De bel zoemt voor de derde keer en ze horen het gerinkel van glazen en het geroezemoes van stemmen toenemen. Zij staan voorzichtig op, hij zwaar leunend op zijn donkere stok en zijn brede benen, zij steunend op het lichte karretje van een paar planken en buizen.
Langzaam schuifelen ze naar de ingang van de zaal. Twee ruime jasjes, één met grote degelijke bloemen en één diep donkerblauw met grote revers en glimmende knopen. Daarin twee gekrompen mensen, aangekleed voor een avondje uit.
Hij stopt even en haalt een kam uit zijn borstzakje. Zorgvuldig kamt hij zijn schamele haren van links naar rechts.
In de zaal doet hij zijn ogen dicht. Als je naar die mannen en vrouwen op het podium kijkt kan je niet luisteren. Dan komen allerlei gedachten op. Bijvoorbeeld waarom de vrouwen allemaal verschillende zwarte kleren dragen.
Ze luisteren naar liederen van Schubert. Als hij even zijn ogen opendoet ziet hij dat de bariton een beetje spettert. Zo meteen de achtste, denkt hij, dan wordt het mooi.
21 maart 2012
Zij laat zich achterwaarts zakken terwijl zij met beide handen de grote handvaten van het karretje vasthoudt. Voorzichtig buigt ze haar stramme knieën in de zwarte pantalon.
Uit een hoek klinkt muziek. Later, bij de opening van het concert horen ze dat het orkest een zeer oude viool heeft gekregen van het fonds waar zij ook elke maand een paar euro voor apart leggen. Op die viool werd hier gespeeld.
Als ze zit legt ze haar bevende handen in haar schoot. Onder de rand van de mouw van haar jasje glinstert haar bedelarmband. Het duurde even voor hij het slotje dicht kreeg, die dingen zijn ook zo klein, alsof ze zijn gemaakt voor kinderen.
‘Kijk, daar gaat de violist,’ zegt ze zacht terwijl ze met haar hoofd knikt naar een net geklede jongeman met een kleine koffer die voorbijsnelt. Zijn wapperende jacquet, de losse knopen en zijn lange mouwen laten hem zwemmen in het zwart.
De bel zoemt voor de derde keer en ze horen het gerinkel van glazen en het geroezemoes van stemmen toenemen. Zij staan voorzichtig op, hij zwaar leunend op zijn donkere stok en zijn brede benen, zij steunend op het lichte karretje van een paar planken en buizen.
Langzaam schuifelen ze naar de ingang van de zaal. Twee ruime jasjes, één met grote degelijke bloemen en één diep donkerblauw met grote revers en glimmende knopen. Daarin twee gekrompen mensen, aangekleed voor een avondje uit.
Hij stopt even en haalt een kam uit zijn borstzakje. Zorgvuldig kamt hij zijn schamele haren van links naar rechts.
In de zaal doet hij zijn ogen dicht. Als je naar die mannen en vrouwen op het podium kijkt kan je niet luisteren. Dan komen allerlei gedachten op. Bijvoorbeeld waarom de vrouwen allemaal verschillende zwarte kleren dragen.
Ze luisteren naar liederen van Schubert. Als hij even zijn ogen opendoet ziet hij dat de bariton een beetje spettert. Zo meteen de achtste, denkt hij, dan wordt het mooi.
21 maart 2012
Naar School
Ze kijkt niet om als achter haar een piepende fiets aan komt. Ze weet dat dat haar vriendin niet is. Dromerig blijft ze voor zich uit kijken als een naar wilde deo ruikende jongen met warrige haren vlak langs haar heen fietst.
Het was weer vroeg vanochtend.
‘Jaah mam!’ had ze geroepen toen haar moeder ergens rond haar oren veel kabaal maakte. Nog even had ze het warme kussen boven op haar hoofd gelegd.
‘Ik roep je geen derde keer hoor,’ zei haar moeder toen ze na een snelle douche en een moeilijke keuze voor de klerenkast van de trap afroffelde en de keuken in kwam.
Met een doelloze blik in haar ogen had ze haar tas gepakt, op haar mobiel gekeken, geen berichtjes, en was ze lusteloos achter haar bordje havermout gaan zitten.
En nu wacht ze op Janneke van wie ze nog steeds geen berichtje heeft gekregen. Voor De Fabriek waar ze altijd wachten staat ze klaar. Met een voet op het muurtje geleund zit ze op haar zachtgroene fiets met de bijna volwassen lage stang en het hoge glimmende stuur dat is omwikkeld met bloemen.
Ze draagt de mode van vandaag. Een strakke spijkerbroek die de vormen van haar groeiende lichaam volgt. Nauw op de heupen en strak om de kuiten. Daaronder de zachte canvas schoenen, groen met een witte zool.
Haar kleurloze jack met de capuchon zit hoog dicht geritst. Haar halflange donkerblonde haren hangen stil in de wind.
‘Waar blijft ze nou?’ mompelt ze in zichzelf en ze haalt haar hand met de mobiel uit haar zak. Ze had gelijk, ze voelde hem trillen. Ze ziet een berichtje: ‘k kom eran, mn pa zeurde.’
Nog even wachten. Ze kijkt niet op als er een lekker ruikende jongen op een piepende fiets voorbijkomt.
14 maart 2012
Het was weer vroeg vanochtend.
‘Jaah mam!’ had ze geroepen toen haar moeder ergens rond haar oren veel kabaal maakte. Nog even had ze het warme kussen boven op haar hoofd gelegd.
‘Ik roep je geen derde keer hoor,’ zei haar moeder toen ze na een snelle douche en een moeilijke keuze voor de klerenkast van de trap afroffelde en de keuken in kwam.
Met een doelloze blik in haar ogen had ze haar tas gepakt, op haar mobiel gekeken, geen berichtjes, en was ze lusteloos achter haar bordje havermout gaan zitten.
En nu wacht ze op Janneke van wie ze nog steeds geen berichtje heeft gekregen. Voor De Fabriek waar ze altijd wachten staat ze klaar. Met een voet op het muurtje geleund zit ze op haar zachtgroene fiets met de bijna volwassen lage stang en het hoge glimmende stuur dat is omwikkeld met bloemen.
Ze draagt de mode van vandaag. Een strakke spijkerbroek die de vormen van haar groeiende lichaam volgt. Nauw op de heupen en strak om de kuiten. Daaronder de zachte canvas schoenen, groen met een witte zool.
Haar kleurloze jack met de capuchon zit hoog dicht geritst. Haar halflange donkerblonde haren hangen stil in de wind.
‘Waar blijft ze nou?’ mompelt ze in zichzelf en ze haalt haar hand met de mobiel uit haar zak. Ze had gelijk, ze voelde hem trillen. Ze ziet een berichtje: ‘k kom eran, mn pa zeurde.’
Nog even wachten. Ze kijkt niet op als er een lekker ruikende jongen op een piepende fiets voorbijkomt.
14 maart 2012
Een nieuw paspoort
Ik ben blij dat het gemeentehuis in het midden van de gemeente ligt. Zo hoef ik maar 8,5 kilometer te fietsen voor een nieuw paspoort.
Ik poets mijn fiets en pomp mijn banden op. Voor alle zekerheid neem ik een reservebinnenband en bandenlichters mee. Ik wil niet ergens tussen Zeegse en Tynaarlo stranden met een lekke band.
Nadat ik de deur drie keer op slot heb gedraaid ga ik op weg. Dapper trap ik tegen de wind in die mij uitnodigt tot omkeren en mij lokt naar mijn warme stoel en een goed boek.
Maar ik ga door, af en toe hijgend en mezelf vermanend toesprekend. Ik kan niet langzaam fietsen, het gaat altijd in een te hoog tempo. Mijn fietsgenoten rijden ook altijd ergens achter mij.
Onderweg kom ik de buurman tegen. Ik herken hem van ver aan zijn houding, hij zit altijd relaxed op zijn fiets. Hij gaat een schroefje kopen bij de grote bouwmarkt. De monopolist in het dorp verkoopt ze te duur en niet in de juiste kleur. Een stukje omfietsen is voor hem geen probleem, bij hem op zolder hangen de raceoutfits geduldig boven een glimmend gepoetste fiets.
Ik kom bezweet bij het gemeentehuis aan. Een beetje besmuikt parkeer ik mijn vies geworden fiets voor het glimmend grote glazen huis. Achter het raam zwaait een man naar mij, het is altijd leuk om je hier welkom te voelen.
Achter de balie zit een oma met haar kleinkind op schoot. Ze stuurt het kind weg met de mededeling dat er een klant is en ze vraagt wat ik kom doen. Met een nummer op een bonnetje word ik verwezen naar een andere balie.
Als ik me omdraai om daarheen te lopen klinkt een bel en komt mijn nummer groot in beeld op een gekleurd scherm. Ik moet rennen om op tijd bij balie 4 te zijn.
Een aardige mevrouw met een leesbril die steeds op en af moet haalt uit een kluis, die met wijd open deuren voor een metershoge glazen buitenwand staat, een zwarte map met plastic insteekvellen. Uit een van die vellen haalt ze mijn paspoort, zwaar beveiligd met codes, handtekeningen en vier vingerafdrukken.
Ze knipt een paar grote gaten in mijn oude paspoort en vergelijkt de foto in het nieuwe paspoort met mijn echte ik. Als ze heeft geconstateerd dat ik erop lijk mag ik het paspoort meenemen. Met een actuele identiteit fiets ik terug naar huis.
7 maart 2012
Ik poets mijn fiets en pomp mijn banden op. Voor alle zekerheid neem ik een reservebinnenband en bandenlichters mee. Ik wil niet ergens tussen Zeegse en Tynaarlo stranden met een lekke band.
Nadat ik de deur drie keer op slot heb gedraaid ga ik op weg. Dapper trap ik tegen de wind in die mij uitnodigt tot omkeren en mij lokt naar mijn warme stoel en een goed boek.
Maar ik ga door, af en toe hijgend en mezelf vermanend toesprekend. Ik kan niet langzaam fietsen, het gaat altijd in een te hoog tempo. Mijn fietsgenoten rijden ook altijd ergens achter mij.
Onderweg kom ik de buurman tegen. Ik herken hem van ver aan zijn houding, hij zit altijd relaxed op zijn fiets. Hij gaat een schroefje kopen bij de grote bouwmarkt. De monopolist in het dorp verkoopt ze te duur en niet in de juiste kleur. Een stukje omfietsen is voor hem geen probleem, bij hem op zolder hangen de raceoutfits geduldig boven een glimmend gepoetste fiets.
Ik kom bezweet bij het gemeentehuis aan. Een beetje besmuikt parkeer ik mijn vies geworden fiets voor het glimmend grote glazen huis. Achter het raam zwaait een man naar mij, het is altijd leuk om je hier welkom te voelen.
Achter de balie zit een oma met haar kleinkind op schoot. Ze stuurt het kind weg met de mededeling dat er een klant is en ze vraagt wat ik kom doen. Met een nummer op een bonnetje word ik verwezen naar een andere balie.
Als ik me omdraai om daarheen te lopen klinkt een bel en komt mijn nummer groot in beeld op een gekleurd scherm. Ik moet rennen om op tijd bij balie 4 te zijn.
Een aardige mevrouw met een leesbril die steeds op en af moet haalt uit een kluis, die met wijd open deuren voor een metershoge glazen buitenwand staat, een zwarte map met plastic insteekvellen. Uit een van die vellen haalt ze mijn paspoort, zwaar beveiligd met codes, handtekeningen en vier vingerafdrukken.
Ze knipt een paar grote gaten in mijn oude paspoort en vergelijkt de foto in het nieuwe paspoort met mijn echte ik. Als ze heeft geconstateerd dat ik erop lijk mag ik het paspoort meenemen. Met een actuele identiteit fiets ik terug naar huis.
7 maart 2012
Bus 44
Met piepende remmen stopt een roestige witte personenbus in het centrum van het dorp.
‘U moet toch naar Zuidlaren?’ vraagt de chauffeur aan de man met de pet.
Die ziet een nieuw gezicht, hij dacht dat hij langzamerhand alle chauffeurs van deze lijn wel kende.
‘Ze hadden al gezegd dat ik u hier moest ophalen.’
Hij stapt in, voorzichtig bukkend zodat hij zijn hoofd niet stoot. Hij moet zijn ogen een beetje dichtknijpen voor het felle knipperlicht dat de twee kleine treetjes bijna onzichtbaar maakt.
Terwijl hij stond uit te kijken naar de kleine donkerrode bus met het minuscule rode letterbord met het busnummer is er nu een witte klussenbus gestopt waar op de voorruit een groot geel vel met het nummer 44 is geplakt.
De bus heeft geen knopje waarop je drukt als je wilt uitstappen of een nummer dat je van verre al toeroept dat dit de juiste bus is. Ook heeft hij geen OV-chipkaartlezer. Deze bus heeft een chauffeur die alles regelt.
In de bekende grote blauwe bus met het grote gouden nummer die je naar Stad brengt zit altijd een onbekende chauffeur die een groet terugmompelt en alleen stopt als je op een knopje drukt. Daar is de bus de zekerheid, hier is het de chauffeur.
Van deze kleine bus is de chauffeur een bekende, de constante factor die ervoor zorgt dat de passagier altijd naar zijn bestemming wordt gebracht. Hij weet waar iemand instapt en waar hij moet uitstappen. Of het nu de grote of de`kleine man is, de veelprater of de vreemdprater, de kritische man of de gezellige man, Hij zou je nog met de fiets of de trekker komen ophalen om je naar je bestemming te brengen.
Hij brengt de man met de pet naar zijn werk en het meisje met de bril naar haar vriendin. De vrouw met de boodschappen gaat naar huis, voor haar huis tilt hij haar zware tas uit de bus. Voor de student die hier niet bekend is stopt hij speciaal bij de rotonde waar geen halte is. Dit is de chauffeur die voor die ene passagier rijdt.
‘Moet u er bij de volgende halte weer uit of geeft u vandaag weer cursus?’ vraagt de chauffeur aan de man met de pet terwijl hij hem in de spiegel vriendelijk aankijkt.
‘Vandaag ga ik weer twee haltes verder,’ zegt hij.
Als hij uitstapt wenst de chauffeur hem een prettige dag. Hij wenst hem hetzelfde terug, dat heeft hij verdiend.
29 februari 2012
‘U moet toch naar Zuidlaren?’ vraagt de chauffeur aan de man met de pet.
Die ziet een nieuw gezicht, hij dacht dat hij langzamerhand alle chauffeurs van deze lijn wel kende.
‘Ze hadden al gezegd dat ik u hier moest ophalen.’
Hij stapt in, voorzichtig bukkend zodat hij zijn hoofd niet stoot. Hij moet zijn ogen een beetje dichtknijpen voor het felle knipperlicht dat de twee kleine treetjes bijna onzichtbaar maakt.
Terwijl hij stond uit te kijken naar de kleine donkerrode bus met het minuscule rode letterbord met het busnummer is er nu een witte klussenbus gestopt waar op de voorruit een groot geel vel met het nummer 44 is geplakt.
De bus heeft geen knopje waarop je drukt als je wilt uitstappen of een nummer dat je van verre al toeroept dat dit de juiste bus is. Ook heeft hij geen OV-chipkaartlezer. Deze bus heeft een chauffeur die alles regelt.
In de bekende grote blauwe bus met het grote gouden nummer die je naar Stad brengt zit altijd een onbekende chauffeur die een groet terugmompelt en alleen stopt als je op een knopje drukt. Daar is de bus de zekerheid, hier is het de chauffeur.
Van deze kleine bus is de chauffeur een bekende, de constante factor die ervoor zorgt dat de passagier altijd naar zijn bestemming wordt gebracht. Hij weet waar iemand instapt en waar hij moet uitstappen. Of het nu de grote of de`kleine man is, de veelprater of de vreemdprater, de kritische man of de gezellige man, Hij zou je nog met de fiets of de trekker komen ophalen om je naar je bestemming te brengen.
Hij brengt de man met de pet naar zijn werk en het meisje met de bril naar haar vriendin. De vrouw met de boodschappen gaat naar huis, voor haar huis tilt hij haar zware tas uit de bus. Voor de student die hier niet bekend is stopt hij speciaal bij de rotonde waar geen halte is. Dit is de chauffeur die voor die ene passagier rijdt.
‘Moet u er bij de volgende halte weer uit of geeft u vandaag weer cursus?’ vraagt de chauffeur aan de man met de pet terwijl hij hem in de spiegel vriendelijk aankijkt.
‘Vandaag ga ik weer twee haltes verder,’ zegt hij.
Als hij uitstapt wenst de chauffeur hem een prettige dag. Hij wenst hem hetzelfde terug, dat heeft hij verdiend.
29 februari 2012
't Waepen van Leyden
‘Ik ben van ver gekomen. Drie dagen ben ik al onderweg. Eerst naar Amsterdam en toen op de boot. De zee was ruig, ik was er ziek van. Daarna was het nog een dag rijden hiernaartoe. Door dat verduivelde moeras, de wagen is een aantal keren weggegleden en één keer zaten we helemaal vast.
En nu zitten we hier, op de enige andere plek waar ik me thuis voel. Niet alleen de haard geeft warmte. Ik ben in de grote leren stoel gaan zitten en het meiske gooide er twee stammetjes op.
Direct na de Lakenfeesten ben ik vertrokken. Drie wagens heb ik volgeladen, de nieuwste lakense stoffen, vermiljoen voor de vrouwen en donkerzwart voor de heren. Goed voor japonnen en burgemeestersbuizen.
Dit is de beste plaats om onderweg te overnachten. Ik heb op veel plaatsen geslapen maar nergens is het zo goed als hier. Ik kom hier elk jaar terug. De donzen bedden hier zijn beter dan de strozakken van de andere herbergen.
En het eten is hier heel goed. Vanmiddag in de wagen droomde ik al van een groot bord vol, maar ik kon niet kiezen wat er op moest liggen. Schnitzel of biefstuk? Ik heb het allebei besteld. Zo lekker, en zo vers klaargemaakt, ik zou me niet verbazen als ik hier een koe zou tegenkomen met een hap uit de bil. Kijk, mijn maat is nog met zijn biefstuk bezig, zijn ogen en zijn kin glinsteren van plezier.
Ja, de waard en zijn twee meiskes zorgen goed voor me. Het is dat ik verder moet, anders zou ik blijven. Dit is beter dan moeders pot thuis in de stad. Dat dienstwicht met haar spillebenen kan echt niet koken. Hier weten ze hoe het hoort, grote borden vol en altijd meer te krijgen. Als mijn kroes leeg is komen ze bijvullen en als ik het koud heb stoken ze direct het vuur op.
Er scharrelen hier altijd twee varkentjes rond, een grote en een kleine. Net een tweeling, ze hebben allebei twee zwarte vlekken op hun zij. De waard is gek op ze, ze krijgen altijd een hapje. Die worden vast geen schnitzel. Die moeten ze maar opzetten als ze doodgaan.
Morgen gaan we naar Groningen, naar de jaarmarkt in Stad zoals ze dat hier noemen. Daar ga ik mijn lakens inwisselen voor goudstukken. Heel veel goudstukken. En als ik terugkom trakteer ik de waard en zijn meiskes en iedereen in dit dorp op een feest. Dat hebben ze wel verdiend.'
22 februari 2012
En nu zitten we hier, op de enige andere plek waar ik me thuis voel. Niet alleen de haard geeft warmte. Ik ben in de grote leren stoel gaan zitten en het meiske gooide er twee stammetjes op.
Direct na de Lakenfeesten ben ik vertrokken. Drie wagens heb ik volgeladen, de nieuwste lakense stoffen, vermiljoen voor de vrouwen en donkerzwart voor de heren. Goed voor japonnen en burgemeestersbuizen.
Dit is de beste plaats om onderweg te overnachten. Ik heb op veel plaatsen geslapen maar nergens is het zo goed als hier. Ik kom hier elk jaar terug. De donzen bedden hier zijn beter dan de strozakken van de andere herbergen.
En het eten is hier heel goed. Vanmiddag in de wagen droomde ik al van een groot bord vol, maar ik kon niet kiezen wat er op moest liggen. Schnitzel of biefstuk? Ik heb het allebei besteld. Zo lekker, en zo vers klaargemaakt, ik zou me niet verbazen als ik hier een koe zou tegenkomen met een hap uit de bil. Kijk, mijn maat is nog met zijn biefstuk bezig, zijn ogen en zijn kin glinsteren van plezier.
Ja, de waard en zijn twee meiskes zorgen goed voor me. Het is dat ik verder moet, anders zou ik blijven. Dit is beter dan moeders pot thuis in de stad. Dat dienstwicht met haar spillebenen kan echt niet koken. Hier weten ze hoe het hoort, grote borden vol en altijd meer te krijgen. Als mijn kroes leeg is komen ze bijvullen en als ik het koud heb stoken ze direct het vuur op.
Er scharrelen hier altijd twee varkentjes rond, een grote en een kleine. Net een tweeling, ze hebben allebei twee zwarte vlekken op hun zij. De waard is gek op ze, ze krijgen altijd een hapje. Die worden vast geen schnitzel. Die moeten ze maar opzetten als ze doodgaan.
Morgen gaan we naar Groningen, naar de jaarmarkt in Stad zoals ze dat hier noemen. Daar ga ik mijn lakens inwisselen voor goudstukken. Heel veel goudstukken. En als ik terugkom trakteer ik de waard en zijn meiskes en iedereen in dit dorp op een feest. Dat hebben ze wel verdiend.'
22 februari 2012
Toch naar de kapper
Als ze het laatste stukje brood heeft doorgeslikt kijkt ze naar buiten. Ze ziet een paar kleine druppels vallen, ze lijken op sneeuwvlokken. Zou het gaan sneeuwen?
Ze wast haar bord en kopje af, zet ze in het droogrek en bukt naar de paarse handdoek die naast het aanrecht hangt om haar handen af te drogen. Met een kleine zucht recht ze haar rug, ze kijkt door het zijraam en ziet een vlok sneeuw die aan het raam plakt.
Grote witte vlokken dansen van links naar rechts, van omhoog naar beneden, en terug. Ze ziet dat de stoep al helemaal bedekt is, overal is het wit.
‘Dat wordt een dik pak,’ denkt ze, ‘dan maar niet naar de kapper, dat is veel te gevaarlijk op de fiets. Ik ben tenslotte al vijfentachtig.’
Langzaam sloft ze naar de telefoon. Terwijl ze op de bank gaat zitten vertrekken de rimpels in haar gezicht. Haar heupen zijn niet zo soepel meer.
Ze steekt haar hand uit naar de telefoonhoorn maar opeens gaat de telefoon hard rinkelen.
‘Wie zal dat zijn?’ denkt ze.
‘Met mevrouw Niemeijer,’ zegt ze keurig in de hoorn terwijl een kleine glimlach over haar gezicht trekt.
‘Hallo met Els, van de kapper. Zal ik u straks even komen ophalen? Het is veel te glad met die sneeuw, zo kunt u niet fietsen hoor.’
‘Dat hoeft niet, ik kan wel een weekje overslaan.’
‘Nee het is een kleine moeite, ik doe het graag.’
'O meisje toch, wat aardig!’
‘Ik kom u om kwart voor elf ophalen. Dan gaan we uw haar wassen en watergolven. Tot straks.’
‘Daa-haag,’zegt ze met een hoog stemmetje. Ze blijft even zitten, haar handen veegt ze gedachteloos af aan de handdoek die op haar schoot ligt. Achter het voorraam ziet ze een regen van grote witte vlokken die de wereld stilletjes onzichtbaar maken.
‘Nu moet ik voortmaken, ik moet mijn haren kammen, en mijn handen wassen.’
Als ze opstaat valt de handdoek op de grond. Ze raapt hem verbaasd op en brengt hem naar de keuken. Ze legt hem op het aanrecht.
‘Waar zijn mijn winterlaarzen?’
15 februari 2012
Ze wast haar bord en kopje af, zet ze in het droogrek en bukt naar de paarse handdoek die naast het aanrecht hangt om haar handen af te drogen. Met een kleine zucht recht ze haar rug, ze kijkt door het zijraam en ziet een vlok sneeuw die aan het raam plakt.
Grote witte vlokken dansen van links naar rechts, van omhoog naar beneden, en terug. Ze ziet dat de stoep al helemaal bedekt is, overal is het wit.
‘Dat wordt een dik pak,’ denkt ze, ‘dan maar niet naar de kapper, dat is veel te gevaarlijk op de fiets. Ik ben tenslotte al vijfentachtig.’
Langzaam sloft ze naar de telefoon. Terwijl ze op de bank gaat zitten vertrekken de rimpels in haar gezicht. Haar heupen zijn niet zo soepel meer.
Ze steekt haar hand uit naar de telefoonhoorn maar opeens gaat de telefoon hard rinkelen.
‘Wie zal dat zijn?’ denkt ze.
‘Met mevrouw Niemeijer,’ zegt ze keurig in de hoorn terwijl een kleine glimlach over haar gezicht trekt.
‘Hallo met Els, van de kapper. Zal ik u straks even komen ophalen? Het is veel te glad met die sneeuw, zo kunt u niet fietsen hoor.’
‘Dat hoeft niet, ik kan wel een weekje overslaan.’
‘Nee het is een kleine moeite, ik doe het graag.’
'O meisje toch, wat aardig!’
‘Ik kom u om kwart voor elf ophalen. Dan gaan we uw haar wassen en watergolven. Tot straks.’
‘Daa-haag,’zegt ze met een hoog stemmetje. Ze blijft even zitten, haar handen veegt ze gedachteloos af aan de handdoek die op haar schoot ligt. Achter het voorraam ziet ze een regen van grote witte vlokken die de wereld stilletjes onzichtbaar maken.
‘Nu moet ik voortmaken, ik moet mijn haren kammen, en mijn handen wassen.’
Als ze opstaat valt de handdoek op de grond. Ze raapt hem verbaasd op en brengt hem naar de keuken. Ze legt hem op het aanrecht.
‘Waar zijn mijn winterlaarzen?’
15 februari 2012
Koen Koch
Met zijn ellebogen wijd uitgespreid stortte hij zich in de massa die de tramdeuren bevolkte. Het maakte hem niet uit of iemand instapte of uitstapte. Hij moest de tram uit en hij ging voor niemand aan de kant.
Zo introduceerde hij zichzelf terwijl hij college gaf over internationale betrekkingen en veiligheidsvraagstukken. Zo liep hij ook door de gangen van het grote gebouw dat meer op een ziekenhuis leek dan op een universiteit.
Ik studeerde bij hem en probeerde alles te weten te komen over het nationalisme in Europa. Hoe Roemenen zich Hongaren noemden waarbij zij de taal van het buurland beter spraken dan de taal die in hun paspoort stond.
Hij doceerde als een zorgelijk mannetje aan de Leidse universiteit. Zuchtend pratend en altijd aan zijn hoofd krabbend zat hij vastgeklonken aan de stoel en de tafel die voor in het lokaal gebouw stonden.
Ik vroeg of ik bij hem kon afstuderen maar hij aarzelde. Hij vroeg eerst wat ik precies wilde en wat ik al had. Na lang nadenken gaf hij toestemming. Maar ik had nooit moeten denken dat dit makkelijk zou zijn omdat ik een jaar eerder al in de bestuurskunde was afgestudeerd. Politicologie is niet alleen een moeilijk woord.
Hij leerde mij de wetenschap. Bij elke zin die ik schreef zette hij vraagtekens, mijn ingeleverde tekst stond bont en blauw van de opmerkingen. Ik moest me verdedigen. In zijn volgestapelde werkkamer bevroeg hij mij van voor en achter. Hij leerde mij kritisch denken. ‘Waarom’ is ook mijn stopwoord geworden.
Toen hij zelf promoveerde nodigde hij ons uit voor de plechtigheid. In het eeuwenoude Academiegebouw aan het Rapenburg zag ik voor het eerst een stille glimlach op zijn gezicht. Met een verzameling artikelen van jaren oud voldeed hij aan de Leidse mores van de gepromoveerde universitair docent.
Later hoorde ik dat hij een passie voor de Eerste Wereldoorlog had. Als een ietwat verwarde maar alwetende reisleider zwierf hij met groepen nieuwsgierigen over de Belgische en Franse slagvelden.
Nu is hij dood. Hij is zesenzestig jaar geworden. Hij was een van de eerste mensen die mij leerden met een kritische geest de wetenschap te beoefenen.
1 februari 2012
Zo introduceerde hij zichzelf terwijl hij college gaf over internationale betrekkingen en veiligheidsvraagstukken. Zo liep hij ook door de gangen van het grote gebouw dat meer op een ziekenhuis leek dan op een universiteit.
Ik studeerde bij hem en probeerde alles te weten te komen over het nationalisme in Europa. Hoe Roemenen zich Hongaren noemden waarbij zij de taal van het buurland beter spraken dan de taal die in hun paspoort stond.
Hij doceerde als een zorgelijk mannetje aan de Leidse universiteit. Zuchtend pratend en altijd aan zijn hoofd krabbend zat hij vastgeklonken aan de stoel en de tafel die voor in het lokaal gebouw stonden.
Ik vroeg of ik bij hem kon afstuderen maar hij aarzelde. Hij vroeg eerst wat ik precies wilde en wat ik al had. Na lang nadenken gaf hij toestemming. Maar ik had nooit moeten denken dat dit makkelijk zou zijn omdat ik een jaar eerder al in de bestuurskunde was afgestudeerd. Politicologie is niet alleen een moeilijk woord.
Hij leerde mij de wetenschap. Bij elke zin die ik schreef zette hij vraagtekens, mijn ingeleverde tekst stond bont en blauw van de opmerkingen. Ik moest me verdedigen. In zijn volgestapelde werkkamer bevroeg hij mij van voor en achter. Hij leerde mij kritisch denken. ‘Waarom’ is ook mijn stopwoord geworden.
Toen hij zelf promoveerde nodigde hij ons uit voor de plechtigheid. In het eeuwenoude Academiegebouw aan het Rapenburg zag ik voor het eerst een stille glimlach op zijn gezicht. Met een verzameling artikelen van jaren oud voldeed hij aan de Leidse mores van de gepromoveerde universitair docent.
Later hoorde ik dat hij een passie voor de Eerste Wereldoorlog had. Als een ietwat verwarde maar alwetende reisleider zwierf hij met groepen nieuwsgierigen over de Belgische en Franse slagvelden.
Nu is hij dood. Hij is zesenzestig jaar geworden. Hij was een van de eerste mensen die mij leerden met een kritische geest de wetenschap te beoefenen.
1 februari 2012
Strawinsky
In het museum staan de modellen bibberend onder een deken van zilverfolie voor een straalkacheltje. Ze worden ingesmeerd met lichaamsverf, de meeste hebben niet meer aan dan een string. Voor me staat de kat uit het ballet Petrouchka. Ik zie aardse kleuren en een uitstekende tepel. Ze krabt aan haar bolle neus met een meterlange vingerspitz.
Tussen de schilders en de modellen dwalen enkele bezoekers rond. Een dame met een parelketting gooit een grote gouden waaier om die ze rechtop zet waarna hij meteen weer omvalt. Als ze hem weer overeind zet krijgt ze er een rood hoofd bij.
Direct links van de ingang hangt het Russische familiewerk. Portretten van mensen om Théodore heen, de man met de naam van zijn vader. Moeder, vader, broer, zus, nicht, tante. Zo hoog boven elkaar dat je ze met een ladder moet bekijken. Overal dezelfde hoekige monden en ogen. Aan het dak hangen de fresco’s uit een Almelose kerk als naamloze iconen vol gezichtsloze heiligen.
Op een aantal tafels liggen de familiefoto’s. Uitvergrote levenskiekjes die elke keer hetzelfde laten zien. Vader, zoon en andere familieleden. Ziehier het mondaine Rusland in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Zoals nu Moskou in alles op New York lijkt waren Petersburg en Kazan toen niets anders dan Parijs. Totdat ene Iljitsj de revolutie uitriep.
Als vader Igor met zijn bandrecorder door het Russische achterland zwerft om volksliedjes te verzamelen ging Théodore schilderen in Genève. Hij leerde van Picasso en Derain. Dat zie je in zijn schilderijen terug. Er hangt een vroege Picasso-imitatie en een kleine Matisse-kopie tussen de allemaal verschillende schilderijen. Alles zonder een duidelijke stijl. Alleen in de portretten is Théodore zichzelf, één met zijn familietrekken.
Zoals een foto laat zien dat Théodore niet kon kiezen tussen een konijn en een katje zo hangen een moderne stadsvrouw met een glitterblouse en een verkouden citroenenkoopster naast elkaar. Wereldwijde verschillen als een eenheid gepresenteerd. Het lijkt hem om het even wat hij maakte.
De zoon liet zijn oude kostuumontwerpen voor pappa’s balletten door Tabachnik gebruiken voor een modern ballet met een dansende voetballer en graffiti op huisdeuren. Zijn vader zou dit hebben toegejuicht, hij maakte met zijn eeuwenoude volksdeuntjes het eens zo verfoeide ballet over het lenteoffer. Een veelzijdigheid die generaties nodig heeft, en voorbeelden. Hier zie je geen stijl maar een poging tot kunst.
25 januari 2012
Tussen de schilders en de modellen dwalen enkele bezoekers rond. Een dame met een parelketting gooit een grote gouden waaier om die ze rechtop zet waarna hij meteen weer omvalt. Als ze hem weer overeind zet krijgt ze er een rood hoofd bij.
Direct links van de ingang hangt het Russische familiewerk. Portretten van mensen om Théodore heen, de man met de naam van zijn vader. Moeder, vader, broer, zus, nicht, tante. Zo hoog boven elkaar dat je ze met een ladder moet bekijken. Overal dezelfde hoekige monden en ogen. Aan het dak hangen de fresco’s uit een Almelose kerk als naamloze iconen vol gezichtsloze heiligen.
Op een aantal tafels liggen de familiefoto’s. Uitvergrote levenskiekjes die elke keer hetzelfde laten zien. Vader, zoon en andere familieleden. Ziehier het mondaine Rusland in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Zoals nu Moskou in alles op New York lijkt waren Petersburg en Kazan toen niets anders dan Parijs. Totdat ene Iljitsj de revolutie uitriep.
Als vader Igor met zijn bandrecorder door het Russische achterland zwerft om volksliedjes te verzamelen ging Théodore schilderen in Genève. Hij leerde van Picasso en Derain. Dat zie je in zijn schilderijen terug. Er hangt een vroege Picasso-imitatie en een kleine Matisse-kopie tussen de allemaal verschillende schilderijen. Alles zonder een duidelijke stijl. Alleen in de portretten is Théodore zichzelf, één met zijn familietrekken.
Zoals een foto laat zien dat Théodore niet kon kiezen tussen een konijn en een katje zo hangen een moderne stadsvrouw met een glitterblouse en een verkouden citroenenkoopster naast elkaar. Wereldwijde verschillen als een eenheid gepresenteerd. Het lijkt hem om het even wat hij maakte.
De zoon liet zijn oude kostuumontwerpen voor pappa’s balletten door Tabachnik gebruiken voor een modern ballet met een dansende voetballer en graffiti op huisdeuren. Zijn vader zou dit hebben toegejuicht, hij maakte met zijn eeuwenoude volksdeuntjes het eens zo verfoeide ballet over het lenteoffer. Een veelzijdigheid die generaties nodig heeft, en voorbeelden. Hier zie je geen stijl maar een poging tot kunst.
25 januari 2012
Lieve Hortensiaknipper
Vannacht bent u weer bij ons langs geweest. U weet wel, bij dat huis met die prachtige voortuin achter de dennenstruiken. Ik was net te laat om u te begroeten. Net als mijn buurman, daarom heeft hij een wit bord in de tuin staan met de tekst: ‘Zo is het wel genoeg, hortensiaknipper.’ Ik ben het met hem eens.
Van onze hortensiastruik met zijn zielige wintertooi hebt u weer zeven takken afgeknipt. Wat zonde, nou bloeit ie van de zomer niet meer.
Ik heb trouwens gezien dat u van veel meer struiken in de straat takken hebt afgeknipt. U moet wel een heel grote tuin hebben als u zoveel planten wilt hebben. Maar als u stekjes van mijn hortensia wilt hebben mag u gewoon aanbellen hoor. Ik knip ze graag voor u op de juiste plek van de struik af.
Maar als u ze verzamelt voor een kweker kunt u er beter mee stoppen. De politie doet op dit moment invallen bij heel veel kwekers in de buurt en die zullen met alle plezier uw voze naam noemen, de naam van de man of vrouw die voor bijna niks op pad gaat om hortensia’s te knippen.
Misschien knipt u de hortensia’s wel voor een ander plezier. U hebt waarschijnlijk gehoord dat je er high van wordt als je ze rookt of snuift. Te wauw man! Lekker chillen! Maar dan heb je de verkeerde plant te pakken. De bolhortensia heeft hetzelfde effect als een slap sjekkie met dubbel filter. Je voelt niks, nada!
Weet je trouwens dat de hortensia giftig is? Traag gif weliswaar. Je denkt dat je high wordt en je zakt langzaam weg. En je komt niet meer bij. Cyanide noemen ze dat. Cool man, niet doen!
Voor de echte stuf moet je naar Japan. Daar hebben ze de juiste hortensia, de Japanse hortensia. Daar word je echt high van. Maar je kunt ook naar de supermarkt gaan en een potje nootmuskaat kopen. Even snuiven, en kicken man! Dat is chill! Dan ben je gegarandeerd in de hemel.
Maar kom niet meer in mijn tuin en aan mijn hortensia’s. Dan stuur ik de honden van de buren op je af. En die zijn niet chill! Die zijn hels! Mijn kat kan het bijna niet navertellen, die is nog steeds op zoek naar zijn staart.
18 januari 2012
Van onze hortensiastruik met zijn zielige wintertooi hebt u weer zeven takken afgeknipt. Wat zonde, nou bloeit ie van de zomer niet meer.
Ik heb trouwens gezien dat u van veel meer struiken in de straat takken hebt afgeknipt. U moet wel een heel grote tuin hebben als u zoveel planten wilt hebben. Maar als u stekjes van mijn hortensia wilt hebben mag u gewoon aanbellen hoor. Ik knip ze graag voor u op de juiste plek van de struik af.
Maar als u ze verzamelt voor een kweker kunt u er beter mee stoppen. De politie doet op dit moment invallen bij heel veel kwekers in de buurt en die zullen met alle plezier uw voze naam noemen, de naam van de man of vrouw die voor bijna niks op pad gaat om hortensia’s te knippen.
Misschien knipt u de hortensia’s wel voor een ander plezier. U hebt waarschijnlijk gehoord dat je er high van wordt als je ze rookt of snuift. Te wauw man! Lekker chillen! Maar dan heb je de verkeerde plant te pakken. De bolhortensia heeft hetzelfde effect als een slap sjekkie met dubbel filter. Je voelt niks, nada!
Weet je trouwens dat de hortensia giftig is? Traag gif weliswaar. Je denkt dat je high wordt en je zakt langzaam weg. En je komt niet meer bij. Cyanide noemen ze dat. Cool man, niet doen!
Voor de echte stuf moet je naar Japan. Daar hebben ze de juiste hortensia, de Japanse hortensia. Daar word je echt high van. Maar je kunt ook naar de supermarkt gaan en een potje nootmuskaat kopen. Even snuiven, en kicken man! Dat is chill! Dan ben je gegarandeerd in de hemel.
Maar kom niet meer in mijn tuin en aan mijn hortensia’s. Dan stuur ik de honden van de buren op je af. En die zijn niet chill! Die zijn hels! Mijn kat kan het bijna niet navertellen, die is nog steeds op zoek naar zijn staart.
18 januari 2012
Schoenen kopen
De wind blaast over het lege plein dat net nieuwe stenen heeft gekregen. Vanuit de donkere zalen van het slot van graaf Anton Günther lijkt het alsof er sneeuw op het plein ligt.
Snel steken ze de lege ruimte over. Langs het voormalige wachthuis dat eruit ziet als een Russische hermitage lopen ze de winkelstraat in. Hij stopt de plattegrond in zijn binnenzak en ritst zijn jas helemaal dicht. Zij trekt haar rode handschoenen aan.
Tussen de hoge huizen is het aangenamer. De wind blijft ver boven hun hoofden. Overal is licht. De straten zijn versierd met booglampen die wiegen in de wind. In alle etalages hangt feestverlichting. Sommige winkeliers hebben grote windlichten met brandende kaarsen buiten gezet.
‘Even laarzen kijken,’ zegt ze.
Ze lopen een mooie schoenenwinkel binnen. De geur van vers leer komt ze tegemoet. Een blije dikke man begroet hen in vriendelijk Duits. Zij lachen terug. Terwijl zij tussen de aanbiedingen speurt naar die ene laars met de juiste hak en een lekkere voering kijkt hij even bij de herenschoenen.
Even later zit hij op een leren bank en past hij een hoge bruine schoen. De dikke man kijkt goedkeurend toe. Hij vraagt om de andere schoen om zeker te weten dat die ook zo lekker zit.
‘Deze neem ik,’ zegt hij na een minuut op zijn beste Duits. De dikke man lacht hem verrukt toe en vertelt hem dat hij veertig euro korting krijgt terwijl hij de schoenen zorgvuldig inpakt. Intussen verkoopt hij hem nog een verzorgingsspray, een die speciaal bij deze schoenen hoort.
Ze slenteren verder door de stad. Zij trekt hem elke schoenwinkel in die ze tegenkomen. Nergens vindt ze de door haar zo gewenste laarzen.
Als ze langs de bekende Spaanse kledingwinkel lopen gaan ze naar binnen. Zij zoekt een rood jasje met een rits op de achterkant. Speurend loopt ze alle rekken langs terwijl kletsende jonge meisjes de vanochtend nog zo zorgvuldig opgevouwen stapels kleren in de war gooien. Intussen rekent hij een toevallig gevonden lichtblauw overhemd af.
Hij heeft zijn handen vol tassen als ze de winkel uitlopen. Buiten is het donker geworden. Hij heeft zin in een grote schnitzel en donker bier.
11 januari 2012
Snel steken ze de lege ruimte over. Langs het voormalige wachthuis dat eruit ziet als een Russische hermitage lopen ze de winkelstraat in. Hij stopt de plattegrond in zijn binnenzak en ritst zijn jas helemaal dicht. Zij trekt haar rode handschoenen aan.
Tussen de hoge huizen is het aangenamer. De wind blijft ver boven hun hoofden. Overal is licht. De straten zijn versierd met booglampen die wiegen in de wind. In alle etalages hangt feestverlichting. Sommige winkeliers hebben grote windlichten met brandende kaarsen buiten gezet.
‘Even laarzen kijken,’ zegt ze.
Ze lopen een mooie schoenenwinkel binnen. De geur van vers leer komt ze tegemoet. Een blije dikke man begroet hen in vriendelijk Duits. Zij lachen terug. Terwijl zij tussen de aanbiedingen speurt naar die ene laars met de juiste hak en een lekkere voering kijkt hij even bij de herenschoenen.
Even later zit hij op een leren bank en past hij een hoge bruine schoen. De dikke man kijkt goedkeurend toe. Hij vraagt om de andere schoen om zeker te weten dat die ook zo lekker zit.
‘Deze neem ik,’ zegt hij na een minuut op zijn beste Duits. De dikke man lacht hem verrukt toe en vertelt hem dat hij veertig euro korting krijgt terwijl hij de schoenen zorgvuldig inpakt. Intussen verkoopt hij hem nog een verzorgingsspray, een die speciaal bij deze schoenen hoort.
Ze slenteren verder door de stad. Zij trekt hem elke schoenwinkel in die ze tegenkomen. Nergens vindt ze de door haar zo gewenste laarzen.
Als ze langs de bekende Spaanse kledingwinkel lopen gaan ze naar binnen. Zij zoekt een rood jasje met een rits op de achterkant. Speurend loopt ze alle rekken langs terwijl kletsende jonge meisjes de vanochtend nog zo zorgvuldig opgevouwen stapels kleren in de war gooien. Intussen rekent hij een toevallig gevonden lichtblauw overhemd af.
Hij heeft zijn handen vol tassen als ze de winkel uitlopen. Buiten is het donker geworden. Hij heeft zin in een grote schnitzel en donker bier.
11 januari 2012
Gelukkig nieuwjaar
‘Ik ben net ziek geweest,’ zegt hij direct nadat hij mij heeft begroet.
Ik loop net de buitenwijk van het dorp binnen. Ik heb een rondje frisse lucht gedaan. Door het dorp, over de brink, langs de winkels en door de woonstraten. De bolle akkers buiten het dorp liggen er groen en bruin bij. Aan de bosrand lopen een paar jongens, één met een plastic tas. Naast hen een rookwolk. Regelmatig klinkt een knal.
Zijn pet heeft hij diep over zijn oren getrokken. De oorflappen bungelen tegen zijn oren. Vanonder de klep kijken twee heldere ogen mij aan. De kraag van zijn schipperstrui heeft hij hoog dicht geritst. Zijn grijze broek valt in een nette vouw over kleurloze schoenen.
'Woont u hier?’ vraagt hij, ‘ik ken u niet. Ik heb u nog nooit eerder gezien.’
Ik vertel hem waar ik woon en dat ik een wandelingetje maak. Dat ik zin had in frisse lucht.
De man staat recht tegenover mij. Hij leunt op zijn stok. Zodra ik hem groette draaide hij zich een kwartslag en stonden we recht tegenover elkaar. Hij begon meteen te praten.
‘Dit is de eerste keer dat ik weer buiten kom na mijn longontsteking,’ zegt hij. De woorden komen voorzichtig uit zijn mond. Op zijn kin zitten grijze stoppels van een halve centimeter lang.
‘Normaal ga ik altijd fietsen, maar daar is het nu geen weer voor. Hoe is het op de zandweg?’
Ik vertel over de natte zandweg waar de karrensporen vol plassen met water staan. Het zand had dezelfde sporen als aan het strand, bobbels en golven waarover water had gestroomd, sporen van eb en vloed.
Net zoals het gesprek begon eindigt het ook. Hij loopt plotseling door. Hij draait zich een kwartslag, steunt op zijn stok en zet voorzichtig het ene been voor het andere. Hij loopt zoals een jong kind dat net lopen kan, met kromme benen en de knieën naar buiten. Langzaam gaat hij vooruit. Ik wens hem een gelukkig Nieuwjaar en kijk hem nog even na.
4 januari 2012
Ik loop net de buitenwijk van het dorp binnen. Ik heb een rondje frisse lucht gedaan. Door het dorp, over de brink, langs de winkels en door de woonstraten. De bolle akkers buiten het dorp liggen er groen en bruin bij. Aan de bosrand lopen een paar jongens, één met een plastic tas. Naast hen een rookwolk. Regelmatig klinkt een knal.
Zijn pet heeft hij diep over zijn oren getrokken. De oorflappen bungelen tegen zijn oren. Vanonder de klep kijken twee heldere ogen mij aan. De kraag van zijn schipperstrui heeft hij hoog dicht geritst. Zijn grijze broek valt in een nette vouw over kleurloze schoenen.
'Woont u hier?’ vraagt hij, ‘ik ken u niet. Ik heb u nog nooit eerder gezien.’
Ik vertel hem waar ik woon en dat ik een wandelingetje maak. Dat ik zin had in frisse lucht.
De man staat recht tegenover mij. Hij leunt op zijn stok. Zodra ik hem groette draaide hij zich een kwartslag en stonden we recht tegenover elkaar. Hij begon meteen te praten.
‘Dit is de eerste keer dat ik weer buiten kom na mijn longontsteking,’ zegt hij. De woorden komen voorzichtig uit zijn mond. Op zijn kin zitten grijze stoppels van een halve centimeter lang.
‘Normaal ga ik altijd fietsen, maar daar is het nu geen weer voor. Hoe is het op de zandweg?’
Ik vertel over de natte zandweg waar de karrensporen vol plassen met water staan. Het zand had dezelfde sporen als aan het strand, bobbels en golven waarover water had gestroomd, sporen van eb en vloed.
Net zoals het gesprek begon eindigt het ook. Hij loopt plotseling door. Hij draait zich een kwartslag, steunt op zijn stok en zet voorzichtig het ene been voor het andere. Hij loopt zoals een jong kind dat net lopen kan, met kromme benen en de knieën naar buiten. Langzaam gaat hij vooruit. Ik wens hem een gelukkig Nieuwjaar en kijk hem nog even na.
4 januari 2012
Lege flessen
Hij is onopvallend gekleed. Nette vrijetijdskleren, een broek, een overhemd, een jack, alles in onopvallende kleuren. Ook zijn baard wekt de indruk van een goed verzorgde man. Kort borstelig grijs haar van een paar centimeter lang zit keurig rond zijn wangen geschikt.
Maar in zijn ogen zie je wat anders. In een diep waterig wit zweven twee onrustig bruine bollen. Ze lijken alles te willen zien. De huid eromheen doet alle moeite om op te vallen en dat lukt heel goed. Rimpels, wallen, verkleuringen, het is zoals het elders niet is.
Hij parkeert zijn auto bij de supermarkt. Niet op het parkeerterrein dat deze morgen nog stil is. En ook niet langs de verlaten weg of op de lege brink. Hoewel alle lege parkeerplaatsen hem toeroepen parkeert hij op de weg, naast de glasbakken.
Als hij uitstapt kijkt hij om zich heen. Over het parkeerterrein, langs de weg en naar de man die net zijn ochtendkrant is wezen kopen. Uit de achterbak van zijn auto haalt hij een boodschappentas, een kleine shopper, geen hele grote tas voor de weekendboodschappen maar een bescheiden avondetentas. De tas is vol, dat zie je aan de manier waarmee hij hem vasthoudt.
Als hij de paar stappen naar de glasbakken loopt kijkt hij nog een keer om zich heen. Er is niemand die hem ziet, maar hij ziet iedereen. Een fietser rijdt slaperig over het fietspad, in de verte steekt de eerste wandelaar de weg over, altijd herkenbaar aan de grote schoenen en een dikke rugzak.
Voor de rechter glasbak stopt hij en haalt hij de tas leeg. Een groene wijnfles, een bruine wijnfles, een witte wijnfles. Keurig gaan ze allemaal in de juiste opening. Alle zeven flessen. Totdat de tas leeg is.
De man vouwt de tas onder zijn arm en loopt terug naar zijn auto. Nog één keer kijken zijn uitgezakte ogen om zich heen. Het dorp is leeg, niemand heeft hem gezien. Hij kan ongezien nieuwe flessen gaan kopen.
28 december 2011
Maar in zijn ogen zie je wat anders. In een diep waterig wit zweven twee onrustig bruine bollen. Ze lijken alles te willen zien. De huid eromheen doet alle moeite om op te vallen en dat lukt heel goed. Rimpels, wallen, verkleuringen, het is zoals het elders niet is.
Hij parkeert zijn auto bij de supermarkt. Niet op het parkeerterrein dat deze morgen nog stil is. En ook niet langs de verlaten weg of op de lege brink. Hoewel alle lege parkeerplaatsen hem toeroepen parkeert hij op de weg, naast de glasbakken.
Als hij uitstapt kijkt hij om zich heen. Over het parkeerterrein, langs de weg en naar de man die net zijn ochtendkrant is wezen kopen. Uit de achterbak van zijn auto haalt hij een boodschappentas, een kleine shopper, geen hele grote tas voor de weekendboodschappen maar een bescheiden avondetentas. De tas is vol, dat zie je aan de manier waarmee hij hem vasthoudt.
Als hij de paar stappen naar de glasbakken loopt kijkt hij nog een keer om zich heen. Er is niemand die hem ziet, maar hij ziet iedereen. Een fietser rijdt slaperig over het fietspad, in de verte steekt de eerste wandelaar de weg over, altijd herkenbaar aan de grote schoenen en een dikke rugzak.
Voor de rechter glasbak stopt hij en haalt hij de tas leeg. Een groene wijnfles, een bruine wijnfles, een witte wijnfles. Keurig gaan ze allemaal in de juiste opening. Alle zeven flessen. Totdat de tas leeg is.
De man vouwt de tas onder zijn arm en loopt terug naar zijn auto. Nog één keer kijken zijn uitgezakte ogen om zich heen. Het dorp is leeg, niemand heeft hem gezien. Hij kan ongezien nieuwe flessen gaan kopen.
28 december 2011
Vertrouwen
‘Wij zijn niet thuis,‘ staat er met handgeschreven zwarte letters op een groot vel wit papier dat tegen een boom is geplakt. De boom staat in het huis van de tuin, op de oprit staat een kleine rode tractor geparkeerd. Het huis staat op de hoek van een rijtje woningen uit de jaren zeventig. Voor het huis staat een kleine aanhanger vol met stukken hout.
Bij de buren brandt de kerstboom en even verderop heeft iemand zijn tuin en gevel uitbundig versierd met gekleurde lichtjes. De straat is stil, een enkele auto staat geparkeerd voor een huis waarin de mensen stil op de bank langs ochtendprogramma´s zappen.
Op het brinkje voor het huis staan tussen de hoge kale bomen zeven kerstbomen. Kleine groene bomen met brede takken, prikkende naalden en een kale piek. Gebroederlijk leunen ze samen met de wind mee, hun minuscule kluiten verpakt in een gekleurd netje.
‘Zoek een boom uit en doe dertien euro in de brievenbus.’ Dat staat er verder te lezen op het witte vel dat ook aan de boom hangt waar de kerstbomen naast staan. Grote zwarte letters roepen je toe om voor je zelf te zorgen.
Het is een uiting van vertrouwen. Ik mag mijn eigen kerstboom uitzoeken en zelf afrekenen. Niemand komt mij helpen. Ik kan het alleen af. Meneer Van der Boom gelooft in mij en verdient zijn geld in ruste.
Normaal staan op deze plek eieren, onder een gefiguurzaagde en geschilderde kip. Verse eieren in een tweedehands doos, van de kippen die aan de overkant van de weg in een weitje scharrelen en ´s ochtends altijd aan komen rennen als ik langsloop.
Pas lagen er pompoenen in de maat van een langwerpige kanonskogel. Zo voor het meenemen. Het geld kon in een potje dat er naast stond. Ik ben toen snel naar huis gelopen om wat kleingeld te halen om mijn lief met een groene pompoen te verrassen.
Overal in de omgeving zie je mensen die langs de straat hun spullen in vertrouwen verkopen. Als je op een zonnige dag door het dorpje fietst staan er achtereenvolgens eieren, groenten, planten, honing, jam en handwerkjes. Misschien moet ik mijn boeken ook maar eens in een kist langs de weg zetten.
'Even aanbellen voor een gesigneerd exemplaar.´
21 december 2011
Bij de buren brandt de kerstboom en even verderop heeft iemand zijn tuin en gevel uitbundig versierd met gekleurde lichtjes. De straat is stil, een enkele auto staat geparkeerd voor een huis waarin de mensen stil op de bank langs ochtendprogramma´s zappen.
Op het brinkje voor het huis staan tussen de hoge kale bomen zeven kerstbomen. Kleine groene bomen met brede takken, prikkende naalden en een kale piek. Gebroederlijk leunen ze samen met de wind mee, hun minuscule kluiten verpakt in een gekleurd netje.
‘Zoek een boom uit en doe dertien euro in de brievenbus.’ Dat staat er verder te lezen op het witte vel dat ook aan de boom hangt waar de kerstbomen naast staan. Grote zwarte letters roepen je toe om voor je zelf te zorgen.
Het is een uiting van vertrouwen. Ik mag mijn eigen kerstboom uitzoeken en zelf afrekenen. Niemand komt mij helpen. Ik kan het alleen af. Meneer Van der Boom gelooft in mij en verdient zijn geld in ruste.
Normaal staan op deze plek eieren, onder een gefiguurzaagde en geschilderde kip. Verse eieren in een tweedehands doos, van de kippen die aan de overkant van de weg in een weitje scharrelen en ´s ochtends altijd aan komen rennen als ik langsloop.
Pas lagen er pompoenen in de maat van een langwerpige kanonskogel. Zo voor het meenemen. Het geld kon in een potje dat er naast stond. Ik ben toen snel naar huis gelopen om wat kleingeld te halen om mijn lief met een groene pompoen te verrassen.
Overal in de omgeving zie je mensen die langs de straat hun spullen in vertrouwen verkopen. Als je op een zonnige dag door het dorpje fietst staan er achtereenvolgens eieren, groenten, planten, honing, jam en handwerkjes. Misschien moet ik mijn boeken ook maar eens in een kist langs de weg zetten.
'Even aanbellen voor een gesigneerd exemplaar.´
21 december 2011
Haags ontbijt
De straat tussen de flats staat volgestouwd met auto’s in alle kleuren, maten en vormen. Elke straatsteen en stoeptegel is bezet. Op een groot wit bord staat: Pas op, stenen gooiende eksters, parkeren op eigen risico.
Ik loop naar de supermarkt, het is vroeg in de morgen. We hebben ontbijt nodig.
Het is nog een beetje donker. Een auto stopt voor het zebrapad waar ik moet oversteken. Verrast bedank ik de chauffeur met opgestoken hand. In de stad waar ik ooit woonde stopten alleen maar Belgische chauffeurs voor de Nederlandse zebrapaden.
De flats waar ik langs loop zijn geschilderd in de kleuren groen, geel, oranje en blauw. Felle kleuren naast donkergrijze beton laten de stad er een beetje fleurig uitzien.
Voor mij lopen een paar schoolkinderen. Boven grote rugtassen steken topjes van hoofden en mutsen uit. Ze gaan traag vooruit, met kleine stappen op vierkante schoenen. Een vrouw loopt hen zwijgend voorbij, haar hoofd hangt naar de grond. Geen zin in een groet.
Bij de winkel zitten twee jongens op een bankje. Onderuitgezakt, zoals alleen maar jongens van die leeftijd kunnen zitten, alles hangt er ontspannen bij. Ze eten uit een zwarte zak, elk een hap, om de beurt. Sea salt & crushed black pepper. Het kraakt in de zak en in hun monden.
Bij de kassa rekenen een jongen en een meisje een paar dingen af. Al roepend lopen ze naar de jongens op het bankje. In hun ene hand een blikje en in de andere hand een bolle zak met breekbare inhoud. Ze breken de verpakking open en doen een graai in de zak waarna ze een volle hand in hun mond stoppen.
Ik loop de koude winkel binnen en pak een lichtblauw mandje. Boter, brood, eieren, sap, kaas, jam en bananen. Een ontbijtje om haar te verwennen. Als ik bij de kassa kom staat er een klein donkerharig meisje voor me. Ze rekent een zilverkleurig blikje af.
14 december 2011
Ik loop naar de supermarkt, het is vroeg in de morgen. We hebben ontbijt nodig.
Het is nog een beetje donker. Een auto stopt voor het zebrapad waar ik moet oversteken. Verrast bedank ik de chauffeur met opgestoken hand. In de stad waar ik ooit woonde stopten alleen maar Belgische chauffeurs voor de Nederlandse zebrapaden.
De flats waar ik langs loop zijn geschilderd in de kleuren groen, geel, oranje en blauw. Felle kleuren naast donkergrijze beton laten de stad er een beetje fleurig uitzien.
Voor mij lopen een paar schoolkinderen. Boven grote rugtassen steken topjes van hoofden en mutsen uit. Ze gaan traag vooruit, met kleine stappen op vierkante schoenen. Een vrouw loopt hen zwijgend voorbij, haar hoofd hangt naar de grond. Geen zin in een groet.
Bij de winkel zitten twee jongens op een bankje. Onderuitgezakt, zoals alleen maar jongens van die leeftijd kunnen zitten, alles hangt er ontspannen bij. Ze eten uit een zwarte zak, elk een hap, om de beurt. Sea salt & crushed black pepper. Het kraakt in de zak en in hun monden.
Bij de kassa rekenen een jongen en een meisje een paar dingen af. Al roepend lopen ze naar de jongens op het bankje. In hun ene hand een blikje en in de andere hand een bolle zak met breekbare inhoud. Ze breken de verpakking open en doen een graai in de zak waarna ze een volle hand in hun mond stoppen.
Ik loop de koude winkel binnen en pak een lichtblauw mandje. Boter, brood, eieren, sap, kaas, jam en bananen. Een ontbijtje om haar te verwennen. Als ik bij de kassa kom staat er een klein donkerharig meisje voor me. Ze rekent een zilverkleurig blikje af.
14 december 2011
In de stad
De vrouwen zitten naast elkaar op de zwarte bank die tegen de muur staat. Het is een grote rechthoekige zwarte stoffen bank met zilveren kussens. Allebei zitten ze op het puntje van de bank, met hun armen op het tafeltje.
Haar schouder is bloot, dat heeft hij meteen gezien. Zoals ze daar even verderop zitten, onder de grijze muur en naast de open haard zijn het studenten, meisjes, in de beginnende leeftijd van een vrouw. Vriendinnen, gezellig samen uit.
Hij zit aan het tafeltje bij het raam, strategisch gepositioneerd. Met zijn rug naar de deur kan hij binnen en buiten in de gaten houden. Tijdens het gesprek met zijn tafelgenoot kan hij alles wat gebeurt ongemerkt in zich opnemen.
Zijn stille ogen glijden langs het donker wordende raam, langs de roodblonde krullen van het meisje dat emotieloos naar haar vriend kijkt en blijven hangen op de schouder met een zwart bandje en een donkerblonde haarlok. Even later gaan ze langs de springende vlammen in de haard en het zwarte plafond weer terug naar zijn tafel.
Witte wijn flonkert in hoge glazen en warme broodjes dampen op een schaal. Ze nemen een slok, happen in een broodje en praten met elkaar. Hij worstelt met een hele gedroogde tomaat die hij niet krijgt doorgebeten. Zij trekt haar mouw een beetje op.
De vrouwen gaan volledig op in hun gesprek. Met hun hoofden dicht bij elkaar praten ze over alles wat hen bezighoudt. Ze delen een verhaal en hij vraagt zich af waar ze het over hebben.
Hij vertelt haar wat hij ziet. Zijn ogen blijven rondgaan door de zich langzaam vullende zaal. Het meisje met de krullen kijkt haar vriend nu boos aan, de vrouwen giechelen, aan de grote tafel schuiven een man en een vrouw op leeftijd aan.
Naast hen gaat een groep vrouwen zitten. Hij hoort kwetterende stemmen en woorden die niet van hier zijn. Hij ziet kort haar, grote tassen en vlugge blikken die hem even taxeren.
Buiten trekken hoge hakken, blonde haren en donkere jassen in de schemering voorbij. De markt wordt afgebroken en een sproeiwagen spuit het laatste vuil weg. Hij kijkt de mensen na en denkt aan de laatste bus naar zijn dorp.
7 december 2011
Haar schouder is bloot, dat heeft hij meteen gezien. Zoals ze daar even verderop zitten, onder de grijze muur en naast de open haard zijn het studenten, meisjes, in de beginnende leeftijd van een vrouw. Vriendinnen, gezellig samen uit.
Hij zit aan het tafeltje bij het raam, strategisch gepositioneerd. Met zijn rug naar de deur kan hij binnen en buiten in de gaten houden. Tijdens het gesprek met zijn tafelgenoot kan hij alles wat gebeurt ongemerkt in zich opnemen.
Zijn stille ogen glijden langs het donker wordende raam, langs de roodblonde krullen van het meisje dat emotieloos naar haar vriend kijkt en blijven hangen op de schouder met een zwart bandje en een donkerblonde haarlok. Even later gaan ze langs de springende vlammen in de haard en het zwarte plafond weer terug naar zijn tafel.
Witte wijn flonkert in hoge glazen en warme broodjes dampen op een schaal. Ze nemen een slok, happen in een broodje en praten met elkaar. Hij worstelt met een hele gedroogde tomaat die hij niet krijgt doorgebeten. Zij trekt haar mouw een beetje op.
De vrouwen gaan volledig op in hun gesprek. Met hun hoofden dicht bij elkaar praten ze over alles wat hen bezighoudt. Ze delen een verhaal en hij vraagt zich af waar ze het over hebben.
Hij vertelt haar wat hij ziet. Zijn ogen blijven rondgaan door de zich langzaam vullende zaal. Het meisje met de krullen kijkt haar vriend nu boos aan, de vrouwen giechelen, aan de grote tafel schuiven een man en een vrouw op leeftijd aan.
Naast hen gaat een groep vrouwen zitten. Hij hoort kwetterende stemmen en woorden die niet van hier zijn. Hij ziet kort haar, grote tassen en vlugge blikken die hem even taxeren.
Buiten trekken hoge hakken, blonde haren en donkere jassen in de schemering voorbij. De markt wordt afgebroken en een sproeiwagen spuit het laatste vuil weg. Hij kijkt de mensen na en denkt aan de laatste bus naar zijn dorp.
7 december 2011
De cultuuraanjager
‘Wat fijn dat ik het bed gisteren nog heb verschoond,’ denkt ze terwijl ze de geur van lavendel opsnuift. Ze kijkt op de wekker en ziet dat het buiten nog niet echt licht is.
‘Ach, die kunstenaars beginnen toch ook pas nadat ze hun geluksroes van chocolade en bier hebben uitgewasemd. Voorlopig zijn die nog niet op. Ik blijf nog lekker liggen.’
Door het ronde slaapkamerraampje klinkt dof het verre geluid van gemekker en geblaf. Buiten knabbelen de schapen voor het huis aan het gras tussen de ronde stenen van de oude brink. Een lange man in een grote leren jas zit met een glimlach op een bankje toe te kijken. Het dorpje dat niet weet in welk land het ligt wordt milieuvriendelijk verzorgd. Rode, groene en blauwe vlekken op de ruggen van vuilwitte wol zweven als lege wolken voor haar ogen langs. ‘Daar kunnen we wat mee doen,’ murmelt ze tegen niemand. Met haar hoofd diep in het schapenwollen kussen droomt ze weg bij een volgend idee van culturele groei en bloei.
‘Kunst brengt mensen samen,’ denkt ze, ‘het gaat niet altijd om het verheffen van de mensheid. Maar je moet meer kunnen doen met het verven van een schilderij, het hakken van een beeld of het schrijven van een stukje.’
‘Het moet over geluk gaan,’ denkt ze nog voordat ze wegzakt in een lieflijke droom over twee oude mensjes die hand in hand op een bankje zitten. Ze hoort niet meer dat er gerommel klinkt in het achterhuis.
‘Die vrouwen van tegenwoordig ook,’ denkt Gezinus, terwijl hij met de handen in de zakken van zijn vuile spijkerbroek naar de deur klost, ‘altijd maar met geluk bezig.’In zijn linkerhand voelt hij papier knisperen, ‘tien euro!’ denkt hij meteen. Hij laat de bordercollie naar buiten die in de richting van de schapen stuift maar braaf achter het hek diep in het gras gaat liggen.
Hij gaat achter zijn schilderij zitten. Rechts een blauwe streep, links een rode. ‘Die rode moet dikker worden,’ denkt hij, ‘en wat minder fel. Dan komt het blauw beter uit. En misschien moet er toch een groene veeg bij.’
29 november 2011
‘Ach, die kunstenaars beginnen toch ook pas nadat ze hun geluksroes van chocolade en bier hebben uitgewasemd. Voorlopig zijn die nog niet op. Ik blijf nog lekker liggen.’
Door het ronde slaapkamerraampje klinkt dof het verre geluid van gemekker en geblaf. Buiten knabbelen de schapen voor het huis aan het gras tussen de ronde stenen van de oude brink. Een lange man in een grote leren jas zit met een glimlach op een bankje toe te kijken. Het dorpje dat niet weet in welk land het ligt wordt milieuvriendelijk verzorgd. Rode, groene en blauwe vlekken op de ruggen van vuilwitte wol zweven als lege wolken voor haar ogen langs. ‘Daar kunnen we wat mee doen,’ murmelt ze tegen niemand. Met haar hoofd diep in het schapenwollen kussen droomt ze weg bij een volgend idee van culturele groei en bloei.
‘Kunst brengt mensen samen,’ denkt ze, ‘het gaat niet altijd om het verheffen van de mensheid. Maar je moet meer kunnen doen met het verven van een schilderij, het hakken van een beeld of het schrijven van een stukje.’
‘Het moet over geluk gaan,’ denkt ze nog voordat ze wegzakt in een lieflijke droom over twee oude mensjes die hand in hand op een bankje zitten. Ze hoort niet meer dat er gerommel klinkt in het achterhuis.
‘Die vrouwen van tegenwoordig ook,’ denkt Gezinus, terwijl hij met de handen in de zakken van zijn vuile spijkerbroek naar de deur klost, ‘altijd maar met geluk bezig.’In zijn linkerhand voelt hij papier knisperen, ‘tien euro!’ denkt hij meteen. Hij laat de bordercollie naar buiten die in de richting van de schapen stuift maar braaf achter het hek diep in het gras gaat liggen.
Hij gaat achter zijn schilderij zitten. Rechts een blauwe streep, links een rode. ‘Die rode moet dikker worden,’ denkt hij, ‘en wat minder fel. Dan komt het blauw beter uit. En misschien moet er toch een groene veeg bij.’
29 november 2011
De operatie
‘Ga daar maar liggen,’ zegt de anesthesist tegen hem.
Voorzichtig kruipt hij van het witte bed op de donkerblauwe operatietafel. Hij mag niet verstrikt raken in de slangen van het infuus, de zuurstof en de drie elektroden op zijn borst. In het korte gele operatiehemd zonder rugsluiting probeert hij zedig te gaan liggen.
‘Time out in OK zes,’ roept iemand door de intercom.
Dokter D komt binnen. Vermoeide jonge ogen achter een grote bril, op zijn hoofd een blauwe muts.
‘Dokter C en ik gaan u opereren,’ zegt hij nadat de patiënt heeft verteld wie hij is en wat hij hier komt doen.
‘Wij nemen het over van dokter B, zijn operatie loopt uit.’
Hij vraagt hem aan iets leuks te denken en de patiënt ziet een leeg strand voor zich maar voordat hij bij de branding komt, is hij weg. Twee uur later wordt hij wakker in een onbekende ruimte waar overal bedden half verscholen tussen witte gordijnen staan.
In zijn afwezigheid denkt hij dat het volgende is gebeurd.
Nadat de operatieassistenten zich hebben geschrobd komen zij op klossende klompen de operatiekamer binnen. Ze ontbloten het lichaam en dekken het vervolgens af met blauwe doeken behalve op de plek waar gesneden moet worden.
De anesthesist stopt een buisje in de keel en houdt de narcose in de gaten. Een assistent bindt de rechterarm arm stijf aan het lichaam vast.
Tenslotte komt de chirurg binnen. Witte klompen onder een lang blauw schort en een lichtblauw mondkapje onder een gekleurde muts. Grote vlezige handen met korte nagels in rimpelige blauwe handschoenen.
Hij gaat op zijn plek staan.
‘Scalp,’ zegt zijn zware stem.
Hij maakt vier sneetjes, één meer dan beloofd, en speelt vervolgens zijn verfijnde spel op het scherm dat voor hem hangt. Als hij klaar is laat hij alles dichtnaaien en schoonmaken. Met grote passen beent hij weg.
De assistenten leggen het lichaam terug op het bed en de anesthesist rijdt het bed naar de uitslaapkamer. Daar wordt de patiënt een kwartier later wakker.
‘A, u bent weer wakker,’ zegt een aardige mevrouw in het blauw.
'Hoe voelt u zich?’
23 november 2011
Voorzichtig kruipt hij van het witte bed op de donkerblauwe operatietafel. Hij mag niet verstrikt raken in de slangen van het infuus, de zuurstof en de drie elektroden op zijn borst. In het korte gele operatiehemd zonder rugsluiting probeert hij zedig te gaan liggen.
‘Time out in OK zes,’ roept iemand door de intercom.
Dokter D komt binnen. Vermoeide jonge ogen achter een grote bril, op zijn hoofd een blauwe muts.
‘Dokter C en ik gaan u opereren,’ zegt hij nadat de patiënt heeft verteld wie hij is en wat hij hier komt doen.
‘Wij nemen het over van dokter B, zijn operatie loopt uit.’
Hij vraagt hem aan iets leuks te denken en de patiënt ziet een leeg strand voor zich maar voordat hij bij de branding komt, is hij weg. Twee uur later wordt hij wakker in een onbekende ruimte waar overal bedden half verscholen tussen witte gordijnen staan.
In zijn afwezigheid denkt hij dat het volgende is gebeurd.
Nadat de operatieassistenten zich hebben geschrobd komen zij op klossende klompen de operatiekamer binnen. Ze ontbloten het lichaam en dekken het vervolgens af met blauwe doeken behalve op de plek waar gesneden moet worden.
De anesthesist stopt een buisje in de keel en houdt de narcose in de gaten. Een assistent bindt de rechterarm arm stijf aan het lichaam vast.
Tenslotte komt de chirurg binnen. Witte klompen onder een lang blauw schort en een lichtblauw mondkapje onder een gekleurde muts. Grote vlezige handen met korte nagels in rimpelige blauwe handschoenen.
Hij gaat op zijn plek staan.
‘Scalp,’ zegt zijn zware stem.
Hij maakt vier sneetjes, één meer dan beloofd, en speelt vervolgens zijn verfijnde spel op het scherm dat voor hem hangt. Als hij klaar is laat hij alles dichtnaaien en schoonmaken. Met grote passen beent hij weg.
De assistenten leggen het lichaam terug op het bed en de anesthesist rijdt het bed naar de uitslaapkamer. Daar wordt de patiënt een kwartier later wakker.
‘A, u bent weer wakker,’ zegt een aardige mevrouw in het blauw.
'Hoe voelt u zich?’
23 november 2011
Sint Maarten
Als de bel gaat loopt ze snel naar de deur. Ze doet open en zegt vrolijk hallo tegen de drie meisjes die voor haar staan. Voordat ze haar groet heeft kunnen afmaken zingen ze het bekende liedje van vier regels.
De meisjes zijn warm aangekleed met mutsen en wanten. Drie lampionnen waarvan de middelste een papieren tas is waarin een lichtje hangt. Heel slim, daar kunnen de snoepjes in. Verlegen kiezen ze allemaal wat uit de grote schaal die ze hen voorhoudt.
Nog even kijkt ze of de kaarsjes buiten nog branden. Dan doet ze de deur dicht. Vanmiddag heeft ze er boodschappen voor gedaan. Ze is speciaal naar de tuinwinkel geweest om lantaarns en een krans voor aan de deur te kopen.
En snoep, drie zakken vol. Het zal haar niet gebeuren dat ze te weinig heeft. Vroeger toen zij als klein kind met haar zusje en buurmeisjes langs de huizen ging was het altijd heel druk. Moeders stonden in de open deur te wachten.
Ze gaat weer naar binnen. Op de bank trekt ze een dekentje over haar koude voeten. De kat die ze net van haar schoot heeft gezet kruipt knorrend terug op haar warme benen. Vanavond heeft ze de gordijnen open gelaten. In het huis heeft ze niet teveel lampen aangedaan. Zo kan zij nog een beetje naar buiten kijken en zien of er kinderen aankomen. En de kinderen zien dat er iemand thuis is. Ze heeft de verwarming in de gang aangedaan en alle knippen van de deur afgedaan. Op het stoepje van de voordeur heeft ze de lantaarns met een kaars gezet.
Bijna een uur later gaat de bel weer. Ze zit net goed in haar boek. Ze was gestopt met telkens naar buiten kijken.
Als ze de deur opendoet staat er een klein jongetje.
‘Sint Maarten, Sint Maarten,’ zingt hij met een zacht stemmetje. En hij begint opnieuw. Zijn moeder fluistert hem in maar hij komt niet bij de volgende regel. Hij heeft een lampion in de vorm van een vis. Nadat hij zijn snoep heeft mogen uitzoeken, twee deze keer, begint hij opnieuw te zingen, nu harder.
‘Op het kinderdagverblijf hadden de de hele dag geoefend, dus we moesten wel even een paar huizen langs.’
Ze zwaait ze na en blaast de kaarsen uit. Hopelijk komen er volgend jaar meer kinderen.
16 november 2011
De meisjes zijn warm aangekleed met mutsen en wanten. Drie lampionnen waarvan de middelste een papieren tas is waarin een lichtje hangt. Heel slim, daar kunnen de snoepjes in. Verlegen kiezen ze allemaal wat uit de grote schaal die ze hen voorhoudt.
Nog even kijkt ze of de kaarsjes buiten nog branden. Dan doet ze de deur dicht. Vanmiddag heeft ze er boodschappen voor gedaan. Ze is speciaal naar de tuinwinkel geweest om lantaarns en een krans voor aan de deur te kopen.
En snoep, drie zakken vol. Het zal haar niet gebeuren dat ze te weinig heeft. Vroeger toen zij als klein kind met haar zusje en buurmeisjes langs de huizen ging was het altijd heel druk. Moeders stonden in de open deur te wachten.
Ze gaat weer naar binnen. Op de bank trekt ze een dekentje over haar koude voeten. De kat die ze net van haar schoot heeft gezet kruipt knorrend terug op haar warme benen. Vanavond heeft ze de gordijnen open gelaten. In het huis heeft ze niet teveel lampen aangedaan. Zo kan zij nog een beetje naar buiten kijken en zien of er kinderen aankomen. En de kinderen zien dat er iemand thuis is. Ze heeft de verwarming in de gang aangedaan en alle knippen van de deur afgedaan. Op het stoepje van de voordeur heeft ze de lantaarns met een kaars gezet.
Bijna een uur later gaat de bel weer. Ze zit net goed in haar boek. Ze was gestopt met telkens naar buiten kijken.
Als ze de deur opendoet staat er een klein jongetje.
‘Sint Maarten, Sint Maarten,’ zingt hij met een zacht stemmetje. En hij begint opnieuw. Zijn moeder fluistert hem in maar hij komt niet bij de volgende regel. Hij heeft een lampion in de vorm van een vis. Nadat hij zijn snoep heeft mogen uitzoeken, twee deze keer, begint hij opnieuw te zingen, nu harder.
‘Op het kinderdagverblijf hadden de de hele dag geoefend, dus we moesten wel even een paar huizen langs.’
Ze zwaait ze na en blaast de kaarsen uit. Hopelijk komen er volgend jaar meer kinderen.
16 november 2011
Alleen blad
Met de punten van zijn stokken zwaait hij over het zandpad. Hij draagt een beige jack en een bruine broek.
Zijn donkere scheiding is op de vroege morgen al uitgezakt tot een scheve pony. Zachtjes komt de groet aan de voorbijganger uit de halfopen mond met de kronkelige bovenlip.
In de kleine spiegel van de bed & breakfast in de boerderij heeft hij zijn haar in het gebruikelijke model gekamd. Na het ontbijt van een sapje, eitje, twee bruine boterhammen en beleg voor veel meer zijn ze vertrokken.
Rustig lopen ze naast elkaar, twee mensen aan de wandel, liefhebbers zoals je ze hier zo vaak tegenkomt. Ze lopen op de kromme zandweg tussen de twee dorpen. Links bomen en rechts akkerland. De boer heeft een groot vierkant met vakken geploegd in het lege
land. Zes donkere lijnen in het lichte zand.
Zij lacht en wisselt een helder ‘goedemorgen’. De punten van haar stokken zet ze met kracht in het droge zand daarbij ze telkens twee putjes achterlaten. Haar hoge wandelschoenen drukken bij elke stap een energiek patroon in de grond.
Van de bomen dwarrelen blaadjes, soms druk en met z’n allen tegelijk als een regenbui, soms alleen, zwevend naar de grond, zo langzaam mogelijk. Hij ziet een blad voor zijn ogen zweven, even gaat het van links naar rechts, alsof het blijft hangen. Twee gaatjes als ogen en een streepje voor de mond.
Zij draagt een helblauw jack met veel zakken en ritsen en een bijpassende beige broek. Haar makkelijke korte haar heeft een kleur die niet meer van haar is. Toen ze het vanmorgen borstelde veranderde er niks aan het model.
Haar rode rugzak zit vol eten, drinken en regenkleding. Van de aardige mevrouw waar ze sliepen kregen ze krentenbollen mee, dik besmeerd met roomboter.
Hij denkt aan het blad dat zich thuis ophoopt in de tuin en op de grond. Zij houdt niet van een bladblazer. Hij moet het vegen en naar de bladkorf langs de weg brengen. Daar staat een dranghek met een geel bordje ‘Alleen blad’. Vorig jaar moest hij achttien keer lopen met de kruiwagen. Door de achtertuin, over het pad naar de weg tot aan de kruising.
Ze plant haar soepele stokken stevig in het losse zand van het pad en staat stil. Kaarsrecht kijkt ze om zich heen.
‘Wat is het hier mooi hè?’ klinkt het energiek.
Hij loopt nog een beetje door voordat hij stopt en zijn grote lichaam een kwartslag draait om over het lege land uit te kijken.
‘Ja mooi,’mompelt hij terug.
Met zijn mouw veegt hij over zijn voorhoofd, zijn haren kriebelen in zijn gezicht. De stokken hangen doelloos aan zijn handen. Hij heeft trek in appeltaart.
9 november 2011
Zijn donkere scheiding is op de vroege morgen al uitgezakt tot een scheve pony. Zachtjes komt de groet aan de voorbijganger uit de halfopen mond met de kronkelige bovenlip.
In de kleine spiegel van de bed & breakfast in de boerderij heeft hij zijn haar in het gebruikelijke model gekamd. Na het ontbijt van een sapje, eitje, twee bruine boterhammen en beleg voor veel meer zijn ze vertrokken.
Rustig lopen ze naast elkaar, twee mensen aan de wandel, liefhebbers zoals je ze hier zo vaak tegenkomt. Ze lopen op de kromme zandweg tussen de twee dorpen. Links bomen en rechts akkerland. De boer heeft een groot vierkant met vakken geploegd in het lege
land. Zes donkere lijnen in het lichte zand.
Zij lacht en wisselt een helder ‘goedemorgen’. De punten van haar stokken zet ze met kracht in het droge zand daarbij ze telkens twee putjes achterlaten. Haar hoge wandelschoenen drukken bij elke stap een energiek patroon in de grond.
Van de bomen dwarrelen blaadjes, soms druk en met z’n allen tegelijk als een regenbui, soms alleen, zwevend naar de grond, zo langzaam mogelijk. Hij ziet een blad voor zijn ogen zweven, even gaat het van links naar rechts, alsof het blijft hangen. Twee gaatjes als ogen en een streepje voor de mond.
Zij draagt een helblauw jack met veel zakken en ritsen en een bijpassende beige broek. Haar makkelijke korte haar heeft een kleur die niet meer van haar is. Toen ze het vanmorgen borstelde veranderde er niks aan het model.
Haar rode rugzak zit vol eten, drinken en regenkleding. Van de aardige mevrouw waar ze sliepen kregen ze krentenbollen mee, dik besmeerd met roomboter.
Hij denkt aan het blad dat zich thuis ophoopt in de tuin en op de grond. Zij houdt niet van een bladblazer. Hij moet het vegen en naar de bladkorf langs de weg brengen. Daar staat een dranghek met een geel bordje ‘Alleen blad’. Vorig jaar moest hij achttien keer lopen met de kruiwagen. Door de achtertuin, over het pad naar de weg tot aan de kruising.
Ze plant haar soepele stokken stevig in het losse zand van het pad en staat stil. Kaarsrecht kijkt ze om zich heen.
‘Wat is het hier mooi hè?’ klinkt het energiek.
Hij loopt nog een beetje door voordat hij stopt en zijn grote lichaam een kwartslag draait om over het lege land uit te kijken.
‘Ja mooi,’mompelt hij terug.
Met zijn mouw veegt hij over zijn voorhoofd, zijn haren kriebelen in zijn gezicht. De stokken hangen doelloos aan zijn handen. Hij heeft trek in appeltaart.
9 november 2011
De dokter is jonger dan ik
Ik heb een pijntje en ga naar de dokter. Hij heeft zijn praktijk in het grote huis aan de Brink.
Ik mag via de voordeur naar binnen omdat de praktijk wordt verbouwd. Direct achter de deur in de gang is de
wachtkamer. Twee lange houten banken tegen de muur zijn gevuld met mensen die over zichzelf met de wijze dokter willen praten. In afwachting lezen ze een verjaard tijdschrift.
Niemand beantwoordt mijn groet. Ik ga zitten en staar voor me uit in de hoge gang van grijs-wit marmer met donkergroene plinten en gesloten deuren.
Eén van die deuren gaat open en een jongeman steekt de gang over naar de kamer waar op de deur een papiertje hangt met het woord assistente. Waarschijnlijk is hij een van de werkmannen die overal om mij heen lawaai maken.
Ik word even later binnengeroepen door diezelfde man. Door de grote deuropening ga ik de voorkamer van het doktershuis binnen, hij zegt dat dit de woonkamer is.
Ik geef hem een hand. ‘Frank Moree,’ zeg ik. Hij zegt zijn naam en ik kijk hem aan. Zijn haar staat in korte stekels omhoog, zijn wangen zijn glad, achter zijn bril glanzen jonge ogen. De dokter is jonger dan ik.
De laatste jaren raak ik er steeds meer aan gewend dat mensen tegen mijn 41 jaren u zeggen maar het voelt nog steeds raar.
Hij wijst mij een stoel terwijl hij achter zijn bureau gaat zitten. De kamer is volgepakt met alles wat een dokter nodig heeft. Een behandeltafel, een kast, een kamerscherm en een weegschaal. Op het rommelige bureau liggen een stethoscoop en een bloeddrukmeter naast allerlei papieren.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vraagt hij met zijn jongensachtige stem.
Ik aarzel even voordat ik hem over mijn pijntje vertel, maar hij is de dokter en ik ben de man met een pijntje. Hij moet mij kunnen helpen.
2 november 2011
Ik mag via de voordeur naar binnen omdat de praktijk wordt verbouwd. Direct achter de deur in de gang is de
wachtkamer. Twee lange houten banken tegen de muur zijn gevuld met mensen die over zichzelf met de wijze dokter willen praten. In afwachting lezen ze een verjaard tijdschrift.
Niemand beantwoordt mijn groet. Ik ga zitten en staar voor me uit in de hoge gang van grijs-wit marmer met donkergroene plinten en gesloten deuren.
Eén van die deuren gaat open en een jongeman steekt de gang over naar de kamer waar op de deur een papiertje hangt met het woord assistente. Waarschijnlijk is hij een van de werkmannen die overal om mij heen lawaai maken.
Ik word even later binnengeroepen door diezelfde man. Door de grote deuropening ga ik de voorkamer van het doktershuis binnen, hij zegt dat dit de woonkamer is.
Ik geef hem een hand. ‘Frank Moree,’ zeg ik. Hij zegt zijn naam en ik kijk hem aan. Zijn haar staat in korte stekels omhoog, zijn wangen zijn glad, achter zijn bril glanzen jonge ogen. De dokter is jonger dan ik.
De laatste jaren raak ik er steeds meer aan gewend dat mensen tegen mijn 41 jaren u zeggen maar het voelt nog steeds raar.
Hij wijst mij een stoel terwijl hij achter zijn bureau gaat zitten. De kamer is volgepakt met alles wat een dokter nodig heeft. Een behandeltafel, een kast, een kamerscherm en een weegschaal. Op het rommelige bureau liggen een stethoscoop en een bloeddrukmeter naast allerlei papieren.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vraagt hij met zijn jongensachtige stem.
Ik aarzel even voordat ik hem over mijn pijntje vertel, maar hij is de dokter en ik ben de man met een pijntje. Hij moet mij kunnen helpen.
2 november 2011
Paardenstront
Hij doet de deur achter zich dicht en pakt zijn fiets. Met grote stappen loopt hij over het grind naar de weg. De strak geharkte witte stenen kreunen onder zijn gevoerde laarzen. Als hij de weg is overgestoken stapt hij op zijn zwarte herenrijwiel en fietst hij naar het dorp.
Het is koud. De adem komt in een wolkje uit zijn mond. Hij heeft zijn dikke jas aangedaan, dat mag nu weer, nu de markt voorbij is. De kachel heeft hij vanochtend weer aangestoken. Op zijn hoofd heeft hij zijn leren hoed, warm en droog.
De brink is weer zoals het hoort: leeg. Er is alleen maar gras met bomen en palen. Een rode auto staat verdwaald op de hobbelige keien. Hij kijkt rond en ziet de vertrouwde beelden. Groen gras, glimmende keien, hoge bomen en gesloten huizen.
Met een grote snuif haalt hij zijn neus op, de kou hangt als een druppel boven zijn mond. Hij voelt hem trillen boven zijn lippen. Hij stopt en veegt met zijn rode zakdoek zijn neus af.
Hij ruikt iets, een geur die hier niet thuis hoort. Met een diepe teug lucht haalt hij nog een keer zijn neus op en nu weet hij het weer. Paardenstront. Normaal ruikt hij hier de geur van het halfje brood dat hij elke dag gaat halen. Maar als hij nu zijn ogen dichtdoet, ziet hij wat er niet meer is: dampende lijven en stromende regen.
Het gras voor de huizen is veranderd in een vetgemeste akker. Een paar grote houten palen herinneren aan wat hier gebeurd is. Op de kruising staan twee dranghekken tegen elkaar aangeleund.
Aan één van de houten palen staat een donker paardje. Zijn zwarte pony hangt als een dik dradengordijn vlak boven zijn ogen. Zijn halster was ooit wit. Het dier is donkerbruin van kleur, of lichtzwart, net hoe je het noemt.
Hij stapt van zijn fiets en kijkt het dier met het hangende hoofd nieuwsgierig aan. Hij kijkt om zich heen en ziet dat het paardje helemaal alleen is.
‘Wat doe jij hier paardje?’ vraagt hij.
Hij aait hem voorzichtig over zijn weerbarstige neus. Hij is altijd een beetje bang voor die grote tanden.
‘Heb jij geen baasje dan?’
‘Ik ga hier niet weg totdat ze me wegsturen,’ moppert het beestje.
Het paardje krabt met zijn hoef door de omgewoelde modder die eens gras was, schudt zijn hoofd en draait hem de natte kont toe.
26 oktober 2011
Het is koud. De adem komt in een wolkje uit zijn mond. Hij heeft zijn dikke jas aangedaan, dat mag nu weer, nu de markt voorbij is. De kachel heeft hij vanochtend weer aangestoken. Op zijn hoofd heeft hij zijn leren hoed, warm en droog.
De brink is weer zoals het hoort: leeg. Er is alleen maar gras met bomen en palen. Een rode auto staat verdwaald op de hobbelige keien. Hij kijkt rond en ziet de vertrouwde beelden. Groen gras, glimmende keien, hoge bomen en gesloten huizen.
Met een grote snuif haalt hij zijn neus op, de kou hangt als een druppel boven zijn mond. Hij voelt hem trillen boven zijn lippen. Hij stopt en veegt met zijn rode zakdoek zijn neus af.
Hij ruikt iets, een geur die hier niet thuis hoort. Met een diepe teug lucht haalt hij nog een keer zijn neus op en nu weet hij het weer. Paardenstront. Normaal ruikt hij hier de geur van het halfje brood dat hij elke dag gaat halen. Maar als hij nu zijn ogen dichtdoet, ziet hij wat er niet meer is: dampende lijven en stromende regen.
Het gras voor de huizen is veranderd in een vetgemeste akker. Een paar grote houten palen herinneren aan wat hier gebeurd is. Op de kruising staan twee dranghekken tegen elkaar aangeleund.
Aan één van de houten palen staat een donker paardje. Zijn zwarte pony hangt als een dik dradengordijn vlak boven zijn ogen. Zijn halster was ooit wit. Het dier is donkerbruin van kleur, of lichtzwart, net hoe je het noemt.
Hij stapt van zijn fiets en kijkt het dier met het hangende hoofd nieuwsgierig aan. Hij kijkt om zich heen en ziet dat het paardje helemaal alleen is.
‘Wat doe jij hier paardje?’ vraagt hij.
Hij aait hem voorzichtig over zijn weerbarstige neus. Hij is altijd een beetje bang voor die grote tanden.
‘Heb jij geen baasje dan?’
‘Ik ga hier niet weg totdat ze me wegsturen,’ moppert het beestje.
Het paardje krabt met zijn hoef door de omgewoelde modder die eens gras was, schudt zijn hoofd en draait hem de natte kont toe.
26 oktober 2011